EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62018CJ0442

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 19 december 2019.
Europese Centrale Bank tegen Espírito Santo Financial (Portugal), SGPS, SA.
Hogere voorziening – Weigering om toegang te verlenen tot de besluiten van de raad van bestuur van de Europese Centrale Bank (ECB) – Protocol betreffende de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de ECB – Artikel 10, lid 4 – Vertrouwelijkheid van de besprekingen van de vergaderingen – Resultaat van de beraadslagingen – Mogelijkheid van openbaarmaking – Besluit 2004/258/EG – Toegang tot documenten van de ECB – Artikel 4, lid 1, onder a) – Vertrouwelijkheid van de beraadslagingen – Ondermijning van de bescherming van het openbaar belang.
Zaak C-442/18 P.

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2019:1117

 ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

19 december 2019 ( *1 )

„Hogere voorziening – Weigering om toegang te verlenen tot de besluiten van de raad van bestuur van de Europese Centrale Bank (ECB) – Protocol betreffende de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de ECB – Artikel 10, lid 4 – Vertrouwelijkheid van de besprekingen van de vergaderingen – Resultaat van de beraadslagingen – Mogelijkheid van openbaarmaking – Besluit 2004/258/EG – Toegang tot documenten van de ECB – Artikel 4, lid 1, onder a) – Vertrouwelijkheid van de beraadslagingen – Ondermijning van de bescherming van het openbaar belang”

In zaak C-442/18 P,

betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ingesteld op 5 juli 2018,

Europese Centrale Bank (ECB), vertegenwoordigd door F. Malfrère en M. Ioannidis als gemachtigden, bijgestaan door H.-G. Kamann, Rechtsanwalt,

rekwirante,

andere partij in de procedure:

Espírito Santo Financial (Portugal), SGPS, SA, gevestigd te Lissabon (Portugal), vertegenwoordigd door L. Soares Romão, J. Shearman de Macedo en D. Castanheira Pereira, advogados,

verzoekster in eerste aanleg,

wijst

HET HOF (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: R. Silva de Lapuerta, vicepresident van het Hof, waarnemend voor de president van de Eerste kamer, M. Safjan, L. S. Rossi, L. Bay Larsen (rapporteur) en C. Toader, rechters,

advocaat-generaal: P. Pikamäe,

griffier: M. Longar, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 12 juni 2019,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 2 oktober 2019,

het navolgende

Arrest

1

Met haar hogere voorziening verzoekt de Europese Centrale Bank (ECB) om vernietiging van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 26 april 2018, Espírito Santo Financial (Portugal)/ECB (T‑251/15, niet gepubliceerd, EU:T:2018:234; hierna: „bestreden arrest”), waarbij het Gerecht is overgegaan tot nietigverklaring van het besluit van de ECB van 1 april 2015 houdende gedeeltelijke weigering van de toegang tot bepaalde documenten die verband houden met het besluit van de ECB van 1 augustus 2014 betreffende Banco Espírito Santo SA (hierna: „litigieus besluit”).

Toepasselijke bepalingen

2

Overweging 3 van besluit 2004/258/EG van de Europese Centrale Bank van 4 maart 2004 inzake de toegang van het publiek tot documenten van de Europese Centrale Bank (PB 2004, L 80, blz. 42), zoals gewijzigd bij besluit (EU) 2015/529 van de Europese Centrale Bank van 21 januari 2015 (PB 2015, L 84, blz. 64) (hierna: „besluit 2004/258), luidt:

„Tot documenten van de ECB dient ruimere toegang te worden verleend, waarbij tegelijkertijd de onafhankelijkheid van de ECB en van de nationale centrale banken (NCB’s), zoals voorzien in artikel 108 van het Verdrag en artikel 7 van de statuten, en de vertrouwelijkheid van bepaalde aangelegenheden die specifiek zijn voor de uitvoering van de taken van de ECB, beschermd dienen te worden. Teneinde de doeltreffendheid van haar besluitvormingsproces te waarborgen, met inbegrip van haar interne raadplegingen en voorbereidingen, zijn de besprekingen van de vergaderingen van de besluitvormende organen van de ECB vertrouwelijk, tenzij het betreffende orgaan besluit het resultaat van zijn beraadslagingen openbaar te maken.”

3

Artikel 4 van besluit 2004/258 bepaalt:

„1.   De ECB weigert de toegang tot een document wanneer openbaarmaking ervan zou leiden tot ondermijning van de bescherming van:

a)

het openbaar belang, wat betreft:

de vertrouwelijkheid van de verslagen van de besluitvormende organen van de ECB, de raad van toezicht of overige organen die krachtens verordening (EU) nr. 1024/2013 werden opgericht,

[...]”

