Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62016TJ0437

    Arrest van het Gerecht (Negende kamer) van 9 september 2020.
    Italiaanse Republiek tegen Europese Commissie.
    Regeling van het taalgebruik – Aankondiging van een algemeen vergelijkend onderzoek voor de aanwerving van administrateurs op het vakgebied audit – Talenkennis – Beperking van de keuze van de tweede taal van het vergelijkend onderzoek tot het Duits, het Engels en het Frans – Voor de communicatie gebruikte taal – Verordening nr. 1 – Artikel 1 quinquies, lid 1, artikel 27 en artikel 28, onder f), van het Statuut – Discriminatie op grond van taal – Rechtvaardiging – Dienstbelang – Evenredigheid.
    Zaak T-437/16.

    Court reports – general

    ECLI identifier: ECLI:EU:T:2020:410

     ARREST VAN HET GERECHT (Negende kamer)

    9 september 2020 ( *1 )

    „Regeling van het taalgebruik – Aankondiging van een algemeen vergelijkend onderzoek voor de aanwerving van administrateurs op het vakgebied audit – Talenkennis – Beperking van de keuze van de tweede taal van het vergelijkend onderzoek tot het Duits, het Engels en het Frans – Voor de communicatie gebruikte taal – Verordening nr. 1 – Artikel 1 quinquies, lid 1, artikel 27 en artikel 28, onder f), van het Statuut – Discriminatie op grond van taal – Rechtvaardiging – Dienstbelang – Evenredigheid”

    In zaak T‑437/16,

    Italiaanse Republiek, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door P. Gentili, avvocato dello Stato,

    verzoekster,

    ondersteund door

    Koninkrijk Spanje, vertegenwoordigd door L. Aguilera Ruiz als gemachtigde,

    interveniënt,

    tegen

    Europese Commissie, vertegenwoordigd door G. Gattinara en D. Milanowska als gemachtigden,

    verweerster,

    betreffende een verzoek krachtens artikel 263 VWEU strekkend tot nietigverklaring van de aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/322/16 voor de vorming van reservelijsten van administrateurs op het vakgebied audit (AD 5/AD 7) (PB 2016, C 171 A, blz. 1),

    wijst

    HET GERECHT (Negende kamer),

    samengesteld als volgt: M. J. Costeira, president, D. Gratsias (rapporteur) en M. Kancheva, rechters,

    griffier: J. Palacio González, hoofdadministrateur,

    gezien de stukken en na de terechtzitting op 5 december 2019,

    het navolgende

    Arrest

    I. Voorgeschiedenis van het geding

    1

    Op 12 mei 2016 heeft het Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO), dat is opgericht krachtens besluit 2002/620/EG van het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie, de Rekenkamer, het Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio’s en de Europese Ombudsman van 25 juli 2002 (PB 2002, L 197, blz. 53), in het Publicatieblad van de Europese Unie de aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/322/16 voor de vorming van reservelijsten van administrateurs op het vakgebied audit (AD 5/AD 7) bekendgemaakt (PB 2016, C 171 A, blz. 1; hierna: „bestreden aankondiging”). Zoals in deze aankondiging wordt gepreciseerd, zullen de instellingen van de Europese Unie, „voornamelijk de Europese Commissie in Brussel en de Europese Rekenkamer in Luxemburg”, uit deze reservelijsten kunnen putten voor de aanwerving van nieuwe ambtenaren van de Unie.

    2

    Daarnaast wordt in het inleidend gedeelte van de bestreden aankondiging vermeld dat deze aankondiging, samen met de algemene bepalingen betreffende algemene vergelijkende onderzoeken die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie van 27 februari 2015 (PB 2015, C 70 A, blz. 1; hierna: „algemene bepalingen”), het juridisch bindende kader voor de betrokken selectieprocedure vormt, met dien verstande dat bijlage II bij deze algemene bepalingen, getiteld „Algemene richtsnoeren van het college van administratiehoofden voor het taalgebruik bij vergelijkende onderzoeken van EPSO”, niet van toepassing is op de betrokken selectieprocedure en wordt vervangen door de tekst van bijlage II bij de bestreden aankondiging.

