Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62018CJ0354

Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 29 juli 2019.
Radu-Lucian Rusu en Oana-Maria Rusu tegen SC Blue Air – Airline Management Solutions SRL.
Prejudiciële verwijzing – Verordening (EG) nr. 261/2004 – Luchtvervoer – Instapweigering – Begrippen ‚compensatie’ en ‚verdere compensatie’ – Soort vergoedbare schade – Materiële of immateriële schade – Mindering – Verdere compensatie – Bijstand – Aan passagiers verstrekte informatie.
Zaak C-354/18.

Court reports – general – 'Information on unpublished decisions' section

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2019:637

ARREST VAN HET HOF (Achtste kamer)

29 juli 2019 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Verordening (EG) nr. 261/2004 – Luchtvervoer – Instapweigering – Begrippen ‚compensatie’ en ‚verdere compensatie’ – Soort vergoedbare schade – Materiële of immateriële schade – Mindering – Verdere compensatie – Bijstand – Aan passagiers verstrekte informatie”

In zaak C‑354/18,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Tribunal Bacău (rechter in tweede aanleg Bacău, Roemenië) bij beslissing van 26 april 2018, ingekomen bij het Hof op 30 mei 2018, in de procedure

Radu-Lucian Rusu,

Oana-Maria Rusu

tegen

SC Blue Air – Airline Management Solutions SRL,

wijst

HET HOF (Achtste kamer),

samengesteld als volgt: F. Biltgen, kamerpresident, J. Malenovský (rapporteur) en C. G. Fernlund, rechters,

advocaat-generaal: E. Sharpston,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

SC Blue Air – Airline Management Solutions SRL, vertegenwoordigd door M. Popa, avocat,

de Roemeense regering, vertegenwoordigd door C.‑R. Canţăr, L. Liţu en A. Wellman als gemachtigden,

de Duitse regering, aanvankelijk vertegenwoordigd door T. Henze, M. Hellmann, E. Lankenau en A. Berg, vervolgens door deze drie laatstgenoemden, als gemachtigden,

de Poolse regering, vertegenwoordigd door B. Majczyna als gemachtigde,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door L. Nicolae en N. Yerrell als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 4, 7, 8 en 12 van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB 2004, L 46, blz. 1, met rectificatie in PB 2006, L 365, blz. 89).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Radu-Lucian Rusu en Oana-Maria Rusu enerzijds en SC Blue Air – Airline Management Solutions SRL (hierna: „Blue Air”) anderzijds over de vergoeding van de immateriële en materiële schade die zij wegens een instapweigering hebben geleden.

Toepasselijke bepalingen

Internationaal recht

3

Artikel 29 van het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer, dat op 28 mei 1999 te Montreal is gesloten en in naam van de Europese Unie is goedgekeurd bij besluit 2001/539/EG van de Raad van 5 april 2001 (PB 2001, L 194, blz. 38), bepaalt:

„Bij het vervoer van passagiers, bagage en goederen kan elke vordering tot schadevergoeding, op welke grond dan ook, hetzij uit hoofde van dit Verdrag hetzij op grond van een overeenkomst, een onrechtmatige daad of anderszins, slechts worden ingesteld onder de voorwaarden en binnen de aansprakelijkheidsgrenzen bedoeld in dit Verdrag, zonder dat hiermee iets bepaald is omtrent de personen die een vordering kunnen instellen en omtrent hun onderscheiden rechten. Bij een dergelijke vordering kan men geen schadevergoeding verkrijgen bij wijze van straf of voorbeeld noch uit anderen hoofde dan tot herstel van geleden schade.”

Unierecht

4

De overwegingen 1, 10 en 20 van verordening nr. 261/2004 luiden als volgt:

„(1)

Het optreden van de Gemeenschap moet onder meer gericht zijn op de waarborging van een hoog niveau van bescherming van de passagiers, met volledige inachtneming van de eisen op het gebied van consumentenbescherming in het algemeen.

[...]

(10)

Passagiers aan wie tegen hun wil de toegang tot een vlucht is geweigerd, moeten hun reis kunnen annuleren onder terugbetaling van hun ticket, dan wel onder bevredigende voorwaarden kunnen voortzetten, en moeten tijdens het wachten op een latere vlucht voldoende worden verzorgd.

