Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62017CJ0372

    Arrest van het Hof (Negende kamer) van 13 september 2018.
    Vision Research Europe BV tegen Inspecteur van de Belastingdienst/Douane kantoor Rotterdam Rijnmond.
    Verzoek van de rechtbank Noord-Holland om een prejudiciële beslissing.
    Prejudiciële verwijzing – Gemeenschappelijk douanetarief – Tariefposten – Indeling van de goederen – Camera met een vluchtig geheugen, waardoor de opgenomen beelden worden gewist wanneer de camera wordt uitgezet of wanneer nieuwe beelden worden gemaakt – Gecombineerde nomenclatuur – Postonderverdelingen 8525 80 19 en 8525 80 30 – Toelichtingen – Uitlegging – Uitvoeringsverordening (EU) nr. 113/2014 – Uitlegging – Geldigheid.
    Zaak C-372/17.

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2018:708

    ARREST VAN HET HOF (Negende kamer)

    13 september 2018 ( *1 )

    „Prejudiciële verwijzing – Gemeenschappelijk douanetarief – Tariefposten – Indeling van de goederen – Camera met een vluchtig geheugen, waardoor de opgenomen beelden worden gewist wanneer de camera wordt uitgezet of wanneer nieuwe beelden worden gemaakt – Gecombineerde nomenclatuur – Onderverdelingen 85258019 en 85258030 – Toelichtingen – Uitlegging – Uitvoeringsverordening (EU) nr. 113/2014 – Uitlegging – Geldigheid”

    In zaak C‑372/17,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de rechtbank Noord-Holland (Nederland) bij beslissing van 15 juni 2017, ingekomen bij het Hof op 19 juni 2017, in de procedure

    Vision Research Europe BV

    tegen

    Inspecteur van de Belastingdienst/Douane kantoor Rotterdam Rijnmond,

    wijst

    HET HOF (Negende kamer),

    samengesteld als volgt: C. Vajda, kamerpresident, E. Juhász en C. Lycourgos (rapporteur), rechters,

    advocaat-generaal: H. Saugmandsgaard Øe,

    griffier: C. Strömholm, administrateur,

    gezien de stukken en na de terechtzitting op 26 april 2018,

    gelet op de opmerkingen van:

    Vision Research Europe BV, vertegenwoordigd door N. Ooyevaar, D. van Vliet en H. Ooyevaar, belastingadviseurs,

    de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door M. Bulterman, P. Huurnink en J. Langer als gemachtigden,

    de Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. Caeiros en P. Vanden Heede als gemachtigden,

    gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

    het navolgende

    Arrest

    1

    Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van onderverdeling 85258030 van de gecombineerde nomenclatuur (hierna: „GN”), opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB 1987, L 256, blz. 1), in de versie ervan die voortvloeit uit uitvoeringsverordening (EU) nr. 1001/2013 van de Commissie van 4 oktober 2013 (PB 2013, L 290, blz. 1), alsmede de geldigheid van uitvoeringsverordening (EU) nr. 113/2014 van de Commissie van 4 februari 2014 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur (PB 2014, L 38, blz. 20).

    2

    Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Vision Research Europe BV (hierna: „Vision Research”) en de Inspecteur van de Belastingdienst/Douane kantoor Rotterdam Rijnmond (hierna: „Inspecteur”) over de tariefindeling van een camera genaamd „Phantom V7.3”.

    Toepasselijke bepalingen

    GN

    3

    De tariefindeling van goederen die in de Europese Unie worden ingevoerd, wordt geregeld door de GN. De ten tijde van de feiten in het hoofdgeding geldende versie daarvan is die van uitvoeringsverordening nr. 1001/2013.

    4

    De bij verordening nr. 2658/87 ingestelde GN is gebaseerd op het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen (hierna: „GS”), dat is opgesteld door de Internationale Douaneraad, thans de Werelddouaneorganisatie (WCO), en is ingevoerd bij het op 14 juni 1983 te Brussel gesloten Internationaal Verdrag betreffende het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen. Dit verdrag is, tezamen met het wijzigingsprotocol van 24 juni 1986, namens de Europese Economische Gemeenschap goedgekeurd bij besluit 87/369/EEG van de Raad van 7 april 1987 (PB 1987, L 198, blz. 1). In de GN zijn de posten en onderverdelingen van de GS tot zes cijfers overgenomen, terwijl alleen het zevende en achtste cijfer verdere onderverdelingen bevatten, die specifiek zijn voor de GN.

    5

    Overeenkomstig artikel 9, lid 1, onder a), eerste streepje, en artikel 10 van verordening nr. 2658/87, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 254/2000 van de Raad van 31 januari 2000 (PB 2000, L 28, blz. 16; hierna: „verordening nr. 2658/87”), stelt de Europese Commissie, bijgestaan door het Comité douanewetboek, ten behoeve van de toepassing van de GN in bijlage I bij verordening nr. 2658/87, de maatregelen voor de indeling van goederen vast. Op basis van eerstgenoemde bepaling is uitvoeringsverordening nr. 113/2014 vastgesteld.

