EUR-Lex Der Zugang zum EU-Recht

Zurück zur EUR-Lex-Startseite

Dieses Dokument ist ein Auszug aus dem EUR-Lex-Portal.

Dokument 62016TJ0609

Arrest van het Gerecht (Negende kamer) van 14 december 2017.
PB tegen Europese Commissie.
Openbare dienst – Ambtenaren – Aanwerving – Aankondiging van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/309/15 (AD 11) – Artsen voor de locatie Luxemburg – Geen toelating tot de toetsen van het assessment – Beperking van het aantal officiële EU‑talen dat als tweede taal kan worden gekozen – Exceptie van onwettigheid – Kennelijk onjuiste beoordeling – Aansprakelijkheid – Immateriële schade.
Zaak T-609/16.

ECLI-Identifikator: ECLI:EU:T:2017:910

ARREST VAN HET GERECHT (Negende kamer)

14 december 2017 ( *1 )

„Openbare dienst – Ambtenaren – Aanwerving – Aankondiging van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/309/15 (AD 11) – Artsen voor de locatie Luxemburg – Geen toelating tot de toetsen van het assessment – Beperking van het aantal officiële EU‑talen dat als tweede taal kan worden gekozen – Exceptie van onwettigheid – Kennelijk onjuiste beoordeling – Aansprakelijkheid – Immateriële schade”

In zaak T‑609/16,

PB, vertegenwoordigd door M. Velardo, advocaat,

verzoekster,

tegen

Europese Commissie, vertegenwoordigd door G. Gattinara en L. Radu Bouyon als gemachtigden,

verweerster,

betreffende een verzoek op grond van artikel 270 VWEU, ten eerste strekkende tot nietigverklaring van het besluit van de jury van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/309/15 (AD 11) – Artsen voor de locaties Luxemburg en Ispra (onderdeel: artsen Luxemburg) van 28 september 2015 om verzoekster niet toe te laten tot de selectietoetsen van het assessment van het Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO), en ten tweede tot herstel van de schade die verzoekster stelt te hebben geleden,

wijst

HET GERECHT (Negende kamer),

samengesteld als volgt: S. Gervasoni (rapporteur), president, L. Madise en R. da Silva Passos, rechters,

griffier: E. Coulon,

het navolgende

Arrest

Voorgeschiedenis van het geding

1

Verzoekster heeft zich op 7 juli 2015 ingeschreven voor vergelijkend onderzoek EPSO/AD/309/15 (AD 11) (hierna: „vergelijkend onderzoek”), een onderzoek op basis van kwalificaties en toetsen dat is georganiseerd om een reservelijst op te stellen met het oog op de aanwerving van medisch ambtenaren voor de Europese Commissie te Luxemburg (Luxemburg).

2

De aankondiging van het vergelijkend onderzoek als bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie van 4 juni 2015 (PB 2015, C 183 A, blz. 1; hierna: „aankondiging”) vermeldde met name de volgende voorwaarden voor toelating tot het vergelijkend onderzoek:

„–

U moet een diploma hebben behaald van een voltooide universitaire opleiding geneeskunde van ten minste vier jaar die wordt erkend in een van de lidstaten van de Europese Unie,

en

een diploma van een medische specialisatie dat is behaald na het hiervoor genoemde diploma.

[...]

Ten minste twaalf jaar werkervaring (na het behalen van het diploma geneeskunde), op een of meer van de volgende terreinen die relevant zijn voor de functie: [...] bedrijfs-/arbeidsgeneeskunde, algemene geneeskunde, interne geneeskunde, tropische geneeskunde, ergonomie, geneeskundige controle van ziekteverzuim, volksgezondheid, psychiatrie, urgentiegeneeskunde (alleen voor Ispra) of stralingsbescherming.”

3

In bijlage I bij de aankondiging werd vermeld dat de gekozen administrateurs als medisch ambtenaar van de instelling zouden worden belast met:

medische check‑ups van personeelsleden en sollicitanten,

bedrijfsgeneeskundige onderzoeken en consulten,

administratieve medische adviezen,

geneeskundige controle van ziekteverzuim,

voorlichtingscampagnes over gezondheid,

stralingsbescherming,

deelname aan diverse fora (op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk, op het gebied van arbeidsongeschiktheid, de raad van senior medisch adviseurs van de instellingen van de Europese Unie),

teambeheer,

onderhouden van contacten met externe artsen en ziekenhuizen op specialistische terreinen,

afhandeling van administratieve dossiers en procedures.

4

In bijlage III bij de aankondiging, „Selectiecriteria”, was ten aanzien van de locatie Luxemburg bepaald dat de jury voor de selectie op basis van kwalificaties, de eerste fase van het vergelijkend onderzoek, met name de volgende criteria in aanmerking zou nemen:

ten minste vijf jaar werkervaring op het gebied van bedrijfs-/arbeidsgeneeskunde, in een functie waarin de kandidaat op dat moment nog steeds werkzaam was;

ten minste drie jaar werkervaring op het gebied van de medische controle van ziekteverzuim;

ten minste drie jaar werkervaring op het gebied van algemene geneeskunde;

ten minste drie jaar werkervaring op het gebied van stralingsbescherming;

ten minste drie jaar werkervaring op het gebied van interne geneeskunde;

ten minste twee jaar werkervaring op het gebied van ergonomie;

ten minste twee jaar werkervaring op het gebied van volksgezondheid;

ten minste twee jaar werkervaring op het gebied van psychiatrie;

ten minste twee jaar werkervaring op het gebied van tropische geneeskunde;

werkervaring met de afhandeling van administratieve dossiers en procedures in een medische context;

werkervaring op het gebied van het beheer van een medisch team;

ten minste drie jaar werkervaring in een internationale of multiculturele omgeving op een van de volgende gebieden: bedrijfs-/arbeidsgeneeskunde, algemene geneeskunde, interne geneeskunde, tropische geneeskunde, ergonomie, geneeskundige controle van ziekteverzuim, volksgezondheid, psychiatrie of stralingsbescherming;

aantoonbare kennis van het Engels of het Frans [ten minste niveau B2 van het gemeenschappelijk Europees referentiekader voor talen (CEFR)];

aantoonbare kennis van een of meer van de volgende talen: Nederlands of Duits (ten minste niveau B2 van het CEFR).

5

Volgens de aankondiging zou de selectie op basis van kwalificaties worden uitgevoerd aan de hand van de in de rubriek „Talent Screener/Évaluateur de talent/Talentfilter” (hierna: „Talent screener”) van het sollicitatieformulier verstrekte informatie en zou de jury aan elk selectiecriterium een gewicht (1, 2 of 3) en aan elk antwoord een score tussen 0 en 4 punten toekennen, waarna de gewogen scores zouden worden opgeteld tot de totaalscore. Het profiel van degenen met de hoogste totaalscore zou het best aansluiten bij de uit te voeren taken.

