EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62018CJ0639

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 18 juni 2020.
KH tegen Sparkasse Südholstein.
Verzoek van het Landgericht Kiel om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Consumentenbescherming – Verkoop op afstand van financiële diensten – Richtlijn 2002/65/EG – Artikel 1 – Werkingssfeer – Overeenkomsten inzake financiële diensten die een initieel akkoord omvatten dat wordt gevolgd door opeenvolgende verrichtingen – Toepassing van richtlijn 2002/65/EG op alleen het initiële akkoord – Artikel 2, onder a) – Begrip ‚overeenkomst inzake financiële diensten’ – Aanvullende overeenkomst bij een leningsovereenkomst tot wijziging van het aanvankelijk vastgestelde rentetarief.
Zaak C-639/18.

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2020:477

 ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

18 juni 2020 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Consumentenbescherming – Verkoop op afstand van financiële diensten – Richtlijn 2002/65/EG – Artikel 1 – Werkingssfeer – Overeenkomsten inzake financiële diensten die een initieel akkoord omvatten dat wordt gevolgd door opeenvolgende verrichtingen – Toepassing van richtlijn 2002/65/EG op alleen het initiële akkoord – Artikel 2, onder a) – Begrip ‚overeenkomst inzake financiële diensten’ – Aanvullende overeenkomst bij een leningsovereenkomst tot wijziging van het aanvankelijk vastgestelde rentetarief”

In zaak C‑639/18,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Landgericht Kiel (rechter in eerste aanleg Kiel, Duitsland) bij beslissing van 7 september 2018, ingekomen bij het Hof op 12 oktober 2018, in de procedure

KH

tegen

Sparkasse Südholstein,

wijst

HET HOF (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: J.‑C. Bonichot, kamerpresident, R. Silva de Lapuerta, vicepresident van het Hof, M. Safjan (rapporteur), L. Bay Larsen en C. Toader, rechters,

advocaat-generaal: E. Sharpston,

griffier: D. Dittert, hoofd van een administratieve eenheid,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 4 september 2019,

gelet op de opmerkingen ingediend door:

KH, vertegenwoordigd door C. Rugen, Rechtsanwalt,

Sparkasse Südholstein, vertegenwoordigd door F. van Alen, Rechtsanwalt,

de Duitse regering, vertegenwoordigd door J. Möller, M. Hellmann, E. Lankenau en T. Henze als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door B.‑R. Killmann en C. Valero als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 12 maart 2020,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 2, onder a), van richtlijn 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten en tot wijziging van de richtlijnen 90/619/EEG, 97/7/EG en 98/27/EG van de Raad (PB 2002, L 271, blz. 16).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen KH en Sparkasse Südholstein over het herroepingsrecht van KH ten aanzien van wijzigingsovereenkomsten bij leningsovereenkomsten, tot wijziging van de oorspronkelijk vastgestelde rentetarieven.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

3

De overwegingen 1, 3, 13 en 16 tot en met 18 van richtlijn 2002/65 luiden als volgt:

„(1)

In het kader van de verwezenlijking van de doelstellingen van de interne markt dienen maatregelen te worden genomen om deze interne markt geleidelijk te versterken en deze maatregelen dienen bij te dragen tot een hoog niveau van consumentenbescherming overeenkomstig de artikelen 95 en 153 [EG].

[...]

(3)

[...] Om de keuzevrijheid – een essentieel recht voor de consument – te garanderen, is een hoog niveau van consumentenbescherming nodig teneinde het vertrouwen van de consument in de verkoop op afstand te versterken.

[...]

(13)

Door deze richtlijn moet een hoog niveau van consumentenbescherming worden gewaarborgd, teneinde het vrije verkeer van financiële diensten te verzekeren. De lidstaten mogen geen andere bepalingen opleggen dan die welke deze richtlijn voor de door haar geharmoniseerde gebieden vaststelt, tenzij specifiek anders aangegeven in deze richtlijn.

[...]