    6

    Het eerste deel van de GN bevat inleidende bepalingen. In titel I („Algemene regels”), deel A („Algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur”), wordt bepaald:

    „Voor de indeling van goederen in de gecombineerde nomenclatuur gelden de volgende bepalingen.

    1.

    De tekst van de opschriften van de afdelingen, van de hoofdstukken en van de onderdelen van hoofdstukken wordt geacht slechts als aanwijzing te gelden; voor de indeling zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van de posten en de aantekeningen op de afdelingen of op de hoofdstukken en – voor zover dit niet in strijd is met de bewoordingen van bedoelde posten en aantekeningen – de navolgende regels.

    [...]

    6.

    Voor de indeling van goederen onder de onderverdelingen van een post zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van die onderverdelingen en de aanvullende aantekeningen, alsmede ‚mutatis mutandis’ de vorenstaande regels, met dien verstande dat uitsluitend onderverdelingen van gelijke rangorde met elkaar kunnen worden vergeleken. Voor de toepassing van deze regel en voor zover niet anders is bepaald, zijn de aantekeningen op de afdelingen en op de hoofdstukken eveneens van toepassing.”

    7

    Het tweede deel van de GN („Tabel der rechten”) omvat afdeling XVI, waarin met name hoofdstuk 85 („Machines, toestellen en elektrotechnisch materieel, alsmede delen daarvan; toestellen voor het opnemen of het weergeven van geluid, voor het opnemen of het weergeven van beelden en geluid voor televisie, alsmede delen en toebehoren van deze toestellen”) is opgenomen.

    8

    Hoofdstuk 85 van de GN omvat de volgende posten en onderverdelingen:

    „8525 Zendtoestellen voor radio-omroep of televisie, ook indien met ingebouwd ontvangtoestel of toestel voor het opnemen of het weergeven van geluid; televisiecamera’s, digitale fototoestellen en videocamera-opnametoestellen:

    [...]

    852580 ‐ televisiecamera’s, digitale fototoestellen en videocamera-opnametoestellen:

    ‐ ‐ televisiecamera’s:

    [...]

    85258019 – – – andere:

    85258030 ‐ ‐ Digitale fototoestellen

    ‐ ‐ Videocamera’s

    85258091 – – – enkel voorzien van een opnamemogelijkheid van het door de televisiecamera geregistreerde beeld en geluid

    85258099 – – – andere”.

    GS- en GN-toelichtingen

    9

    De GS-toelichtingen op post 8525 luiden als volgt:

    „B. televisiecamera’s, digitale fototoestellen en videocamera-opnametoestellen:

    Deze groep omvat camera’s die beelden opnemen en deze omzetten in een elektronisch signaal dat wordt:

    1.

    verzonden als een videobeeld naar een plek buiten de camera om te worden bekeken of om op afstand te worden opgenomen (bijvoorbeeld televisiecamera’s); of

    2.

    opgenomen in de camera als een stilstaand beeld of als een bewegend beeld (bijvoorbeeld, digitale fototoestellen en videocamera-opnametoestellen).

    Veel van de camera’s van deze post hebben een uiterlijk dat overeenkomst vertoont met de fototoestellen van post 90.06 of de filmcamera’s van post 90.07. De camera’s van post 85.25 en de camera’s van hoofdstuk 90 zijn in het algemeen uitgerust met een optische lens voor het scherpstellen van het beeld op een lichtgevoelig medium en regelaars voor het moduleren van de hoeveelheid licht die in de camera valt. De fototoestellen en filmtoestellen van hoofdstuk 90 belichten de beelden echter op lichtgevoelig materiaal van hoofdstuk 37, terwijl de camera’s bedoeld bij deze post beelden vastleggen in de vorm van analoge of digitale gegevens.

    De camera’s van deze post nemen beelden op door de beelden te fixeren op een lichtgevoelige inrichting zoals een complementaire metaaloxide halfgeleider (CMOS-technologie) of een ladings-gekoppeld element (CCD). De lichtgevoelige inrichting stuurt een elektrische representatie van de beelden, die vervolgens wordt omgezet in een analoge of digitale opname van de beelden.

    Televisiecamera’s kunnen zijn voorzien van een ingebouwde inrichting voor bediening op afstand van het objectief en van het diafragma, of voor het op afstand in horizontale of in verticale richting doen zwenken van de camera [bijvoorbeeld televisiecamera’s voor gebruik in televisiestudio’s of daarbuiten, die voor industrieel of wetenschappelijk gebruik, in gesloten televisiesystemen (bewaking) of voor de regeling van het verkeer]. Deze camera’s hebben geen ingebouwde mogelijkheid om beelden op te slaan.

    Sommige van deze camera’s kunnen worden gebruikt met automatische gegevensverwerkende machines (bijvoorbeeld webcams).

    [...]