    3

    Punt 1.3 van de algemene bepalingen bevat een rubriek met het opschrift „Talenkennis”, waarin het volgende staat vermeld:

    „Afhankelijk van het vergelijkend onderzoek, moet u uw kennis van de officiële EU-talen aantonen [...]. De algemene regel is dat u een grondige kennis [niveau C1 van het Gemeenschappelijk Europees referentiekader voor talen (CEFR)] moet bezitten van één officiële EU-taal en voldoende kennis (niveau B2 van het CEFR) van een andere EU-taal. In de aankondiging van het vergelijkend onderzoek (in het bijzonder voor linguïsten) kunnen echter meer specifieke eisen worden opgenomen. Tenzij in de aankondiging van vergelijkend onderzoek anders is bepaald, is de keuze van de tweede taal normaliter beperkt tot het Engels, het Frans of het Duits.

    [...]

    Binnen de EU-instellingen worden reeds geruime tijd voor de interne communicatie voornamelijk het Engels, het Frans en het Duits gebruikt. Dat zijn ook de talen waaraan het meeste behoefte is voor de externe communicatie en de behandeling van dossiers.

    De selectie van de tweede taal voor vergelijkende onderzoeken is gebaseerd op het belang van de dienst: nieuwe personeelsleden moeten onmiddellijk operationeel zijn en in hun dagelijks werk doeltreffend kunnen communiceren, anders zou het functioneren van de instellingen ernstig worden belemmerd.

    Om ervoor te zorgen dat alle kandidaten gelijk worden behandeld, moet iedereen, ook degenen wier eerste taal een van deze drie talen is, bepaalde toetsen afleggen in zijn of haar tweede taal, waarbij uit deze drie talen kan worden gekozen. Door de specifieke vaardigheden op deze manier te toetsen, kunnen de instellingen nagaan of kandidaten in staat zijn onmiddellijk te functioneren in een omgeving die nauw aansluit bij de dagelijkse werksituatie in de EU-instellingen. Dit doet geen afbreuk aan de mogelijkheid later een taalopleiding te volgen om in een derde taal te kunnen werken, zoals bedoeld in artikel 45, lid 2, van het Statuut.

    [...]”

    4

    In het onderdeel van de bestreden aankondiging met het opschrift „Aan welke voorwaarden moet ik voldoen?”, dat de voorwaarden omschrijft waaraan de gegadigden moeten voldoen op het moment dat zij hun inschrijving valideren, geldt als bijzondere toelatingsvoorwaarde dat „ten minste niveau C1 [van het CEFR] in een van de 24 officiële talen van de Europese Unie” wordt verlangd, welke taal wordt aangeduid als „taal 1” van het vergelijkend onderzoek, en „ten minste niveau B2 [van het CEFR] in het Duits, het Engels of het Frans”. Deze tweede taal, die wordt aangeduid als „taal 2” van het vergelijkend onderzoek, moet een andere taal zijn dan de taal die de kandidaat als taal 1 heeft gekozen.

    5

    Daarnaast wordt het volgende gepreciseerd: „U kunt het sollicitatieformulier invullen in het Duits, het Engels of het Frans.”

    6

    In hetzelfde onderdeel van de bestreden aankondiging staat vermeld: „Taal 2 moet het Duits, het Engels of het Frans zijn. Dit zijn de belangrijkste werktalen van de EU-instellingen en het is in het belang van de dienst dat nieuwe personeelsleden in hun dagelijks werk onmiddellijk [inzetbaar zijn en] doeltreffend kunnen communiceren in ten minste een van deze talen.” Voor „meer informatie over de taalregeling voor dit vergelijkend onderzoek” worden kandidaten verwezen naar bijlage II bij de bestreden aankondiging, getiteld „Toelichting bij de taalregeling voor deze selectieprocedure”.

    7

    Bijlage II bij de bestreden aankondiging bevat een inleidend gedeelte dat zes alinea’s omvat, gevolgd door drie punten, te weten (1) „Motivering voor de keuze van talen voor een bepaalde selectieprocedure”, (2) „Criteria voor de keuze van talen voor een bepaalde selectieprocedure” en (3) „Voor de communicatie gebruikte talen”.