4

In artikel 7, lid 1, van hetzelfde besluit staat te lezen dat „[b]innen 20 werkdagen na de ontvangst van het verzoek, of na ontvangst van de overeenkomstig artikel 6, lid 2, ontvangen preciseringen, [...] de directeur-generaal van de afdeling Secretariaat van de ECB toegang [verleent] tot het gevraagde document en [...] hij het toegankelijk [maakt] in de zin van artikel 9, ofwel [...] de verzoeker schriftelijk de redenen [meedeelt] waarom het verzoek geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen, waarbij de verzoeker wordt geattendeerd op zijn of haar recht om overeenkomstig lid 2 een confirmatief verzoek in te dienen”.

Voorgeschiedenis van het geding

5

Espírito Santo Financial, SGPS, SA (Portugal) (hierna: „ESF”) is een houdstermaatschappij naar Portugees recht, die een van de belangrijkste aandeelhouders van Banco Espírito Santo SA (hierna: „BES”) was.

6

Vanaf mei 2014 heeft BES een beroep gedaan op de krediettransacties van het Eurosysteem en vanaf 17 juli 2014 heeft zij van de Banco de Portugal (centrale bank van Portugal) noodliquiditeitssteun ontvangen.

7

Op 23 juli 2014 heeft de raad van bestuur van de ECB (hierna: „raad van bestuur”) besloten om tot de volgende reguliere vergadering geen bezwaar te maken tegen het verstrekken van noodliquiditeitssteun aan BES tot een bepaald maximumbedrag.

8

Diezelfde dag heeft de raad van bestuur op voorstel van de directie van de ECB van 28 juli 2014 (hierna: „voorstel van 28 juli 2014”) besloten om de toegang van BES tot de kredietinstrumenten van het monetaire beleid te handhaven (hierna: „besluit van 28 juli 2014”). Het kredietbedrag dat door middel van krediettransacties van het Eurosysteem werd verstrekt aan BES, haar bijkantoren en haar dochterondernemingen, werd geplafonneerd tot het niveau van 28 juli 2014 (hierna: „kredietbedrag in kwestie”). Het besluit van 28 juni 2014 is vastgelegd in de notulen, waarin eveneens melding werd gemaakt van dat bedrag.

9

Op voorstel van de directie van de ECB van 1 augustus 2014 (hierna: „voorstel van 1 augustus 2014”) heeft de raad van bestuur van de ECB op dezelfde dag onder meer besloten om de toegang van BES tot de kredietinstrumenten van het monetaire beleid uit voorzorg op te schorten en gelast dat BES het gehele in het kader van het Eurosysteem verleende krediet zou terugbetalen (hierna: „besluit van 1 augustus 2014”). Dit besluit is vastgelegd in de notulen, waarin ook melding werd gemaakt van het maximumbedrag aan noodliquiditeitssteun dat de centrale bank van Portugal aan BES mocht verstrekken.

10

In deze omstandigheden hebben de Portugese autoriteiten besloten om BES te onderwerpen aan een afwikkelingsprocedure, en op 27 oktober 2014 is tegen ESF een insolventieprocedure ingesteld.

11

Bij brief van 5 november 2014 heeft ESF de ECB verzocht om toegang tot het besluit van 1 augustus 2014 en tot alle in het bezit van de ECB zijnde documenten die verband houden met dit besluit.

12

Bij brief van 7 januari 2015 heeft de ECB op dat verzoek geantwoord en ESF geheel of gedeeltelijk toegang verleend tot een aantal documenten waarom zij had verzocht, waaronder met name gedeeltelijke toegang tot de uittreksels van de notulen waarin de besluiten van 28 juli 2014 en 1 augustus 2014 zijn vastgelegd, alsook tot de voorstellen van 28 juli 2014 en 1 augustus 2014.

13

Bij brief van 4 februari 2015 heeft ESF bij de ECB een confirmatief verzoek ingediend waarin zij heeft betoogd dat de motivering die de ECB had verstrekt ter rechtvaardiging van de weigering om toegang te verlenen tot een aantal gevraagde documenten, te vaag en te algemeen was.

14

Voorts heeft ESF met name verzocht om toegang tot de bedragen die waren weggelaten uit de haar ter beschikking gestelde uittreksels van de notulen waarin de besluiten van de raad van bestuur van 28 juli 2014 en 1 augustus 2014 zijn vastgelegd, te weten het kredietbedrag in kwestie en het maximumbedrag aan noodliquiditeitssteun dat door de centrale bank van Portugal aan BES mocht worden verstrekt, alsmede bepaalde informatie die onleesbaar was gemaakt in de voorstellen van 28 juli 2014 en 1 augustus 2014.

