Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62017CN0258

    Zaak C-258/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Verwaltungsgerichtshof (Oostenrijk) op 15 mei 2017 — E. B./Versicherungsanstalt öffentlich Bediensteter BVA

    PB C 283 van 28.8.2017, p. 16–17 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    28.8.2017   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 283/16


    Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Verwaltungsgerichtshof (Oostenrijk) op 15 mei 2017 — E. B./Versicherungsanstalt öffentlich Bediensteter BVA

    (Zaak C-258/17)

    (2017/C 283/23)

    Procestaal: Duits

    Verwijzende rechter

    Verwaltungsgerichtshof

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoeker tot Revision: E. B.

    Verwerende instantie: Versicherungsanstalt öffentlich Bediensteter BVA

    Prejudiciële vragen

    1)

    Verzet artikel 2 van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (1) (hierna: „richtlijn 2000/78”) zich tegen de handhaving van de rechtsgevolgen van een naar nationaal recht onherroepelijke bestuurlijke beslissing op het gebied van het ambtenarentuchtrecht (tuchtrechtelijk besluit) waarbij een ambtenaar op pensioen wordt gesteld met korting van de pensioenuitkering, indien

    bij de vaststelling van de genoemde bestuurlijke beslissing bepalingen van Unierecht, met name richtlijn 2000/78, nog niet van toepassing waren,

    maar een (denkbeeldige) soortgelijke beslissing in strijd zou zijn met richtlijn 2000/78 als deze was vastgesteld binnen de temporele werkingssfeer ervan?

    2)

    Indien het antwoord op de eerste vraag bevestigend luidt, is het dan voor de totstandbrenging van een situatie zonder discriminatie

    a)

    uit het oogpunt van het Unierecht vereist dat de ambtenaar met het oog op de berekening van zijn pensioenuitkering wordt behandeld alsof hij in de periode tussen het tijdstip waarop de bestuurlijke beslissing van kracht is geworden en het tijdstip waarop hij de wettelijke pensioenleeftijd heeft bereikt, niet met pensioen maar in actieve dienst is geweest, of

    b)

    is het hiervoor voldoende dat wordt erkend dat het passend is hem de ongekorte pensioenuitkering te verlenen waarop hij recht heeft ten gevolge van zijn pensionering op het in de bestuurlijke beslissing genoemde tijdstip?

    3)

    Is voor de beantwoording van de tweede vraag van belang of de betrokken ambtenaar vóór het bereiken van de pensioenleeftijd zelf stappen heeft ondernomen om daadwerkelijk in actieve dienst van de federale overheid te treden?

    4)

    Indien het (eventueel naargelang van de in de derde vraag vermelde omstandigheden) voldoende wordt geacht dat de procentuele korting van de pensioenuitkering ongedaan wordt gemaakt,

    brengt het discriminatieverbod van richtlijn 2000/78 dan met zich mee dat de nationale rechter bij de berekening van de pensioenuitkering de richtlijn ook bij voorrang moet toepassen boven daarmee strijdig nationaal recht wat de tijdvakken betreft die zijn voorafgegaan aan het tijdstip waarop de richtlijn in Oostenrijk rechtstreeks van toepassing is geworden?

    5)

    Indien het antwoord op de vierde vraag bevestigend luidt, op welk tijdstip heeft een dergelijke „terugwerkende kracht” dan betrekking?


    (1)  PB 2000, L 303, blz. 16.


    Top