    8

    Het inleidend gedeelte van bijlage II bij de bestreden aankondiging luidt als volgt:

    „Dit vergelijkend onderzoek betreft de aanwerving van specialisten, met name administrateurs op het vakgebied audit. De toelatingsvoorwaarden die worden beschreven in de rubriek ‘AAN WELKE VOORWAARDEN MOET IK VOLDOEN?’ hangen samen met de primaire behoeften van de EU-instellingen aan specialistische vaardigheden, ervaring en kennis en met de noodzaak dat nieuwe ambtenaren doeltreffend hun werk moeten kunnen uitvoeren, met name in samenwerking met andere personeelsleden.

    Daarom kan voor de tweede taal slechts gekozen worden uit een beperkt aantal officiële EU-talen. Deze beperking houdt ook verband met budgettaire en operationele beperkingen en de aard van de selectiemethoden van EPSO, zoals hieronder beschreven in de punten 1, 2 en 3. De taaleisen voor dit vergelijkend onderzoek zijn vastgesteld door de raad van bestuur van EPSO, waarbij rekening is gehouden met deze factoren en met andere specifieke vereisten in verband met de aard van de functie of de specifieke behoeften van de EU-instellingen.

    Dit vergelijkend onderzoek dient om een reservelijst aan te leggen voor de aanwerving van administrateurs bij de Europese Commissie en een beperkt aantal administrateurs bij de Europese Rekenkamer. Het is essentieel dat zij na aanwerving onmiddellijk inzetbaar zijn en met hun collega’s en leidinggevenden kunnen communiceren. Op basis van de criteria voor de selectie van talen voor EU-selectieprocedures (zie punt 2) zijn de EU-instellingen van mening dat het Duits, het Engels en het Frans het meest geschikt zijn als opties voor de tweede taal voor dit vergelijkend onderzoek.

    Gezien het feit dat het Duits, het Engels en het Frans het meest worden gesproken, vertaald en gebruikt voor administratieve doeleinden door de personeelsleden van de EU-instellingen, moet ten minste een van deze talen door de kandidaten worden gekozen als een van de twee verplichte talen.

    Bovendien is een goede kennis van het Duits, het Engels of het Frans essentieel om de situatie van de gecontroleerde diensten te analyseren, presentaties te geven, overleg te plegen en verslagen op te stellen, zodat efficiënt kan worden samengewerkt en informatie worden uitgewisseld met de gecontroleerde diensten en de bevoegde autoriteiten.

    Kandidaten moeten hun online-inschrijving invullen in deze tweede taal (het Duits, het Engels of het Frans) en EPSO moet deze talen gebruiken voor collectieve mededelingen aan de kandidaten die een geldige inschrijving hebben ingediend en voor sommige van de in punt 3 beschreven toetsen.”

    9

    Punt 1 van bijlage II bij de bestreden aankondiging, met het opschrift „Motivering voor de keuze van talen voor een bepaalde selectieprocedure”, luidt als volgt:

    „De EU-instellingen zijn van mening dat besluiten over specifieke talen die moeten worden gebruikt voor een bepaalde selectieprocedure, en met name besluiten over een eventuele beperking van het aantal te kiezen talen, moeten worden genomen op basis van de volgende overwegingen:

    i)

    Vereiste dat nieuwe medewerkers onmiddellijk operationeel zijn

    Nieuwe medewerkers moeten onmiddellijk operationeel zijn en de taken kunnen uitvoeren waarvoor zij zijn aangeworven. EPSO moet er dus voor zorgen dat de geslaagde kandidaten voldoende kennis hebben van een combinatie van talen om hun taken doeltreffend te kunnen uitvoeren, en in het bijzonder dat geslaagde kandidaten in hun dagelijks werk efficiënt kunnen communiceren met hun collega’s en leidinggevenden.

    Het kan derhalve gerechtvaardigd zijn om enkele toetsen te organiseren in een beperkt aantal voertalen om ervoor te zorgen dat alle kandidaten, ongeacht hun eerste taal, in staat zijn te werken in ten minste een van deze talen. Anders ontstaat het risico dat een aanzienlijk aandeel van de geslaagde kandidaten niet binnen een redelijke termijn in staat zou zijn de taken waarvoor zij zijn aangeworven, uit te voeren. Bovendien zou dit voorbij gaan aan de evidente overweging dat toekomstige ambtenaren van de EU gemotiveerd zijn om te werken in een internationale organisatie die gebruik moet maken van voertalen om goed te kunnen functioneren en de haar door de EU-verdragen toevertrouwde taken uit te voeren.

    ii)

    Aard van de selectieprocedure

    In sommige gevallen kan de beperking van de keuze van de tweede taal ook gerechtvaardigd zijn door de aard van de selectieprocedure.

