This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62017CN0635
Case C-635/17: Request for a preliminary ruling from the Rechtbank Den Haag, sitting in Haarlem (Netherlands) lodged on 14 November 2017 — E. v Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
Zaak C-635/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem (Nederland) op 14 november 2017 — E. tegen Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
Zaak C-635/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem (Nederland) op 14 november 2017 — E. tegen Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
PB C 63 van 19.2.2018, p. 5–6
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
19.2.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 63/5 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem (Nederland) op 14 november 2017 — E. tegen Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
(Zaak C-635/17)
(2018/C 063/08)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem
Partijen in het hoofdgeding
Verzoeker: E.
Verweerder: Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
Prejudiciële vragen
1) |
Is het Hof, gelet op artikel 3, tweede lid, aanhef en onder c, van richtlijn 2003/86/EG (1) en het arrest Nolan (EU:C:2012:638), bevoegd prejudiciële vragen van de Nederlandse rechter te beantwoorden over de uitleg van bepalingen van deze richtlijn 2003/86/EG in een geding betreffende het verblijfsrecht van een gezinslid van een subsidiair beschermde, indien deze richtlijn in het Nederlandse recht op rechtstreekse en onvoorwaardelijke wijze van toepassing is verklaard op subsidiair beschermden? (zie de verwijzingsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 juni 2017, NL:RVS:2017:1609; bij het Hof geregistreerd onder zaaknummer C-380/17); |
2) |
Moet artikel 11, tweede lid, van richtlijn 2003/86/EG, zo worden uitgelegd, dat het in de weg staat aan de afwijzing van een verzoek om gezinshereniging van een vluchteling louter vanwege het feit dat hij bij zijn verzoek geen officiële bewijsstukken overlegt waaruit de gezinsband blijkt, of moet artikel 11, tweede lid, van richtlijn 2003/86/EG, zo worden uitgelegd, dat het alleen dan in de weg staat aan de afwijzing van een verzoek om gezinshereniging van een vluchteling louter vanwege het ontbreken van officiële bewijsstukken waaruit de gezinsband blijkt, indien hij een plausibele verklaring heeft gegeven voor het feit dat hij deze bewijsstukken niet heeft over gelegd en voor zijn stelling dat hij deze bewijsstukken niet alsnog kan overleggen? |
(1) Richtlijn van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (PB 2003, L 251, blz. 12).