[...]

(20)

Passagiers moeten bij instapweigering of annulering dan wel langdurige vertraging van hun vlucht volledig over hun rechten worden geïnformeerd, zodat zij op een doeltreffende wijze hun rechten kunnen uitoefenen.”

5

Artikel 1, lid 1, van deze verordening bepaalt:

„Deze verordening stelt onder de erin genoemde voorwaarden de minimumrechten vast die luchtreizigers hebben bij:

a)

instapweigering tegen hun wil,

b)

annulering van hun vlucht,

c)

vertraging van hun vlucht.”

6

Artikel 4, lid 3, van voornoemde verordening luidt:

„Indien passagiers tegen hun wil de toegang tot een vlucht wordt geweigerd, compenseert de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert hen onmiddellijk overeenkomstig artikel 7, en biedt zij hun bijstand overeenkomstig de artikelen 8 en 9.”

7

Artikel 7, lid 1, onder b), van dezelfde verordening luidt als volgt:

„Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, krijgen de passagiers compensatie ten belope van:

[...]

b)

400 EUR voor alle intracommunautaire vluchten van meer dan 1500 km, en voor alle andere vluchten tussen 1500 en 3500 km;

[...]”

8

Artikel 8, lid 1, van verordening nr. 261/2004 bepaalt:

„Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, krijgen de passagiers de keuze tussen:

a)

volledige terugbetaling van het ticket binnen zeven dagen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 7, lid 3, tegen de prijs waarvoor het gekocht was, voor het gedeelte of de gedeelten van de reis die niet zijn gemaakt en voor het gedeelte en de gedeelten die reeds zijn gemaakt indien verder reizen in het licht van het oorspronkelijke reisplan van de passagier geen zin meer heeft, alsmede in voorkomend geval,

een retourvlucht naar het eerste vertrekpunt bij de eerste gelegenheid;

b)

een alternatief reisplan onder vergelijkbare vervoersvoorwaarden naar hun eindbestemming bij de eerste gelegenheid; of

c)

een alternatief reisplan onder vergelijkbare vervoersvoorwaarden naar hun eindbestemming, op een latere datum naar keuze van de passagier, indien er plaats beschikbaar is.”

9

Artikel 12, lid 1, van deze verordening luidt:

„Deze verordening is van toepassing onverminderd de rechten van een passagier op verdere compensatie. De uit hoofde van deze verordening toegekende compensatie kan op eventuele verdere compensatie in mindering worden gebracht.”

Roemeens recht

10

In artikel 1350 van de cod civil (burgerlijk wetboek) staat het volgende te lezen:

„(1) Eenieder dient de verplichtingen die hij is aangegaan na te komen.

(2) Wanneer hij zonder geldige reden een dergelijke verplichting niet nakomt, is hij aansprakelijk voor de schade die de wederpartij lijdt en is hij verplicht om die schade te vergoeden, overeenkomstig de wet.

(3) Tenzij bij de wet anders is bepaald, mag geen van de partijen afzien van toepassing van de regels inzake contractuele aansprakelijkheid door te kiezen voor andere regels die voor haar gunstiger zouden zijn.”

11

Artikel 1530 van de cod civil luidt:

„De schuldeiser heeft recht op vergoeding van de schade die is veroorzaakt door de schuldenaar en die het rechtstreeks en noodzakelijk gevolg is van het zonder rechtvaardiging niet nakomen van of, in voorkomend geval, het onrechtmatig voldoen aan de verplichting.”

12

Artikel 1531 van de cod civil bepaalt:

„(1) De schuldeiser heeft recht op volledige vergoeding van de als gevolg van de niet-nakoming geleden schade.

(2) De schade behelst het door de schuldeiser feitelijk geleden verlies en de door hem gederfde winst. Bij het bepalen van de omvang van de schade wordt ook rekening gehouden met de kosten die de schuldeiser heeft gemaakt, binnen de grenzen der redelijkheid, om de schade te voorkomen of te beperken.

(3) De schuldeiser heeft recht op vergoeding van de immateriële schade.”

