EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62017CJ0168

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 17 januari 2019.
SH tegen TG.
Verzoek van de Kúria om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – In het licht van de situatie in Libië vastgestelde beperkende maatregelen – Reeks overeenkomsten die zijn gesloten om een bankgarantie af te geven ten gunste van een entiteit die op een lijst van bevroren tegoeden is geplaatst – Betaling van kosten uit hoofde van contragarantie-overeenkomsten – Verordening (EU) nr. 204/2011 – Artikel 5 – Begrip ,tegoeden die ter beschikking zijn gesteld aan een in bijlage III bij verordening nr. 204/2011 genoemde entiteit’ – Artikel 12, lid 1, onder c) – Begrip ,garantievordering’ – Begrip ,persoon of entiteit, handelend voor rekening van een in artikel 12, lid 1, onder a) of b), bedoelde persoon’.
Zaak C-168/17.

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2019:36

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

17 januari 2019 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – In het licht van de situatie in Libië vastgestelde beperkende maatregelen – Reeks overeenkomsten die zijn gesloten om een bankgarantie af te geven ten gunste van een entiteit die op een lijst van bevroren tegoeden is geplaatst – Betaling van kosten uit hoofde van contragarantie-overeenkomsten – Verordening (EU) nr. 204/2011 – Artikel 5 – Begrip ‚tegoeden die ter beschikking zijn gesteld aan een in bijlage III bij verordening nr. 204/2011 genoemde entiteit’ – Artikel 12, lid 1, onder c) – Begrip ‚garantievordering’ – Begrip ‚persoon of entiteit, handelend voor rekening van een in artikel 12, lid 1, onder a) of b), bedoelde persoon’”

In zaak C‑168/17,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Kúria (hoogste rechterlijke instantie, Hongarije) bij beslissing van 23 maart 2017, ingekomen bij het Hof op 3 april 2017, in de procedure

SH

tegen

TG,

in tegenwoordigheid van:

UF,

wijst

HET HOF (Derde kamer),

samengesteld als volgt: M. Vilaras (rapporteur), president van de Vierde kamer, waarnemend voor de president van de Derde kamer, J. Malenovský, L. Bay Larsen, M. Safjan en D. Šváby, rechters,

advocaat-generaal: P. Mengozzi,

griffier: R. Schiano, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 23 april 2018,

gelet op de opmerkingen van:

SH, vertegenwoordigd door J. Burai-Kovács en G. Stanka, ügyvédek, alsmede door Á. Mohay, jogi iroda vezetője,

TG, vertegenwoordigd door B. Kutasi en Á. Szenczy, ügyvédek, alsmede door E. Rosenfeld, avocat,

UF, vertegenwoordigd door Z. Völgyesiné Hontvári en A. Szerencsés, ügyvédek,

de Hongaarse regering, vertegenwoordigd door G. Koós en M. Z. Fehér als gemachtigden,

de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze en D. Klebs als gemachtigden,

de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door P. Gentili, avvocato dello Stato,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door L. Havas en E. Paasivirta als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 3 oktober 2018,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van, ten eerste, artikel 5, artikel 9 en artikel 12, lid 1, van verordening (EU) nr. 204/2011 van de Raad van 2 maart 2011 betreffende beperkende maatregelen in verband met de situatie in Libië (PB 2011, L 58, blz. 1), ten tweede, van artikel 12, lid 1, van deze verordening, in de versie ervan die voortvloeit uit verordening (EU) nr. 45/2014 van de Raad van 20 januari 2014 (PB 2014, L 16, blz. 1), en, ten derde, van artikel 17, lid 1, van verordening (EU) 2016/44 van de Raad van 18 januari 2016 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Libië en tot intrekking van verordening (EU) nr. 204/2011 (PB 2016, L 12, blz. 1).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen twee Hongaarse banken, SH en TG, dat aanhangig is gemaakt bij de Kúria (hoogste rechterlijke instantie, Hongarije) en betrekking heeft op de betaling door SH aan TG van, ten eerste, garantiekosten die zijn gemaakt in het kader van een bankgarantie die door een Libische bank, namelijk Sahara Bank, is verleend aan een Libische bouwheer, de Libyan Housing and Infrastructure Board (Libische raad voor huisvesting en infrastructuur; hierna: „HIB”), en, ten tweede, kosten uit hoofde van de door TG aan Sahara Bank verleende contragarantie.

Toepasselijke bepalingen

Internationaal recht

3

Gelet op de flagrante en systematische schendingen van de mensenrechten in Libië, heeft de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties op 26 februari 2011, op basis van artikel 41 van hoofdstuk VII van het Handvest van de Verenigde Naties, resolutie 1970 (2011) vastgesteld, waarbij beperkende maatregelen tegen deze Staat zijn vastgesteld.

4

De punten 17 en 21 van deze resolutie luiden dat de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties:

„17. Besluit dat alle lidstaten onverwijld alle zich op hun grondgebied bevindende tegoeden, andere financiële activa en economische middelen moeten bevriezen die direct of indirect in het bezit zijn, of onder zeggenschap staan van in bijlage II bij de onderhavige resolutie vermelde personen of entiteiten of door het krachtens onderstaand lid 24 opgerichte Comité zijn aangewezen, dan wel van personen of entiteiten die namens hen of op hun aanwijzing handelen, of van entiteiten ten aanzien waarvan zij de eigendom of de zeggenschap hebben, en daarenboven besluit dat alle lidstaten moeten voorkomen dat hun onderdanen of zich op hun grondgebied bevindende personen of entiteiten tegoeden, financiële activa of economische middelen ter beschikking stellen aan personen of entiteiten die in bijlage II bij de onderhavige resolutie worden genoemd of aan de door het comité aangewezen personen;

[...]

21. Besluit dat de in bovenstaand lid 17 vervatte maatregelen de aangewezen personen of entiteiten niet verbieden om betalingen te verrichten uit hoofde van een contract dat is gesloten voordat deze personen of entiteiten op de lijst zijn geplaatst, voor zover de betrokken staten zich ervan hebben vergewist dat de betaling niet direct of indirect wordt ontvangen door een in bovenstaand lid 17 bedoelde persoon of entiteit, en die staten het Comité kennis hebben gegeven van hun voornemen die betalingen te verrichten of te ontvangen, dan wel van hun voornemen te dien einde, in voorkomend geval, toestemming te verlenen voor de vrijgave van de bevroren tegoeden, andere financiële activa of economische middelen, tien werkdagen voordat de toestemming wordt verleend.”

Unierecht

Besluit 2011/137/GBVB

5

Om uitvoering te geven aan resolutie 1970 (2011), heeft de Raad van de Europese Unie besluit 2011/137/GBVB van 28 februari 2011 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Libië (PB 2011, L 58, blz. 53) vastgesteld.

6

Artikel 6, leden 1 en 2, van dit besluit bepaalt:

„1.   Alle tegoeden, andere financiële activa en economische middelen die direct of indirect in het bezit zijn, of onder zeggenschap staan van:

a)

in bijlage II bij [...]Resolutie 1970 (2011) vermelde personen en entiteiten, en van andere personen of entiteiten die door de Veiligheidsraad of het Comité zijn aangewezen overeenkomstig punt 22 van [...]Resolutie 1970 (2011), dan wel van in bijlage III vermelde personen of entiteiten die namens hen of op hun aanwijzing handelen, of van entiteiten ten aanzien waarvan zij de eigendom of de zeggenschap hebben;

b)

niet onder bijlage III vallende personen en entiteiten die betrokken zijn bij of medeplichtig zijn aan het bevelen, toezien op of anderszins aansturen van het plegen van ernstige schendingen van de mensenrechten ten aanzien van personen in Libië, inclusief door betrokkenheid bij of medeplichtigheid aan het plannen, aanvoeren, bevelen of uitvoeren van aanvallen, met schending van het internationaal recht, waaronder luchtbombardementen, tegen de burgerbevolking en de infrastructuur, dan wel van de in bijlage IV vermelde personen of entiteiten die namens hen of op hun aanwijzing handelen, of van entiteiten ten aanzien waarvan zij de eigendom of de zeggenschap hebben;

2.   Tegoeden, andere financiële activa of economische middelen worden rechtstreeks noch onrechtstreeks aan of ten behoeve van de in lid 1 bedoelde natuurlijke of rechtspersonen of entiteiten ter beschikking gesteld.”