6

Onder het opschrift „Aan welke voorwaarden moet ik voldoen?” in de aankondiging werd, onder „Bijzondere voorwaarden: Talen”, als voorwaarde voor toelating tot het vergelijkend onderzoek voor de hoofdtaal (taal 1) ten minste niveau C1 in een van de 24 officiële talen van de Unie en voor de tweede taal (taal 2) ten minste niveau B2 in het Engels, het Frans of het Duits (een andere taal dan taal 1) vereist. Onder hetzelfde opschrift was bepaald dat taal 2 het Engels, het Frans of het Duits moest zijn en dat het in het belang van de dienst was dat nieuwe personeelsleden in hun dagelijkse werk onmiddellijk doeltreffend zouden kunnen communiceren in ten minste een van deze talen, de belangrijkste werktalen van de instellingen van de Unie.

7

Uit het sollicitatieformulier blijkt dat verzoekster, die de Griekse nationaliteit heeft, Grieks, haar moedertaal, als hoofdtaal en Duits, de taal waarin zij heeft gesolliciteerd en die zij naar eigen zeggen op hetzelfde niveau beheerst als het Grieks, dat wil zeggen op niveau C2, „vaardig gebruiker”, als tweede taal heeft gekozen.

8

Bij brief van 23 september 2015 heeft EPSO verzoekster laten weten dat zij voldeed aan de toelatingscriteria en was toegelaten tot de volgende fase van het vergelijkend onderzoek, de selectie op basis van kwalificaties aan de hand van de „Talent screener”.

9

Bij besluit van 28 september 2015 (hierna: „bestreden besluit”) is verzoekster ervan in kennis gesteld dat de jury haar antwoorden op de vragen in de „Talent screener” uitvoerig had bestudeerd en haar 15 punten had toegekend, hetgeen niet volstond om haar voor het assessment uit te nodigen, aangezien de minimumscore voor deelname aan de toetsen van het assessment op 18 punten was bepaald.

10

Bij e‑mail van 2 oktober 2015 heeft verzoekster een verzoek om heroverweging van het besluit van de jury ingediend.

11

Bij e‑mail van 23 december 2015 heeft verzoekster krachtens artikel 90, lid 2, van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna: „Statuut”) een klacht ingediend. Daarin betwistte zij het aantal punten dat de jury haar had toegekend voor haar antwoorden op vier van de vragen in de „Talent screener” aangaande het criterium van de werkervaring op het gebied van interne geneeskunde, de afhandeling van administratieve dossiers en procedures in een medische context, het beheer van een medisch team en in een internationale of multiculturele omgeving. Ook maakte zij bezwaar tegen het feit dat zij haar sollicitatiedossier niet in haar moedertaal, het Grieks, had kunnen opstellen.

12

Bij brief van 1 februari 2016 heeft EPSO het verzoek tot heroverweging afgewezen en verzoekster ervan in kennis gesteld dat de jury haar besluit om verzoekster niet op de lijst van voor het assessment uit te nodigen kandidaten te plaatsen, had bevestigd.

13

Bij brief van 25 april 2016 heeft het tot aanstelling bevoegd gezag verzoekster laten weten dat haar klacht was afgewezen (hierna: „besluit tot afwijzing van de klacht”). In deze brief werd verzoekster te kennen gegeven dat zij na de beroepstermijn van drie maanden niet gerechtigd was de in de aankondiging vastgestelde taalkundige voorwaarden voor haar sollicitatie aan te vechten en dat de jury bij de beoordeling van de antwoorden op de vragen in de „Talent screener” geen kennelijke fout had gemaakt.

Procedure en conclusies van partijen

14

Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie op 4 augustus 2016, heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld, dat aanvankelijk is ingeschreven onder nummer F‑39/16. Op grond van artikel 3 van verordening (EU, [Euratom]) 2016/1192 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 betreffende de overdracht aan het Gerecht van de bevoegdheid om in eerste aanleg uitspraak te doen in geschillen tussen de Europese Unie en haar personeelsleden (PB 2016, L 200, blz. 137), is de onderhavige zaak in de staat waarin zij zich op 31 augustus 2016 bevond overgedragen aan het Gerecht. Zij is ingeschreven onder nummer T‑609/16 en toegewezen aan de Negende kamer.

15

Verzoekster verzoekt het Gerecht:

het bestreden besluit nietig te verklaren;

de Commissie te veroordelen tot betaling van een bedrag van 10000 EUR ter vergoeding van de door haar geleden immateriële schade;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

16

De Commissie verzoekt het Gerecht:

het beroep te verwerpen;

verzoekster te verwijzen in de kosten.

In rechte

Vordering tot nietigverklaring

17

Tot staving van de vordering die zij tegen het bestreden besluit heeft geformuleerd, voert verzoekster twee middelen aan.

18

Met het eerste middel werpt zij krachtens artikel 277 VWEU een exceptie van onwettigheid tegen de aankondiging op in het licht van artikel 2 van verordening nr. 1 van de Raad van 15 april 1958 tot vaststelling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (PB 1958, 17, blz. 385), zoals gewijzigd, de beginselen van gelijke behandeling en non-discriminatie zoals voortvloeiend uit artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 1 quinquies van het Statuut. Zij beroept zich met name op de arresten van het Gerecht waarin de onwettigheid aan de orde is gesteld van aankondigingen van vergelijkende onderzoeken waarin, zoals in het onderhavige geding, was bepaald dat kandidaten alleen in het Duits, het Engels en het Frans met EPSO konden communiceren (arresten van 24 september 2015, Italië en Spanje/Commissie, T‑124/13 en T‑191/13, EU:T:2015:690, punt 60; 17 december 2015, Italië/Commissie, T‑295/13, niet gepubliceerd, EU:T:2015:997, punt 100; 17 december 2015, Italië/Commissie, T‑275/13, niet gepubliceerd, EU:T:2015:1000, punt 44, en 17 december 2015, Italië/Commissie, T‑510/13, niet gepubliceerd, EU:T:2015:1001, punt 50).

19

Met haar tweede middel beroept zij zich op kennelijke fouten van de jury bij de beoordeling van de antwoorden die zij heeft gegeven op de vragen 5a en 5b, 10a en 10b, 11a en 11b alsmede en 12a en 12b in de rubriek „Talent screener” van haar sollicitatieformulier voor het vergelijkend onderzoek.

Eerste middel: exceptie van onwettigheid van de aankondiging

20

Verzoekster betwist het argument in het besluit tot afwijzing van de klacht dat de grief tegen de taalregeling voor het vergelijkend onderzoek moet worden geacht niet-ontvankelijk te zijn, op grond dat deze rechtstreeks tegen de aankondiging is gericht en de beroepstermijn van drie maanden voor die aankondiging op de datum waarop de klacht werd ingediend, te weten 23 december 2015, was verstreken.

21

Zij betoogt namelijk dat de onwettigheid van de aankondiging in casu bij wege van exceptie tot staving van haar beroep tegen het bestreden besluit wordt ingeroepen. Zij stelt belang te hebben bij het opwerpen van een exceptie van onwettigheid tegen de in de aankondiging vastgestelde taalregeling, daar de kans op hogere cijfers bij de toetsen groter is wanneer die toetsen beschikbaar zijn in de moedertaal van de kandidaat of in de taal die deze in gelijke mate beheerst. Verzoekster voegt hieraan toe dat zij pas een duidelijk belang bij betwisting van de aankondiging heeft gekregen op het moment waarop het bestreden besluit werd vastgesteld, aangezien dat dwingende rechtsgevolgen heeft gesorteerd die haar belangen aantastten doordat zij haar rechtspositie hebben gewijzigd.