13

Artikel 1533 van de cod civil luidt:

„De schuldenaar is slechts aansprakelijk voor schade die hij heeft voorzien of had kunnen voorzien als gevolg van zijn in gebreke blijven op het moment van het aangaan van de overeenkomst, tenzij hij opzettelijk of door zijn grove nalatigheid in gebreke is gebleven. Zelfs in het laatste geval heeft de schadevergoeding alleen betrekking op het rechtstreeks en noodzakelijk gevolg van het niet nakomen van de verplichting.”

14

Artikel 1534 van de cod civil bepaalt:

„(1) Indien de schuldeiser, door zijn onrechtmatig handelen of nalaten, heeft bijgedragen tot het ontstaan van de schade, zal de door de schuldenaar verschuldigde schadevergoeding dienovereenkomstig worden verlaagd. Deze bepaling geldt tevens wanneer de schade deels is veroorzaakt door een gebeurtenis waarvan de schuldeiser het risico op zich heeft genomen.

(2) De schuldenaar is geen schadevergoeding verschuldigd voor enige schade die de schuldeiser met een minimum aan zorgvuldigheid had kunnen voorkomen.”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

15

Verzoekers in het hoofdgeding hebben bij Blue Air twee vliegtickets geboekt om op 6 september 2016 van Bacău (Roemenië) te reizen naar Londen (Verenigd Koninkrijk), alwaar zij gevestigd zijn en werken.

16

Bij het instappen werd verzoekers in het hoofdgeding meegedeeld dat de vlucht zou worden uitgevoerd met een ander vliegtuig dan oorspronkelijk voorzien en dat, omdat er in dit tweede vliegtuig minder plaatsen beschikbaar waren, zij niet meer konden instappen.

17

Bijgevolg is de reis van verzoekers in het hoofdgeding omgeboekt naar een andere vlucht van Blue Air, waardoor zij op 11 september 2016 in Londen zijn aangekomen.

18

Na deze gebeurtenissen heeft Blue Air elk van de verzoekers in het hoofdgeding een gratis vliegticket aangeboden, te gebruiken tot 24 maart 2017, maar zij hebben dit aanbod afgewezen omdat de geleden schade de waarde van een vliegticket overschreed.

19

Vervolgens heeft Blue Air verzoekers in het hoofdgeding op grond van verordening nr. 261/2004 een compensatie van 400 EUR per persoon aangeboden. Verzoekers in het hoofdgeding waren van mening dat die compensatie enkel strekt tot vergoeding van de geleden immateriële schade en niet de materiële schade, die onder het begrip „verdere compensatie” valt.

20

Verzoekers in het hoofdgeding hebben vervolgens beroep ingesteld bij de Judecătorie Bacău (rechter in eerste aanleg Bacău, Roemenië), met het verzoek om Blue Air ertoe te veroordelen hun 437 respectievelijk 386 EUR aan materiële schade te betalen, die zij hebben geleden als gevolg van een inhouding op hun loon. Vervolgens hebben verzoekers in het hoofdgeding de werkelijke bedragen aan gederfd loon nader toegelicht. Bovendien hebben verzoekers in het hoofdgeding elk 1500 EUR aan vergoeding voor immateriële schade gevorderd. Voorts hebben zij aangevoerd dat er tegen Radu-Lucian Rusu een ontslagprocedure was ingeleid, maar dat hij uiteindelijk slechts een berisping heeft gekregen.

21

Blue Air heeft aangevoerd dat verzoekers in het hoofdgeding niet in aanmerking komen voor een compensatie boven de 400 EUR waarin is voorzien in artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 261/2004, omdat zij niet uitdrukkelijk verzocht hadden om met grotere spoed vervoerd te worden, met een andere luchtvaartmaatschappij en via een andere route, maar hebben ingestemd met de vlucht van 11 september 2016. Voorts heeft Blue Air betoogd dat indien verzoekers in het hoofdgeding hadden verzocht om een alternatieve vlucht, zij er een zou hebben gezocht die het voor hen mogelijk zou maken hun bestemming te bereiken.

22

De Judecătorie Bacău heeft het beroep deels toegewezen door Blue Air te veroordelen tot betaling van 400 EUR aan elk van de verzoekers in het hoofdgeding ter vergoeding van de immateriële schade, maar hun andere vorderingen afgewezen.