    In digitale fototoestellen en videocamera-opnametoestellen, worden beelden vastgelegd op een interne geheugeneenheid of op [externe] dragers (bijvoorbeeld magneetband, optische dragers, dragers op basis van halfgeleiders of andere dragers van post 85.23). Zij kunnen zijn uitgerust met een analoog/digitaal omvormer (ADC) en een uitgang waarmee de beelden kunnen worden overgebracht naar eenheden van automatische gegevensverwerkende machines, afdrukkers, televisietoestellen of andere toestellen voor het weergeven van beelden. Sommige digitale fototoestellen en videocamera-opnametoestellen hebben ingangen zodat zij intern analoge of digitale beeldbestanden kunnen opslaan afkomstig van zulke externe machines.

    In het algemeen zijn de camera’s van deze groep uitgerust met een optische zoeker, een lcd-scherm, of beiden. Veel camera’s die zijn uitgerust met een lcd-scherm kunnen dit scherm gebruiken zowel als zoeker tijdens het maken van opnamen en als beeldscherm voor het weergeven van beelden die afkomstig zijn van andere bronnen of het weergeven van reeds vastgelegde beelden.”

    10

    De GN-toelichtingen (PB 2011, C 137, blz. 1) hebben betrekking op de GN in de versie ervan die voortvloeit uit verordening (EU) nr. 861/2010 van de Commissie van 5 oktober 2010 (PB 2010, L 284, blz. 1). GN-post 8525 en GN-onderverdelingen 85258019, 85258030, 85258091 en 85258099 zijn op identieke wijze geformuleerd in de versies die voortvloeien uit verordening nr. 861/2010 en uitvoeringsverordening nr. 1001/2013. De GN-toelichtingen met betrekking tot die posten en onderverdelingen luiden als volgt:

    „8525

    Zendtoestellen voor radio-omroep of televisie, ook indien met ingebouwd ontvangtoestel of toestel voor het opnemen of het weergeven van geluid; televisiecamera’s, digitale fototoestellen en videocamera-opnametoestellen

    [...]

    8525 80 11 – 8525 80 99

    televisiecamera’s, digitale fototoestellen en videocamera-opnametoestellen:

    Zie de GS-toelichting op post 8525, B.

    Van deze onderverdelingen zijn uitgezonderd elektronische leestoestellen voor slechtzienden (zie de toelichting op onderverdeling 8543 70 90).

    8525 80 30

    digitale fototoestellen

    Digitale toestellen (camera’s) van deze onderverdeling zijn altijd geschikt voor de opname van stilstaand beeld op een intern geheugen of een verwisselbare drager.

    De meeste digitale fototoestellen (camera’s) van deze onderverdeling hebben het ontwerp van een traditioneel fototoestel en hebben geen inklapbare zoeker.

    Deze digitale fototoestellen (camera’s) kunnen ook filmbeelden opnemen.

    Zij blijven onder deze onderverdeling ingedeeld tenzij zij, gebruikmakend van de maximale opslagcapaciteit, in staat zijn om 30 of meer minuten video in één opname op te nemen met een resolutie van 800 x 600 pixels (of hoger) bij 23 beelden per seconde (of hoger).

    Vergeleken met videocamera-opnametoestellen van onderverdelingen 8525 80 91 en 8525 80 99bieden veel digitale fototoestellen (wanneer ze als videocamera-opnametoestellen gebruikt worden) niet de mogelijkheid om tijdens de video-opname gebruik te maken van een optische zoomfunctie. Sommige digitale fototoestellen stoppen de video-opname na een bepaalde tijd, ongeacht de beschikbare opslagcapaciteit.

    8525 80 91

    en

    8525 80 99

    Videocamera-opnametoestellen

    Videocamera-opnametoestellen van deze onderverdeling kunnen altijd filmbeelden opnemen op een intern geheugen of een verwisselbare drager.

    [...]

    Deze videocamera-opnametoestellen hebben de mogelijkheid om stilstaand beeld op te nemen.

    Digitale fototoestellen zijn van deze onderverdeling uitgesloten als zij, gebruikmakend van de maximale opslagcapaciteit, niet in staat zijn om 30 of meer minuten video in één opname op te nemen met een resolutie van 800 x 600 pixels (of hoger) bij 23 beelden per seconde (of hoger).”

    Uitvoeringsverordening (EU) nr. 113/2014

    11

    Bij uitvoeringsverordening nr. 113/2014 worden de in kolom 1 van de tabel in de bijlage bij die verordening omschreven goederen ingedeeld in de GN. In kolom 2 van die tabel worden de bijbehorende GN-codes vermeld, overeenkomstig de motiveringen die zijn opgenomen in kolom 3 van de tabel. Wat betreft GN-onderverdeling 85258019 wordt in de tabel in de bijlage bij die verordening het volgende bepaald:

    Een rechthoekig apparaat (een zogenaamde ‚hogesnelheidscamera’) omvattende een lens en elektronische schakelingen, met afmetingen van circa 12 x 12 x 11 cm.