15

Op 5 februari 2015 heeft de ECB meegedeeld dat het confirmatieve verzoek van ESF uiterlijk op 4 maart 2015 zou worden beantwoord. Op 5 maart 2015 heeft de ECB de termijn voor de beantwoording van dat verzoek echter verlengd.

16

Bij haar litigieuze besluit van 1 april 2015 heeft de ECB aan ESF aanvullende informatie verstrekt die vervat was in de voorstellen van 28 juli 2014 en 1 augustus 2014. Voor het overige heeft de ECB de weigering om toegang te verlenen tot de bedragen die onleesbaar waren gemaakt in de uittreksels van de notulen waarin de besluiten van de raad van bestuur van 28 juli 2014 en 1 augustus 2014 zijn vastgelegd, alsmede om toegang te verlenen tot bepaalde passages die waren weggelaten uit de voorstellen van 28 juli 2014 en 1 augustus 2014, bevestigd.

Beroep bij het Gerecht en bestreden arrest

17

Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 14 mei 2015, heeft ESF beroep tot nietigverklaring ingesteld tegen het stilzwijgende besluit van de ECB van 4 maart 2015 en tegen het litigieuze besluit. Daarnaast heeft zij gevorderd dat de ECB zou worden verwezen in de kosten.

18

Het verzoek tot nietigverklaring van het litigieuze besluit was gebaseerd op vier middelen. De eerste drie middelen betroffen de bedragen die waren weggelaten uit de aan verzoekster overgelegde uittreksels van de notulen waarin de besluiten van 28 juli 2014 en 1 augustus 2014 zijn vastgelegd, en waren respectievelijk gebaseerd op niet-nakoming van de motiveringsplicht, schending van artikel 4, lid 1, onder a), eerste, tweede en zevende streepje, van besluit 2004/258 en schending van artikel 4, lid 2, eerste streepje, van dit besluit. Het vierde middel betrof de informatie die onleesbaar was gemaakt in de aan verzoekster ter beschikking gestelde voorstellen van 28 juli 2014 en 1 augustus 2014.

19

De ECB heeft verzocht om dat beroep te verwerpen en ESF te verwijzen in de kosten.

20

In de eerste plaats heeft het Gerecht het verzoek tot nietigverklaring van het stilzwijgende besluit afgewezen. In de tweede plaats heeft het de grieven afgewezen die waren aangevoerd tegen de weigering van de ECB om toegang te verlenen tot het maximumbedrag aan noodliquiditeitssteun, omdat het deze weigering gerechtvaardigd achtte op grond van artikel 4, lid 1, onder a), tweede en zevende streepje, van besluit 2004/258. In de derde plaats heeft het Gerecht met betrekking tot de weigering van de ECB om toegang te verlenen tot het kredietbedrag in kwestie vastgesteld dat het litigieuze besluit ontoereikend gemotiveerd was wat betreft de in artikel 4, lid 1, onder a), eerste streepje, van besluit 2004/258 neergelegde uitzondering, en heeft het geoordeeld dat het tweede en het derde middel – die gebaseerd waren op schending van respectievelijk artikel 4, lid 1, onder a), tweede en zevende streepje, en artikel 4, lid 2, eerste streepje, van besluit 2004/258 – gegrond waren voor zover zij betrekking hadden op voormeld kredietbedrag. In de vierde plaats heeft het Gerecht het eerste onderdeel van het vierde middel, dat betrekking had op de informatie die onleesbaar was gemaakt in de voorstellen van 28 juli 2014 en 1 augustus 2014, gegrond verklaard.

21

Bijgevolg heeft het Gerecht in punt 1 van het dictum van het bestreden arrest het litigieuze besluit nietig verklaard voor zover de ECB daarbij de toegang heeft geweigerd tot het kredietbedrag in kwestie en tot de informatie die onleesbaar was gemaakt in de voorstellen van 28 juli 2014 en 1 augustus 2014. Het Gerecht heeft het beroep verworpen voor het overige en besloten dat ESF en de ECB elk hun eigen kosten dragen.