23

Zowel verzoekers in het hoofdgeding als Blue Air hebben beroep ingesteld tegen de beslissing van de Judecătorie Bacău bij de verwijzende rechter, die het noodzakelijk acht om enkele aspecten die verband houden met de uitlegging van de artikelen 4, 7, 8 en 12 van verordening nr. 261/2004 te verhelderen.

24

In deze omstandigheden heeft de Tribunal Bacău (rechter in tweede aanleg Bacău, Roemenië) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende prejudiciële vragen:

„1)

Ziet het in artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 261/2004 vastgestelde bedrag van 400 EUR hoofdzakelijk op de vergoeding van de materiële schade, terwijl de immateriële schade moet worden onderzocht in het licht van artikel 12, of wordt op grond van artikel 7, lid 1, onder b), hoofdzakelijk de immateriële schade gedekt, terwijl de materiële schade onder artikel 12 valt?

2)

Valt het bedrag aan gederfd loon dat het in artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 261/2004 vastgestelde bedrag van 400 EUR te boven gaat, onder het begrip ‚verdere compensatie’ in de zin van artikel 12 ervan?

3)

Volgens artikel 12, [lid 1,] tweede volzin, van verordening nr. 261/2004 ‚[kan] [d]e uit hoofde van deze verordening toegekende compensatie [...] op eventuele verdere compensatie in mindering worden gebracht’. Moet dit artikel aldus worden uitgelegd dat het aan de nationale rechter wordt overgelaten of het op grond van artikel 7, lid 1, onder b), toegekende bedrag in mindering wordt gebracht op de verdere compensatie of is deze mindering verplicht?

4)

Indien deze mindering niet verplicht is, wat zijn dan de elementen op grond waarvan de nationale rechter besluit om het in artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 261/2004 vastgestelde bedrag in mindering te brengen op de verdere compensatie?

5)

Moet de schade die het gevolg is van loonverlies doordat de werknemer in de onmogelijkheid verkeerde naar zijn werk te gaan als gevolg van het feit dat hij te laat op de plaats van bestemming arriveerde doordat hij een andere vlucht moest nemen, worden onderzocht in het licht van de nakoming van de verplichtingen zoals bepaald in artikel 8 van verordening nr. 261/2004 dan wel in artikel 12 juncto artikel 4?

6)

Houdt nakoming van de verplichting van de luchtvaartmaatschappij om bijstand te verlenen op grond van artikel 4, lid 3, en artikel 8 van verordening nr. 261/2004 in dat de passagier volledig dient te worden geïnformeerd over al zijn omboekmogelijkheden zoals bepaald in artikel 8, lid 1, onder a), b) en c), van die verordening?

7)

Bij wie ligt op grond van artikel 8 van verordening nr. 261/2004 de bewijslast om aan te tonen dat het omboeken bij de eerste gelegenheid is gedaan?

8)

Brengt verordening nr. 261/2004 voor de passagiers de verplichting mee om te zoeken naar andere mogelijke vluchten naar hun eindbestemming en aan de luchtvaartmaatschappij te vragen om te onderzoeken of er plaats is aan boord van deze vluchten of is de luchtvaartmaatschappij ambtshalve verplicht om te zoeken naar de gunstigste optie voor de passagier om hem naar zijn eindbestemming te vervoeren?

9)

Is het van belang voor het vaststellen van de door de passagiers geleden schade dat zij akkoord zijn gegaan met het voorstel van de luchtvaartmaatschappij om hun een vlucht op 11 september 2016 aan te bieden, hoewel zij ervan konden uitgaan dat ze geen loon betaald zouden krijgen voor de periode waarin ze afwezig waren van hun werk?”

Prejudiciële vragen

Eerste, tweede, vijfde en negende vraag

25

Met zijn eerste, tweede, vijfde en negende vraag, die gezamenlijk moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 261/2004 aldus moet worden uitgelegd dat het in die bepaling vastgestelde bedrag strekt tot vergoeding van schade zoals gederfd loon, dan wel of voor dergelijke schade verdere compensatie in de zin van artikel 12, lid 1, van die verordening kan worden toegekend. Voorts wenst hij te vernemen hoe die schade binnen de context van die verordening moet worden vastgesteld.

