EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62017CJ0238

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 14 november 2018.
UAB „Renerga” tegen AB „Energijos skirstymo operatorius” en AB „Lietuvos energijos gamyba”.
Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 2009/72/EG – Artikel 3, leden 2, 6 en 15, en artikel 36, onder f) – Interne markt voor elektriciteit – Hypothetische aard van de prejudiciële vragen – Niet-ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing.
Zaak C-238/17.

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2018:905

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

14 november 2018 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 2009/72/EG – Artikel 3, leden 2, 6 en 15, en artikel 36, onder f) – Interne markt voor elektriciteit – Hypothetische aard van de prejudiciële vragen – Niet-ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing”

In zaak C‑238/17,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Vilniaus miesto apylinkės teismas (rechter voor het district Vilnius, Litouwen) bij beslissing van 11 april 2017, ingekomen bij het Hof op 9 mei 2017, in de procedure

UAB „Renerga”

tegen

AB „Energijos skirstymo operatorius”,

AB „Lietuvos energijos gamyba”,

in tegenwoordigheid van:

UAB „BALTPOOL”,

Lietuvos Respublikos Vyriausybė,

Achema AB,

Achemos Grupė UAB,

wijst

HET HOF (Derde kamer),

samengesteld als volgt: M. Vilaras, president van de Vierde kamer, waarnemend voor de president van de Derde kamer, J. Malenovský (rapporteur), L. Bay Larsen, M. Safjan en D. Šváby, rechters,

advocaat-generaal: M. Szpunar,

griffier: M. Aleksejev, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 3 mei 2018,

gelet op de opmerkingen van:

UAB „Renerga”, aanvankelijk vertegenwoordigd door V. Radvila, K. Pabijanskas en G. Balčiūnas, advokatas, C. Malamataris, dikigoros, A. Wilhelm, Rechtsanwalt, E. Righini, avvocato, en C. Cluzel, avocat, vervolgens door V. Radvila en K. Pabijanskas, advokatas, E. Righini, avvocato, en C. Cluzel, avocat,

AB „Energijos skirstymo operatorius” en AB „Lietuvos energijos gamyba”, vertegenwoordigd door A. Žindul, advokatas,

UAB „BALTPOOL”, vertegenwoordigd door A. Smaliukas en E. Junčienė als gemachtigden,

Achemos Grupė UAB, vertegenwoordigd door G. Balčiūnas, advokatas,

de Litouwse regering, vertegenwoordigd door D. Kriaučiūnas en R. Dzikovič als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door O. Beynet, Y. G. Marinova, A. Steiblytė en J. Jokubauskaitė als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 12 juli 2018,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 3, leden 2, 6 en 15, en artikel 36, onder f), van richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en houdende intrekking van richtlijn 2003/54/EG (PB 2009, L 211, blz. 55).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen enerzijds UAB „Renerga” en anderzijds AB „Energijos skirstymo operatorius” en AB „Lietuvos energijos gamyba” over de betaling van vertragingsrente over de te laat aan Renerga betaalde toeslagen voor openbaredienstverlening.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

3

In de overwegingen 46 en 50 van richtlijn 2009/72 staat te lezen:

„(46)

Naleving van de eisen inzake openbaredienstverlening is een fundamentele eis van deze richtlijn, en het is belangrijk dat in deze richtlijn gemeenschappelijke, door alle lidstaten nageleefde minimumnormen worden vastgesteld waarbij rekening wordt gehouden met de doelstellingen op het gebied van consumentenbescherming, leverings- en voorzieningszekerheid, milieubescherming en gelijkwaardige mededingingsniveaus in alle lidstaten. Het is belangrijk dat de eisen inzake openbaredienstverlening op nationale basis kunnen worden geïnterpreteerd, rekening houdend met de nationale omstandigheden en met inachtneming van de Gemeenschapswetgeving.

[...]

(50)

De eisen inzake openbaredienstverlening, onder meer met betrekking tot de universele dienstverlening, en de gemeenschappelijke minimumnormen die daaruit voortvloeien, moeten verder worden versterkt om te waarborgen dat alle consumenten, met name de kwetsbaren onder hen, hun voordeel doen bij de vrije mededinging en bij billijke prijzen. De eisen inzake openbaredienstverlening dienen op nationaal niveau te worden gedefinieerd, met inachtneming van nationale omstandigheden; het Gemeenschapsrecht dient echter door de lidstaten te worden nageleefd. [...]”