7

Artikel 7 van dat besluit luidt:

„Geen schadeloosstelling of enige soortgelijke vergoeding, bijvoorbeeld op grond van schuldvergelijking of van een garantie, in verband met een overeenkomst of transactie waarvan de uitvoering, al dan niet rechtstreeks, geheel of gedeeltelijk wordt getroffen door maatregelen overeenkomstig [...]Resolutie 1970 (2011), met inbegrip van de maatregelen die door de Unie of door een lidstaat worden getroffen in overeenstemming met, ter uitvoering van of in verband met de ter zake dienende beslissingen van de Veiligheidsraad of onder onderhavig besluit vallende maatregelen, wordt toegekend aan de in de bijlagen I, II, III en IV aangewezen personen en entiteiten, aan een andere persoon of entiteit in Libië, de regering van Libië daaronder begrepen, of aan een persoon of entiteit die met behulp van of ten behoeve van de bedoelde personen en entiteiten optreedt.”

Verordening nr. 204/2011

8

Op basis van besluit 2011/137 heeft de Raad verordening nr. 204/2011 vastgesteld, die in werking is getreden op 3 maart 2011.

9

De overwegingen 1 en 2 van deze verordening luiden:

„(1)

Overeenkomstig Resolutie 1970 (2011) [...] voorziet Besluit 2011/137 [...] in een wapenembargo, een verbod op de uitvoer van uitrusting die voor binnenlandse repressie zou kunnen worden gebruikt, alsook inreisbeperkingen en het bevriezen van de tegoeden en economische middelen van bepaalde personen en entiteiten die betrokken zijn bij ernstige schendingen van de mensenrechten tegen personen in Libië, onder meer via aanvallen tegen de burgerbevolking en civiele installaties, wat in strijd is met het internationaal recht. Deze natuurlijke personen of rechtspersonen en entiteiten worden genoemd in de bijlagen bij het besluit.

(2)

Sommige van deze maatregelen vallen onder het toepassingsgebied van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en derhalve is regelgeving op het niveau van de Unie noodzakelijk voor de tenuitvoerlegging ervan, met name om te garanderen dat zij in alle lidstaten uniform door de marktdeelnemers worden toegepast.”

10

Artikel 1 van die verordening bepaalt:

„Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)

‚tegoeden’: financiële activa en voordelen van enigerlei aard, met inbegrip van, maar niet beperkt tot:

[...]

v)

krediet, recht op compensatie, garanties, uitvoeringsgaranties of andere financiële verplichtingen;

vi)

kredietbrieven, cognossementen, koopbrieven;

[...]

b)

‚bevriezing van tegoeden’: het voorkómen van het op enigerlei wijze muteren, overmaken, corrigeren en gebruiken van, toegang hebben tot of omgaan met tegoeden, met als gevolg wijzigingen van hun omvang, bedrag, locatie, eigenaar, bezit, onderscheidende kenmerken, bestemming of andere wijzigingen waardoor het gebruik van bedoelde tegoeden mogelijk zou worden gemaakt, inclusief het beheer van een beleggingsportefeuille;

c)

‚economische middelen’: activa van enigerlei aard, materieel of immaterieel, roerend of onroerend, die geen tegoeden zijn, maar kunnen worden gebruikt om tegoeden, goederen of diensten te verkrijgen;

d)

‚bevriezing van economische middelen’: het voorkómen van het gebruiken van economische middelen om op enigerlei wijze tegoeden, goederen of diensten te verkrijgen, inclusief, maar niet noodzakelijkerwijs beperkt tot het verkopen, verhuren of verhypothekeren ervan;

[...]”

11

Artikel 5 van dezelfde verordening luidt als volgt:

„1.   Alle tegoeden en economische middelen die toebehoren aan, eigendom zijn van, in het bezit zijn van of onder zeggenschap staan van de in bijlagen II en III genoemde natuurlijke personen of rechtspersonen, entiteiten en lichamen, worden bevroren.

2.   Aan of ten behoeve van de in bijlagen II en III genoemde natuurlijke personen of rechtspersonen, entiteiten en lichamen mogen geen tegoeden of economische middelen direct of indirect ter beschikking worden gesteld.

3.   Het is verboden bewust en opzettelijk deel te nemen aan activiteiten die tot doel of tot gevolg hebben dat de in de leden 1 en 2 bedoelde maatregelen direct of indirect worden omzeild.”

12

Artikel 9, lid 1, van verordening nr. 204/2011 luidt:

„Artikel 5, lid 2, is niet van toepassing op de bijboeking op bevroren rekeningen van:

[...]

b)

betalingen op grond van contracten, overeenkomsten of verplichtingen die zijn gesloten of ontstaan vóór de datum waarop de in artikel 5 bedoelde natuurlijke personen of rechtspersonen, entiteiten of lichamen door het Sanctiecomité, de Veiligheidsraad of de Raad zijn aangewezen,

mits deze [...]overeenkomstig artikel 5, lid 1, worden bevroren.”

13

Artikel 12 van deze verordening bepaalt:

„Geen enkele schadeloosstelling of soortgelijke vergoeding, bijvoorbeeld op grond van schuldvergelijking of van een garantie, in verband met een overeenkomst of transactie waarvan de uitvoering, al dan niet rechtstreeks, geheel of gedeeltelijk wordt geraakt door maatregelen overeenkomstig [...]Resolutie 1970 (2011), met inbegrip van de maatregelen die door de Unie of door een lidstaat worden getroffen in overeenstemming met, ter uitvoering van of in verband met de ter zake dienende beslissingen van de Veiligheidsraad of onder onderhavige verordening vallende maatregelen, wordt toegekend aan de regering van Libië, noch aan een persoon of entiteit die met haar hulp of ten behoeve van haar optreedt.”

Verordening nr. 45/2014

14

Bij artikel 1 van verordening nr. 45/2014 is artikel 12 van verordening nr. 204/2011 gewijzigd als volgt:

„1.   Vorderingen in verband met contracten of andere transacties aan de uitvoering waarvan, direct of indirect, geheel of gedeeltelijk, afbreuk is gedaan door de maatregelen die uit hoofde van onderhavige verordening zijn ingesteld, met inbegrip van vorderingen tot schadeloosstelling of soortgelijke vorderingen, zoals een vordering tot schadevergoeding of een garantievordering, met name een vordering tot verlenging of uitbetaling van een obligatie, garantie of contragarantie, in het bijzonder een financiële garantie of contragarantie, ongeacht de vorm daarvan, worden niet toegewezen indien deze vorderingen worden ingesteld door:

a)

de in de bijlagen II of III genoemde personen, entiteiten of lichamen;

b)

een andere Libische persoon, entiteit of lichaam, de Libische regering daaronder begrepen;

c)

een persoon, entiteit of lichaam, handelend voor rekening of ten behoeve van een van de onder a) of b) bedoelde personen, entiteiten of lichamen.

[...]”

15

De wijziging van artikel 12 van verordening nr. 204/2011 is in werking getreden op 22 januari 2014.

Verordening 2016/44

16

Artikel 17, lid 1, van verordening 2016/44, die in werking is getreden op 20 januari 2016, luidt:

„Vorderingen in verband met contracten of andere transacties aan de uitvoering waarvan, direct of indirect, geheel of gedeeltelijk, afbreuk is gedaan door de maatregelen die uit hoofde van onderhavige verordening zijn ingesteld, met inbegrip van vorderingen tot schadeloosstelling of soortgelijke vorderingen, zoals een vordering tot schadevergoeding of een garantievordering, met name een vordering tot verlenging of uitbetaling van een obligatie, garantie of contragarantie, in het bijzonder een financiële garantie of contragarantie, ongeacht de vorm daarvan, worden niet toegewezen indien deze vorderingen worden ingesteld door:

a)

de in de bijlagen II of III genoemde personen, entiteiten of lichamen;

b)

een andere Libische persoon, entiteit of lichaam, de Libische regering daaronder begrepen;

c)

een persoon, entiteit of lichaam, handelend voor rekening of ten behoeve van een van de in punt a) of punt b) bedoelde personen, entiteiten of lichamen.”