26

Vooraf dient te worden opgemerkt dat verordening nr. 261/2004 een hoog beschermingsniveau van luchtreizigers beoogt te waarborgen, ongeacht of zij worden geconfronteerd met een instapweigering, een annulering of een vertraging van de vlucht, aangezien zij in al deze gevallen soortgelijke ernstige moeilijkheden en ongemak in verband met het luchtvervoer ondervinden (arrest van 19 november 2009, Sturgeon e.a., C‑402/07, EU:C:2009:716, punt 44).

27

In de eerste plaats voorziet artikel 7, lid 1, van verordening nr. 261/2004 in een compensatie voor passagiers waarvan de hoogte met name van de vluchtafstand afhangt. Meer in het bijzonder voorziet dat artikel 7, lid 1, onder b), in een vergoeding van 400 EUR voor alle intracommunautaire vluchten van meer dan 1500 km, en voor alle andere vluchten tussen 1500 en 3500 km.

28

Met de in artikel 7, lid 1, van verordening nr. 261/2004 vastgestelde bedragen wordt beoogd om op onmiddellijke en gestandaardiseerde wijze het ongemak te compenseren dat wordt veroorzaakt door, onder meer, zoals het geval is in het hoofdgeding, instapweigeringen in het luchtvervoer van passagiers, zonder dat deze passagiers de moeite hoeven te nemen om een schadevordering in te stellen bij de bevoegde rechterlijke instanties (zie naar analogie arrest van 10 januari 2006, IATA en ELFAA, C‑344/04, EU:C:2006:10, punt 45).

29

De bewoordingen zelf van artikel 4, lid 3, van verordening nr. 261/2004, dat verwijst naar artikel 7 ervan, verplichten immers de betrokken luchtvaartmaatschappij ertoe om passagiers die tegen hun wil de toegang tot een vlucht wordt geweigerd onmiddellijk te compenseren.

30

Dergelijke forfaitaire bedragen beogen enkel de schade te vergoeden die voor alle betrokken passagiers nagenoeg gelijk is (zie naar analogie arresten van 10 januari 2006, IATA en ELFAA, C‑344/04, EU:C:2006:10, punt 43, en 23 oktober 2012, Nelson e.a., C‑581/10 en C‑629/10, EU:C:2012:657, punt 52).

31

Noch artikel 7, lid 1, van verordening nr. 261/2004, noch die verordening in haar geheel voorziet daarentegen in vergoeding van de individuele schade van de betrokken passagiers die inherent is aan de reden van hun verplaatsing, waarvan de vergoeding noodzakelijkerwijs van geval tot geval moet worden beoordeeld naargelang van de omvang van de veroorzaakte schade en derhalve slechts achteraf en op individuele basis kan worden vergoed (zie in die zin arrest van 10 januari 2006, IATA en ELFAA, C‑344/04, EU:C:2006:10, punt 43).

32

In het hoofdgeding hebben verzoekers als gevolg van een instapweigering loonverlies geleden, veroorzaakt door de onmogelijkheid om zich naar hun werkplek te begeven doordat zij hun bestemming later hebben bereikt.

33

Een dergelijk loonverlies moet worden beschouwd als individuele schade die inherent is aan de specifieke situatie van de betrokken passagiers en van geval tot geval moet worden beoordeeld naargelang van de omvang van de veroorzaakte schade.

34

Dergelijke schade valt derhalve niet onder de forfaitaire compensatie van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 261/2004.

35

In de tweede plaats moet worden opgemerkt dat verordening nr. 261/2004 volgens artikel 12, lid 1, eerste volzin, ervan van toepassing is onverminderd de rechten van een passagier op verdere compensatie.

36

Uit deze bewoordingen volgt dat verordening nr. 261/2004 niet eraan in de weg mag staan dat een benadeelde passagier kan worden vergoed voor eigen schade die individueel en achteraf moet worden beoordeeld, voor zover hij recht heeft op een dergelijke vergoeding op grond van het nationale of internationale recht, op voorwaarde dat deze vergoeding een aanvulling vormt op de forfaitaire compensatie waarin die verordening voorziet.