(16)

Eenzelfde overeenkomst bestaande uit opeenvolgende verrichtingen of een reeks in de tijd gespreide, aparte verrichtingen van dezelfde aard kan in de verschillende lidstaten uiteenlopende juridische kwalificaties krijgen. Het is echter van belang dat deze richtlijn in alle lidstaten op dezelfde wijze wordt toegepast. Met het oog hierop moet ervan worden uitgegaan dat deze richtlijn van toepassing is op de eerste van een reeks opeenvolgende verrichtingen of de eerste van een reeks in de tijd gespreide, aparte verrichtingen die geacht kunnen worden een geheel te vormen, zulks ongeacht de vraag of die verrichting of reeks verrichtingen in slechts één overeenkomst dan wel in opeenvolgende aparte overeenkomsten is of zijn geregeld.

(17)

Onder een ‚initieel akkoord over diensten’ wordt bijvoorbeeld verstaan het openen van een bankrekening, het aanschaffen van een kredietkaart, het afsluiten van een portefeuillebeheerscontract. Onder ‚verrichtingen’ wordt bijvoorbeeld verstaan geld op een bankrekening deponeren of ervan opnemen, betalen met een kredietkaart, transacties verrichten in het kader van een portefeuillebeheerscontract. Het toevoegen van nieuwe elementen aan een initieel akkoord over diensten, zoals de mogelijkheid om een instrument voor elektronisch betalen te gebruiken in combinatie met een bestaande bankrekening, vormt geen ‚verrichting’, maar een aanvullende overeenkomst, waarop deze richtlijn van toepassing is. De inschrijving op nieuwe rechten van deelneming in dezelfde instelling voor collectieve belegging wordt als één van een reeks ‚opeenvolgende verrichtingen van dezelfde aard’ beschouwd.

(18)

Deze richtlijn bestrijkt een door de financiële dienstverrichter georganiseerd dienstverrichtingsstelsel, met uitsluiting van het strikt incidenteel verrichten van diensten buiten een commerciële structuur die erop gericht is overeenkomsten op afstand te sluiten.”

4

Artikel 1 van die richtlijn, met als opschrift „Doel en toepassingsgebied”, bepaalt:

„1.   Deze richtlijn heeft tot doel de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten nader tot elkaar te brengen.

2.   In geval van overeenkomsten betreffende financiële diensten die een initieel akkoord over diensten omvatten, gevolgd door opeenvolgende verrichtingen of een reeks in de tijd gespreide aparte verrichtingen van dezelfde aard, is deze richtlijn alleen van toepassing op het initiële akkoord.

Ingeval een initieel akkoord over diensten ontbreekt, maar de opeenvolgende verrichtingen of een reeks in de tijd gespreide aparte verrichtingen van dezelfde aard tussen dezelfde overeenkomstsluitende partijen worden uitgevoerd, zijn de artikelen 3 en 4 uitsluitend van toepassing wanneer de eerste verrichting wordt uitgevoerd. Indien er evenwel langer dan één jaar geen verrichting van dezelfde aard wordt uitgevoerd, wordt de uitvoering van de volgende verrichting geacht de uitvoering van de eerste van een nieuwe reeks verrichtingen te zijn en zijn de artikelen 3 en 4 dienovereenkomstig van toepassing.”

5

Artikel 2 van voornoemde richtlijn, „Definities”, luidt:

„In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)

‚overeenkomst op afstand’: elke overeenkomst inzake financiële diensten tussen een aanbieder en een consument die wordt gesloten in het kader van een door de aanbieder georganiseerd systeem voor verkoop of dienstverrichting op afstand, waarbij voor deze overeenkomst tot en met de sluiting ervan uitsluitend gebruikgemaakt wordt van een of meer technieken voor communicatie op afstand;

b)

‚financiële dienst’: iedere dienst van bancaire aard of op het gebied van kredietverstrekking, verzekering, individuele pensioenen, beleggingen en betalingen;

c)

‚aanbieder’: iedere natuurlijke persoon of privaatrechtelijke dan wel publiekrechtelijke rechtspersoon die in het kader van zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit optreedt als de contractuele verrichter van diensten op grond van overeenkomsten op afstand;

d)

‚consument’: iedere natuurlijke persoon die bij overeenkomsten op afstand handelt voor doeleinden die buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit vallen;

[...]”