Feiten van het hoofdgeding en prejudiciële vragen

17

Op 7 juli 2009 hebben de HIB en UF, een Hongaars bouwbedrijf, een overeenkomst gesloten voor de aanleg door UF van publieke infrastructuur in de regio Zawya (Libië).

De HIB eiste dat UF – door een Libische bank te verstrekken – bankgaranties stelde om te garanderen dat zij haar verplichtingen zou uitvoeren in ruil voor de ontvangen vooruitbetaling (garantie van teruggave van de vooruitbetaling) en de bouwwerkzaamheden zou verrichten (uitvoeringsgarantie).

18

Sahara Bank ging ermee akkoord om de door de HIB gevraagde garanties te verstrekken maar eiste van UF dat zij haar een door een Hongaarse bank te verlenen contragarantie verstrekte.

19

Op 16 oktober 2009 sloten UF en een Hongaarse bank, SH, een overeenkomst houdende contragarantie van de teruggave van de vooruitbetaling en een overeenkomst houdende contragarantie van de uitvoering van de bouwwerkzaamheden, waarbij SH zich verbond tot de afgifte van contragaranties ten gunste van een andere Hongaarse bank, TG, die door SH was gelast om aan Sahara Bank de contragarantie en het documentair krediet te verstrekken die deze laatste verlangde. Dienovereenkomstig heeft SH op 20 november en 16 december 2009 respectievelijk een contragarantie ter waarde van 69499610 Libische dinar (LYD) (ongeveer 49251000 EUR) voor de teruggave van de vooruitbetaling, die op 14 september 2013 afliep, en een contragarantie ter waarde van 9266615 LYD (ongeveer 6567000 EUR) voor de uitvoering van de bouwwerkzaamheden, die afliep op 15 juli 2014, aan TG verstrekt.

20

Op 24 november en 17 december 2009 verstrekte TG respectievelijk een contragarantie van teruggave van de vooruitbetaling, die op 30 augustus 2013 verviel, en een onherroepelijke kredietbrief, die op 30 juni 2014 verviel, aan Sahara Bank, die daarop de door de HIB verlangde bankgaranties verleende.

21

In ruil voor de door TG verrichte dienst voor de afgifte van deze garanties, verbond SH zich ertoe driemaandelijks een vergoeding van 1,30 % per jaar aan TG vooruit te betalen en haar de kosten en provisiebedragen van Sahara Bank, haar financieringskosten en de eventueel toepasselijke vertragingsrente terug te betalen.

22

Bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 233/2011 van de Raad van 10 maart 2011 houdende uitvoering van artikel 16, lid 2, van verordening nr. 204/2011 (PB 2011, L 64, blz. 13) werd de naam van de HIB per 11 maart 2011 opgenomen op de lijst in bijlage III bij deze laatste verordening.

23

Bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 272/2011 van de Raad van 21 maart 2011 houdende uitvoering van artikel 16, lid 2, van verordening nr. 204/2011 (PB 2011, L 76, blz. 32) werd de naam van Sahara Bank per 22 maart 2011 opgenomen op de lijst in bijlage III bij laatstgenoemde verordening. De naam van Sahara Bank werd op grond van uitvoeringsverordening (EU) nr. 872/2011 van de Raad van 1 september 2011 houdende uitvoering van artikel 16, lid 2, van verordening nr. 204/2011 (PB 2011, L 227, blz. 3) op 2 september 2011 van deze lijst geschrapt.

24

Van 2 september 2011 tot en met 16 juli 2013 heeft TG aan Sahara Bank de kosten betaald die verschuldigd waren uit hoofde van de met laatstgenoemde gesloten contragarantie-overeenkomst.

25

Op 29 november 2012 heeft Sahara Bank getracht om, op verzoek van de HIB, de door TG verstrekte contragarantie voor de teruggave van de vooruitbetaling in werking te stellen. TG weigerde evenwel om daaraan haar medewerking te verlenen, door aan te voeren dat het verzoek onrechtmatig was. Dienaangaande heeft de Fővárosi Ítélőtábla (rechter in tweede aanleg Boedapest, Hongarije) bij onherroepelijke beschikking van 22 april 2013 die betaling verboden zolang de naam van de HIB was opgenomen op de lijst in bijlage III bij verordening nr. 204/2011.

26

Op 20 december 2012 hebben SH en TG een memorandum van overeenstemming ondertekend, waarbij zij vaststelden dat de vordering tot uitbetaling van de garantie van teruggave van de vooruitbetaling niet kon worden toegewezen zolang de HIB onderworpen was aan beperkende maatregelen. SH maakte daarin melding van haar voornemen om de kosten betreffende de contragarantie van teruggave van de vooruitbetaling en die van de contragarantie van uitvoering van de bouwwerkzaamheden, waarop TG en haar tussenpersoon – Sahara Bank – aanspraak konden maken, slechts te betalen mits de HIB voor afloop van deze twee contragaranties niet meer onderworpen was aan beperkende maatregelen. SH verbond zich ertoe de op deze datum onbetaald gebleven kosten en de latere kosten bij te boeken op een depotrekening, waarbij de aldus bijgeboekte som moest worden vrijgegeven overeenkomstig de voorwaarden van een depotovereenkomst die tussen de partijen en een depothoudende bank was gesloten (hierna: „depotovereenkomst”).

27

Nog op 20 december 2012 hebben SH, TG en die depothoudende bank de depotovereenkomst gesloten, op grond waarvan zowel de sommen met betrekking tot de door SH aan TG verleende contragaranties als de rente die zij opbrachten werden gedeponeerd en in bewaring werden genomen.

28

De partijen bij de depotovereenkomst bepaalden dat in het geval dat de naam van de HIB vóór de afloopdatum van de door SH afgegeven contragaranties niet was geschrapt van de lijst in bijlage III bij verordening nr. 204/2011, de gedeponeerde sommen moesten worden overgemaakt aan SH. Anderzijds bepaalden zij dat, in het geval dat de naam van de HIB vóór deze data was geschrapt van de lijst in bijlage III bij verordening nr. 204/2011, de gedeponeerde sommen toekwamen aan TG.

29

SH heeft na 20 december 2012 op die depotrekening de kosten bijgeboekt die op grond van de door TG verstrekte contragaranties aan TG verschuldigd waren.

30

De door SH afgegeven contragarantie van teruggave van de vooruitbetaling is op 14 september 2013 vervallen zonder dat de naam van de HIB was geschrapt van de lijst in bijlage III bij verordening nr. 204/2011.

31

Na de op 22 januari 2014 in werking getreden wijziging door verordening nr. 45/2014, bepaalt artikel 12, lid 1, onder b), van verordening nr. 204/2011 dat vorderingen in verband met een contract of een transactie aan de uitvoering waarvan afbreuk is gedaan door de maatregelen die uit hoofde van deze verordening zijn ingesteld, niet mogen worden toegewezen indien zij met name worden ingesteld door een andere Libische persoon, entiteit of lichaam.

32

Bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 74/2014 van de Raad van 28 januari 2014 tot uitvoering van artikel 16, lid 2, van verordening nr. 204/2011 (PB 2014, L 26, blz. 1) is de naam van de HIB per 29 januari 2014 geschrapt van de lijst in bijlage III bij laatstgenoemde verordening.

33

Op 31 januari 2014 verzocht SH de depothoudende bank het gedeponeerde bedrag te haren gunste vrij te geven, op grond dat de door haar afgegeven contragarantie van teruggave van de vooruitbetaling was vervallen in de periode waarin de naam van de HIB op de lijst in bijlage III bij verordening nr. 204/2011 stond. TG weigerde de voor de vrijgave van het depot benodigde verklaring, waarin de depotovereenkomst voorzag, af te geven omdat de voorwaarden voor die vrijgave niet waren vervuld.

34

Dientengevolge heeft SH de rechter in eerste aanleg verzocht om vrijgave van het betrokken depot. TG heeft van haar kant een reconventionele vordering tot betaling van een som van 2072321,18 EUR ingesteld, welk bedrag overeenstemt met de kosten die haars inziens aan haar verschuldigd waren in het kader van de uitvoering van de contracten die zij met SH had gesloten en met de door haar aan Sahara Bank betaalde contragarantiekosten.