4

Artikel 3, leden 2, 6 en 15, van deze richtlijn bepaalt:

„2.   Met volledige inachtneming van de toepasselijke bepalingen van het Verdrag, met name artikel 86, mogen de lidstaten in het algemeen economisch belang aan elektriciteitsbedrijven openbaredienstverplichtingen opleggen, die betrekking kunnen hebben op de zekerheid, waaronder de leverings- en voorzieningszekerheid, de regelmaat, de kwaliteit en de prijs van de leveringen zijn begrepen, alsmede op de bescherming van het milieu, met inbegrip van energie-efficiëntie, energie uit hernieuwbare bronnen en bescherming van het klimaat. Deze verplichtingen zijn duidelijk gedefinieerd, transparant, niet-discriminerend en controleerbaar en waarborgen de gelijke toegang voor communautaire elektriciteitsbedrijven tot nationale consumenten waarborgen. Met betrekking tot leverings- en voorzieningszekerheid en energie-efficiëntie/vraagzijdebeheer, alsmede ter verwezenlijking van milieudoelstellingen en doelstellingen voor energie uit hernieuwbare bronnen in de zin van dit lid, kunnen de lidstaten gebruikmaken van planning op lange termijn, daarbij rekening houdend met de mogelijkheid dat derden toegang tot het systeem wensen.

[...]

6.   Indien een lidstaat financiële compensatie, andere vormen van compensatie en exclusieve rechten voor het nakomen van de in de leden 2 en 3 bedoelde verplichtingen verleent, geschiedt dat op een niet-discriminerende en transparante wijze.

[...]

15.   De lidstaten delen de Commissie na de implementatie van deze richtlijn alle maatregelen mee die zijn vastgesteld om universeledienstverlening en openbaredienstverleningsverplichtingen in het leven te roepen, met inbegrip van consumentenbeschermings- en milieubeschermingsmaatregelen, en van de mogelijke gevolgen van die maatregelen voor de nationale en internationale concurrentie, ongeacht of deze maatregelen een ontheffing van deze richtlijn vereisen. Zij stellen de Commissie vervolgens om de twee jaar in kennis van alle wijzigingen van deze maatregelen, ongeacht of deze maatregelen een ontheffing van deze richtlijn vereisen.”

5

Artikel 36, onder f), van deze richtlijn regelt het volgende:

„Bij de uitvoering van de in deze richtlijn omschreven reguleringstaken neemt de regulerende instantie alle redelijke maatregelen om de volgende doelstellingen te bereiken binnen het kader van haar taken en bevoegdheden zoals vastgesteld artikel 37, waar nodig in nauw overleg met de andere betrokken nationale autoriteiten, waaronder de mededingingsautoriteiten, en zonder dat wordt geraakt aan hun bevoegdheden:

[...]

f)

ervoor zorgen dat de systeembeheerders en -gebruikers de nodige stimulansen krijgen, zowel op korte als op lange termijn, om de efficiëntie van netprestaties te verbeteren en de marktintegratie te versterken”.

Litouws recht

6

Richtlijn 2009/72 is in de Litouwse rechtsorde omgezet bij de Energetikos įstatymas (energiewet), de Elektros energetikos įstatymas (elektriciteitswet) en de Atsinaujinančių išteklių energetikos įstatymas (wet op energie uit hernieuwbare bronnen).

7

Op grond van de elektriciteitswet heeft de Litouwse regering op 18 juli 2012 Vyriausybės nutarimas Nr. 916 Dėl Viešuosius interesus atitinkančių paslaugų elektros energetikos sektoriuje teikimo tvarkos aprašo patvirtinimo (regeringsresolutie nr. 916 inzake de goedkeuring van de procedure voor de levering van elektriciteit op grond van openbaredienstverplichtingen) aangenomen. Op grond van punt 3 van deze resolutie worden toeslagen voor openbaredienstverlening beheerd overeenkomstig Vyriausybės nutarimas Nr. 1157 Dėl Viešuosius interesus atitinkančių paslaugų elektros energetikos sektoriuje lėšų administravimo tvarkos aprašo patvirtinimo (regeringsresolutie nr. 1157 inzake de goedkeuring van de procedure voor het beheer van de toeslagen voor openbaredienstverlening in de elektriciteitssector), die op 19 september 2012 is aangenomen.