6

Artikel 3 van diezelfde richtlijn, met als opschrift „Vóór het sluiten van de overeenkomst op afstand aan de consument te verstrekken informatie”, is als volgt verwoord:

„1.   De consument ontvangt geruime tijd voordat hij is gebonden door een overeenkomst op afstand of een aanbod, de volgende informatie betreffende:

[...]

3)

de overeenkomst op afstand

a)

het al dan niet bestaan van het in artikel 6 bedoelde herroepingsrecht, en, waar dat recht bestaat, de duur van en de voorwaarden voor de uitoefening van dat recht, met inbegrip van informatie over het bedrag dat de consument gehouden kan zijn te betalen op grond van artikel 7, lid 1, alsook de gevolgen van niet-uitoefening van dat recht;

[...]

2.   De in lid 1 bedoelde informatie, waarvan het commerciële oogmerk duidelijk vast te stellen moet zijn, wordt duidelijk en begrijpelijk medegedeeld op een wijze die passend is bij de gebruikte techniek voor communicatie op afstand, daarbij met name rekening houdend met de beginselen van goede trouw bij handelstransacties en de beginselen inzake de bescherming van krachtens de wetgeving van de lidstaten handelingsonbekwame personen, zoals minderjarigen.

[...]”

7

Artikel 6 van richtlijn 2002/65, „Herroepingsrecht”, bepaalt:

„1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de consument beschikt over een termijn van 14 kalenderdagen om de overeenkomst zonder boete en zonder opgave van redenen te herroepen. [...]

De termijn waarop een overeenkomst kan worden herroepen gaat in:

hetzij op de dag waarop de overeenkomst op afstand wordt gesloten, behalve met betrekking tot overeenkomsten betreffende de genoemde levensverzekeringen, waarvoor de termijn ingaat op het tijdstip waarop aan de consument wordt meegedeeld dat de overeenkomst op afstand is gesloten;

hetzij op de dag waarop de consument de in artikel 5, lid 1 of 2, bedoelde contractvoorwaarden en informatie ontvangt, indien dit later is.

[...]

3.   De lidstaten kunnen bepalen dat het herroepingsrecht niet geldt voor:

a)

kredieten die hoofdzakelijk bestemd zijn voor het verkrijgen of het behouden van eigendomsrechten op grond of een bestaand of gepland gebouw, of voor het renoveren of verbeteren van een gebouw; of

b)

kredieten die gedekt zijn door een hypotheek op een onroerend goed of door een recht op een onroerend goed; [...]

[...]”

Duits recht

8

§ 312b, lid 1, van het Bürgerliche Gesetzbuch (burgerlijk wetboek), in de versie die van kracht was ten tijde van de feiten van het hoofdgeding (hierna: „BGB”), is aldus verwoord:

„Overeenkomsten op afstand zijn overeenkomsten over de levering van goederen of de verrichting van diensten, met inbegrip van financiële diensten, die tussen een aanbieder en een consument worden gesloten met uitsluitende gebruikmaking van een of meer technieken voor communicatie op afstand, tenzij de overeenkomst niet wordt gesloten in het kader van een georganiseerd systeem voor verkoop of dienstverrichting op afstand. Financiële diensten zoals bedoeld in de eerste zin, zijn diensten van bancaire aard of op het gebied van kredietverstrekking, verzekering, individuele pensioenen, beleggingen en betalingen.”

9

§ 312d BGB biedt de consument die een overeenkomst op afstand heeft gesloten een herroepingsrecht, en preciseert in essentie dat de herroepingstermijn niet ingaat voordat is voldaan aan de relevante informatieverplichtingen en bij dienstverrichtingen niet voordat de overeenkomst is gesloten.

10

§ 495, lid 1, BGB luidt:

„De kredietnemer die een consumentenkredietovereenkomst sluit, heeft een herroepingsrecht [...].”