37

Er wordt gesproken van verdere compensatie in de zin van artikel 12, lid 1, van verordening nr. 261/2004 wanneer de compensatie voortkomt uit een van de in artikel 1, lid 1, van die verordening genoemde situaties, die hebben geleid tot ongemak dat krachtens die verordening op onmiddellijke en gestandaardiseerde wijze wordt gecompenseerd.

38

In casu staat vast dat het loonverlies ten eerste eigen is aan verzoekers in het hoofdgeding, en individueel en achteraf moet worden beoordeeld, en ten tweede voortkomt uit een instapweigering tegen hun wil, waarbij het daaruit voortvloeiende ongemak krachtens verordening nr. 261/2004 op onmiddellijke en gestandaardiseerde wijze kan worden gecompenseerd.

39

In die omstandigheden moet een dergelijk loonverlies worden beschouwd als schade die aanleiding kan geven tot de in artikel 12, lid 1, van verordening nr. 261/2004 voorziene verdere compensatie.

40

In de derde plaats staat het, zoals volgt uit punt 31 van het onderhavige arrest en aangezien verordening nr. 261/2004 niet voorziet in de vergoeding van individuele schade zoals loonverlies, aan de verwijzende rechter om op grond van de relevante rechtsgrondslag vast te stellen en te beoordelen uit welke verschillende elementen die schade bestaat – waaronder in voorkomend geval het gedrag van de benadeelde passagiers – en wat de omvang is van de compensatie van die schade.

41

Gelet op het voorgaande moet op de eerste, de tweede, de vijfde en de negende vraag worden geantwoord dat ten eerste artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 261/2004 aldus moet worden uitgelegd dat het in die bepaling vastgestelde bedrag niet strekt tot vergoeding van schade zoals loonverlies, ten tweede voor die schade verdere compensatie in de zin van artikel 12, lid 1, van die verordening kan worden toegekend en ten derde het aan de verwijzende rechter staat om op grond van de relevante rechtsgrondslag vast te stellen en te beoordelen uit welke verschillende elementen die schade bestaat en wat de omvang is van de compensatie van die schade.

Derde en vierde vraag

42

Met zijn derde en vierde vraag, die gezamenlijk dienen te worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of verordening nr. 261/2004, en met name artikel 12, lid 1, tweede volzin, daarvan, aldus moet worden uitgelegd dat zij de bevoegde nationale rechter toestaat, maar niet ertoe verplicht, om de uit hoofde van die verordening toegekende compensatie in mindering te brengen op de verdere compensatie. Bovendien vraagt hij zich af onder welke voorwaarden de bevoegde nationale rechter deze mindering kan toepassen.

43

In dit verband bepaalt artikel 12, lid 1, tweede volzin, van verordening nr. 261/2004 dat de uit hoofde van die verordening toegekende compensatie op de verdere compensatie in mindering kan worden gebracht.

44

Uit deze heldere bewoordingen blijkt dus dat artikel 12, lid 1, tweede volzin, van verordening nr. 261/2004 een dergelijke mindering niet verplicht stelt, maar zich ook niet tegen een eventuele mindering verzet.

45

Zoals vermeld in de punten 35 en 36 van het onderhavige arrest, vloeit een recht op verdere compensatie immers voort uit het nationale of internationale recht, en is verordening nr. 261/2004 onverminderd dat recht van toepassing, zoals volgt uit artikel 12, lid 1, eerste volzin, ervan.

46

Voorts volgt uit een gezamenlijke lezing van de twee volzinnen van artikel 12, lid 1, van verordening nr. 261/2004 dat die verordening niet aldus kan worden uitgelegd dat daarbij enige voorwaarde wordt opgelegd die een beperking zou inhouden van de bevoegdheid van de nationale rechter om eventueel de uit hoofde van die verordening toegekende compensatie in mindering te brengen op een verdere compensatie. Het bestaan van een dergelijke voorwaarde zou dus onverenigbaar zijn met artikel 12, lid 1, tweede volzin, van deze verordening.