35

De rechter in eerste aanleg wees de vordering van SH toe, maar veroordeelde haar tot het betalen van de som van 1352713,04 EUR aan TG. Hij was namelijk van oordeel dat de kosten die uit hoofde van de tussen SH en TG gesloten contragarantie-overeenkomsten verschuldigd waren, niet onder verordening nr. 204/2011 vielen aangezien zij de tegenprestatie vormden voor een door een Hongaarse rechtspersoon verrichte prestatie. Anderzijds was hij van mening dat de door TG aan Sahara Bank overgemaakte garantiekosten onder verordening nr. 204/2011 vielen en TG dus niet kon vorderen dat zij aan SH werden terugbetaald.

36

De appelrechter heeft de uitspraak in eerste aanleg vernietigd en de reconventionele vordering in haar geheel afgewezen op grond van het feit dat de partijen in het geding, door de depotovereenkomst te sluiten, de bepalingen van de contragarantie-overeenkomsten hadden gewijzigd die betrekking hadden op het recht om de daaraan verbonden kosten te ontvangen en op het verval van dit recht. Daaruit volgde dat aangezien de naam van de HIB niet was geschrapt van de lijst in bijlage III bij verordening nr. 204/2011 vóór afloop van de contragaranties, TG geen recht had op betaling van de verschillende kosten. De appelrechter voegde daaraan toe dat zelfs al waren de overeenkomsten niet gewijzigd, TG geen recht op die betaling zou hebben gehad omdat de bij de Unieregeling opgelegde beperkende maatregelen van dwingende aard waren, zodat TG geen garantie kon verstrekken aan een entiteit die aan deze maatregelen was onderworpen en dus geen recht op dekking van de kosten met betrekking tot een dergelijke garantie kon hebben. De door TG aan Sahara Bank betaalde garantiekosten hadden indirect gediend om een verplichting ten gunste van de HIB na te komen en vielen daardoor binnen de werkingssfeer van verordening nr. 204/2011.

37

TG heeft tegen de beslissing tot afwijzing van haar reconventionele vordering cassatieberoep ingesteld bij de Kúria. Zij betoogt dat de appelrechter een onjuiste uitlegging heeft gegeven aan de artikelen 5 en 12 van verordening nr. 204/2011, op grond dat de werkingssfeer van dat artikel 5 zich niet uitstrekte tot de entiteiten op de lijst met sancties, waarop de naam van Sahara Bank niet meer was opgenomen, en artikel 12 tijdens de relevante periode louter betrekking had op de Libische autoriteiten. TG merkt op dat de aan haar toekomende garantiekosten en de aan Sahara Bank overgemaakte kosten bankkosten zijn, dat zij geen garantie vormen en dat de betaling daarvan de belangen van de HIB niet dient.

38

Zowel SH als UF, interveniënte aan de zijde van SH in het hoofdgeding, verzoeken de verwijzende rechter om de uitspraak in hoger beroep te bevestigen, aangezien het volgens hen alleen van belang is of de naam van een van de ondernemingen in de keten van de tussen de partijen ondertekende contracten, in casu die van de HIB, is opgenomen op de lijst in bijlage III bij verordening nr. 204/2011.

39

De verwijzende rechter maakt een onderscheid tussen de garantie die is gesteld om te waarborgen dat een verplichting wordt uitgevoerd en de garantiekosten die de tegenprestatie vormen voor de prestatie die bestaat in de garantieverplichting. Volgens de verwijzende rechter was de vrijgave van de bankgarantie ten gunste van de HIB, zo zij had plaatsgevonden, een bij verordening nr. 204/2011 verboden betaling geweest.

40

Hij stelt vast dat de reconventionele vordering van TG uit twee delen bestaat, waarvan het ene deel strekt tot terugbetaling van de garantiekosten die zij aan Sahara Bank heeft betaald en het andere deel verband houdt met de kosten die zij van SH mocht eisen op grond van de tussen hen gesloten contragarantie-overeenkomsten.

41

De verwijzende rechter is van oordeel dat voor de beslechting van die vordering moet worden vastgesteld of de betaling van garantiekosten kan worden beschouwd als een indirecte betaling van tegoeden die, in welke vorm dan ook, verband houdt met de bankgarantie. Voorts moet worden vastgesteld of TG, door die betaling te vorderen, kan worden beschouwd als een persoon die handelt voor rekening van een persoon, entiteit of lichaam die is onderworpen aan de beperkende maatregelen van verordening nr. 204/2011. Hij vraagt zich tevens af of artikel 9 van deze verordening, dat voorziet in uitzonderingen op de maatregelen ter bevriezing van tegoeden en economische middelen, eventueel van toepassing is.

42

De verwijzende rechter stelt vast dat indien de vordering van TG tot betaling van de verschillende garantiekosten, geheel of gedeeltelijk, niet onder verordening nr. 204/2011 valt, uitspraak dient te worden gedaan op basis van het nationaal recht. Indien de betaling van deze kosten moet worden aangemerkt als een indirecte betaling in de zin van deze verordening, zonder dat de uitzonderingsregel van artikel 9 kan spelen, dan dient de reconventionele vordering te worden afgewezen.

43

De verwijzende rechter is van oordeel dat de verschillende overeenkomsten die aan de orde zijn, nauw met elkaar zijn verbonden, aangezien zij zijn gesloten met als enige doel een bankgarantie ten gunste van de HIB te stellen en zij niet kunnen worden geacht zelfstandige verplichtingen in het leven te roepen die onderling onafhankelijk zijn.

44

De verwijzende rechter merkt op dat indien de betaling van de garantiekosten binnen de werkingssfeer van een verordening houdende vaststelling van beperkende maatregelen valt, dient te worden nagegaan of verordening nr. 204/2011 van toepassing is, welke verordening van kracht was op de datum waarop de contragaranties vervielen, dan wel verordening 2016/44, die in werking is getreden toen het geding reeds aanhangig was voor de Hongaarse rechterlijke instanties en de begroting van deze kosten nog niet definitief was voltooid.

45

Daarop heeft de Kúria de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Strekt de werkingssfeer van verordening nr. 204/2011 en die van verordening 2016/44 zich uit tot de volgende verplichtingen tot betaling van de garantiekosten op basis van contragarantie-overeenkomsten in een keten van overeenkomsten die zijn gesloten om een bankgarantie af te geven aan de [HIB]:

a)

wanneer een in de Europese Unie gevestigde bank op grond van een contragarantie-overeenkomst kosten dient te betalen aan een Libische bank die op de [...]lijst van bijlage III bij verordening nr. 204/2011 staat;

b)

wanneer een in de [...] Unie gevestigde bank op grond van een contragarantie-overeenkomst kosten dient te betalen aan een Libische bank die niet op de [...]lijst van bijlage III bij verordening nr. 204/2011 staat, maar de bankgarantie is afgegeven aan de HIB, die op [die lijst] staat;

c)

wanneer verordening nr. 204/2011, in de periode na de wijziging ervan door verordening nr. 45/2014, directe of indirecte betalingen aan Libische entiteiten verbiedt;

d)

wanneer de verplichting tot betaling van garantiekosten berust op een contragarantie-overeenkomst die is gesloten in het kader van een keten van overeenkomsten die zijn gesloten om een bankgarantie aan de HIB te verstrekken, en in het kader van de verhouding tussen twee in de [...] Unie gevestigde banken;

e)

wanneer de garantiekosten na het verstrijken van de duur van de garanties worden begroot in het kader van een contentieuze procedure na de inwerkingtreding van verordening 2016/44?

2)

Indien de [in de eerste vraag, onder a) en b),] uiteengezette verplichting tot betaling van de garantiekosten binnen de werkingssfeer van verordening [nr. 204/2011] valt, moeten de garantiekosten die aan een Libische bank – die ook enige tijd op de [...]lijst van bijlage III heeft gestaan – zijn betaald om een garantie van teruggave van de vooruitbetaling en een uitvoeringsgarantie aan de HIB te verstrekken dan worden beschouwd als tegoeden die direct of indirect zijn gebruikt ten behoeve van in bijlage III bij verordening nr. 204/2011 genoemde rechtspersonen, entiteiten of lichamen?