8

Krachtens punt 18.1 van regeringsresolutie nr. 916 kan de uitbetaling van toeslagen voor openbaredienstverlening in overeenstemming met de in resolutie nr. 1157 opgenomen bepalingen en voorwaarden tijdelijk worden opgeschort, indien de leverancier van openbare diensten en/of daarmee verbonden rechtspersonen de toeslagen voor openbaredienstverlening voor daadwerkelijk verbruikte elektriciteit in het geheel of gedeeltelijk niet betalen, zoals vastgelegd in punt 16 van die laatste resolutie.

9

Regeringsresolutie nr. 1157 omschrijft „verbonden rechtspersonen” (punt 3, vijfde alinea). In punt 26.1 van deze resolutie wordt bepaald dat de distributiesysteembeheerder, de aankopende onderneming en de beheerder de uitbetaling moeten opschorten, indien deze leveranciers en/of verbonden rechtspersonen de toeslagen voor openbaredienstverlening voor daadwerkelijk verbruikte elektriciteit geheel of gedeeltelijk niet betalen. In dezelfde bepaling wordt omschreven onder welke voorwaarden deze uitbetaling kan worden hervat. In punt 26.2 van resolutie nr. 1157 is vastgelegd dat, indien de leverancier zich terugtrekt uit de groep van verbonden rechtspersonen waarin minstens één entiteit de toeslagen voor openbaredienstverlening voor daadwerkelijk verbruikte elektriciteit geheel of gedeeltelijk niet heeft betaald, de nog onbetaalde toeslagen voor de levering alleen aan die leverancier hoeven te worden betaald, indien de voorheen verbonden rechtspersoon alle toeslagen heeft betaald die verschuldigd waren voor de elektriciteit die tot het moment waarop deze rechtspersoon zich terugtrok uit de groep van verbonden personen daadwerkelijk was verbruikt.

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

10

Renerga exploiteert vijf elektriciteitscentrales waarin elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen wordt opgewekt. Zij voorziet het elektriciteitstransportnet van de door haar opgewekte stroom. Renerga maakt samen met Achema AB en andere vennootschappen deel uit van UAB Achemos Grupė.

11

Op grond van overeenkomsten van 7 januari en 19 juni 2013 die werden gesloten tussen Renerga en verweersters in het hoofdgeding, verbindt Renerga zich ertoe om al de elektriciteit die zij produceert en aan het transportnet levert, te verkopen aan die verweersters, die zich in ruil daarvoor ertoe verbinden deze aan te kopen en ervoor te betalen. Op grond van deze overeenkomsten bestaat de prijs die verweersters in het hoofdgeding voor die elektriciteit aan Renerga moeten betalen uit de marktprijs voor de elektriciteit en uit een toeslag voor openbaredienstverlening die overeenkomt met het verschil tussen het volgens de voorwaarden in de regelgeving toepasselijke vaste tarief voor de door Renerga geproduceerde elektriciteit en de marktprijs.

12

Op 25 februari 2016 liet de beheerder van de toeslagen voor openbaredienstverlening, UAB ,,BALTPOOL”, verweersters in het hoofdgeding weten dat de betaling van de toeslagen voor openbaredienstverlening aan Renerga overeenkomstig de regeringsresoluties nr. 916 en nr. 1157 geheel moest worden opgeschort totdat Achema of andere met haar verbonden rechtspersonen alle toeslagen voor openbaredienstverlening voor daadwerkelijk door hen verbruikte elektriciteit volledig hadden betaald. Volgens BALTPOOL had Achema niet volledig voldaan aan haar verplichting om toeslagen voor openbaredienstverlening voor daadwerkelijk verbruikte elektriciteit te betalen en moesten Achema en Renerga als onderling verbonden rechtspersonen worden beschouwd omdat Achemos Grupė de aandelen van Achema bezat en een controlerend belang in Renerga had.

