Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62016TN0048

    Zaak T-48/16: Beroep ingesteld op 2 februari 2016 — Sigma Orionis/Commissie

    PB C 98 van 14.3.2016, p. 59–60 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    14.3.2016   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 98/59


    Beroep ingesteld op 2 februari 2016 — Sigma Orionis/Commissie

    (Zaak T-48/16)

    (2016/C 098/75)

    Procestaal: Frans

    Partijen

    Verzoekende partij: Sigma Orionis SA (Valbonne, Frankrijk) (vertegenwoordigers: S. Orlandi en T. Martin, advocaten)

    Verwerende partij: Europese Commissie

    Conclusies

    Voor recht verklaren dat:

    de Europese Commissie haar contractuele verplichtingen uit hoofde van de FP7 en H2020 subsidie-overeenkomsten niet is nagekomen door alle aan verzoekster verschuldigde subsidies op te schorten op grond van een onrechtmatig opgesteld onderzoeksverslag van het OLAF,

    de Europese Commissie haar contractuele verplichtingen uit hoofde van de FP7 en H2020 subsidie-overeenkomsten niet is nagekomen door de litigieuze subsidieovereenkomsten te beëindigen op grond van een onrechtmatig opgesteld onderzoeksverslag van het OLAF,

    subsidiair, de benoeming van een deskundige bevelen om vast te stellen welke bedragen uit hoofde van de litigieuze subsidieovereenkomsten zeker aan verzoekster verschuldigd zijn.

    Bijgevolg verweerster:

    veroordelen tot de betaling van de onrechtmatig opgeschorte bedragen uit hoofde van de FP7 subsidieovereenkomsten, namelijk 607 404,49 EUR, overeenkomstig artikel II.5.5 te vermeerderen met vertragingsrente tegen de rentevoet die de Europese Centrale Bank (ECB) heeft vastgesteld voor basisherfinancieringstransacties, vermeerderd met 3,5 punt, berekend vanaf de vervaldatum van de verschuldigde bedragen,

    veroordelen tot de betaling van de onrechtmatig opgeschorte bedragen uit hoofde van de H2020 subsidieovereenkomsten, namelijk 226 688,68 EUR, overeenkomstig artikel 21.11.1 te vermeerderen met vertragingsrente tegen de rentevoet die de Europese Centrale Bank (ECB) heeft vastgesteld voor basisherfinancieringstransacties, vermeerderd met 3,5 punt, berekend vanaf de vervaldatum van de verschuldigde bedragen,

    veroordelen tot schadeloosstelling van verzoekster voor de extra schade die zij lijdt, thans geraamd op een bedrag van 1 500 000 EUR, onder voorbehoud van verhoging of verlaging in de loop van het geding,

    verwijzen in de kosten.

    Middelen en voornaamste argumenten

    Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij drie middelen aan.

    1.

    Eerste middel: de Commissie kan haar besluit om de aan verzoekster verschuldigde betalingen in hun geheel op te schorten niet baseren op een onderzoeksverslag dat is vastgesteld op basis van onrechtmatig verkregen bewijs. Verzoekster betoogt in die zin dat, aangezien de Commissie is uitgegaan van onrechtmatig verkregen bewijs, zowel de opschorting van de betalingen als de beëindiging van de subsidieovereenkomsten onrechtmatig is.

    2.

    Tweede middel: schending van het evenredigheidsbeginsel, omdat uit de diverse verslagen van technische audits telkens is gebleken dat verzoekster de middelen had gebruikt in overeenstemming met de beginselen van zuinigheid, efficiëntie en gezond financieel beheer. Hieruit volgt dat de Commissie niet kon beweren op goede gronden te hebben vastgesteld dat verzoekster onrechtmatigheden had begaan in het kader van andere subsidies die de beëindiging noch de opschorting van alle betalingen in de litigieuze subsidieovereenkomsten konden rechtvaardigen. Overigens vormt de deelname aan de subsidieovereenkomsten de enige bron van inkomsten voor verzoekster en leidt het uitblijven van nieuwe Europese projecten onvermijdelijk tot haar faillissement.

    3.

    Derde middel: kennelijke en ernstige schending door de Commissie van de grenzen die aan haar beoordelingsbevoegdheid zijn gesteld, hetgeen tot niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie kan leiden. Verzoekster heeft reputatieschade en schade aan haar orderportefeuille geleden, waardoor ieder perspectief om in de toekomst aan nieuwe Europese projecten deel te nemen sterk wordt verminderd, dan wel geheel teniet wordt gedaan. Overigens vormt de deelname aan de subsidieovereenkomsten de enige bron van inkomsten voor verzoekster en leidt het uitblijven van nieuwe Europese projecten onvermijdelijk tot haar faillissement.


    Top