    Het apparaat beschikt over een vluchtig intern geheugen van 2 GB voor de tijdelijke opslag van serieopnames van maximaal 1,54 seconden met een snelheid van 1 000 beelden per seconde (frames per second – fps) bij een maximale resolutie. De vastgelegde beelden gaan verloren wanneer de camera wordt uitgeschakeld.

    Er is een verbinding met een kabel naar een automatische gegevensverwerkende machine nodig om de camera te bedienen en de beelden in de automatische gegevensverwerkende machine te registreren.

    Het apparaat is uitgerust met een CMOS-sensor met een elektronische global snapshot shutter, ook bekend als ‚korte flashtijd’ of ‚stroboscopische beeldvorming’.

    De camera is ontworpen om opeenvolgende beelden vast te leggen met een beeldsnelheid van 60 tot 1 000 fps bij een maximale resolutie van 1 024 x 1 024 pixels of een beeldsnelheid van 109 500 fps bij een lagere resolutie van 128 x 16 pixels. De vastgelegde beelden kunnen afzonderlijk worden bekeken of als video worden afgespeeld, bijvoorbeeld in slow motion.

    De beelden kunnen in een laboratorium of een soortgelijke omgeving worden geanalyseerd ter bestudering van, bijvoorbeeld, gebeurtenissen die zich met uiterst hoge snelheid afspelen, zoals crashtests in de automobielsector.

    8525 80 19

    De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1 en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur en de bewoordingen van de GN-codes 8525, 8525 80en 8525 8019.

    Tijdelijke opslag op een vluchtig geheugen wordt niet beschouwd als opname in de camera omdat de beelden verloren gaan bij het uitschakelen van de camera. Indeling onder onderverdeling 8525 8030 als digitale fototoestellen of onder onderverdeling 8525 8091 als videocamera-opnametoestellen enkel voorzien van een opnamemogelijkheid van het door de televisiecamera geregistreerde beeld en geluid is daarom uitgesloten [zie ook de GS-toelichtingen op post 8525, eerste en vijfde alinea, van groep (B)]

    Het apparaat moet bijgevolg worden ingedeeld onder GN-code 8525 80 19 als andere televisiecamera’s [zie ook de GS-toelichtingen op post 8525, vierde alinea van groep (B)].

    Hoofdgeding en prejudiciële vraag

    12

    Op 12 mei 2009 vroeg Vision Research bij de Inspecteur een bindende tariefinlichting (hierna: „bti”) aan voor een camera genaamd „Phantom V7.3”. In haar aanvraag gaf zij aan dat deze camera moest worden ingedeeld onder GN-onderverdeling 85258030, als digitaal fototoestel.

    13

    Bij een op 7 november 2014 afgegeven bti heeft de Inspecteur de betreffende camera echter ingedeeld onder GN-onderverdeling 85258019, als „andere televisiecamera”. Hierbij baseerde de Inspecteur zich op de algemene regels 1 en 6 voor de interpretatie van de GN, op uitvoeringsverordening (EU) nr. 113/2014, die hij naar analogie op deze camera van toepassing achtte, en op de bewoordingen van de GN-posten 8525, 852580 en 85258019. Hij was van mening dat het feit dat de camera optioneel op een extern geheugen kon worden aangesloten geen invloed had op de indeling, aangezien de bti was aangevraagd voor een toestel zonder dit optionele geheugen.

    14

    Vision Research heeft tegen deze bti bezwaar gemaakt bij de Inspecteur, die dit bezwaar ongegrond verklaarde. Daarop heeft verzoekster tegen het besluit van de Inspecteur beroep ingesteld bij de verwijzende rechter, waarmee zij verzoekt om indeling van de betrokken camera onder GN-onderverdeling 85258030.

    15

    Volgens de verwijzende rechter is de betrokken camera een „hogesnelheidscamera”. Bij gebruik wordt de camera aangesloten op een automatische gegevensverwerkende machine, waarmee hij wordt bestuurd. De camera neemt een groot aantal digitale foto’s per seconde. Deze foto’s worden na opname opgeslagen in het zogenoemde vluchtig geheugen van de camera. Dit betekent dat de opgeslagen foto’s uit dit intern geheugen worden gewist wanneer er nieuwe foto’s worden genomen of de camera wordt uitgezet. Het vluchtig geheugen is ten minste 1496 MB, maar kan ook 8, 16 of 32 GB zijn. De betrokken camera beschikt niet over een mogelijkheid – zoals een vloeibaarkristalscherm – om de in het geheugen opgeslagen foto’s te bekijken. Bij invoer beschikt de camera over een uitgang waarop met behulp van een kabel een niet-vluchtig extern geheugen („non-volatile flash memory”) kan worden aangesloten, waarop de foto’s langduriger kunnen worden bewaard. De camera kan ook via een kabel aan een automatische gegevensverwerkende machine worden verbonden om de foto’s daarin op te slaan. De camera heeft niet de mogelijkheid om er een (niet-vluchtige) geheugenkaart of -module in te plaatsen.