11

De inhoud van de §§ 312b en 312d BGB is gewijzigd bij het Gesetz zur Umsetzung der Verbraucherrechterichtlinie und zur Änderung des Gesetzes zur Regelung der Wohnungsvermittlung (wet tot omzetting van de richtlijn betreffende consumentenrechten en tot wijziging van de wet houdende regeling van de makelarij) van 20 september 2013 (BGBl. 2013 I, blz. 3642). § 229, lid 32, van het Einführungsgesetz zum Bürgerlichen Gesetzbuch (wet tot invoering van het burgerlijk wetboek) bepaalt echter dat de aldus in het BGB aangebrachte wijzigingen niet relevant zijn voor overeenkomsten die vóór 13 juni 2014 zijn gesloten. Voorts volgt uit die bepaling dat het herroepingsrecht van een consument bij overeenkomsten voor financiële diensten niet vervalt zolang de consument bij een vóór 13 juni 2014 gesloten overeenkomst op afstand niet, of niet overeenkomstig de wettelijke voorschriften die golden op de datum waarop de overeenkomst is gesloten, in kennis is gesteld van zijn herroepingsrecht.

12

§ 495, lid 1, BGB, in de versie die van toepassing was van 1 augustus 2002 tot en met 12 juni 2014, luidde:

„De kredietnemer die een consumentenkredietovereenkomst sluit, heeft een herroepingsrecht krachtens § 355.”

13

§ 355, lid 3, BGB, in de versie die op het hoofdgeding van toepassing is, bepaalde:

„Het herroepingsrecht vervalt uiterlijk zes maanden na de sluiting van de overeenkomst. Bij de levering van goederen gaat de termijn niet in vóór de dag waarop zij zijn ontvangen. In afwijking van de eerste zin vervalt het herroepingsrecht niet indien de consument niet naar behoren is geïnformeerd over zijn herroepingsrecht. Bij overeenkomsten op afstand betreffende de verrichting van financiële diensten vervalt het herroepingsrecht evenmin wanneer de aanbieder niet naar behoren heeft voldaan aan zijn informatieverplichtingen krachtens § 312c, lid 2, punt 1.”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

14

Op 1 juli 1994, 17 juli 1994 en 4 november 1999 heeft de bank waarvan Sparkasse Südholstein de rechtsopvolgster is, drie leningsovereenkomsten gesloten met KH. De eerste overeenkomst, voor een bedrag van 114000 Duitse mark (hierna: „DEM”) (ongeveer 57000 EUR) en tegen een rentetarief van 6,95 %, betrof de financiering van een onroerend goed en was gewaarborgd door een hypothecaire zekerheid. De tweede overeenkomst, voor een bedrag van 112000 DEM (ongeveer 56000 EUR) en tegen een rentetarief van 5,7 %, betrof eveneens de financiering van een onroerend goed en was gewaarborgd door een hypothecaire zekerheid. De derde overeenkomst, voor een bedrag van 30000 DEM (ongeveer 15000 EUR) en tegen een rentetarief van 6,6 %, betrof de financiering van consumptiegoederen.

15

De in die overeenkomsten opgenomen contractuele bedingen bepaalden dat elke partij het recht had om na een bepaalde termijn te verzoeken om aanpassing van het aanvankelijk overeengekomen rentetarief. Indien dit niet gebeurde, kon de kredietgever een variabel rentetarief vaststellen, in overeenstemming met het voor dergelijke leningen geldende tarief.

16

Overeenkomstig deze bedingen hebben de partijen in de jaren 2008 tot en met 2010, uitsluitend door gebruik te maken van technieken voor communicatie op afstand, bij de drie overeenkomsten aanvullende overeenkomsten betreffende de rentetarieven gesloten. Bij het sluiten van deze aanvullende overeenkomsten heeft Sparkasse Südholstein KH niet in kennis gesteld van haar herroepingsrecht.

17

Bij verklaring van 2 september 2015, door Sparkasse Südholstein ontvangen op 8 september 2015, heeft KH haar meegedeeld dat zij de aanvullende overeenkomsten herriep. Na te hebben benadrukt dat die overeenkomsten elk een overeenkomst op afstand vormden, heeft KH aangevoerd dat zij, aangezien zij niet in kennis was gesteld van haar herroepingsrecht, krachtens § 495, lid 1, BGB of subsidiair § 312d, lid 1, BGB nog altijd de mogelijkheid had om ze te herroepen.