Conclusies van partijen in hogere voorziening

22

Met haar hogere voorziening verzoekt de ECB het Hof:

punt 1 van het dictum van het bestreden arrest te vernietigen;

het in eerste aanleg ingestelde beroep te verwerpen wat betreft de weigering van de ECB om het kredietbedrag in kwestie openbaar te maken;

subsidiair, de zaak voor afdoening terug te verwijzen naar het Gerecht, en

ESF te verwijzen in twee derde van de kosten en de ECB te verwijzen in een derde van de kosten.

23

ESF verzoekt het Hof:

de hogere voorziening af te wijzen, en

de ECB te verwijzen in de kosten van de procedure.

Hogere voorziening

24

Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert de ECB één middel aan, te weten dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van artikel 10, lid 4, van Protocol nr. 4 betreffende de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank (hierna: „protocol betreffende het ESCB en de ECB”) en van artikel 4, lid 1, onder a), eerste streepje, van besluit 2004/258.

Argumenten van partijen

25

De ECB stelt dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting toen het in de punten 124 en 161 van het bestreden arrest, gelezen in samenhang met de punten 54 tot en met 56 en 75 tot en met 81 daarvan, oordeelde dat de raad van bestuur de discretionaire bevoegdheid waarover hij beschikt in verband met de bekendmaking van zijn notulen, moet uitoefenen met inachtneming van de voorwaarden en beperkingen die zijn neergelegd in besluit 2004/258. Het Gerecht heeft namelijk ten onrechte geoordeeld dat de ECB gehouden was een motivering te verstrekken waaruit blijkt in welk opzicht de toegang tot de informatie die is vervat in de notulen van de besprekingen van de vergaderingen van de raad van bestuur waarin de besluiten van deze raad zijn opgenomen, concreet en daadwerkelijk inbreuk maakt op het openbaar belang betreffende de vertrouwelijkheid van de beraadslagingen van de besluitvormende organen van de ECB.

26

Volgens de ECB moet artikel 4, lid 1, onder a), van besluit 2004/258 worden uitgelegd in overeenstemming met artikel 10, lid 4, eerste volzin, van het protocol betreffende het ESCB en de ECB, waarin het algemene beginsel van vertrouwelijkheid van de besprekingen van de vergaderingen van de raad van bestuur is neergelegd, met dien verstande dat deze vertrouwelijkheid zich uitstrekt tot alle notulen van de raad van bestuur, ook voor zover zij het resultaat van de beraadslagingen weergeven.

27

De ECB voert eveneens aan dat artikel 10, lid 4, tweede volzin, van het protocol betreffende het ESCB en de ECB een uitzondering op het algemene beginsel van vertrouwelijkheid bevat doordat het de raad van bestuur de mogelijkheid biedt om door middel van een positief en discretionair besluit het resultaat van zijn beraadslagingen openbaar te maken. Deze beoordelingsruimte van de raad van bestuur kan niet worden beperkt door besluit 2004/258, dat in artikel 4, lid 1, onder a), eerste streepje, het beginsel van vertrouwelijkheid slechts opnieuw bevestigt.

28

Voorts betoogt de ECB dat in artikel 10, lid 4, van het bovengenoemde protocol uitdrukkelijk is bepaald dat enkel de raad van bestuur kan besluiten zijn eigen notulen openbaar te maken, terwijl volgens besluit 2004/258 de directeur-generaal van de afdeling Secretariaat en de directie verantwoordelijk zijn voor de bekendmaking van documenten van de ECB.

29

De ECB is van mening dat zij niet verplicht is om uiteen te zetten waarom de openbaarmaking van de notulen van de raad van bestuur concreet en daadwerkelijk inbreuk maakt op het openbaar belang betreffende de vertrouwelijkheid van de beraadslagingen van de raad van bestuur. Het is juist dat op de ECB de algemene verplichting rust om haar besluiten met redenen te omkleden. Zij moet dan ook uiteenzetten dat bepaalde opgevraagde informatie voorkomt in die notulen en bijgevolg valt onder artikel 10, lid 4, van het protocol betreffende het ESCB en de ECB, alsmede onder artikel 4, lid 1, onder a), eerste streepje, van besluit 2004/258. Niettemin is in artikel 10, lid 4, van dat protocol een vermoeden van vertrouwelijkheid neergelegd volgens hetwelk de openbaarmaking van de notulen afbreuk doet aan de onafhankelijkheid en de doeltreffendheid van het besluitvormingsproces van de ECB.

30

ESF voert aan dat de hogere voorziening grotendeels een herhaling is van de argumenten die de ECB voor het Gerecht heeft aangevoerd. Zij preciseert dan ook dat haar standpunt hetzelfde is als het standpunt dat zij reeds voor het Gerecht had ingenomen.