13

Op 26 februari 2016 werd Renerga door Energijos skirstymo operatorius op de hoogte gebracht van het feit dat de betaling van de aan haar verschuldigde toeslagen voor openbaredienstverlening was opgeschort. Op 8 maart 2016 verzond Lietuvos energijos gamyba een soortgelijk bericht aan Renerga, waarin zij aangaf dat de betaling van de toeslagen voor openbaredienstverlening voor onbepaalde tijd was opgeschort en dat zij haar alleen nog de marktprijs voor de verkochte elektriciteit zou betalen.

14

Bij brief van 10 maart 2016, gericht aan Renerga, gaf BALTPOOL aan dat op 31 januari 2016 een factuur met vervaldag van 24 februari 2016 voor een totaalbedrag van 629794,15 EUR (inclusief belasting over de toegevoegde waarde) naar Achema was verstuurd. Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat, aangezien Achema deze factuur op 25 februari 2016 niet had betaald, de betaling van de toeslagen voor openbaredienstverlening aan Achema en alle met deze onderneming verbonden rechtspersonen dus moest worden opgeschort.

15

Omdat verweersters in het hoofdgeding niet hadden voldaan aan hun contractuele verplichting tot betaling aan Renerga van de totaal verschuldigde prijs voor de door hen aangekochte elektriciteit, meer bepaald de toeslagen voor openbaredienstverlening die bestanddeel van die prijs waren, is hun schuld ten aanzien van Renerga opgelopen tot 1248199,81 EUR.

16

Die schuld is voldaan op 21 april 2016, de datum waarop BALTPOOL besluiten over de betaling van de opgeschorte toeslagen voor openbaredienstverlening heeft vastgesteld, die tot verweersters in het hoofdgeding waren gericht.

17

Op 12 december 2016 heeft Renerga zich tot de Vilniaus miesto apylinkės teismas (rechter voor het district Vilnius, Litouwen) gewend met het verzoek Lietuvos energijos gamyba en Energijos skirstymo operatorius te veroordelen tot betaling van een geldbedrag van 9172,84 EUR respectievelijk 572,82 EUR als compensatie voor de te late betaling van de toeslagen voor openbaredienstverlening op grond van de overeenkomsten voor de koop en verkoop van elektriciteit die op 7 januari respectievelijk 19 juni 2013 waren gesloten. Renerga verzocht daarnaast om verweersters in het hoofdgeding te veroordelen tot betaling aan haar van rente ter hoogte van 8,05 % per jaar over die bedragen.

18

Omdat zij meende dat voor het geding verduidelijkingen over richtlijn 2009/72 nodig waren, heeft de Vilniaus miesto apylinkės teismas de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Moet de doelstelling die de regulerende instantie volgens artikel 36, onder f), van richtlijn 2009/72/EG bij de uitvoering van de in deze richtlijn nauwkeurig vastgelegde reguleringstaken moet nastreven, namelijk ‚ervoor zorgen dat de systeembeheerders en gebruikers de nodige stimulansen krijgen, zowel op korte als op lange termijn, om de efficiëntie van netprestaties te verbeteren en de marktintegratie te versterken’, zo worden opgevat en uitgelegd dat dit doel verbiedt in het geheel geen stimuleringsmaatregelen te nemen (geen compensatie te betalen voor openbaredienstverlening) of deze compensatie te beperken?

2)

Gezien het feit dat artikel 3, lid 2, van richtlijn 2009/72 bepaalt dat openbaredienstverplichtingen duidelijk gedefinieerd, transparant, niet-discriminerend en controleerbaar zijn en dat artikel 3, lid 6, van richtlijn 2009/72 bepaalt dat de berekening van financiële compensatie voor de uitvoering van openbaredienstverplichtingen op een niet-discriminerende en transparante wijze moet plaatsvinden, is het nodig om onderstaande punten uit te leggen:

Moeten de bepalingen van artikel 3, leden 2 en 6, van richtlijn 2009/72 aldus worden uitgelegd dat het verboden is stimuleringsmaatregelen voor [leveranciers van openbare diensten] te beperken, indien zij naar behoren voldoen aan de verplichtingen die zij in het kader van de levering van openbare diensten op zich hebben genomen?