18

KH heeft bij het Landgericht Kiel (rechter in eerste aanleg Kiel, Duitsland) beroep ingesteld tot vaststelling dat de herroeping van de aanvullende overeenkomsten bij de tweede en derde overeenkomst tot gevolg had dat er tussen de partijen geen overeenkomst meer bestond over de in die aanvullende overeenkomsten vastgestelde rentetarieven, en tot veroordeling van Sparkasse Südholstein tot terugbetaling van de sinds de sluiting van de aanvullende overeenkomsten betaalde rente- en aflossingsbedragen, alsmede de betaalde rekeningkosten, en tot betaling van een schadevergoeding.

19

Sparkasse Südholstein concludeerde tot verwerping van het beroep, onder aanvoering dat KH geen recht had om de aanvullende overeenkomsten te herroepen. Afgezien van het feit dat de oorspronkelijke overeenkomsten niet waren gesloten met behulp van technieken voor communicatie op afstand, konden volgens Sparkasse Südholstein de aanvullende overeenkomsten, die geen betrekking hadden op andere financiële diensten, namelijk niet afzonderlijk worden herroepen. Subsidiair zouden de herroepingen van KH, mochten deze geldig zijn, enkel leiden tot ontbinding van de aanvullende overeenkomsten en niet van de oorspronkelijke overeenkomsten, waarover overeenkomstig de contractuele bedingen rente tegen variabele tarieven verschuldigd zou blijven.

20

Volgens de verwijzende rechter hangt de uitkomst van het hoofdgeding af van de vraag of de aanvullende overeenkomsten moeten worden geacht, ten eerste, te zijn gesloten in het kader van een door de aanbieder georganiseerd systeem voor dienstverrichting op afstand in de zin van artikel 2, onder a), van richtlijn 2002/65 en, ten tweede, te vallen onder het begrip „overeenkomsten inzake financiële diensten”, zoals bedoeld in diezelfde bepaling. De verwijzende rechter benadrukt in het bijzonder dat het antwoord op de tweede vraag noodzakelijk is om, in voorkomend geval, § 312b, lid 1, en § 312d, leden 1 en 2, BGB te kunnen toepassen op het hoofdgeding, en voegt hieraan toe dat het begrip „overeenkomsten over de verrichting van diensten, met inbegrip van financiële diensten” zoals bedoeld in § 312b, lid 1, eerste volzin, BGB, volgens de wil van de Duitse wetgever in overeenstemming met richtlijn 2002/65 moet worden uitgelegd.

21

Tegen deze achtergrond heeft het Landgericht Köln de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen voorgelegd:

„1)

Moet een overeenkomst waarbij een bestaande leningsovereenkomst uitsluitend wordt gewijzigd met betrekking tot de hoogte van het overeengekomen rentetarief (aanvullende overeenkomst betreffende het rentetarief), worden beschouwd als overeenkomst die wordt ,gesloten in het kader van een door de aanbieder georganiseerd systeem voor verkoop of dienstverrichting op afstand’ in de zin van artikel 2, onder a), van [richtlijn 2002/65] wanneer een bank met een netwerk van filialen hypothecaire leningsovereenkomsten ter financiering van onroerend goed enkel binnen haar verkoopruimten sluit, terwijl zij in het kader van lopende zakelijke betrekkingen bij de sluiting van overeenkomsten tot wijziging van reeds bestaande leningsovereenkomsten deels ook uitsluitend gebruikmaakt van technieken voor communicatie op afstand?