3)

Moet artikel 12, lid 1, onder b), van verordening nr. 204/2011, in de periode na de wijziging van verordening nr. 204/2011 door verordening nr. 45/2014 [eerste vraag, onder c)], aldus worden uitgelegd dat de door een Libische bank gevorderde kosten en provisiebedragen die door een in de [...] Unie gevestigde bank op grond van een contragarantie-overeenkomst zijn betaald, kunnen worden geacht direct of indirect een garantievordering te vormen?

4)

Is als een persoon of entiteit in de zin van artikel 12, lid 1, [onder] c), van verordening nr. 204/2011, zoals gewijzigd bij verordening nr. 45/2014 –persoon of entiteit, handelend voor rekening of ten behoeve van een van de [onder] a) of b) van voornoemd artikel 12, lid 1, [onder] c), bedoelde personen, entiteiten of lichamen –, aan te merken, een in de [...] Unie gevestigde bank die garantiekosten aan een Libische entiteit dient te betalen op grond van een contragarantie-overeenkomst die is gesloten in het kader van een keten van overeenkomsten die zijn gesloten om een bankgarantie aan de HIB te verstrekken [eerste vraag, onder d)]? Kunnen de garantiekosten die door deze bank worden gevorderd van een andere bank die in de [...] Unie is gevestigd, worden geacht direct of indirect een garantievordering te vormen?

5)

Heeft de in artikel 9 van verordening nr. 204/2011 vervatte uitzonderingsregel betrekking op alle betalingen?

6)

Is verordening 2016/44 van toepassing op het geschil tussen partijen, aangezien de begroting van de garantiekosten dateert van na de inwerkingtreding van verordening 2016/44, waarbij verordening nr. 204/2011 [...] is ingetrokken, maar waarbij in wezen sprake is van identieke bepalingen [eerste vraag, onder e)], en moet artikel 17, lid 1, onder b), van deze verordening aldus worden uitgelegd dat de door een Libische bank gevorderde kosten en uitgaven die door een in de [...] Unie gevestigde bank op grond van een contragarantie-overeenkomst zijn betaald, kunnen worden geacht direct of indirect een garantievordering te vormen? Is als een persoon of entiteit in de zin van artikel 17, lid 1, [onder] c), van die verordening – persoon of entiteit, handelend voor rekening of ten behoeve van een van de [onder] a) of b) van artikel 17, lid 1, van dezelfde verordening bedoelde personen, entiteiten of lichamen – aan te merken, een in de [...] Unie gevestigde bank die garantiekosten aan een Libische entiteit dient te betalen op grond van een contragarantie-overeenkomst die is gesloten in het kader van een keten van overeenkomsten die zijn gesloten om een bankgarantie aan de HIB te verstrekken? Kunnen de garantiekosten die door deze bank worden gevorderd van een andere bank die in de [...] Unie is gevestigd, worden geacht direct of indirect een garantievordering te vormen?”

Prejudiciële vragen

Opmerkingen vooraf

46

Volgens de verwijzende rechter hangt de beslechting van het hoofdgeding met name af van het antwoord op de vraag of verordening nr. 204/2011 van toepassing is op de kosten die verschuldigd zijn uit hoofde van overeenkomsten die dienen als contragarantie voor een bankgarantie waarvan de begunstigde onderworpen is geweest aan beperkende maatregelen krachtens deze verordening.

47

Aangezien de verschillende prejudiciële vragen betrekking hebben op uiteenlopende gebieden, moeten zij worden gehergroepeerd en geherformuleerd, opdat de verwijzende rechter zo nauwkeurig mogelijke antwoorden kunnen worden gegeven.

48

Dientengevolge moet worden geoordeeld dat de verwijzende rechter in wezen vragen heeft over de toepasselijkheid op een situatie als aan de orde in het hoofdgeding van, ten eerste, artikel 5, lid 2, van verordening nr. 204/2011, dat verbiedt om tegoeden of economische middelen direct of indirect ter beschikking te stellen van personen wier naam is opgenomen op de lijst in bijlage III bij deze verordening; ten tweede, artikel 12 van die verordening, volgens hetwelk vorderingen in verband met contracten of transacties waaraan afbreuk is gedaan door maatregelen die uit hoofde van dezelfde verordening zijn ingesteld, niet mogen worden toegewezen; ten derde, artikel 9 van verordening nr. 204/2011, dat voorziet in uitzonderingen op artikel 5, lid 2, en, ten vierde, artikel 17, lid 1, van verordening 2016/44, dat in de plaats is gekomen van artikel 12 van verordening nr. 204/2011.

Artikel 5, lid 2, van verordening nr. 204/2011

49

De verwijzende rechter vraag zich in wezen af of artikel 5, lid 2, van verordening nr. 204/2011 aldus moet worden uitgelegd dat het van toepassing is op een situatie als aan de orde in het hoofdgeding, waarin de op grond van contragarantie-overeenkomsten verschuldigde kosten in de eerste plaats door een bank in de Unie moeten worden betaald aan een Libische bank waarvan de naam is opgenomen op de lijst in bijlage III bij deze verordening; in de tweede plaats door een bank in de Unie aan een Libische bank waarvan de naam niet meer is opgenomen op die lijst, wanneer de aan de Libische bank verleende bankgarantie ten goede komt aan een entiteit die op die lijst staat, en in de derde plaats door een bank in de Unie aan een andere bank in de Unie.

50

Overeenkomstig artikel 5, lid 2, van verordening nr. 204/2011 mogen aan of ten behoeve van de in bijlagen II en III bij deze verordening genoemde natuurlijke personen of rechtspersonen, entiteiten of lichamen geen tegoeden of economische middelen direct of indirect ter beschikking worden gesteld.

51

Opgemerkt zij dat het in die bepaling vervatte verbod om tegoeden of economische middelen ter beschikking te stellen aan personen die geplaatst zijn op een lijst van personen ten aanzien waarvan beperkende maatregelen zijn genomen, bijzonder ruim is geformuleerd, wat blijkt uit het gebruik van de woorden „direct of indirect”, en bijgevolg alle handelingen omvat die volgens het toepasselijke nationale recht moeten worden verricht zodat die persoon daadwerkelijk de volle beschikkingsbevoegdheid over de betrokken tegoeden of economische middelen kan verkrijgen (zie in die zin arresten van 11 oktober 2007, Möllendorf en Möllendorf-Niehuus, C‑117/06, EU:C:2007:596, punten 50 en 51; 29 juni 2010, E en F, C‑550/09, EU:C:2010:382, punten 66 en 74, en 21 december 2011, Afrasiabi e.a., C‑72/11, EU:C:2011:874, punten 39 en 40).

52

Die ruime en ondubbelzinnige formulering geldt dus telkens wanneer economische middelen ter beschikking worden gesteld, en dus ook voor een handeling die voortkomt uit de uitvoering van een tweezijdige overeenkomst en waarin is toegestemd in ruil voor de betaling van een tegenprestatie (arrest van 11 oktober 2007, Möllendorf en Möllendorf-Niehuus, C‑117/06, EU:C:2007:596, punt 56).

53

Bovendien volgt uit de rechtspraak van het Hof dat het begrip „tegoeden en economische middelen” ook een ruime betekenis heeft, die middelen van elke aard omvat, ongeacht met welk middel zij zijn verkregen (zie naar analogie arrest van 29 juni 2010, E en F, C‑550/09, EU:C:2010:382, punt 69).

54

In de eerste plaats heeft de verwijzende rechter oog voor de situatie waarin een bank in de Unie uit hoofde van een contragarantie-overeenkomst verschuldigde kosten moest betalen aan een Libische bank waarvan de naam is opgenomen op de lijst in bijlage III bij verordening nr. 204/2011.

55

Hoewel het hoofdgeding betrekking heeft op de betaling van kosten die verschuldigd zijn op grond van een contragarantie-overeenkomst tussen twee Europese banken, zou de in het vorige punt vermelde situatie toch invloed kunnen hebben op de beslechting van dit geding aangezien het niet is uitgesloten dat de door TG gevorderde betaling van de contragarantiekosten tevens ziet op de garantiekosten van Sahara Bank in de periode waarin haar naam was opgenomen op de lijst in bijlage III bij deze verordening.

56

In casu was de Libische bank die in het hoofdgeding aan de orde is, namelijk Sahara bank, op die lijst geplaatst van 22 maart tot 2 september 2011, zodat alleen die verordening in dat opzicht ter zake doet.