Beoordeling door het Hof

31

Vooraf zij eraan herinnerd dat uit artikel 256, lid 1, tweede alinea, VWEU, artikel 58, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie en artikel 168, lid 1, onder d), van het Reglement voor de procesvoering van het Hof volgt dat een hogere voorziening duidelijk moet aangeven tegen welke onderdelen van het arrest waarvan de vernietiging wordt gevorderd zij is gericht en welke juridische argumenten die vordering specifiek ondersteunen (arrest van 29 juli 2019, Bayerische Motoren Werke en Freistaat Sachsen/Commissie, C‑654/17 P, EU:C:2019:634, punt 71).

32

De ECB vordert weliswaar de vernietiging van punt 1 van het dictum van het bestreden arrest, waarin het litigieuze besluit nietig wordt verklaard voor zover bij dit besluit de toegang is geweigerd tot het kredietbedrag in kwestie en tot de informatie die onleesbaar was gemaakt in de voorstellen van de directie van de ECB van 28 juli 2014 en 1 augustus 2014, maar zij voert geen enkel middel of argument aan met betrekking tot het feit dat het Gerecht het litigieuze besluit nietig heeft verklaard voor zover bij dit besluit de toegang wordt geweigerd tot de in die voorstellen van de directie van de ECB onleesbaar gemaakte informatie. Derhalve moet dit gedeelte van de hogere voorziening niet-ontvankelijk worden verklaard.

33

Wat betreft het gedeelte van de hogere voorziening dat betrekking heeft op de analyse die het Gerecht heeft verricht van het litigieuze besluit voor zover daarbij de toegang wordt geweigerd tot het kredietbedrag in kwestie, zij opgemerkt dat het Gerecht in punt 80 van het bestreden arrest heeft vastgesteld dat de raad van bestuur op grond van artikel 10, lid 4, tweede volzin, van het protocol betreffende het ESCB en de ECB kan besluiten het resultaat van zijn beraadslagingen openbaar te maken. Vervolgens heeft het Gerecht geoordeeld dat de besluiten van de raad van bestuur – en dus ook de notulen waarin deze besluiten zijn vastgelegd – geen absolute bescherming genieten wat hun openbaarmaking betreft, en dat de boordelingsruimte waarover de raad van bestuur in dit verband beschikt, moet worden uitgeoefend met inachtneming van de voorwaarden en beperkingen die zijn neergelegd in besluit 2004/258.

34

Voorts heeft het Gerecht in de punten 122 en 123 met name vastgesteld dat het kredietbedrag in kwestie werd vermeld in de notulen waarin het besluit van 28 juli 2014 is vastgelegd, en dat de ECB ter rechtvaardiging van haar weigering om dat bedrag openbaar te maken had verwezen naar artikel 4, lid 1, onder a), eerste streepje, van besluit 2004/258 en naar artikel 10, lid 4, van het protocol betreffende het ESCB en de ECB.

35

In punt 124 van het bestreden arrest heeft het Gerecht de gevolgtrekking gemaakt dat de ECB het litigieuze besluit onvoldoende had gemotiveerd, omdat zij ten eerste had moeten uiteenzetten om welke redenen de in artikel 4, lid 1, onder a), eerste streepje, van besluit 2004/258 neergelegde uitzondering van toepassing was op het bedrag dat niet aan verzoekster was meegedeeld toen haar gedeeltelijk toegang was verleend tot het door haar gevraagde document, en ten tweede een motivering had moeten verstrekken aan de hand waarvan kon worden begrepen en nagegaan in welk opzicht de toegang tot die informatie concreet en daadwerkelijk inbreuk zou hebben gemaakt op het openbaar belang betreffende de vertrouwelijkheid van de beraadslagingen van de besluitvormende organen van de ECB.

36

Opgemerkt dient te worden dat een dergelijke motiveringsplicht noodzakelijkerwijs voortvloeit uit een uitlegging van artikel 4, lid 1, onder a), eerste streepje, van besluit 2004/258 volgens welke de vertrouwelijkheid van het resultaat van de beraadslagingen van de raad van bestuur enkel wordt gewaarborgd voor het geval dat de openbaarmaking ervan zou leiden tot ondermijning van de bescherming van het openbaar belang.

37

Het klopt dat de bewoordingen van artikel 4, lid 1, onder a), eerste streepje, van dat besluit vatbaar lijken te zijn voor een uitlegging zoals die waarvoor het Gerecht heeft gekozen, aangezien de ECB volgens die bepaling de toegang tot een document weigert wanneer de openbaarmaking ervan zou leiden tot ondermijning van de bescherming van het openbaar belang wat betreft de vertrouwelijkheid van de beraadslagingen van de besluitvormende organen van de ECB, waaronder de raad van bestuur.