22

Ten slotte benadrukt zij, onder verwijzing naar met name het arrest van 16 september 2013, Glantenay e.a./Commissie (F‑23/12 en F‑30/12, EU:F:2013:127, punt 65), dat haar beroep is gericht tegen de in de aankondiging beschreven regels aangaande de organisatie van het vergelijkend onderzoek in de fase van de „Talent screener”, en dat door het besluit van de jury haar rechtspositie is geïndividualiseerd en zij zekerheid heeft verkregen over de vraag, hoe en in hoeverre haar bijzondere belangen waren aangetast. Verzoekster komt dan ook tot de slotsom dat in de onderhavige zaak sprake is van een nauw verband tussen het bestreden besluit en de onwettigheid van voornoemde organisatorische regels betreffende de „Talent screener”.

23

De Commissie is van mening dat het middel in zijn geheel niet-ontvankelijk is. De door verzoekster opgeworpen exceptie van onwettigheid moet immers worden uitgelegd als een rechtstreekse betwisting van bijlage II bij de aankondiging, welke betwisting losstaat van alle beslissingen die de jury tijdens de procedure van het vergelijkend onderzoek jegens verzoekster heeft genomen. Deze laatste is evenwel niet binnen de in het Statuut bepaalde termijn met het indienen van een klacht of anderszins tegen de aankondiging opgekomen.

24

Voorts betoogt de Commissie dat een exceptie van onwettigheid tegen een aankondiging van vergelijkend onderzoek hoe dan ook enkel ontvankelijk is wanneer de kandidaat aantoont dat er een nauw verband tussen de vermeende onwettigheid van de aankondiging en het besluit tot niet-toelating bestaat. Een dergelijk verband ontbreekt in de onderhavige zaak, aangezien de door verzoekster aangevochten taalregeling van het vergelijkend onderzoek niet op het bestreden besluit, maar op de aankondiging is gebaseerd. Het beroep moet worden opgevat als een beroep tegen de aankondiging en in het licht van die nieuwe kwalificatie wegens overschrijding van de toepasselijke beroepstermijn niet-ontvankelijk worden verklaard.

25

In dit verband dient te worden onderzocht of verzoekster de bepalingen inzake de taalregeling in de aankondiging volgens de regels heeft aangevochten.

26

Volgens vaste rechtspraak kan een kandidaat voor een vergelijkend onderzoek, in het kader van de aanwervingsprocedure, die een ingewikkeld administratief proces is dat een aantal opeenvolgende besluiten omvat, in een beroep tegen latere handelingen de onregelmatigheid inroepen van eerdere handelingen die daarmee in nauw verband staan (zie in die zin arrest van 11 augustus 1995, Commissie/Noonan, C‑448/93 P, EU:C:1995:264, punt 17en aldaar aangehaalde rechtspraak), en zich meer bepaald beroepen op de onwettigheid van de aankondiging van vergelijkend onderzoek op grond waarvan het besluit in kwestie is genomen (zie in die zin arrest van 5 december 2012, BA/Commissie, F‑29/11, EU:F:2012:172, punt 39en aldaar aangehaalde rechtspraak).

27

Wanneer een verzoeker niet tijdig tegen de aankondiging van vergelijkend onderzoek is opgekomen, belet dit hem niet zich te beroepen op onregelmatigheden die zich in de loop van het vergelijkend onderzoek hebben voorgedaan, ook al ligt de bron van die onregelmatigheden in de tekst van de aankondiging van vergelijkend onderzoek (zie arrest van 31 januari 2006, Giulietti/Commissie, T‑293/03, EU:T:2006:37, punt 40en aldaar aangehaalde rechtspraak). Zoals verzoekster onder verwijzing naar de arresten van 13 december 2012, Honnefelder/Commissie (F‑42/11, EU:F:2012:196, punt 36), en 16 september 2013, Glantenay e.a./Commissie (F‑23/12 en F‑30/12, EU:F:2013:127, punt 65), terecht betoogt, kan een verzoeker zich in het kader van een beroep tegen het individuele besluit tot afwijzing van zijn sollicitatie immers beroepen op onregelmatigheden inzake de organisatorische regels van het vergelijkend onderzoek, zonder dat hem kan worden verweten dat hij tegen het besluit waarin die regels worden beschreven, niet binnen de gestelde termijn een klacht heeft ingediend of beroep heeft ingesteld (zie in die zin arrest van 11 augustus 1995, Commissie/Noonan, C‑448/93 P, EU:C:1995:264, punten 1719).

28

Meer bepaald moet het beroep, wanneer het middel ontleend aan de onregelmatigheid van de aankondiging van vergelijkend onderzoek waartegen niet tijdig is opgekomen, de motivering van het bestreden individuele besluit betreft, volgens de rechtspraak ontvankelijk worden verklaard. Een kandidaat voor een vergelijkend onderzoek kan immers niet het recht worden ontzegd het jegens hem, met toepassing van de voorwaarden van de aankondiging van dat onderzoek genomen individuele besluit op alle punten ervan aan te vechten, daaronder begrepen de punten die in die aankondiging zijn omschreven. Enkel door dat toepassingsbesluit wordt immers zijn rechtspositie geïndividualiseerd en verkrijgt hij zekerheid over de vraag, hoe en in hoeverre zijn bijzondere belangen zijn aangetast (zie arrest van 31 januari 2006, Giulietti/Commissie, T‑293/03, EU:T:2006:37, punt 41en aldaar aangehaalde rechtspraak).

29

Bij ontbreken van een nauwe samenhang tussen de motivering van het bestreden besluit en het middel aangaande de onwettigheid van de niet tijdig aangevochten aankondiging van vergelijkend onderzoek daarentegen moet dit middel niet-ontvankelijk worden verklaard krachtens de bepalingen inzake de beroepstermijnen, die van openbare orde zijn en waarvan in een dergelijke situatie niet kan worden afgeweken zonder het rechtszekerheidsbeginsel geweld aan te doen (arrest van 31 januari 2006, Giulietti/Commissie, T‑293/03, EU:T:2006:37, punt 42; zie ook in die zin arrest van 26 oktober 2004, Falcone/Commissie, T‑207/02, EU:T:2004:315, punt 22).

30

In het licht van het bovenstaande moet worden vastgesteld of in het onderhavige geval sprake is van een nauwe samenhang tussen de motivering van het bestreden besluit en het middel aangaande de onwettigheid van de bepaling over de taalregeling in de aankondiging.