57

Alleen al door het feit dat de geldsommen, om welke reden dan ook, aan die bank moeten worden betaald, valt deze transactie evenwel binnen de werkingssfeer van artikel 5, lid 2, van dezelfde verordening, aangezien volgens deze bepaling die handeling erin bestaat tegoeden direct ter beschikking te stellen aan een persoon wiens naam is opgenomen op de lijst in bijlage III bij verordening nr. 204/2011.

58

Voorts is de omstandigheid dat deze betalingen passen in het kader van een transactie die wordt gekenmerkt door een economisch evenwicht tussen de prestatie en de tegenprestatie daarvoor en worden verricht ter uitvoering van een overeenkomst die vóór de inwerkingtreding van verordening nr. 204/2011 is gesloten, op zichzelf geen reden om ze uit te sluiten van de werkingssfeer van deze verordening en de daarin opgenomen verboden, zoals de advocaat-generaal in punt 34 van zijn conclusie heeft opgemerkt (zie in die zin arrest van 11 oktober 2007, Möllendorf en Möllendorf-Niehuus, C‑117/06, EU:C:2007:596, punten 49 en 62).

59

In de tweede plaats vraagt de verwijzende rechter zich af of verordening nr. 204/2011 mogelijk van toepassing is op betalingen door een bank in de Unie van kosten uit hoofde van een contragarantie-overeenkomst aan een Libische bank, die werden verricht nadat de naam van laatstgenoemde bank was geschrapt van de lijst in bijlage III bij deze verordening.

60

Die betalingen kunnen geen directe terbeschikkingstelling van tegoeden in de zin van artikel 5, lid 2, van die verordening vormen – die ook onder het in deze bepaling geformuleerde verbod valt –, aangezien de naam van de begunstigde van deze tegoeden niet is opgenomen op de lijst in die bijlage III en overigens evenmin op de lijst in bijlage II bij dezelfde verordening.

61

Die betalingen zouden desalniettemin een indirecte terbeschikkingstelling van tegoeden ten gunste van een persoon kunnen vormen wiens naam is opgenomen op de lijst in bijlage III bij verordening nr. 204/2011, zoals in casu de HIB – de begunstigde van de bankgaranties die ten grondslag liggen aan de contragarantie-overeenkomsten die in het hoofdgeding aan de orde zijn –, waarvan de naam op deze lijst was opgenomen van 11 maart 2011 tot 29 januari 2014, met name nadat de naam van Sahara Bank van die lijst was geschrapt.

62

Om te kunnen aannemen dat tegoeden indirect ter beschikking zijn gesteld aan een persoon wiens naam is opgenomen op de lijst in bijlage III bij deze verordening, moeten zij echter aan deze persoon kunnen worden doorgegeven of moet deze de beschikkingsbevoegdheid over die tegoeden hebben, met name gelet op het bestaan van juridische en financiële banden tussen de begunstigde van de tegoeden en die persoon.

63

In casu vormen de door TG aan Sahara Bank verschuldigde kosten de tegenprestatie voor de aan de HIB afgegeven bankgaranties, in een context waarin deze kosten door een Hongaarse bank, namelijk SH, hadden moeten worden gedragen. Door hun aard zijn die kosten dus niet bestemd om te worden doorgegeven aan de HIB. Daarenboven blijkt uit de gegevens van het aan het Hof overgelegde dossier geenszins dat tussen de HIB en Sahara Bank banden bestaan als die welke in het vorige punt van dit arrest zijn beschreven. Het is echter aan de verwijzende rechter om te verifiëren of dat het geval is.

64

Ten slotte kunnen de betalingen door een bank in de Unie van kosten die op grond van een contragarantie-overeenkomst aan een Libische Bank verschuldigd zijn, slechts worden geacht ter beschikking te zijn gesteld ten behoeve van een persoon wiens naam is opgenomen op de lijst in bijlage III bij deze verordening, in de zin van artikel 5, lid 2, van verordening nr. 204/2011, wanneer deze betalingen, op grond van de bankgarantie en de contragarantie-overeenkomsten, de op een van die lijsten geplaatste begunstigde van de bankgarantie in staat stelden om uitvoering van de bankgarantie te verkrijgen.

65

Dit zou met name het geval zijn in de situatie waarin het recht voor de begunstigde van de bankgarantie om uitvoering van de bankgarantie te vorderen geheel of gedeeltelijk afhankelijk is van de bijboeking van de uit hoofde van een van de contragarantie-overeenkomsten verschuldigde kosten. In zoverre zouden de betalingen van deze kosten kunnen worden geacht ter beschikking te zijn gesteld ten behoeve van een persoon wiens naam is opgenomen op de lijst in bijlage III bij die verordening.

66

Het is evenwel aan de verwijzende rechter om de verificaties te verrichten die noodzakelijk zijn om uit te sluiten dat de door een bank in de Unie, te weten TG, aan een Libische bank, in casu Sahara Bank, verrichte betalingen in verband met de op grond van een contragarantie-overeenkomst verschuldigde kosten, in het licht van de antwoorden die in de punten 64 en 65 van onderhavig arrest zijn gegeven, ter beschikking zijn gesteld ten behoeve van de HIB.

67

In de derde plaats kunnen de door een bank in de Unie aan een andere bank in de Unie verrichte betalingen met betrekking tot de uit hoofde van een contragarantie-overeenkomst verschuldigde kosten, die deels bestaan in de terugbetaling van de kosten die door laatstgenoemde bank aan een Libische bank zijn betaald in het kader van een andere contragarantie-overeenkomst, in beginsel niet onder artikel 5, lid 2, van verordening nr. 204/2011 vallen, voor zover het gaat om tegoeden die direct ter beschikking zijn gesteld aan een persoon wiens naam is opgenomen op de lijst in bijlage III bij deze verordening.

68

Wat de indirecte terbeschikkingstelling van tegoeden aan een dergelijke persoon of het gebruik door deze persoon van die tegoeden betreft, gelden de in de punten 61 tot en met 66 van dit arrest vervatte overwegingen.

69

Gelet op alle voorgaande overwegingen moet artikel 5, lid 2, van verordening nr. 204/2011 aldus worden uitgelegd dat:

het van toepassing is in een situatie als aan de orde in het hoofdgeding, waarin de uit hoofde van een contragarantie-overeenkomst verschuldigde kosten moeten worden betaald door een bank in de Unie aan een Libische bank waarvan de naam is opgenomen op de lijst in bijlage III bij deze verordening, en

het in beginsel niet van toepassing is in een situatie als aan de orde in het hoofdgeding, waarin uit hoofde van een contragarantie-overeenkomst verschuldigde kosten moeten worden betaald door een bank in de Unie aan een Libische bank waarvan de naam niet meer is opgenomen op de lijst in bijlage III bij die verordening of door een bank in de Unie aan een andere bank in de Unie, wanneer de door de Libische bank verleende bankgarantie ten goede komt aan een entiteit die op deze lijst staat, tenzij die betaling vanwege de bestaande juridische of financiële banden tussen de bank die recht heeft op die betaling en de entiteit op die lijst, tot een indirecte terbeschikkingstelling van de betrokken kosten ten behoeve van die entiteit leidt.

Artikel 12 van verordening nr. 204/2011

70

De verwijzende rechter wenst in wezen te vernemen of artikel 12 van verordening nr. 204/2011, in een situatie als aan de orde in het hoofdgeding, aldus moet worden uitgelegd dat het zowel in zijn oorspronkelijke versie als in de uit verordening nr. 45/2014 voortvloeiende versie van toepassing is wanneer op grond van contragarantie-overeenkomsten verschuldigde kosten in de eerste plaats door een bank in de Unie moeten worden betaald aan een op de lijst in bijlage III bij deze verordening geplaatste Libische bank; in de tweede plaats door een bank in de Unie aan een Libische bank die niet op deze lijst staat, wanneer de door de Libische bank verleende bankgarantie ten goede komt aan een entiteit die op die lijst staat, en in de derde plaats door een bank in de Unie aan een andere bank in de Unie.