    16

    De verwijzende rechter is in de eerste plaats van oordeel dat uitvoeringsverordening nr. 113/2014 in haar bijlage, onder GN-onderverdeling 85258019, melding maakt van een product dat vergelijkbaar is met de betrokken camera, en dus naar analogie daarop van toepassing is. Hij herinnert eraan dat de Commissie in de motivering van de in die verordening in aanmerking genomen indeling de tijdelijke opslag in een vluchtig geheugen niet beschouwt als opname in de camera, omdat de beelden bij het uitschakelen van de camera verloren gaan. Krachtens die verordening dient de betrokken camera te worden ingedeeld onder GN-post 85258019, als „andere televisiecamera”.

    17

    In de tweede plaats is de verwijzende rechter van oordeel dat de betrokken camera, die met name als kenmerk heeft dat hij beelden opslaat in zijn vluchtig geheugen, ook al is het slechts tijdelijk, gelet op de GS-toelichtingen en de GN-toelichtingen op GN-onderverdeling 85258030 moet worden ingedeeld als digitaal fototoestel en niet als televisiecamera. Volgens die rechterlijke instantie blijkt uit die toelichtingen dat televisiecamera’s verschillen van digitale fototoestellen doordat televisiecamera’s de opslag van beelden niet toestaan, in tegenstelling tot digitale fototoestellen. De verwijzende rechter merkt ook op dat genoemde toelichtingen geen eisen stellen aan de opslagduur van de opname in de camera.

    18

    Ten slotte is de verwijzende rechter van oordeel dat de twee benaderingen die hij naar voren heeft gebracht, onverenigbaar zijn. Hij vraagt zich dus af of de Commissie, door in de motivering in de bijlage bij uitvoeringsverordening nr. 113/2014 de tijdelijke opslag in een vluchtig geheugen van een camera niet te beschouwen als opname in de camera, de werkingssfeer van GN-onderverdeling 85258030 niet heeft beperkt. Als dat het geval is, dan zou de Commissie dus haar bij artikel 9, lid 1, onder a), van verordening nr. 2658/87 verleende bevoegdheid – die inhoudt dat zij de inhoud van een tariefpost verduidelijkt, doch niet dat zij deze wijzigt – hebben overschreden.

    19

    Daarop heeft de rechtbank Noord-Holland de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

    „Is uitvoeringsverordening nr. 113/2014 geldig indien het voorlopige oordeel van de rechtbank [Noord-Holland] juist is dat [GN-]onderverdeling 85258030 zo dient te worden uitgelegd dat de [betrokken] camera [...], die beschikt over een vluchtig geheugen waardoor de opname van beelden in de camera bij een volgende opname of het uitzetten van de camera worden gewist, daaronder kan worden ingedeeld?”

    Beantwoording van de prejudiciële vraag

    20

    Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of GN-onderverdeling 85258030 aldus moet worden uitgelegd dat een camera als die in het hoofdgeding, die het vermogen heeft om een groot aantal fotografische beelden per seconde op te nemen en ze te bewaren in zijn vluchtig intern geheugen, waaruit ze worden gewist wanneer de camera wordt uitgeschakeld, onder deze onderverdeling valt, en, zo ja, of uitvoeringsverordening nr. 113/2014, voor zover zij naar analogie van toepassing is op een dergelijke camera, geldig is.

    21

    Om deze vraag te beantwoorden, moeten in de eerste plaats de relevante GN-posten en -onderverdelingen worden uitgelegd, teneinde de indeling van de camera in kwestie in de GN te kunnen bepalen.

    22

    Dienaangaande volgt uit vaste rechtspraak dat het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen in het belang van de rechtszekerheid en van gemakkelijke controle in de regel moet worden gezocht in de objectieve kenmerken en eigenschappen ervan, zoals deze in de bewoordingen van de GN-post en in de aantekeningen bij de afdelingen of hoofdstukken zijn omschreven (arrest van 26 april 2017, Stryker EMEA Supply Chain Services, C‑51/16, EU:C:2017:298, punt 39en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    23

    Het Hof heeft ook geoordeeld dat de door de Commissie opgestelde GN-toelichtingen en de door de WCO vastgestelde GS-toelichtingen belangrijke hulpmiddelen zijn bij de uitlegging van de draagwijdte van de verschillende tariefposten, maar dat zij rechtens niet bindend zijn. De GN-toelichtingen komen niet in de plaats van die van de GS-toelichtingen, maar moeten worden beschouwd als een aanvulling daarop en samen daarmee worden geraadpleegd (arrest van 19 februari 2009, Kamino International, C‑376/07, EU:C:2009:105, punten 47 en 48 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    24

    In casu moet in de eerste plaats worden onderzocht of de kenmerken van de camera in het hoofdgeding, zoals beschreven in de verwijzingsbeslissing, overeenkomen met de kenmerken van GN-onderverdeling 85258019 dan wel met die van GN-onderverdeling 85258030.