38

In dit verband zij opgemerkt dat artikel 7, lid 1, van besluit 2004/258 de directeur-generaal van de afdeling Secretariaat van de ECB de keuze geeft om toegang te verlenen tot het gevraagde document dan wel de redenen voor zijn volledige of gedeeltelijke afwijzing mee te delen aan de verzoeker.

39

De uitlegging waarop de door het Gerecht gemaakte gevolgtrekking berust, impliceert dus dat het aan die directeur-generaal staat om na te gaan of de openbaarmaking van het resultaat van de beraadslagingen afbreuk zou doen aan het openbaar belang betreffende de vertrouwelijkheid van deze beraadslagingen en, wanneer dit niet het geval is, om toegang te verlenen tot het document waarin dat resultaat is vastgelegd.

40

Het is echter vaste rechtspraak van het Hof dat een tekst van afgeleid Unierecht zo veel mogelijk aldus moet worden uitgelegd dat hij strookt met de bepalingen van de Verdragen (arrest van 16 april 2015, Parlement/Raad, C-540/13, EU:C:2015:224, punt 38 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

41

Zoals de ECB heeft opgemerkt, staat het volgens artikel 10, lid 4, tweede volzin, van het protocol betreffende het ESCB en de ECB aan de raad van bestuur om te besluiten of het resultaat van zijn beraadslagingen openbaar dient te worden gemaakt, terwijl artikel 7, lid 1, van besluit 2004/258 – zoals blijkt uit punt 38 van het onderhavige arrest – de directeur-generaal van de afdeling Secretariaat van de ECB de keuze geeft om toegang te verlenen tot het gevraagde document dan wel aan de verzoeker mee te delen om welke redenen hij die toegang geheel of gedeeltelijk weigert.

42

In deze omstandigheden zou die directeur-generaal de bevoegdheid krijgen om te besluiten of toegang dient te worden verleend tot het resultaat van de beraadslagingen, waardoor hij inbreuk zou maken op de exclusieve bevoegdheid die bij artikel 10, lid 4, tweede volzin, van het bovengenoemde protocol wordt toegekend aan de raad van bestuur.

43

Opdat deze exclusieve bevoegdheid niet wordt aangetast, dient dan ook te worden geoordeeld dat artikel 4, lid 1, onder a), van besluit 2004/258, gelezen in samenhang met artikel 10, lid 4, tweede volzin, van het protocol betreffende het ESCB en de ECB, aldus moet worden uitgelegd dat het de vertrouwelijkheid van het resultaat van de beraadslagingen van de raad van bestuur beschermt, zonder dat de weigering om toegang te verlenen tot de documenten waarin dit resultaat is vastgelegd, afhankelijk behoort te zijn van de voorwaarde dat de openbaarmaking van dat resultaat leidt tot ondermijning van de bescherming van het openbaar belang.

44

Bijgevolg is de directeur-generaal van de afdeling Secretariaat van de ECB krachtens artikel 4, lid 1, onder a), eerste streepje, en artikel 7, lid 1, van besluit 2004/258 verplicht om de toegang tot het resultaat van de beraadslagingen van de raad van bestuur te weigeren, tenzij deze raad heeft besloten om dat resultaat geheel of gedeeltelijk openbaar te maken.

45

Bovendien zij opgemerkt dat deze uitlegging steun vindt in de bewoordingen van overweging 3 van besluit 2004/258, waarin staat te lezen dat de besprekingen van de vergaderingen van de besluitvormende organen van de ECB vertrouwelijk zijn, tenzij het orgaan in kwestie besluit om het resultaat van zijn beraadslagingen openbaar te maken.

46

Derhalve kan voor de motivering van de weigering om toegang te verlenen tot het resultaat van de beraadslagingen van de raad van bestuur worden volstaan met een verwijzing naar artikel 4, lid 1, onder a), eerste streepje, van besluit 2004/258, wat betreft documenten die het resultaat van die beraadslagingen weergeven.

47

Het Gerecht heeft in punt 124 van het bestreden arrest dan ook ten onrechte geoordeeld dat de ECB ten eerste had moeten uiteenzetten om welke redenen de in artikel 4, lid 1, onder a), eerste streepje, van besluit 2004/258 neergelegde uitzondering van toepassing was op het bedrag dat niet aan verzoekster was meegedeeld toen haar gedeeltelijk toegang was verleend tot het door haar gevraagde document, en ten tweede een motivering had moeten verstrekken aan de hand waarvan kon worden begrepen en nagegaan in welk opzicht de toegang tot die informatie concreet en daadwerkelijk inbreuk zou hebben gemaakt op het openbaar belang betreffende de vertrouwelijkheid van de beraadslagingen van de besluitvormende organen van de ECB. Door aldus te oordelen heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.