71

In wezen bepaalt artikel 12 van verordening nr. 204/2011, zowel in zijn oorspronkelijke versie als in de uit verordening nr. 45/2014 voortvloeiende versie, dat vorderingen in verband met contracten of transacties waaraan afbreuk is gedaan door de maatregelen die uit hoofde van deze verordening zijn ingesteld, niet mogen worden toegewezen.

72

Benadrukt moet worden dat de verbodsregeling van dat artikel 12 op drie elementen berust.

73

Ten eerste moet aan de uitvoering van een contract of transactie, direct of indirect, geheel of gedeeltelijk, afbreuk zijn gedaan door de bij verordening nr. 204/2011 ingestelde maatregelen. Om artikel 12 ervan te kunnen uitvoeren, moet een contract of transactie dus onderworpen zijn geweest aan beperkende maatregelen uit hoofde van deze verordening.

74

Ten tweede bepaalt artikel 12 van die verordening dat vorderingen in verband met een dergelijk contract of transactie, zoals bijvoorbeeld een vordering tot schadevergoeding, een vordering tot schadeloosstelling of een garantievordering, niet mogen worden toegewezen. Door zijn algemene karakter en de ter illustratie erin vermelde lijst van vorderingen, die aanvangt met de uitdrukking „met inbegrip van”, omvat dat artikel 12 alle types van vorderingen in verband met een contract of transactie.

75

Ten derde moeten de vorderingen die niet mogen worden toegewezen, volgens de oorspronkelijke versie van artikel 12 van verordening nr. 204/2011 worden ingesteld door de Libische regering of door een persoon of entiteit die met haar hulp of ten behoeve van haar optreedt, en volgens de uit verordening nr. 45/2014 voortvloeiende versie onder andere door een Libische persoon, entiteit of lichaam die niet in bijlage II of III bij verordening nr. 204/2011 is genoemd.

76

In die context moet worden vastgesteld dat de betaling van de uit hoofde van contragarantie-overeenkomsten verschuldigde kosten door een eerste contragarant aan de garant of door een tweede contragarant aan de eerste contragarant in beginsel niet kan worden uitgesloten van de werkingssfeer van artikel 12 van verordening nr. 204/2011.

77

Het is immers mogelijk dat aan de uitvoering van een contragarantie-overeenkomst afbreuk is gedaan door de bij deze verordening ingestelde maatregelen indien de naam van de begunstigde van deze contragarantie wordt opgenomen op de lijst in bijlage III bij die verordening, zoals in casu Sahara Bank voor de periode van 22 maart tot 2 september 2011, of indien de naam van de begunstigde van de garantie, die ook een contragarantie is, op deze lijst wordt opgenomen, zoals in casu de HIB voor de periode van 11 maart 2011 tot 29 januari 2014.

78

Anderzijds vormt een vordering tot betaling van kosten die op grond van een contragarantie-overeenkomst verschuldigd zijn, een vordering „in verband met een overeenkomst” of „in verband met contracten” in de zin van artikel 12 van verordening nr. 204/2011, respectievelijk in zijn oorspronkelijke versie en in de versie daarvan die volgt uit verordening nr. 45/2014.

79

Een dergelijke vordering valt evenwel slechts onder het verbod van artikel 12 van verordening nr. 204/2011 voor zover zij is ingesteld door een van de in dit artikel genoemde personen.

80

Voor zover een betalingsvordering ziet op kosten die verschuldigd zijn uit hoofde van een contract waarbij een bank in de Unie een contragarantie verleent aan een Libische bank, valt zij binnen de werkingssfeer van artikel 12 van deze verordening, in de oorspronkelijke versie daarvan, mits de Libische bank kan worden beschouwd als een entiteit die voor rekening van de Libische regering handelt, wat de enige categorie in dit artikel is waartoe een dergelijke bank in casu kan behoren.

81

Dienaangaande is het aan de verwijzende rechter om de noodzakelijke verificaties te verrichten teneinde te bepalen of Sahara Bank kan worden geacht te handelen voor rekening van de Libische regering.

82

Artikel 12, lid 1, onder b), van verordening nr. 204/2011, dat volgt uit verordening nr. 45/2014, is van toepassing in een situatie als aan de orde in het hoofdgeding, aangezien de Libische bank met een door een bank in de Unie gestelde contragarantie wel degelijk een in deze bepaling bedoelde Libische persoon, entiteit of lichaam is die niet is genoemd in bijlage II of III bij deze verordening.

83

Niettemin moet worden opgemerkt dat uit de gegevens van het aan het Hof overgelegde dossier blijkt dat de laatste betalingen door TG aan Sahara Bank op grond van hun contragarantie-overeenkomst plaatsvonden op 16 juli 2013, zodat de vraag of artikel 12 van verordening nr. 204/2011 op deze betalingen van toepassing is, moet worden beoordeeld op basis van de oorspronkelijke versie van dit artikel.

84

Voor zover de betalingsvordering betrekking heeft op kosten die verschuldigd zijn uit hoofde van een overeenkomst waarbij een bank in de Unie een contragarantie verleent aan een andere bank in de Unie, kan in het licht van de bewoordingen van artikel 12 van deze verordening, in zijn oorspronkelijke versie, daarentegen niet worden geoordeeld dat deze laatste bank moet worden geacht te handelen voor rekening van de Libische regering. Zij ontvangt die kosten namelijk op basis van de bepalingen van een overeenkomst die uitsluitend als contragarantie dient voor een door een Libische bank verleende bankgarantie.

85

Artikel 12 van die verordening, in de versie die volgt uit verordening nr. 45/2014, kan slechts toepassing vinden indien de bank in de Unie, die een andere bank in de Unie verzoekt om betaling van kosten die op grond van een contragarantie-overeenkomst zijn verschuldigd, een persoon als bedoeld in artikel 12, lid 1, onder c), van verordening nr. 204/2011 is, waarbij het gaat om een persoon, entiteit of lichaam, handelend voor rekening van een van de in hetzelfde lid 1, onder a) of b), bedoelde personen, entiteiten of lichamen. Die bank in de Unie moet dus handelen voor rekening van een persoon wiens naam is opgenomen op de lijst in bijlage III bij deze verordening – zoals de HIB in het hoofdgeding –, voor rekening van een Libische persoon, entiteit of lichaam, of voor rekening van de Libische regering.

86

Ten aanzien van een keten van overeenkomsten, bestaande uit een bankgarantie en twee contragaranties, kan in beginsel evenwel niet worden geoordeeld dat een bank in de Unie die kosten ontvangt welke verschuldigd zijn uit hoofde van een contragarantie-overeenkomst die zij met een andere bank in de Unie heeft gesloten, handelt voor rekening van de garant of de begunstigde van de bankgarantie. Een contragarantie-overeenkomst als aan de orde in het hoofdgeding is namelijk een overeenkomst tussen een opdrachtgever en een contragarant, waarbij de contragarant zich eenzijdig en onherroepelijk ertoe verbindt een bepaalde som te betalen aan een begunstigde, op diens eerste verzoek, zonder dat de aan deze overeenkomst ten grondslag liggende rechtsverhouding wordt onderzocht. De betaling van de uit hoofde van een contragarantie-overeenkomst verschuldigde kosten door de opdrachtgever aan de contragarant is dus alleen bedoeld om de contragarant te vergoeden voor de prestatie die hij, door de afgifte van de contragarantie, ten behoeve van de opdrachtgever heeft verricht. Doordat de contragarant die betaling ontvangt, kan hij dus niet worden geacht te handelen voor rekening van de garant of de begunstigde van de aldus door een contragarantie gedekte bankgarantie.