47

Gelet op het voorgaande moet op de derde en de vierde vraag worden geantwoord dat verordening nr. 261/2004, en met name artikel 12, lid 1, tweede volzin, daarvan, aldus moet worden uitgelegd dat zij de bevoegde nationale rechter toestaat, maar niet ertoe verplicht, om de uit hoofde van die verordening toegekende compensatie in mindering te brengen op de verdere compensatie, waarbij deze verordening de bevoegde nationale rechter geen voorwaarden stelt waaronder hij een dergelijke mindering zou kunnen toepassen.

Zesde en achtste vraag

48

Met zijn zesde en achtste vraag, die gezamenlijk dienen te worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 4, lid 3, juncto artikel 8, lid 1, van verordening nr. 261/2004 aldus moet worden uitgelegd dat de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert ertoe wordt verplicht om de betrokken passagiers volledig te informeren over alle in laatstgenoemde bepaling voorziene mogelijkheden, dan wel of die bepaling ook de betrokken passagiers ertoe verplicht om zelf actief informatie daaromtrent in te winnen.

49

Om te beginnen bepaalt in dit verband artikel 4, lid 3, van verordening nr. 261/2004 met name dat indien de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert passagiers de toegang tot een vlucht weigert, zij hun bijstand biedt overeenkomstig artikel 8 van die verordening.

50

Vervolgens bepaalt artikel 8 van verordening nr. 261/2004, met als opschrift „Recht op terugbetaling of een alternatief reisplan”, in lid 1 dat passagiers de keuze krijgen tussen drie mogelijkheden, te weten in essentie, ten eerste, volledige terugbetaling van het ticket en in voorkomend geval een retourvlucht naar het eerste vertrekpunt bij de eerste gelegenheid, ten tweede, een alternatief reisplan onder vergelijkbare vervoersvoorwaarden naar hun eindbestemming bij de eerste gelegenheid en, ten derde, een alternatief reisplan onder vergelijkbare vervoersvoorwaarden naar die bestemming, op een latere datum naar keuze van de passagier, indien er plaats beschikbaar is.

51

Voorts vat overweging 10 van verordening nr. 261/2004 de essentie van deze keuzes samen door aan te geven dat passagiers aan wie tegen hun wil de toegang tot een vlucht is geweigerd, hun reis moeten kunnen annuleren onder terugbetaling van hun ticket, dan wel hun luchtvervoer onder bevredigende voorwaarden moeten kunnen voortzetten.

52

Tot slot volgt uit overweging 20 van verordening nr. 261/2004 met name dat passagiers bij instapweigering volledig over hun rechten moeten worden geïnformeerd, zodat zij op een doeltreffende wijze hun rechten kunnen uitoefenen.

53

Uit de gezamenlijke lezing van al deze bepalingen en overwegingen van verordening nr. 261/2004 volgt in de eerste plaats dat een luchtvaartmaatschappij die passagiers de toegang tot een vlucht heeft geweigerd hun bijstand moet verlenen, in het bijzonder door hun een keuze te bieden uit de mogelijkheden die worden geboden in artikel 8, lid 1, onder respectievelijk a), b), en c), van die verordening.

54

Hieruit blijkt in de tweede plaats dat een dergelijk voorstel passagiers aan wie de toegang tot een vlucht is geweigerd de informatie moet verstrekken die nodig is opdat zij een juiste keuze kunnen maken uit de mogelijkheden om ofwel hun vlucht te annuleren en hun ticket terugbetaald te krijgen, ofwel hun vervoer naar hun eindbestemming voort te zetten onder vergelijkbare vervoersvoorwaarden bij de eerste gelegenheid dan wel op een latere datum.

55

Hieruit volgt in de derde plaats dat passagiers aan wie het instappen is geweigerd recht hebben op bijstand van de betrokken luchtvaartmaatschappij, waaronder het recht om de noodzakelijke gegevens te verkrijgen om een juiste en weloverwogen keuze te kunnen maken, waarbij de uitoefening van dat recht geen enkele verplichting voor de passagier met zich kan meebrengen om zelf actief de informatie in te winnen die deel zou moeten uitmaken van het voorstel van die luchtvaartmaatschappij.

56

Gelet op het voorgaande moet op de zesde en de achtste vraag worden geantwoord dat artikel 4, lid 3, juncto artikel 8, lid 1, van verordening nr. 261/2004 aldus moet worden uitgelegd dat de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert ertoe wordt verplicht om de betrokken passagiers volledig te informeren over alle in laatstgenoemde bepaling voorziene mogelijkheden, zonder dat de betrokken passagiers enige verplichting hebben om zelf actief informatie daaromtrent in te winnen.