31

Dienaangaande zij eraan herinnerd dat in de aankondiging, onder het opschrift „Aan welke voorwaarden moet ik voldoen?”, onder „Bijzondere voorwaarden: Talen”, als een van de voorwaarden voor toelating tot het vergelijkend onderzoek werd geëist, ten eerste voor taal 1 ten minste niveau C1 in een van de 24 officiële talen van de Unie, en ten tweede voor taal 2, die een andere dan taal 1 diende te zijn, ten minste niveau B2 in het Engels, het Frans of het Duits. Voorts werd onder hetzelfde opschrift vermeld dat „[t]aal 2 [...] Engels, Frans of Duits [moest] zijn”. In bijlage II bij de aankondiging waren deze talen als de belangrijkste werktalen van de instellingen van de Unie aangemerkt en was vermeld dat het in het belang van de dienst was dat nieuwe personeelsleden onmiddellijk inzetbaar zouden zijn en in hun dagelijks werk doeltreffend in ten minste een van deze talen zouden kunnen communiceren. De aankondiging verwees in diezelfde bijlage naar het arrest van 27 november 2012, Italië/Commissie (C‑566/10 P, EU:C:2012:752), en vermeldde dat het sollicitatiedossier in een van die talen moest worden opgesteld. In de bijlage was tevens bepaald dat het Engels, het Frans of het Duits ook buiten het dossier de taal voor de communicatie tussen de kandidaten en de instelling diende te zijn.

32

In casu moet worden vastgesteld dat het bestreden besluit niet is gebaseerd op aspecten die met de taalregeling van het vergelijkend onderzoek verband houden, maar uitsluitend op het ontoereikend aantal punten dat is toegekend voor verzoeksters antwoorden in de rubriek „Talent screener” aangaande haar werkervaring op het door het vergelijkend onderzoek bestreken gebied.

33

De verwijzing in dit verband naar punt 38 van het arrest van 2 juli 2014, Da Cunha Almeida/Commissie (F‑5/13, EU:F:2014:176), is niet ter zake dienend. In de zaak die aanleiding heeft gegeven tot dat arrest had de verzoeker immers belang bij het opwerpen van een exceptie van onwettigheid tegen de taalregeling die in de aankondiging van vergelijkend onderzoek was vastgesteld, aangezien de kans op hogere cijfers bij de toetsen groter zou zijn geweest indien die toetsen waren afgenomen in de moedertaal van de kandidaat of in een taal die hij even goed beheerste. Meer bepaald kwam de verzoeker op tegen een onvoldoende bij de toets voor het mondelinge redeneervermogen die hij in zijn tweede taal had afgelegd. Het Gerecht oordeelde dat de discriminatie die uit de taalregeling van het vergelijkend onderzoek voortvloeide, erin bestond dat de Commissie kandidaten die zich gemakkelijker uitten in een van de drie talen die als tweede taal konden worden gekozen, had bevoordeeld ten opzichte van de andere kandidaten, die weliswaar beschikten over de door het Statuut voorgeschreven taalkennis, maar een van de talen van het vergelijkend onderzoek minder goed beheersten dan de eerste categorie kandidaten.

34

In tegenstelling tot de in punt 33 hierboven aangehaalde zaak, blijkt in casu uit de stukken van het dossier evenwel niet dat de afwijzing van verzoeksters sollicitatie, al was het maar ten dele, het gevolg was van het feit dat haar beheersing van het Duits, de taal die zij voor het opstellen van haar sollicitatiedossier uit de drie bovengenoemde talen had gekozen, op enigerlei wijze tekortschoot.

35

Ten eerste stelt verzoekster immers niet dat zij moeite heeft gehad haar sollicitatiedossier in het Duits op te stellen of dat zij slechts 15 punten heeft behaald omdat het schrijven in deze taal bepaalde moeilijkheden met zich brengt. Zij betoogt slechts in algemene zin dat een kandidaat die de taal voor het opstellen van zijn sollicitatie niet kan kiezen en daarvoor, net als zij, een andere taal dan zijn moedertaal moet gebruiken, per definitie wordt gediscrimineerd ten opzichte van kandidaten die vrijelijk kunnen kiezen uit een van de drie in de aankondiging genoemde talen. Zij vermeldt niet in welk opzicht de opstelling van haar sollicitatiedossier in het Duits haar in het onderhavige geding heeft benadeeld, doch merkt enkel op dat niet kan worden uitgesloten dat de kennelijk onjuiste beoordelingen van de jury zijn veroorzaakt doordat zij verplicht was haar sollicitatie in het Duits in te dienen. De Commissie onderstreept in dit verband terecht dat verzoekster nergens aan de hand van concrete gegevens aantoont dat zij, zou zij haar sollicitatiedossier in het Grieks hebben opgesteld, voor de toetsen van het assessment had kunnen worden uitgenodigd.

36

Ten tweede wordt in verzoeksters sollicitatiedossier, meer bepaald in de rubriek „Taalkennis” van het inschrijvingsformulier, een zeer hoog niveau van beheersing van de Duitse taal vermeld, namelijk niveau C2, oftewel het niveau van een „vaardig gebruiker”. Verzoekster heeft dus zelf erkend dat zij het Duits perfect beheerste. Voorts merkt de Commissie op, zonder te worden weersproken, dat verzoekster aan Duitse universiteiten heeft gestudeerd en meer dan veertien jaar in dat land heeft gewerkt. Haar argument dat de afwijzing van haar sollicitatie mogelijk samenhangt met het gebruik van het Duits, het Engels of het Frans voor de opstelling van de sollicitatiedossiers overeenkomstig bijlage II bij de aankondiging, moet dus worden afgewezen.

37

Overeenkomstig de beginselen die door de in de punten 26 tot en met 29 hierboven genoemde rechtspraak in herinnering zijn gebracht, moet de vaststelling derhalve luiden dat een nauw verband tussen de gestelde onwettigheid van de aankondiging en de motivering van het bestreden besluit ontbreekt.

38

Uit een en ander volgt dat het eerste middel niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

Tweede middel: kennelijke beoordelingsfouten van de jury

39

Verzoekster betoogt in wezen dat de punten die de jury haar in het kader van de „Talent screener” heeft toegekend, kennelijk onjuist zijn en dat zij, indien de jury haar ervaring en kwalificaties op de juiste manier in aanmerking zou hebben genomen, gemakkelijk de 18 punten zou hebben behaald die nodig waren om aan het assessment te kunnen deelnemen.

40

Meer bepaald blijkt uit verzoeksters geschriften dat het tweede middel vier grieven omvat, ontleend aan ten eerste niet-inaanmerkingneming van haar ervaring op het gebied van de interne geneeskunde, ten tweede niet-inaanmerkingneming van haar ervaring met de afhandeling van administratieve dossiers en procedures in een medische context, ten derde niet-inaanmerkingneming van haar ervaring op het gebied van het beheer van een medisch team en ten vierde niet-inaanmerkingneming van haar ervaring in een internationale of multiculturele omgeving.

41

De Commissie stelt hoofdzakelijk dat de beoordelingen van jury’s van vergelijkende onderzoeken, gelet op de ruime beoordelingsbevoegdheid waarover die jury’s beschikken, alleen dan kunnen worden geacht een kennelijke fout te bevatten wanneer de verzoeker elementen overlegt die de plausibiliteit van die beoordelingen kunnen weerleggen. Verzoekster heeft echter enkel te kennen gegeven hoe haar kwalificaties naar haar eigen oordeel hadden moeten worden beoordeeld, hetgeen niet als een toereikend element kan worden aangemerkt.