87

Artikel 12 van verordening nr. 204/2011 moet derhalve aldus worden uitgelegd dat:

het, in zijn oorspronkelijke versie, van toepassing is wanneer de uit hoofde van contragarantie-overeenkomsten verschuldigde kosten moeten worden betaald door een bank in de Unie aan een op de lijst in bijlage III bij deze verordening geplaatste Libische bank, of door een bank in de Unie aan een Libische bank die niet op deze lijst staat wanneer de door de Libische bank verleende bankgarantie ten goede komt aan een entiteit die op die lijst staat, mits de Libische bank moet worden beschouwd als een entiteit die voor rekening van de Libische regering handelt, wat door de verwijzende rechter dient te worden nagegaan;

het, in de versie die volgt uit verordening nr. 45/2014, niet van toepassing is wanneer de uit hoofde van contragarantie-overeenkomsten verschuldigde kosten moeten worden betaald door een bank in de Unie aan een op de lijst in bijlage III bij deze verordening geplaatste Libische bank, of door een bank in de Unie aan een Libische bank die niet op deze lijst staat wanneer de door de Libische bank verleende bankgarantie ten goede komt aan een entiteit die op die lijst staat, gelet op het feit dat die kosten waren betaald vóór de inwerkingtreding van die verordening, en

het, zowel in zijn oorspronkelijke versie als in de uit verordening nr. 45/2014 voortvloeiende versie, niet van toepassing is wanneer de uit hoofde van contragarantie-overeenkomsten verschuldigde kosten moeten worden betaald door een bank in de Unie aan een andere bank in de Unie.

Artikel 9 van verordening nr. 204/2011

88

De verwijzende rechter wenst in wezen te vernemen of artikel 9 van verordening nr. 204/2011 aldus moet worden uitgelegd dat het kan worden toegepast op betalingen van kosten als die welke verschuldigd zijn uit hoofde van de verschillende overeenkomsten die in het hoofdgeding aan de orde zijn.

89

Volgens dit artikel 9 is artikel 5, lid 2, van dezelfde verordening niet van toepassing op de bijboeking op bevroren rekeningen van betalingen op grond van contracten, overeenkomsten of verplichtingen die zijn gesloten of ontstaan vóór de datum waarop een in artikel 5 bedoelde natuurlijke persoon of rechtspersoon, entiteit of lichaam door het Sanctiecomité, de Veiligheidsraad of de Raad zijn aangewezen, mits deze betalingen evenwel overeenkomstig artikel 5, lid 1, van die verordening worden bevroren.

90

Artikel 9 van verordening nr. 204/2011 ziet dus louter op de betalingen door personen wier naam is opgenomen op de lijst in bijlage II of III bij deze verordening.

91

In de onderhavige zaak ontving de begunstigde van de bankgarantie, namelijk de HIB, geen betaling uit hoofde van de bankgarantie, waarvan hij de begunstigde is sedert de opneming van zijn naam op de lijst in bijlage III bij verordening nr. 204/2011. Voorts werden de kosten van de als garant optredende bank, in casu Sahara Bank, voor het stellen van deze garantie door de als contragarant optredende bank, te weten TG, pas betaald in de periode waarin de naam van Sahara Bank niet was opgenomen in de lijst in deze bijlage.

92

In die omstandigheden kan artikel 9 van deze verordening dus geen toepassing vinden.

93

Bijgevolg moet artikel 9 van verordening nr. 204/2011 aldus worden uitgelegd dat het niet kan worden toegepast op betalingen van kosten als die welke verschuldigd zijn uit hoofde van de verschillende overeenkomsten die in het hoofdgeding aan de orde zijn.

Artikel 17, lid 1, van verordening 2016/44

94

De verwijzende rechter wenst in wezen te vernemen of artikel 17, lid 1, van verordening nr. 2016/44 aldus moet worden uitgelegd dat het van toepassing is in een situatie als aan de orde in het hoofdgeding, waarin de definitieve begroting van de door een bank in de Unie aan een andere bank in de Unie verschuldigde contragarantiekosten dateert van na de inwerkingtreding van deze verordening.

95

Verordening 2016/44 is volgens artikel 26 ervan in werking getreden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, namelijk op 20 januari 2016.

96

Opgemerkt zij dat de bepalingen van artikel 17, lid 1, van deze verordening in wezen identiek zijn aan die van artikel 12, lid 1, van verordening nr. 204/2011, in de uit verordening nr. 45/2014 voortvloeiende versie daarvan.

97

In casu vonden alle betalingen door TG aan Sahara Bank plaats toen verordening nr. 204/2011 van kracht was en kunnen de bepalingen van verordening 2016/44 daarop niet worden toegepast.

98

De betalingen betreffende de kosten die verschuldigd zijn op grond van de contragarantie-overeenkomst tussen SH en TG vallen daarentegen wel onder verordening 2016/44, aangezien de definitieve begroting en de daaropvolgende betaling van die kosten nog niet hadden plaatsgevonden op de datum van inwerkingtreding van die verordening.

99

Artikel 17, lid 1, van verordening 2016/44 moet derhalve aldus worden uitgelegd dat het van toepassing is op de contragarantiekosten die door een bank in de Unie verschuldigd zijn aan een andere bank in de Unie, in een situatie als aan de orde in het hoofdgeding, waarin de definitieve kostenbegroting dateert van na de inwerkingtreding van deze verordening.

Kosten

100

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

 

1)

Artikel 5, lid 2, van verordening (EU) nr. 204/2011 van de Raad van 2 maart 2011 betreffende beperkende maatregelen in verband met de situatie in Libië moet aldus worden uitgelegd dat:

het van toepassing is in een situatie als aan de orde in het hoofdgeding, waarin de uit hoofde van een contragarantie-overeenkomst verschuldigde kosten moeten worden betaald door een bank in de Unie aan een Libische bank waarvan de naam is opgenomen op de lijst in bijlage III bij deze verordening, en

het in beginsel niet van toepassing is in een situatie als aan de orde in het hoofdgeding, waarin de uit hoofde van een contragarantie-overeenkomst verschuldigde kosten moeten worden betaald door een bank in de Unie aan een Libische bank waarvan de naam niet meer is opgenomen op de lijst in bijlage III bij die verordening, of door een bank in de Unie aan een andere bank in de Unie, wanneer de door de Libische bank verleende bankgarantie ten goede komt aan een entiteit die op deze lijst staat, tenzij die betaling vanwege de bestaande juridische of financiële banden tussen de bank die recht heeft op die betaling en de entiteit op die lijst, tot een indirecte terbeschikkingstelling van de betrokken kosten ten behoeve van die entiteit leidt.

 

2)

Artikel 12 van verordening nr. 204/2011 moet aldus worden uitgelegd dat:

het, in zijn oorspronkelijke versie, van toepassing is wanneer de uit hoofde van contragarantie-overeenkomsten verschuldigde kosten moeten worden betaald door een bank in de Unie aan een op de lijst in bijlage III bij deze verordening geplaatste Libische bank, en door een bank in de Unie aan een Libische bank die niet op deze lijst staat wanneer de door de Libische bank verleende bankgarantie ten goede komt aan een entiteit die op die lijst staat, mits de Libische bank moet worden beschouwd als een entiteit die voor rekening van de Libische regering handelt, wat door de verwijzende rechter dient te worden nagegaan;

het, in de versie die volgt uit verordening (EU) nr. 45/2014 van de Raad van 20 januari 2014, niet van toepassing is wanneer de uit hoofde van contragarantie-overeenkomsten verschuldigde kosten moeten worden betaald door een bank in de Unie aan een op de lijst in bijlage III bij deze verordening geplaatste Libische bank, en door een bank in de Unie aan een Libische bank die niet op deze lijst staat wanneer de door de Libische bank verleende bankgarantie ten goede komt aan een entiteit die op die lijst staat, gelet op het feit dat die kosten waren betaald vóór de inwerkingtreding van die verordening, en

het, zowel in zijn oorspronkelijke versie als in de uit verordening nr. 45/2014 voortvloeiende versie, niet van toepassing is wanneer de uit hoofde van contragarantie-overeenkomsten verschuldigde kosten moeten worden betaald door een bank in de Unie aan een andere bank in de Unie.

 

3)

Artikel 9 van verordening nr. 204/2011 moet aldus worden uitgelegd dat het niet kan worden toegepast op betalingen van kosten als die welke verschuldigd zijn uit hoofde van de verschillende overeenkomsten die in het hoofdgeding aan de orde zijn.

 

4)

Artikel 17, lid 1, van verordening (EU) 2016/44 van de Raad van 18 januari 2016 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Libië en tot intrekking van verordening (EU) nr. 204/2011 moet aldus worden uitgelegd dat het van toepassing is op de contragarantiekosten die door een bank in de Unie verschuldigd zijn aan een andere bank in de Unie, in een situatie als aan de orde in het hoofdgeding, waarin de definitieve kostenbegroting dateert van na de inwerkingtreding van deze verordening.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Hongaars.

Top