EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62018CN0720

Zaak C-720/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Düsseldorf (Duitsland) op 16 november 2018 — Ferrari S.p.A. / DU

PB C 54 van 11.2.2019, p. 7–8 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

11.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 54/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Düsseldorf (Duitsland) op 16 november 2018 — Ferrari S.p.A. / DU

(Zaak C-720/18)

(2019/C 54/10)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberlandesgericht Düsseldorf

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Ferrari S.p.A.

Verwerende partij: DU

Prejudiciële vragen

1)

Moet bij de beoordeling van de vraag of het gebruik naar aard en omvang normaal is in de zin van artikel 12, lid 1, van richtlijn 2008/95/EG (1), in het geval van een merk dat voor een brede warencategorie — in casu middelen voor vervoer over land, met name automobielen en onderdelen daarvan — is ingeschreven, maar daadwerkelijk alleen voor een bijzonder marktsegment — in casu dure luxe sportwagens en onderdelen daarvan — wordt gebruikt, de markt van de ingeschreven warencategorie in zijn geheel in aanmerking worden genomen of kan het bijzondere marktsegment in aanmerking worden genomen? Wanneer het gebruik voor het bijzondere marktsegment volstaat, dient in een vervallenverklaringsprocedure het merk met betrekking tot dat marktsegment dan te worden gehandhaafd?

2)

Vormt de verkoop, door de merkhouder, van tweedehands waren die reeds door hem in de Europese Economische Ruimte in de handel zijn gebracht, een gebruik van het merk in de zin van artikel 12, lid 1, van richtlijn 2008/95/EG?

3)

Wordt een merk dat niet alleen voor een waar maar tevens voor onderdelen van deze waar is ingeschreven, ook voor die waar gebruikt op een wijze die de instandhouding van de daaraan verbonden rechten verzekert, wanneer deze waar niet meer wordt verkocht, maar wel met het merk aangeduide accessoires en onderdelen voor de in het verleden verkochte en met het merk aangeduide waar nog steeds worden verkocht?

4)

Moet bij de beoordeling of er sprake is van een normaal gebruik eveneens in aanmerking worden genomen of de merkhouder bepaalde diensten aanbiedt waarvoor weliswaar niet het merk wordt gebruikt, maar die bestemd zijn voor de reeds verkochte waren?

5)

Moet bij het onderzoek van het gebruik van het merk in de betrokken lidstaat (in casu Duitsland) in de zin van artikel 12, lid 1, van richtlijn 2008/95/EG, overeenkomstig artikel 5 van het Verdrag tussen Zwitserland en Duitsland van 13 april 1892 betreffende de wederzijdse bescherming van octrooien, merken, tekeningen en modellen, ook het gebruik van het merk in Zwitserland in aanmerking worden genomen?

6)

Is het verenigbaar met richtlijn 2008/95/EG om aan de merkhouder tegen wie een vordering tot vervallenverklaring van het merk is ingesteld, een ruime exhibitieplicht met betrekking tot het gebruik van het merk op te leggen, maar het risico dat het bewijs niet kan worden geleverd te laten dragen door de verzoeker tot vervallenverklaring?


(1)  Richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB 2008, L 299, blz. 25).


Top