42

Op voorhand zij eraan herinnerd dat jury’s van vergelijkende onderzoeken volgens vaste rechtspraak verplicht zijn na te gaan of de kandidaten beschikken over de kennis en werkervaring die nodig zijn voor het uitoefenen van de in de aankondiging van vergelijkend onderzoek vermelde taken van het te vervullen ambt. Ook moeten zij de kennis en de geschiktheid van de kandidaten vergelijken teneinde die kandidaten te behouden die voor de uit te oefenen werkzaamheden het meest geschikt zijn (zie arrest van 24 april 2013, BX/Commissie, F‑88/11, EU:F:2013:51, punt 39en aldaar aangehaalde rechtspraak).

43

In dit kader moeten jury’s van vergelijkende onderzoeken een gelijke en objectieve beoordeling van alle onderzochte kandidaten verzekeren en dienen de voor de beoordeling van alle kandidaten gebruikte criteria uniform te zijn en consistent te worden toegepast (arrest van 22 september 2015, Gioria/Commissie, F‑82/14, EU:F:2015:108, punt 50).

44

Dienaangaande beschikken jury’s van vergelijkende onderzoeken bij de beoordeling van de vroegere beroepservaring van kandidaten over een discretionaire bevoegdheid, zowel met betrekking tot de aard en de duur van die ervaring als ten aanzien van de mate waarin zij relevant is voor de te vervullen post (arresten van 21 november 2000, Carrasco Benítez/Commissie, T‑214/99, EU:T:2000:272, punt 70; 28 november 2002, Pujals Gomis/Commissie, T‑332/01, EU:T:2002:289, punt 40, en 31 januari 2006, Giulietti/Commissie, T‑293/03, EU:T:2006:37, punt 65).

45

Voorts zij benadrukt dat het Gerecht zich bij zijn wettigheidstoetsing van de beoordeling van de eerdere beroepservaring van de kandidaten ertoe moet beperken, na te gaan of de jury van het vergelijkend onderzoek bij de uitoefening van haar discretionaire bevoegdheid niet een kennelijke fout heeft gemaakt (zie in die zin arresten van 13 december 1990, Gonzalez Holguera/Parlement, T‑115/89, EU:T:1990:84, punt 54, en 11 februari 1999, Mertens/Commissie, T‑244/97, EU:T:1999:27, punt 44), waardoor haar besluit niet langer plausibel zou zijn (arrest van 24 april 2013, Demeneix/Commissie, F‑96/12, EU:F:2013:52, punt 45).

46

Voorts staat het volgens de rechtspraak aan de verzoeker om de jury van het vergelijkend onderzoek alle inlichtingen en documenten te verschaffen die hij voor het onderzoek van zijn sollicitatie door die jury nuttig acht (zie in die zin arresten van 20 juni 1990, Burban/Parlement, T‑133/89, EU:T:1990:36, punten 31 en 34, en 28 november 2002, Pujals Gomis/Commissie, T‑332/01, EU:T:2002:289, punten 4144).

47

Aldus zijn de kandidaten in casu in punt 1.3 van de algemene bepalingen betreffende algemene vergelijkende onderzoeken (PB 2015, C 70 A, blz. 1; hierna: „algemene bepalingen”) erop geattendeerd dat zij, om aan te tonen dat zij over de vereiste werkervaring beschikten, bewijsstukken dienden over te leggen waarin met name de begin‑ en einddatum en de aard van de verrichte werkzaamheden werden vermeld. Voorts werd in hetzelfde punt 1.3 van de algemene bepalingen, betreffende de bijzondere voorwaarden voor gespecialiseerde vergelijkende onderzoeken, erop gewezen dat studies, opleidingen, stages, praktijkperioden, onderzoekswerkzaamheden en werkervaring gedetailleerd moesten worden beschreven in het sollicitatieformulier en met bewijsstukken dienden te worden gestaafd. Volgens de punten 2.1.4 en 2.1.7 van de algemene bepalingen moesten de kandidaten relevante informatie verschaffen over diploma’s, werkervaring, motivatie en kennis van de talen van de Unie en de bewijsstukken bij het sollicitatieformulier voegen, zodat de jury van het vergelijkend onderzoek kon nagaan of hun kwalificaties overeenkwamen met de in de aankondiging beschreven voorwaarden.

48

Volgens vaste rechtspraak hoeft de jury bij het beoordelen van de werkervaring van de kandidaat in het licht van de voor het vergelijkend onderzoek gestelde voorwaarden alleen rekening te houden met de gegevens en bescheiden die de betrokkene ter onderbouwing van zijn sollicitatie heeft verstrekt. Zij is geenszins verplicht de kandidaat uit te nodigen aanvullende bescheiden over te leggen (arresten van 16 september 1998, Jouhki/Commissie, T‑215/97, EU:T:1998:219, punt 58, en 28 november 2002, Pujals Gomis/Commissie, T‑332/01, EU:T:2002:289, punt 43), of zelf onderzoek te doen om na te gaan of de betrokkene aan alle voorwaarden van de aankondiging van vergelijkend onderzoek voldoet (arrest van 28 november 2002, Pujals Gomis/Commissie, T‑332/01, EU:T:2002:289, punt 43).

49

In het licht van deze beginselen dient de gegrondheid van verzoeksters grieven te worden onderzocht.

– Eerste grief: niet-inaanmerkingneming van verzoeksters werkervaring op het gebied van de interne geneeskunde

50

Verzoekster stelt dat uit rubriek 5, „Talent screener”, van haar sollicitatieformulier, onder het kopje „Werkervaring”, blijkt dat zij bijna veertien jaar werkervaring op het gebied van de interne geneeskunde had.

51

Vooraf zij in herinnering gebracht dat volgens bijlage III, punt 6, bij de aankondiging punten zouden worden toegekend aan kandidaten die aantoonden over ten minste drie jaar werkervaring op het gebied van de interne geneeskunde te beschikken.

52

De jury heeft besloten verzoekster hiervoor geen punten toe te kennen, met name omdat de in rubriek 5 van het sollicitatieformulier vermelde werkervaring dezelfde was als die welke was beschreven in rubriek 3 van hetzelfde document, aangaande werkervaring op het gebied van de algemene geneeskunde, waarvoor verzoekster 4 punten, de maximale score, waren toegekend. Voorts heeft de jury vastgesteld dat er onvoldoende aanvullende gegevens waren waaruit kon worden afgeleid dat het ging om een afzonderlijke beroepsactiviteit die in de betrokken periode was uitgeoefend.

53

Om te beginnen moet worden opgemerkt dat uit verzoeksters sollicitatieformulier blijkt dat zij niet over veertien jaar werkervaring op het gebied van de interne geneeskunde beschikt.