Is er sprake van wetgeving die voor de doelstellingen van artikel 3, leden 2 en 6, van richtlijn 2009/72 als discriminerend, onduidelijk en belemmerend voor eerlijke mededinging moet worden beschouwd, indien in die nationale wetgeving de verplichting is vastgelegd om de financiële compensatie voor leveranciers van openbare diensten op te schorten, ongeacht de activiteiten die de leverancier voor de levering van openbare diensten verricht en of is voldaan aan de verplichtingen die deze leverancier op zich heeft genomen, maar integendeel voorschrijft dat deze beperking (of opschorting) van de compensatie voor openbaredienstverlening bij de berekening van de toeslagen voor deze onderneming wordt gebaseerd op en afhankelijk gemaakt van het handelen van en de nakoming van zijn verplichtingen door een nauw met de leverancier verbonden entiteit (namelijk de entiteit waarin een controlerend belang wordt gehouden door dezelfde entiteit als die welke een controlerend belang heeft in de leverancier)?

Is er sprake van wetgeving die voor de doelstellingen van artikel 3, leden 2 en 6, van richtlijn 2009/72 als discriminerend, onduidelijk en belemmerend voor eerlijke mededinging moet worden beschouwd, indien in die nationale wetgeving de verplichting is vastgelegd om de financiële compensatie voor leveranciers van openbare diensten op te schorten, terwijl zij de openbaredienstverplichtingen volledig moeten blijven uitvoeren en moeten blijven voldoen aan de aanverwante contractuele verplichtingen ten aanzien van de ondernemingen die elektriciteit aankopen?

3)

Is een lidstaat die in zijn nationale recht gronden, regels en een procedure heeft vastgelegd ter beperking van compensatiebetalingen voor leveranciers van openbare diensten verplicht de Europese Commissie hierover te informeren krachtens artikel 3, lid 15, van richtlijn 2009/72, dat de lidstaten verplicht de Europese Commissie elke twee jaar in kennis te stellen van alle wijzigingen van de maatregelen die zijn vastgesteld om aan universeledienstverlenings‑ en openbaredienstverleningsverplichtingen te voldoen?

4)

Is het in strijd met de implementatiedoelstellingen van richtlijn 2009/72 en met de algemene beginselen van Unierecht (rechtszekerheid, gerechtvaardigd vertrouwen, evenredigheid, transparantie en non-discriminatie) indien een lidstaat in zijn nationale recht gronden, regels en een procedure vastlegt ter beperking van compensatiebetalingen voor leveranciers van openbare diensten?”

Ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing

19

De Commissie bestrijdt dat het verzoek om een prejudiciële beslissing ontvankelijk is op grond dat de gevraagde uitlegging van het Unierecht niet dienstig is voor de beslechting van het geschil dat in het hoofdgeding aan de orde is. Renerga is immers niet gebonden aan openbaredienstverplichtingen in de zin van artikel 3, lid 2, van richtlijn 2009/72, aangezien noch in de bepalingen van regeringsresoluties nr. 916 en nr. 1157 noch in de overeenkomsten die met verweersters in het hoofdgeding zijn gesloten, openbaredienstverplichtingen worden opgelegd aan de elektriciteitsproducenten die hernieuwbare energiebronnen gebruiken, zoals Renerga.

20

In dat verband moet in herinnering worden gebracht dat het volgens vaste rechtspraak van het Hof in het kader van de in artikel 267 VWEU geregelde samenwerking tussen het Hof en de nationale rechterlijke instanties uitsluitend een zaak is van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid draagt voor de te geven rechterlijke beslissing, om, rekening houdend met de bijzonderheden van het geval, zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis, als de relevantie van de vragen die hij aan het Hof voorlegt te beoordelen. Wanneer de gestelde vragen betrekking hebben op de uitlegging of de geldigheid van een Unierechtelijke regel, is het Hof derhalve in beginsel verplicht daarop te antwoorden (arrest van 12 november 2015, Hewlett-Packard Belgium, C‑572/13, EU:C:2015:750, punt 24 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

21

Volgens vaste rechtspraak kan een verzoek om een prejudiciële beslissing van een nationale rechterlijke instantie evenwel worden afgewezen wanneer het Unierecht direct noch indirect van toepassing kan zijn op de omstandigheden van het geval (zie in die zin arrest van 7 juli 2011, Agafiţei e.a., C‑310/10, EU:C:2011:467, punt 28).