    25

    In dit verband zij eraan herinnerd dat hoofdstuk 85 van de GN post 8525 omvat, met als opschrift „Zendtoestellen voor radio-omroep of televisie, ook indien met ingebouwd ontvangtoestel of toestel voor het opnemen of het weergeven van geluid; televisiecamera’s, digitale fototoestellen en videocamera-opnametoestellen”. GN-onderverdeling 852580 heeft het opschrift „televisiecamera’s, digitale fototoestellen en videocamera-opnametoestellen”. De tekst van GN-onderverdeling 85258019 bevat enkel de term „andere”, terwijl de tekst van GN-onderverdeling 85258030 enkel de term „digitale fototoestellen” bevat.

    26

    Wat de kenmerken van de camera in het hoofdgeding betreft, blijkt uit de feitelijke vaststellingen van de verwijzende rechter, zoals in herinnering gebracht in punt 15 van het onderhavige arrest, dat die camera een groot aantal digitale foto’s per seconde neemt. Deze foto’s worden opgeslagen in het vluchtig geheugen van die camera en daar bewaard zolang de camera aanstaat en er geen nieuwe foto’s worden gemaakt.

    27

    Derhalve moet worden vastgesteld dat de betrokken camera, door het vermogen stilstaande beelden vast te leggen, de gebruikelijke kenmerken van een digitaal fototoestel heeft. De objectieve kenmerken en eigenschappen van deze camera komen dus overeen met die welke zijn gedefinieerd door de tekst van GN-onderverdeling 85258030.

    28

    In de tweede plaats blijkt uit de GN-toelichtingen bij deze onderverdeling dat digitale fototoestellen altijd geschikt zijn voor de opname van stilstaand beeld, hetzij op een intern geheugen, hetzij op een verwisselbare drager, terwijl de GS-toelichtingen aanduiden dat die toestellen de beelden vastleggen op een interne geheugeneenheid of op externe dragers.

    29

    Met betrekking tot televisiecamera’s verwijzen de GN-toelichtingen naar de GS-toelichtingen op post 8525, met het opschrift „B”, waarin staat dat de camera’s in deze groep afbeeldingen kunnen vastleggen en omzetten in een elektronisch signaal dat ofwel wordt verzonden als een videobeeld naar een plek buiten de camera om te worden bekeken of om op afstand te worden opgenomen (bijvoorbeeld televisiecamera’s), ofwel wordt opgenomen in de camera als een stilstaand beeld of als een bewegend beeld (bijvoorbeeld digitale fototoestellen en videocamera-opnametoestellen). Ook de GS-toelichtingen preciseren dat televisiecamera’s geen mogelijkheid hebben om beelden op te slaan.

    30

    Hieruit volgt dat de bepalende factor waarmee de digitale fototoestellen van GN-onderverdeling 85258030 kunnen worden onderscheiden van de televisiecamera’s van GN-onderverdeling 85258019 is gelegen in het vermogen van digitale fototoestellen om stilstaande beelden op te slaan in een geheugen of een intern opslagmedium.

    31

    In het onderhavige geval moet worden opgemerkt dat de camera in kwestie het vermogen heeft om beelden op te slaan in een vluchtig intern geheugen.

    32

    Vastgesteld moet worden dat de GN- en GS-toelichtingen geen van beide details bevatten over de vorm, aard of andere kenmerken van het intern geheugen of het interne opslagmedium waarnaar zij verwijzen.

    33

    Gelet op het ontbreken van nauwkeurige informatie, met name over het al dan niet duurzame karakter van een dergelijk intern geheugen of intern opslagmedium, moet het opslaan van beelden door de desbetreffende camera in een vluchtig intern geheugen dus worden aangemerkt als opslaan in de zin van die toelichtingen, aangezien het feit dat de opgenomen beelden worden gewist wanneer de camera wordt uitgeschakeld of wanneer er nieuwe beelden worden gemaakt, niet relevant is.

    34

    Hieruit volgt dat camera’s als die in het hoofdgeding, die het vermogen hebben om beelden op te slaan in een vluchtig intern geheugen, niet kunnen worden ingedeeld onder GN-onderverdeling 85258019, als „andere televisiecamera’s”, aangezien televisiecamera’s geen mogelijkheid hebben om beelden op te slaan.

    35

    Volgens de Commissie moet de camera in het hoofdgeding worden aangemerkt als een televisiecamera, aangezien de door die camera gemaakte beelden kunnen worden bekeken als een videofilm.

    36

    In dit verband dient te worden opgemerkt dat een dergelijke indeling in het licht van de voorgaande analyse uitgesloten is. Hoewel het bewijsmateriaal dat zowel in de schriftelijke als in de mondelinge fase van de procedure ter kennis van het Hof is gebracht, niet uitsluit dat de door de betrokken camera opgenomen beelden daadwerkelijk kunnen worden bekeken als een videofilm, moet worden onderzocht of die camera dient te worden ingedeeld in GN-onderverdeling 85258091 dan wel – als videocamera-opnametoestel – in GN-onderverdeling 85258099. Ofschoon deze onderverdelingen niet door de verwijzende rechter worden genoemd, staat het immers aan het Hof om uit alle door de nationale rechterlijke instantie verschafte gegevens – met name uit de motivering van de verwijzingsbeslissing – de elementen van het Unierecht te putten die, gelet op het voorwerp van het geschil, uitlegging behoeven (arrest van 19 oktober 2017, Otero Ramos, C‑531/15, EU:C:2017:789, punt 40en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    37

    In dit verband zij erop gewezen dat videocamera-opnametoestellen volgens de GN-toelichtingen op de onderverdelingen 85258091 en 85258099 een intern geheugen hebben, en naast filmbeelden ook stilstaande beelden kunnen opnemen.