54

Verzoekster verklaart immers dat zij van september 1998 tot april 2005 in verschillende medische instellingen werkzaam is geweest als „internist in opleiding”. Op grond van dit enkele gegeven kon de jury niet tot het oordeel komen dat verzoekster aantoonde over ten minste drie jaar werkervaring op het gebied van de interne geneeskunde te beschikken. Uit deze informatie blijkt namelijk niet dat verzoekster in dit kader alle taken van internist zoals bedoeld in de aankondiging heeft vervuld. De jury kon derhalve beslissen dat deze arbeidsperiode niet als een relevante periode van beroepservaring kon worden aangemerkt.

55

Wat het tijdvak van juni 2004 tot en met juni 2012 betreft, vermeldt verzoekster dat zij als „eerstehulparts/dienstdoend arts”, als „arts binnen de afdeling cardiologie” en als „arts met leidinggevende bevoegdheid” werkzaam is geweest. Op grond van deze informatie kan niet worden vastgesteld dat de werkzaamheden die verzoekster in dit tijdvak heeft verricht, verband hielden met de in de aankondiging voorgeschreven werkervaring op het gebied van de interne geneeskunde.

56

De door verzoekster verstrekte inlichtingen bieden dus geen grond om bij de berekening van het aantal jaren werkervaring voor het onderdeel interne geneeskunde met dit tijdvak rekening te houden. Verzoekster zet immers enkel beknopt uiteen welke ervaring zij als praktiserend arts in die veertien jaar heeft verworven en specificeert niet, wat in het kader van haar werkzaamheden tot de interne geneeskunde en niet tot de algemene geneeskunde zou moeten worden gerekend.

57

Vastgesteld moet dus worden dat de jury terecht heeft geoordeeld dat verzoekster niet voldoende aanvullende gegevens had verstrekt om te kunnen vaststellen dat de in rubriek 5 van het sollicitatieformulier vermelde werkervaring niet dezelfde was als die welke in rubriek 3 van datzelfde document was beschreven.

58

Dienaangaande dient te worden opgemerkt dat de jury op goede gronden heeft beslist dat zij in de omstandigheden van het geval eenzelfde beroepsactiviteit die in eenzelfde periode was verricht, niet voor twee verschillende rubrieken in aanmerking kon nemen.

59

De vaststelling moet luiden dat de jury geen kennelijke fout heeft gemaakt door te beslissen dat verzoeksters werkervaring geen grond bood om, naast het maximale aantal punten voor werkervaring op het gebied van de algemene geneeskunde, extra punten voor haar werkervaring op het gebied van de interne geneeskunde toe te kennen.

60

Bijgevolg moet de eerste grief van het eerste middel worden afgewezen.

– Tweede grief: niet-inaanmerkingneming van verzoeksters werkervaring met de afhandeling van administratieve dossiers en procedures in een medische context

61

Wat rubriek 10 van het sollicitatieformulier en meer bepaald de „Talent screener” betreft, betoogt verzoekster dat de jury ten onrechte geen rekening heeft gehouden met haar werkervaring ten aanzien van de afhandeling van administratieve dossiers en procedures op medisch gebied.

62

Om te beginnen zij in herinnering gebracht dat volgens bijlage I, laatste streepje, en bijlage III, punt 11, bij de aankondiging punten zouden worden toegekend aan kandidaten die aantoonden over ervaring met de afhandeling van administratieve dossiers en procedures in een medische context te beschikken.

63

Verzoekster voert tot staving van haar stelling aan dat uit rubriek 10b van haar sollicitatieformulier blijkt dat zij meer dan vier jaar werkervaring op bovengenoemd gebied heeft.

64

Uit haar sollicitatiedossier blijkt evenwel niet dat zij ten tijde van de indiening van haar sollicitatie over de juiste werkervaring beschikte.

65

De in verzoeksters sollicitatieformulier voor de periode tussen juni 2001 en september 2006 genoemde werkzaamheden als internist in opleiding, eerstehulparts en arts binnen de afdeling cardiologie kunnen immers niet worden geacht haar de vereiste ervaring te hebben opgeleverd.

66

Daarnaast zij erop gewezen dat verzoekster in haar geschriften stelt dat uit het sollicitatieformulier blijkt dat zij sinds 2014 als zelfstandig arts gevestigd is en bijgevolg zelf haar administratieve dossiers en procedures afhandelt, met name bij de jaarlijkse medische keuringen voor werkgevers. In de door haar gegeven preciseringen worden ten aanzien van dit punt evenwel alleen eenvoudige taken genoemd die inherent zijn aan de hoofdactiviteit op medisch gebied. Gesteld al dat een dergelijke activiteit op het in de aankondiging genoemde gebied betrekking had, dan nog heeft zij verzoekster hoe dan ook niet de werkervaring opgeleverd die op dit gebied is vereist.

67

Bovendien merkt de Commissie terecht op dat de in rubriek 10 van het sollicitatieformulier genoemde werkervaring dezelfde is als die welke in rubriek 3 en rubriek 5 van hetzelfde document wordt beschreven, in zoverre dat zij op hetzelfde tijdvak betrekking heeft en bij dezelfde werkgevers is verworven. Deze ervaring kon dus niet voor verschillende rubrieken worden meegeteld.

68

Gelet op het voorgaande moet worden vastgesteld dat de jury geen kennelijke fout heeft gemaakt door te beslissen dat verzoeksters werkervaring geen relevante werkervaring vormde waar het gaat om de afhandeling van administratieve dossiers en procedures in een medische context.

69

Bijgevolg moet de tweede grief van het tweede middel worden afgewezen.

– Derde grief: niet-inaanmerkingneming van verzoeksters werkervaring op het gebied van het beheer van een medisch team

70

Ten aanzien van rubriek 11 van het sollicitatieformulier en meer bepaald de „Talent screener” betoogt verzoekster dat zij ten tijde van de indiening van haar sollicitatie over vier jaar werkervaring op het gebied van het beheer van een medisch team beschikte.

71

Op voorhand dient eraan te worden herinnerd dat volgens bijlage I, negende streepje, en bijlage III, punt 12, bij de aankondiging punten zouden worden toegekend aan kandidaten die aantoonden over werkervaring op het gebied van het beheer van een medisch team te beschikken.

72

De jury heeft besloten verzoekster hiervoor geen punten toe te kennen, omdat de informatie in het sollicitatieformulier niet gedetailleerd genoeg was en met name omdat verzoekster geen gegevens over haar rol, haar verantwoordelijkheden en de door haar begeleide personen had verstrekt.

73

Uit verzoeksters sollicitatieformulier blijkt echter duidelijk dat haar antwoord in de betrokken rubriek gegevens bevatte op grond waarvan kon worden vastgesteld dat zij over werkervaring op het gebied van het beheer van een medisch team beschikte. Anders dan de Commissie stelt, heeft verzoekster in die rubriek haar rol, haar verantwoordelijkheden en de door haar begeleide personen beschreven.

74

Ten eerste heeft verzoekster immers vermeld van maart 2008 tot juni 2012 in het ziekenhuis Klinikum Mutterhaus der Borromäerinnen (kliniek moederhuis van de Zusters van de H. Carolus Borromeus) in Trier (Duitsland) de functie van Funktionsoberärztin, een functie met een bijzondere verantwoordelijkheid binnen deze instelling, te hebben vervuld. Ten tweede heeft zij haar verantwoordelijkheden uitdrukkelijk genoemd: zij heeft aangegeven dat zij in dat ziekenhuis de leiding had over de pacemakerafdeling en een halfjaar op de afdeling Oncologie werkzaam is geweest. Ten derde heeft zij in haar antwoord vermeld welke categorie personen zij had begeleid, namelijk „specialisten in opleiding”.