48

Gelet op een en ander moet punt 1 van het dictum van het bestreden arrest worden vernietigd voor zover het Gerecht in dat punt het litigieuze besluit nietig heeft verklaard voor zover de ECB bij dit besluit de toegang tot het kredietbedrag in kwestie heeft geweigerd.

Geding in eerste aanleg

49

Volgens artikel 61, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie vernietigt het Hof de beslissing van het Gerecht in geval van gegrondheid van het verzoek om hogere voorziening. Het Hof kan de zaak dan zelf afdoen wanneer deze in staat van wijzen is.

50

Dit is in casu het geval.

51

Zoals onder meer volgt uit punt 47 van dit arrest, geeft de beoordeling door het Gerecht van het in eerste aanleg aangevoerde eerste middel blijk van een onjuiste rechtsopvatting wat betreft het gedeelte van dit middel dat betrekking heeft op de weigering om toegang te verlenen tot het kredietbedrag in kwestie. Derhalve moet dat middel worden onderzocht samen met het in eerste aanleg aangevoerde tweede middel wat betreft de daarin vervatte grief inzake schending van artikel 4, lid 1, onder a), eerste streepje, van besluit 2004/258.

52

Met haar in eerste aanleg aangevoerde eerste middel, wat betreft het gedeelte van dit middel dat betrekking heeft op de weigering om toegang te verlenen tot het kredietbedrag in kwestie, verwijt verzoekster de ECB dat zij in de motiveringsplicht is tekortgeschoten door die toegang te weigeren op grond van artikel 4, lid 1, onder a), eerste streepje, van besluit 2004/258.

53

Met haar tweede middel stelt verzoekster dat de ECB zich ter rechtvaardiging van de weigering om toegang te verlenen tot het kredietbedrag in kwestie ten onrechte heeft beroepen op artikel 4, lid 1, onder a), eerste streepje, van besluit 2004/258. Met name betoogt zij dat dit bedrag niet kon worden geacht deel uit te maken van de beraadslagingen van de besluitvormende organen van de ECB en dat de opgevraagde informatie niet vertrouwelijk leek te zijn daar de centrale bank van Portugal een bedrag openbaar had gemaakt dat kon worden bevestigd door de overlegging van de uittreksels van de besluiten van de raad van bestuur.

54

In dit verband volgt uit vaste rechtspraak dat de door artikel 296, tweede alinea, VWEU vereiste motivering van een handeling van de Unie weliswaar duidelijk en ondubbelzinnig de redenering van degene die de betreffende handeling heeft vastgesteld tot uitdrukking moet doen komen, zodat de belanghebbenden de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel kunnen kennen en het Hof zijn toezicht kan uitoefenen, maar dat het niet noodzakelijk is dat in die motivering alle relevante juridische of feitelijke gegevens worden gespecificeerd. Voorts moet bij de beoordeling of de motiveringsplicht is nagekomen niet alleen acht worden geslagen op de bewoordingen van de handeling, maar ook op de context ervan en op het geheel van de rechtsregels die de betreffende materie regelen (arrest van 11 december 2018, Weiss e.a., C-493/17, EU:C:2018:1000, punten 31 en 33 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

55

Gelet op punt 46 van het onderhavige arrest moet worden vastgesteld dat de door de ECB verstrekte motivering verzoekster in staat stelde te begrijpen dat de ECB zich op de vertrouwelijkheid van het resultaat van de beraadslagingen beriep om de toegang tot het kredietbedrag in kwestie te weigeren, en dat het ging om een document dat dit resultaat weergaf. Derhalve dient te worden geoordeeld dat het litigieuze besluit rechtens genoegzaam was gemotiveerd.