2)

Is er sprake van een ‚overeenkomst inzake financiële diensten’ in de zin van artikel 2, onder a), van [richtlijn 2002/65] wanneer een bestaande leningsovereenkomst uitsluitend wordt gewijzigd met betrekking tot het overeengekomen rentetarief (aanvullende overeenkomst betreffende het rentetarief), zonder dat de looptijd van de lening wordt verlengd of de hypotheeksom wordt verhoogd?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Tweede vraag

22

Met zijn tweede vraag, die als eerste dient te worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 2, onder a), van richtlijn 2002/65 aldus moet worden uitgelegd dat een aanvullende overeenkomst bij een leningsovereenkomst onder het begrip „overeenkomst inzake financiële diensten” in de zin van die bepaling valt, wanneer die aanvullende overeenkomst enkel het aanvankelijk overeengekomen rentetarief wijzigt zonder de looptijd van de lening te verlengen of het bedrag ervan te wijzigen, en de oorspronkelijke bedingen van de leningsovereenkomst bepaalden dat een dergelijke aanvullende overeenkomst zou worden vastgesteld of, als dit niet zou gebeuren, een variabel rentetarief zou worden toegepast.

23

Vooraf moet worden opgemerkt, zoals de advocaat-generaal in punt 45 van haar conclusie heeft uiteengezet, dat richtlijn 2002/65 de door die richtlijn geregelde aspecten in beginsel volledig harmoniseert, zodat de bewoordingen ervan in alle lidstaten op dezelfde wijze moeten worden uitgelegd (zie in die zin arrest van 11 september 2019, Romano, C‑143/18, EU:C:2019:701, punten 34 en 55).

24

Volgens vaste rechtspraak van het Hof vereisen de eenvormige toepassing van het Unierecht en het gelijkheidsbeginsel dat een bepaling van Unierecht die voor de vaststelling van de betekenis en de draagwijdte ervan niet uitdrukkelijk verwijst naar het recht van de lidstaten, in de regel in de gehele Europese Unie autonoom en op eenvormige wijze wordt uitgelegd, niet alleen rekening houdend met de bewoordingen van de bepaling maar ook met de context van deze bepaling en de doelstelling van de betrokken regeling (arrest van 23 mei 2019, WB, C‑658/17, EU:C:2019:444, punt 50 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

25

Wat de bewoordingen van het begrip „overeenkomst inzake financiële diensten” in artikel 2, onder a), van richtlijn 2002/65 betreft, moet worden opgemerkt dat de verwijzing naar „financiële diensten” het onderscheidende element van dat begrip vormt, aangezien daarmee wordt beoogd een specifieke categorie overeenkomsten aan te duiden.

26

In artikel 2, onder b), van die richtlijn wordt het begrip „financiële dienst” omschreven als iedere dienst van bancaire aard of op het gebied van kredietverstrekking, verzekering, individuele pensioenen, beleggingen en betalingen.

27

Wat meer in het bijzonder een kredietovereenkomst betreft, heeft het Hof reeds gepreciseerd dat de kenmerkende verbintenis de kredietverstrekking zelf is, terwijl de verbintenis van de kredietnemer tot terugbetaling van dat krediet slechts het gevolg is van de uitvoering van de prestatie door de kredietverstrekker (arrest van 15 juni 2017, Kareda, C‑249/16, EU:C:2017:472, punt 41).

28

Wat vervolgens de context van artikel 2, onder a), van richtlijn 2002/65 betreft, moet worden vastgesteld dat – zoals de verwijzende rechter en ook de advocaat-generaal in punt 41 van haar conclusie terecht hebben opgemerkt – in geval van overeenkomsten inzake financiële diensten die een „initieel akkoord over diensten” omvatten, gevolgd door verdere verrichtingen, de bepalingen van die richtlijn overeenkomstig artikel 1, lid 2, eerste alinea, alleen van toepassing zijn op het initiële akkoord. In de tweede zin van overweging 17 van die richtlijn wordt in dat verband gepreciseerd dat het toevoegen van nieuwe elementen aan een initieel akkoord geen „verrichting” vormt, maar een aanvullende overeenkomst waarop deze richtlijn van toepassing is.