Zevende vraag

57

Met zijn zevende vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 261/2004 aldus moet worden uitgelegd dat – voor de toepassing van die bepaling – de bewijslast om aan te tonen dat het alternatieve reisplan bij de eerste gelegenheid is uitgevoerd rust op de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert dan wel of die bewijslast rust op de betrokken passagiers.

58

Zoals blijkt uit de punten 53 en 54 van het onderhavige arrest, is een luchtvaartmaatschappij die passagiers de toegang tot een vlucht heeft geweigerd ertoe verplicht om hun bijstand te verlenen die hen in staat stelt om een juiste en weloverwogen keuze te maken uit de verschillende mogelijkheden die worden geboden in artikel 8, lid 1, onder respectievelijk a), b), en c), van die verordening.

59

Het staat derhalve aan de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert om de betrokken passagiers ook een alternatief reisplan onder vergelijkbare vervoersvoorwaarden naar hun eindbestemming bij de eerste gelegenheid aan te bieden overeenkomstig artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 261/2004.

60

Bij het maken van een concreet voorstel moet de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert meerdere bepalende factoren in aanmerking nemen en samenvoegen, in het bijzonder het tijdstip waarop de alternatieve vlucht zal aankomen op de eindbestemming, de omstandigheden waarin de beoogde vlucht zal kunnen plaatsvinden, en of die luchtvaartmaatschappij de beoogde alternatieve vlucht zelf kan uitvoeren dan wel of de hulp van een andere luchtvaartmaatschappij nodig is, in voorkomend geval naargelang de beschikbaarheid.

61

De verantwoordelijkheid van de betrokken luchtvaartmaatschappij om overeenkomstig artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 261/2004 een alternatieve vlucht aan te bieden en te organiseren, brengt de bewijslast met zich mee om aan te tonen dat de aldus georganiseerde alternatieve vlucht bij de eerste gelegenheid heeft plaatsgevonden.

62

Gelet op het voorgaande moet op de zevende vraag worden geantwoord dat artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 261/2004 aldus moet worden uitgelegd dat – voor de toepassing van die bepaling – de bewijslast om aan te tonen dat het alternatieve reisplan bij de eerste gelegenheid is uitgevoerd rust op de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert.

Kosten

63

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Achtste kamer) verklaart voor recht:

 

1)

Ten eerste moet artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 aldus worden uitgelegd dat het in die bepaling vastgestelde bedrag niet strekt tot vergoeding van schade zoals loonverlies, ten tweede kan voor die schade verdere compensatie in de zin van artikel 12, lid 1, van verordening nr. 261/2004 worden toegekend, en ten derde staat het aan de verwijzende rechter om op grond van de relevante rechtsgrondslag vast te stellen en te beoordelen uit welke verschillende elementen die schade bestaat en wat de omvang is van de compensatie van die schade.

 

2)

Verordening nr. 261/2004, en met name artikel 12, lid 1, tweede volzin, daarvan, moet aldus worden uitgelegd dat zij de bevoegde nationale rechter toestaat, maar niet ertoe verplicht, om de uit hoofde van deze verordening toegekende compensatie in mindering te brengen op de verdere compensatie, waarbij deze verordening de bevoegde nationale rechter geen voorwaarden stelt waaronder hij een dergelijke mindering zou kunnen toepassen.

 

3)

Artikel 4, lid 3, juncto artikel 8, lid 1, van verordening nr. 261/2004 moet aldus worden uitgelegd dat de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert ertoe wordt verplicht om de betrokken passagiers volledig te informeren over alle in laatstgenoemde bepaling voorziene mogelijkheden, zonder dat de betrokken passagiers enige verplichting hebben om zelf actief informatie daaromtrent in te winnen.

 

4)

Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 261/2004 moet aldus worden uitgelegd dat – voor de toepassing van die bepaling – de bewijslast om aan te tonen dat het alternatieve reisplan bij de eerste gelegenheid is uitgevoerd rust op de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Roemeens.

Top