    38

    Volgens diezelfde toelichtingen worden digitale fototoestellen echter van deze onderverdelingen uitgesloten als zij niet in staat zijn om 30 of meer minuten video in één opname op te nemen. Uit de informatie in de verwijzingsbeslissing blijkt echter dat de camera in het hoofdgeding niet over een dergelijke mogelijkheid beschikt. Volgens deze informatie kan de betreffende camera immers in het intern geheugen serieopnames opslaan van maximaal 6,12 seconden met een snelheid van ongeveer 6688 beelden per seconde, wat aanzienlijk lager is dan de voornoemde drempel van 30 minuten aan video-opname. Daarom kan hij niet worden ingedeeld onder de GN-onderverdelingen 85258091 en 85258099.

    39

    Hieruit volgt dat die camera moet worden ingedeeld onder GN-onderverdeling 85258030.

    40

    Wat, in de tweede plaats, het onderzoek naar de geldigheid van uitvoeringsverordening nr. 113/2014 betreft, moet worden opgemerkt, enerzijds, dat een indelingsverordening volgens vaste rechtspraak een algemene strekking heeft, daar zij niet voor één bepaalde marktdeelnemer geldt, maar van toepassing is op alle producten die identiek zijn aan het product dat door het Comité douanewetboek is onderzocht. Om in het kader van de uitlegging van een indelingsverordening de werkingssfeer daarvan vast te stellen, moet onder meer rekening worden gehouden met de motivering ervan (arrest van 22 maart 2017, GROFA e.a., C‑435/15 en C‑666/15, EU:C:2017:232, punt 35en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    41

    In casu strekt uitvoeringsverordening nr. 113/2014 tot indeling in GN-onderverdeling 85258019 van goederen met een reeks kenmerken die zijn vermeld in kolom 1 van de tabel in de bijlage bij die verordening. De aldus omschreven goederen moeten beschikken over een vluchtig intern geheugen van 2 GB voor de tijdelijke opslag van serieopnames van maximaal 1,54 seconden met een snelheid van 1000 beelden per seconde, opeenvolgende beelden kunnen vastleggen met een beeldsnelheid van 60 tot 1000 beelden per seconde bij een maximale resolutie van 1024 x 1024 pixels of een beeldsnelheid van 109500 beelden per seconde bij een lagere resolutie van 128 x 16 pixels, en afmetingen hebben van circa 12 x 12 x 11 cm.

    42

    In het hoofdgeding blijkt daarentegen uit de door Vision Research overgelegde bti-aanvraag dat de camera in kwestie een geheugen heeft van ten minste 1496 MB en een serie foto’s kan maken tot 6688 foto’s per seconde bij een maximale resolutie van 800 x 600 pixels en met een maximale bitdiepte van 14 bits.

    43

    Uit de vergelijking van de kenmerken van de door uitvoeringsverordening nr. 113/2014 omschreven toestellen met die van de camera in het hoofdgeding blijkt dat deze toestellen niet identiek zijn en dat die verordening bijgevolg niet rechtstreeks op de litigieuze camera van toepassing is.

    44

    Er moet evenwel op worden gewezen dat een indelingsverordening volgens vaste rechtspraak weliswaar niet rechtstreeks toepasselijk is op producten die niet identiek zijn aan, maar enkel vergelijkbaar zijn met het product waarop die verordening betrekking heeft, maar op dergelijke producten wel naar analogie toepasselijk is. Dienaangaande volstaat het dat de in te delen producten en de in die verordening bedoelde producten voldoende soortgelijk zijn (zie in die zin arrest van 22 maart 2017, GROFA e.a., C‑435/15 en C‑666/15, EU:C:2017:232, punten 37 en 38 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    45

    Uit de rechtspraak van het Hof volgt dat de analoge toepassing van een indelingsverordening, zoals uitvoeringsverordening nr. 113/2014, op soortgelijke producten als die waarop die verordening betrekking heeft, bevorderlijk is voor een coherente uitlegging van de GN en voor de gelijke behandeling van de marktdeelnemers (zie in die zin arrest van 13 juli 2006, Anagram International, C‑14/05, EU:C:2006:465, punt 32).

    46

    De door uitvoeringsverordening nr. 113/2014 omschreven toestellen bezitten soortgelijke objectieve kenmerken en eigenschappen als de camera in het hoofdgeding. Deze toestellen hebben immers, net als de betrokken camera, het vermogen om een groot aantal digitale foto’s per seconde te nemen. Zij zijn uitgerust met een CMOS-sensor, beschikken over een vluchtig intern geheugen waaruit de beelden verloren gaan wanneer de camera wordt uitgeschakeld en kunnen worden gebruikt voor het bestuderen van gebeurtenissen die zich met uiterst hoge snelheid afspelen.