75

Wat de van maart 2008 tot juni 2012 vervulde functie van Funktionsoberärztin, „arts met leidinggevende verantwoordelijkheid” in de woorden van verzoekster, betreft, betoogt de Commissie in dupliek, onder verwijzing naar een Duits rechtsgeleerd artikel, dat Funktionsoberärztin niet de betekenis van „arts met leidinggevende verantwoordelijkheid” heeft en dat er geen duidelijke omschrijving van de taken van een Funktionsoberärztin in Duitse ziekenhuizen bestaat. Uit het door de Commissie overgelegde artikel blijkt dat deze functie op twee manieren kan worden gedefinieerd. De Funktionsoberärztin kan een specialist zijn die onder toezicht van ervarener artsen werkzaam is. In sommige Duitse ziekenhuizen heeft een Funktionsoberärztin evenwel de rol van „afdelingshoofd”, met alle aan die functie verbonden verantwoordelijkheden. Uit de antwoorden van verzoekster blijkt dat zij in de onderhavige situatie veeleer onder de tweede categorie, die van „hoofd” of ten minste die van teamleider of arts met bijzondere verantwoordelijkheden, valt.

76

De beroepsactiviteit die verzoekster in genoemd tijdvak uitoefende, sluit dus aan op het soort werkervaring dat in het kader van het vergelijkend onderzoek werd gevraagd. Uit voornoemde inlichtingen kan immers worden opgemaakt dat verzoekster daarbij taken met betrekking tot het beheer van een medisch team als bedoeld in de aankondiging heeft vervuld. De Commissie betwist trouwens niet dat verzoekster supervisie over specialisten in opleiding heeft uitgeoefend of dat zij de pacemakerafdeling heeft geleid, maar plaatst enkel vraagtekens bij de betekenis van de benaming van de door verzoekster vervulde functie. Bovendien hebben de jury, EPSO en de Commissie noch in het antwoord op het verzoek om heroverweging, noch in het besluit tot afwijzing van de klacht noch in het verweerschrift de definitie van Funktionsoberärztin ter discussie gesteld.

77

Derhalve moet worden vastgesteld dat de beoordeling door de jury van verzoeksters antwoorden op vraag 11 in de „Talent screener” op een kennelijke fout berust.

78

Uit het voorgaande volgt dat de derde grief van het tweede middel moet worden toegewezen.

– Vierde grief: niet-inaanmerkingneming van verzoeksters werkervaring in een internationale of multiculturele omgeving

79

Ten aanzien van rubriek 12 van het sollicitatieformulier en meer bepaald de „Talent screener” benadrukt verzoekster dat zij ten tijde van de indiening van haar sollicitatie ten minste drie jaar werkervaring in een internationale of multiculturele omgeving had.

80

Vooraf moet worden gepreciseerd dat volgens bijlage III, punt 13, bij de aankondiging punten zouden worden toegekend aan kandidaten die aantoonden te beschikken over ten minste drie jaar werkervaring in een internationale of multiculturele omgeving op een van de volgende gebieden: bedrijfs-/arbeidsgeneeskunde, algemene geneeskunde, interne geneeskunde, tropische geneeskunde, ergonomie, geneeskundige controle van ziekteverzuim, volksgezondheid, psychiatrie of stralingsbescherming.

81

De jury heeft besloten verzoekster hiervoor geen punten toe te kennen, omdat uit het sollicitatieformulier bleek dat zij in een eentalige (Duitse) omgeving had gewerkt, hetgeen niet als relevante ervaring kan worden aangemerkt.

82

Uit verzoeksters sollicitatieformulier blijkt dat zij als dienstdoend arts, eerstehulparts en internist in opleiding werkzaam is geweest in diverse Duitse medische instellingen, met name in de nacht‑ en weekenddienst in Trier, in het academisch ziekenhuis van Mannheim (Duitsland) en bij het Duitse Rode Kruis. Daarnaast vermeldt zij dat zij „tijdens haar opleiding tot internist in Duitse ziekenhuizen in een internationale en multiculturele omgeving heeft gewerkt”.

83

Aan de hand van deze gegevens kan niet worden aangenomen dat verzoekster zich op grond van de door haar in de betrokken periode uitgeoefende activiteit kan beroepen op een werkervaring in een internationale en multiculturele omgeving.

84

In punt 52 van het verzoekschrift benadrukt verzoekster weliswaar dat zij in de jaren waarin zij in ziekenhuizen in Duitsland werkzaam is geweest, in internationale en multiculturele medische teams heeft gewerkt, maar in haar sollicitatieformulier ontbreekt deze informatie. Voorts kan zij, zelfs wanneer wordt aangenomen dat haar universitaire opleiding en werkervaring in Duitsland wegens haar Griekse afkomst als multiculturele ervaring kunnen worden aangemerkt, niet stellen dat zij op grond van die ervaring over toereikende internationale werkervaring voor dit vergelijkend onderzoek beschikt. Zoals de Commissie benadrukt, kan de ervaring van kandidaten in nationale ziekenhuizen niet in aanmerking worden genomen, aangezien een ziekenhuis geen internationale en multiculturele werkomgeving is. Hoe dan ook had verzoekster, indien zij in de betrokken periode in een internationale omgeving heeft gewerkt, die ervaring in haar sollicitatieformulier moeten aanvoeren.

85

Wat de periode betreft waarin verzoekster in het Centre Hospitalier de Luxembourg werkzaam is geweest, heeft de jury geen kennelijke fout gemaakt door met die ervaring geen rekening te houden, daar deze activiteit in het antwoord op vraag 12 in de „Talent screener” niet was vermeld. Dienaangaande zij in herinnering gebracht dat uit de rechtspraak volgt dat het aan de kandidaat voor een vergelijkend onderzoek staat om de jury alle inlichtingen en documenten te verschaffen die hij nuttig acht voor het onderzoek van zijn sollicitatie (zie in die zin arresten van 20 juni 1990, Burban/Parlement, T‑133/89, EU:T:1990:36, punten 31 en 34, en 28 november 2002, Pujals Gomis/Commissie, T‑332/01, EU:T:2002:289, punten 4144). Zoals de Commissie voorts terecht opmerkt, waren de kandidaten in punt 2.4 van de algemene bepalingen erop geattendeerd dat „[de] selectie [...] uitsluitend op basis van de antwoorden in het onderdeel ‚Talent screener’ van het elektronische sollicitatieformulier [zou worden] uitgevoerd”. Gelet op een en ander kan verzoekster zich voor het criterium van internationale of multiculturele werkervaring niet op haar ervaring in Luxemburg beroepen om de beoordeling van de jury ter discussie te stellen.