22

In de onderhavige zaak wenst de verwijzende rechter met het geheel van zijn prejudiciële vragen in wezen te vernemen of richtlijn 2009/72, en meer bepaald artikel 3, leden 2, 6 en 15, en artikel 36, onder f), alsook de algemene beginselen van Unierecht, zich verzetten tegen de toepassing van nationale voorschriften die voorzien in de mogelijkheid om ten aanzien van de elektriciteitsproducenten over te gaan tot opschorting van de betaling van toeslagen voor openbaredienstverlening die opwekking van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen moet bevorderen, tot aan het moment waarop de met die producenten verbonden rechtspersonen de toeslagen voor openbaredienstverlening voor de daadwerkelijk verbruikte elektriciteit betalen.

23

Volgens artikel 3, lid 2, van richtlijn 2009/72 mogen de lidstaten, met volledige inachtneming van de toepasselijke bepalingen van het EG-Verdrag, met name artikel 86, in het algemeen economisch belang openbaredienstverplichtingen opleggen aan elektriciteitsbedrijven, die betrekking kunnen hebben op de zekerheid, waaronder de leverings- en voorzieningszekerheid, de regelmaat, de kwaliteit en de prijs van de leveringen zijn begrepen, alsmede op de bescherming van het milieu, met inbegrip van energie-efficiëntie, energie uit hernieuwbare bronnen en bescherming van het klimaat.

24

Uit de verwijzingsbeslissing blijkt niet duidelijk of Renerga in de omstandigheden van het hoofdgeding is onderworpen aan openbaredienstverplichtingen die de betrokken lidstaat haar krachtens deze richtlijn heeft opgelegd.

25

Het Hof heeft de verwijzende rechter dan ook een verzoek om verduidelijkingen op grond van artikel 101 van zijn Reglement voor de procesvoering toegezonden, waarop deze rechter bij schrijven van 26 maart 2018 heeft geantwoord.

26

In zijn antwoord heeft de verwijzende rechter verduidelijkt dat er in de Litouwse wetgeving niet in is voorzien dat op Renerga de dwingende verplichting rust om elektriciteit uit hernieuwbare bronnen op te wekken en te leveren. Volgens diezelfde rechter is Renerga niet opgenomen in de lijst van leveranciers van openbare diensten die door de Litouwse regering is vastgesteld, maar heeft zij zich er vrijwillig toe verplicht om de elektriciteit op te wekken en aan verweersters in het hoofdgeding te verkopen. De verwijzende rechter heeft ook te kennen gegeven dat de rechtsbetrekkingen tussen Renerga en verweersters in het hoofdgeding waren gedefinieerd door de civielrechtelijke overeenkomsten die zij op 7 januari en 19 juni 2013 hebben gesloten en dat die overeenkomsten waren beëindigd, zodat niet kon gesteld dat Renerga verplicht was openbare diensten te verlenen.

27

Het door de verwijzende rechter gegeven antwoord moet bijgevolg zo worden opgevat dat de betrokken lidstaat Renerga geen openbaredienstverplichting in de zin van artikel 3, lid 2, van richtlijn 2009/72 heeft opgelegd.

28

Hieruit volgt dat de bepalingen van het Unierecht waarvan om uitlegging wordt verzocht, direct noch indirect op de omstandigheden van het hoofdgeding van toepassing kunnen zijn en derhalve dat alle in het kader van deze zaak gestelde vragen hypothetisch zijn.

29

Gelet op een en ander is het verzoek om een prejudiciële beslissing niet-ontvankelijk.

Kosten

30

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Derde kamer) verklaart:

 

Het verzoek om een prejudiciële beslissing dat bij beslissing van 11 april 2017 door de Vilniaus miesto apylinkės teismas (rechter voor het district Vilnius, Litouwen) is ingediend, is niet-ontvankelijk.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Litouws.

Top