56

Voorts kan met betrekking tot de grieven ten gronde worden volstaan met de opmerking dat uit punt 43 van dit arrest blijkt dat de vertrouwelijkheid van het resultaat van de beraadslagingen van de raad van bestuur wordt gewaarborgd zonder dat dit resultaat die beraadslagingen hoeft te weerspiegelen. Bovendien kan de vertrouwelijkheid van het resultaat van de beraadslagingen weliswaar worden ingeroepen mits de ECB dit resultaat niet openbaar heeft gemaakt, maar kan uit de omstandigheid dat de centrale bank van Portugal het kredietbedrag in kwestie bij benadering heeft bekendgemaakt als zodanig niet voortvloeien dat de ECB verplicht is om dat kredietbedrag mee te delen. Hieruit volgt dat de ECB artikel 4, lid 1, onder a), eerste streepje, van besluit 2004/258 niet heeft geschonden door deze bepaling ten grondslag te leggen aan haar weigering om toegang te verlenen tot het kredietbedrag in kwestie.

57

Bijgevolg moeten het eerste en het tweede middel die in eerste aanleg zijn aangevoerd, worden afgewezen voor zover zij betrekking hebben op het feit dat de ECB op grond van artikel 4, lid 1, onder a), eerste streepje, van besluit 2004/258 heeft geweigerd om toegang te verlenen tot het kredietbedrag in kwestie.

Kosten

58

Volgens artikel 184, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering beslist het Hof over de kosten wanneer de hogere voorziening gegrond is en het Hof zelf de zaak afdoet. Ingevolge artikel 138, lid 1, van dit Reglement – dat op grond van artikel 184, lid 1, van dat Reglement van toepassing is op de procedure in hogere voorziening – wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen voor zover dit is gevorderd.

59

Daarnaast is in artikel 138, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering – dat krachtens artikel 184, lid 1, van dit Reglement van toepassing is op de procedure in hogere voorziening – bepaald dat elke partij haar eigen kosten draagt indien partijen onderscheidenlijk op een of meer punten in het ongelijk worden gesteld. Indien dit gelet op de omstandigheden van de zaak gerechtvaardigd voorkomt, kan het Hof evenwel beslissen dat een partij niet alleen wordt verwezen in haar eigen kosten, maar ook in een deel van de kosten van de andere partij.

60

In de onderhavige zaak is de hogere voorziening van de ECB deels toegewezen en deels niet-ontvankelijk verklaard, en is het door ESF bij het Gerecht ingestelde beroep – na het onderzoek door het Hof – enkel toegewezen wat betreft de weigering om toegang te verlenen tot de informatie die onleesbaar was gemaakt in de voorstellen van de directie van 28 juli 2014 en 1 augustus 2014, zodat het ESF niet alleen dient te worden verwezen in haar eigen kosten, maar ook in een derde van de kosten die de ECB heeft moeten maken in verband met zowel de procedure in eerste aanleg als de procedure in hogere voorziening. De ECB zal het resterende gedeelte van haar eigen kosten dragen.

 

Het Hof (Eerste kamer) verklaart:

 

1)

Punt 1 van het dictum van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 26 april 2018, Espírito Santo Financial (Portugal)/ECB (T‑251/15, EU:T:2018:234), wordt vernietigd voor zover het Gerecht in dat punt het besluit van de Europese Centrale Bank (ECB) van 1 april 2015 houdende gedeeltelijke weigering van de toegang tot bepaalde documenten die verband houden met het besluit van de ECB van 1 augustus 2014 betreffende Banco Espírito Santo SA, nietig heeft verklaard voor zover de ECB bij dat besluit van 1 april 2015 de toegang heeft geweigerd tot het kredietbedrag dat is vermeld in de uittreksels van de notulen waarin het besluit van de raad van bestuur van de ECB van 28 juli 2014 is vastgelegd.

 

2)

De hogere voorziening wordt afgewezen voor het overige.

 

3)

Het beroep van Espírito Santo Financial (Portugal), SGPS, SA wordt verworpen voor zover het ertoe strekt het besluit van de Europese Centrale Bank (ECB) van 1 april 2015 houdende gedeeltelijke weigering van de toegang tot bepaalde documenten die verband houden met het besluit van de ECB van 1 augustus 2014 betreffende Banco Espírito Santo SA, nietig te verklaren voor zover de ECB bij dat besluit van 1 april 2015 heeft geweigerd toegang te verlenen tot het kredietbedrag dat is vermeld in de uittreksels van de notulen waarin het besluit van de raad van bestuur van de ECB van 28 juli 2014 is vastgelegd.

 

4)

Espírito Santo Financial (Portugal) SGPS, SA draagt haar eigen kosten en een derde van de kosten die de Europese Centrale Bank (ECB) heeft moeten maken in verband met de onderhavige hogere voorziening en de procedure in eerste aanleg.

 

5)

De Europese Centrale Bank (ECB) draagt twee derde van haar eigen kosten die verband houden met de onderhavige hogere voorziening en de procedure in eerste aanleg.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Engels.

Top