    47

    Hieruit volgt dat uitvoeringsverordening nr. 113/2014 naar analogie van toepassing is op de camera in het hoofdgeding en dat bijgevolg de geldigheid van die verordening moet worden onderzocht.

    48

    In dit verband zij opgemerkt dat de Raad van de Europese Unie met betrekking tot de toepassing van de GN aan de Commissie – die in dit verband samenwerkt met de douanedeskundigen van de lidstaten – een ruime beoordelingsbevoegdheid heeft toegekend om de inhoud te verduidelijken van de tariefposten die voor de indeling van een bepaald goed in aanmerking komen. De bevoegdheid van de Commissie om de in artikel 9, lid 1, onder a), van verordening nr. 2658/87 bedoelde maatregelen – zoals maatregelen ter indeling van goederen – vast te stellen, machtigt haar evenwel niet om de inhoud te wijzigen van de tariefposten die zijn vastgesteld op basis van het bij het Verdrag betreffende het GS ingevoerde GS, ten aanzien waarvan de Unie zich bij artikel 3 van dit verdrag heeft verbonden om de draagwijdte niet te wijzigen (arrest van 12 februari 2015, Raytek en Fluke Europe, C‑134/13, EU:C:2015:82, punt 29).

    49

    In casu deelt uitvoeringsverordening nr. 113/2014 „hogesnelheidscamera’s” in onder GN-onderverdeling 85258019. De gronden voor die indeling zijn gebaseerd op de bevinding dat „tijdelijke opslag op een vluchtig geheugen [...] niet [wordt] beschouwd als een opname in de camera, omdat de beelden verloren gaan bij het uitschakelen van de camera”. Zoals blijkt uit de punten 30 en 33 van het onderhavige arrest vormt het vermogen van digitale fototoestellen om stilstaand beeld op te slaan in een intern geheugen een essentieel kenmerk van de goederen die vallen onder GN-onderverdeling 85258030, ongeacht of deze opslagmogelijkheid tijdelijk of permanent is.

    50

    Aangezien uitvoeringsverordening nr. 113/2014 – in tegenstelling tot hetgeen volgt uit GN-onderverdeling 85258030 – toestellen die beelden tijdelijk opslaan in een vluchtig geheugen van die onderverdeling uitsluit en hogesnelheidscamera’s daarom indeelt onder GN-onderverdeling 85258019, is deze uitvoeringsverordening onverenigbaar met de draagwijdte van GN-onderverdeling 85258030.

    51

    Uit het voorgaande volgt dat de Commissie door het vaststellen van uitvoeringsverordening nr. 113/2014 de draagwijdte van GN‑onderverdeling 85258030 heeft gewijzigd – door deze te beperken – en bijgevolg de bevoegdheden te buiten is gegaan die haar zijn toegekend bij artikel 9, lid 1, onder a), van verordening nr. 2658/87.

    52

    Derhalve dient te worden vastgesteld dat uitvoeringsverordening nr. 113/2014, voor zover zij naar analogie van toepassing is op producten met de kenmerken van de camera in het hoofdgeding, ongeldig is.

    53

    Gelet op bovenstaande overwegingen moet op de prejudiciële vraag worden geantwoord dat GN-onderverdeling 85258030 aldus moet worden uitgelegd dat een camera als die in het hoofdgeding, die het vermogen heeft om een groot aantal fotografische beelden per seconde op te nemen en ze te bewaren in zijn vluchtig intern geheugen, waaruit ze worden gewist wanneer de camera wordt uitgeschakeld, onder deze onderverdeling valt, en dat uitvoeringsverordening nr. 113/2014, voor zover zij naar analogie van toepassing is op producten met de kenmerken van deze camera, ongeldig is.

    Kosten

    54

    Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

     

    Het Hof (Negende kamer) verklaart voor recht:

     

    Onderverdeling 85258030 van de gecombineerde nomenclatuur, opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, in de versie die voortvloeit uit uitvoeringsverordening (EU) nr. 1001/2013 van de Commissie van 4 oktober 2013, moet aldus worden uitgelegd dat een camera als die in het hoofdgeding, die het vermogen heeft om een groot aantal fotografische beelden per seconde op te nemen en ze te bewaren in zijn vluchtig intern geheugen, waaruit ze worden gewist wanneer de camera wordt uitgeschakeld, onder deze onderverdeling valt, en dat uitvoeringsverordening (EU) nr. 113/2014 van de Commissie van 4 februari 2014 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur, voor zover zij naar analogie van toepassing is op producten met de kenmerken van deze camera, ongeldig is.

     

    Vajda

    Juhász

    Lycourgos

    Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 13 september 2018.

    De griffier

    A. Calot Escobar

    De president van de Negende kamer

    C. Vajda


    ( *1 ) Procestaal: Nederlands.

    Top