29

Gelet op de door die overweging 17 geboden voorbeelden van verrichtingen dient te worden geoordeeld dat de vaststelling van een nieuw rentetarief bij aanvullende overeenkomst – ter uitvoering van een heronderhandelingsbeding dat reeds deel uitmaakte van de oorspronkelijke overeenkomst, op grond waarvan, ingeval geen aanvullende overeenkomst tot stand komt, een beding van aanvullende aard toepassing vindt volgens hetwelk een variabel rentetarief wordt toegepast – noch een verrichting in de zin van artikel 1, lid 2, eerste alinea, van richtlijn 2002/65 noch een toevoeging van elementen aan het initiële akkoord vormt.

30

Aldus volgt uit zowel een letterlijke als een systematische uitlegging van artikel 2, onder a), van richtlijn 2002/65 dat een „overeenkomst inzake financiële diensten” moet worden beschouwd als een overeenkomst die voorziet in de verrichting van dergelijke diensten. Aan deze voorwaarde is niet voldaan wanneer, zoals in het hoofdgeding, de betrokken aanvullende overeenkomst alleen tot doel heeft om het rentetarief aan te passen dat verschuldigd is als tegenprestatie voor een reeds overeengekomen dienst.

31

Voor deze uitlegging is steun te vinden in de analyse van andere bepalingen van richtlijn 2002/65, waaruit blijkt dat deze richtlijn in beginsel van toepassing is op overeenkomsten die betrekking hebben op de door de dienstverrichter te leveren kenmerkende verbintenis. Zo bepaalt artikel 3 van voornoemde richtlijn dat de consument in het bijzonder volledig moet worden geïnformeerd over de identiteit van de aanbieder en over de belangrijkste kenmerken van de financiële dienst, waaronder het al dan niet bestaan van een herroepingsrecht. In het geval van een aanvullende overeenkomst die alleen het rentetarief betreft, is het niet van belang dat de consument opnieuw over deze aspecten wordt geïnformeerd.

32

Wat ten slotte de doelstelling van richtlijn 2002/65 betreft, moet worden vastgesteld dat, overeenkomstig de overwegingen 3 en 13 ervan, deze richtlijn tot doel heeft om een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen teneinde het vertrouwen van de consument in de verkoop op afstand te versterken en het vrije verkeer van financiële diensten te verzekeren.

33

Een dergelijke doelstelling vereist echter niet noodzakelijkerwijs dat in gevallen waarin, op grond van een oorspronkelijk beding van een leningsovereenkomst, in een aanvullende overeenkomst daarbij een nieuw rentetarief wordt vastgesteld, die aanvullende overeenkomst wordt aangemerkt als een nieuwe overeenkomst inzake financiële diensten.

34

Gelet op het voorgaande moet op de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 2, onder a), van richtlijn 2002/65 aldus moet worden uitgelegd dat een aanvullende overeenkomst bij een leningsovereenkomst niet onder het begrip „overeenkomst inzake financiële diensten” in de zin van die bepaling valt, wanneer de aanvullende overeenkomst enkel het aanvankelijk overeengekomen rentetarief wijzigt zonder de looptijd van de lening te verlengen of het bedrag ervan te wijzigen, en de oorspronkelijke bedingen van de leningsovereenkomst bepaalden dat een dergelijke aanvullende overeenkomst zou worden vastgesteld of, als dit niet zou gebeuren, een variabel rentetarief zou worden toegepast.

Eerste vraag

35

Gelet op het antwoord op de tweede vraag hoeft de eerste vraag niet te worden beantwoord.

Kosten

36

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:

 

Artikel 2, onder a), van richtlijn 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten en tot wijziging van de richtlijnen 90/619/EEG, 97/7/EG en 98/27/EG van de Raad moet aldus worden uitgelegd dat een aanvullende overeenkomst bij een leningsovereenkomst niet onder het begrip „overeenkomst inzake financiële diensten” in de zin van die bepaling valt, wanneer de aanvullende overeenkomst enkel het aanvankelijk overeengekomen rentetarief wijzigt zonder de looptijd van de lening te verlengen of het bedrag ervan te wijzigen, en de oorspronkelijke bedingen van de leningsovereenkomst bepaalden dat een dergelijke aanvullende overeenkomst zou worden vastgesteld of, als dit niet zou gebeuren, een variabel rentetarief zou worden toegepast.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Duits.

Top