86

Vastgesteld moet derhalve worden dat de jury geen kennelijke fout heeft gemaakt door te beslissen dat verzoekster geen werkervaring in een multiculturele of internationale omgeving in de zin van de aankondiging had verworven.

87

Bijgevolg moet de vierde grief van het tweede middel worden afgewezen.

88

Uit het bovenstaande volgt dat – zoals blijkt uit het onderzoek van de derde grief – de beoordeling door de jury van verzoeksters antwoorden op vraag 11 in de „Talent screener” op een kennelijke fout berust. Deze fout, die betrekking had op een rubriek waarvoor de kandidaten maximaal 8 punten konden krijgen, heeft mogelijk het algemene oordeel van de jury over verzoeksters ervaring, dat tot uiting komt in de eindscore die zij voor alle vragen in dit kader heeft behaald, vertekend. Het valt immers niet uit te sluiten dat verzoekster, zou deze fout niet zijn gemaakt, de drempel van 18 punten had gehaald en dus voor deelname aan de andere toetsen van het vergelijkend onderzoek in aanmerking was gekomen.

89

In zoverre dient het tweede middel derhalve te worden toegewezen, zodat het bestreden besluit nietig moet worden verklaard.

Schadevordering

90

Verzoekster verzoekt het Gerecht de Commissie te veroordelen tot betaling van een bedrag van 10000 EUR ter vergoeding van de immateriële schade die zij meent te hebben geleden. De Commissie stelt van haar kant dat het bestreden besluit niet onwettig is en dat deze vordering dus moet worden afgewezen. Zou dat besluit al onwettig zijn, dan zou de nietigverklaring ervan hoe dan ook volstaan om de gestelde immateriële schade te herstellen.

91

In herinnering zij gebracht dat de nietigverklaring van een onwettig besluit volgens vaste rechtspraak op zich een passend en in beginsel toereikend herstel kan vormen van elke immateriële schade die het besluit kan hebben veroorzaakt (arrest van 9 november 2004, Montalto/Raad, T‑116/03, EU:T:2004:325, punt 127; zie ook in die zin arrest van 9 juli 1987, Hochbaum en Rawes/Commissie, 44/85, 77/85, 294/85 en 295/85, EU:C:1987:348, punt 22).

92

De nietigverklaring van een onwettige handeling kan echter op zich geen passend herstel vormen wanneer ten eerste de bestreden handeling een uitdrukkelijk negatieve beoordeling van de capaciteiten van de verzoekende partij bevat die kwetsend voor haar kan zijn (zie in die zin arresten van 7 februari 1990, Culin/Commissie, C‑343/87, EU:C:1990:49, punten 2729; 23 maart 2000, Rudolph/Commissie, T‑197/98, EU:T:2000:86, punt 98, en 13 december 2005, Cwik/Commissie, T‑155/03, T‑157/03 en T‑331/03, EU:T:2005:447, punten 205 en 206), en ten tweede de verzoekende partij aantoont immateriële schade te hebben geleden die kan worden afgescheiden van de onwettigheid waarop de nietigverklaring is gebaseerd en die door die nietigverklaring niet volledig kan worden hersteld (arresten van 6 juni 2006, Girardot/Commissie, T‑10/02, EU:T:2006:148, punt 131, en 19 november 2009, Michail/Commissie, T‑49/08 P, EU:T:2009:456, punt 88).

93

Enerzijds dient dus te worden onderzocht of het bestreden besluit in casu een negatieve beoordeling bevat die voor verzoekster kwetsend kon zijn.

94

Wat ten eerste rubriek 5 van het sollicitatieformulier betreft, aangaande verzoeksters ervaring op het gebied van de interne geneeskunde, heeft de jury aangegeven dat „dezelfde werkervaring niet tweemaal [kon] worden meegeteld”. Wat ten tweede rubriek 10 van hetzelfde document betreft, aangaande verzoeksters ervaring met de afhandeling van administratieve dossiers en procedures in een medische context, heeft de jury gepreciseerd dat „er onvoldoende gegevens waren op grond waarvan [...] kon worden afgeleid dat het ging om een afzonderlijke beroepsactiviteit die in het betrokken tijdvak was uitgeoefend”. Wat ten derde rubriek 11 van voornoemd document betreft, heeft de jury opgemerkt dat „de informatie niet gedetailleerd genoeg was”. Wat ten slotte rubriek 12 van het sollicitatieformulier betreft, heeft zij zich op het standpunt gesteld dat „werkervaring in een eentalige (Duitse) omgeving niet als relevante ervaring [moest worden] aangemerkt”.

95

Hieruit volgt dat het besluit van de jury, zelfs wanneer wordt aangenomen dat verzoekster de score die de jury haar heeft toegekend mogelijk als onrechtvaardig heeft ervaren, geen enkele negatieve beoordeling bevat die verzoekster heeft kunnen kwetsen of haar goede naam heeft kunnen aantasten.

96

Bijgevolg kunnen die beoordelingen niet worden geacht uitdrukkelijk negatief te zijn in de zin van de in punt 92 hierboven aangehaalde rechtspraak.

97

Wat anderzijds het bestaan betreft van immateriële schade die kan worden afgescheiden van de onwettigheid waarop de nietigverklaring is gebaseerd, moet worden vastgesteld dat de door verzoekster geleden immateriële schade rechtstreeks voortvloeit uit haar onregelmatige uitsluiting van het vergelijkend onderzoek. De schade is een rechtstreeks gevolg van de kennelijke fout van de jury en niet een schade die kan worden afgescheiden van de onwettigheid waarop de nietigverklaring is gebaseerd. Hoe dan ook draagt verzoekster geen enkel specifiek gegeven aan op grond waarvan zou kunnen komen vast te staan dat die schade van voornoemde onwettigheid kan worden afgescheiden.

98

Derhalve is het Gerecht van oordeel dat elke immateriële schade die verzoekster als gevolg van de onwettigheid van het bestreden besluit zou kunnen hebben geleden, op passende en toereikende wijze kan worden hersteld door de nietigverklaring daarvan.

99

Uit een en ander volgt dat de vordering tot schadevergoeding moet worden afgewezen.

100

Bijgevolg moet het beroep worden toegewezen voor zover het strekt tot nietigverklaring van het bestreden besluit, en worden verworpen voor het overige.

Kosten

101

Krachtens artikel 134, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dat is gevorderd. Volgens lid 2 van datzelfde artikel bepaalt het Gerecht, indien meer partijen in het ongelijk zijn gesteld, het door elk van hen te dragen deel van de proceskosten.

102

Aangezien de Commissie op de voornaamste punten in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig verzoeksters vordering te worden verwezen in de kosten.

 

HET GERECHT (Negende kamer),

rechtdoende, verklaart:

 

1)

Het besluit van 28 september 2015 waarbij de jury van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/309/15 (AD 11) – Artsen voor de locaties Luxemburg en Ispra (onderdeel: artsen Luxemburg) heeft geweigerd PB toe te laten tot de selectietoetsen van het assessment van het Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO), wordt nietig verklaard.

 

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

 

3)

De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten.

 

Gervasoni

Madise

da Silva Passos

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 14 december 2017.

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Frans.

nach oben