    Overeenkomstig artikel 27 van het Statuut beoordeelt EPSO kandidaten door middel van vergelijkende onderzoeken om hun vaardigheden te evalueren en beter te voorspellen of kandidaten in staat zijn om de taken uit te voeren.

    Het assessment is een selectiemethode waarbij kandidaten op een gestandaardiseerde manier worden geëvalueerd op basis van verschillende scenario’s waarbij verscheidene leden van de jury de kandidaten observeren. Hierbij wordt gebruikgemaakt van een vooraf door het tot aanstelling bevoegde gezag vastgesteld competentiekader, waarbij een gemeenschappelijke scoringsmethode wordt gebruikt en besluiten gezamenlijk worden genomen.

    Door de specifieke vaardigheden op deze manier te toetsen, kunnen de EU-instellingen nagaan of kandidaten in staat zijn onmiddellijk te functioneren in een omgeving die sterk overeenkomt met de dagelijkse werksituatie in de EU-instellingen. Uitgebreid wetenschappelijk onderzoek heeft uitgewezen dat met een assessment dat uitgaat van realistische simulaties van de werksituatie, de reële prestaties het best kunnen worden voorspeld. Assessments worden derhalve overal ter wereld toegepast. Gezien de lengte van de loopbanen bij de EU-instellingen en de mate van mobiliteit, is dit type beoordeling essentieel, met name voor de selectie van ambtenaren in vaste dienst.

    Om ervoor te zorgen dat kandidaten op gelijke voet kunnen worden beoordeeld en rechtstreeks met de beoordelaars en de andere kandidaten kunnen communiceren, worden de kandidaten beoordeeld in een groep met gebruik van een gemeenschappelijke taal. Tenzij er sprake is van een vergelijkend onderzoek met slechts één hoofdtaal, betekent dit automatisch dat het assessment moet worden georganiseerd in een beperkt aantal talen.

    iii)

    Budgettaire en operationele beperkingen

    Om verschillende redenen is de raad van bestuur van EPSO van mening dat het praktisch gezien niet mogelijk is om het assessment van elk vergelijkend onderzoek in alle officiële EU-talen te organiseren.

    Ten eerste zou dit zeer ernstige gevolgen hebben voor de financiële en personele middelen, waardoor de EU-instellingen binnen het huidige begrotingskader hun vacatures niet zouden kunnen invullen. De Europese belastingbetaler zou hiermee geen waar voor zijn geld krijgen.

    Ten tweede zou voor het organiseren van assessments in alle officiële talen een groot aantal tolken nodig zijn voor de vergelijkende onderzoeken, die zouden moeten plaatsvinden in passende ruimten die zijn voorzien van tolkencabines.

    Ten derde zou voor elk vergelijkend onderzoek een veel groter aantal juryleden nodig zijn om de verschillende talen van de kandidaten te dekken.”

    10

    Punt 2 van bijlage II bij de bestreden aankondiging, dat het opschrift „Criteria voor de keuze van talen voor een bepaalde selectieprocedure” draagt, luidt als volgt:

    „Als kandidaten uit een beperkt aantal officiële EU-talen moeten kiezen, moet de raad van bestuur van EPSO voor elk vergelijkend onderzoek apart bepalen welke talen zullen worden gebruikt, waarbij rekening moet worden gehouden met:

    i)

    interne regels inzake taalgebruik binnen de betrokken instelling(en) of organen;

    ii)

    specifieke vereisten in verband met de aard van de functie en de specifieke behoeften van de betrokken instelling(en);

    iii)

    de talen die het vaakst binnen de betrokken instelling(en) worden gebruikt, te bepalen op basis van:

    de door de vaste EU-ambtenaren in actieve dienst opgegeven en bewezen talenkennis op niveau B2 of hoger van het [CEFR];

    de meest gebruikte doeltalen waarin voor intern gebruik bestemde documenten binnen de EU-instellingen worden vertaald;

    de meest gebruikte brontalen van waaruit intern opgestelde documenten van de EU-instellingen, bestemd voor extern gebruik, worden vertaald;

    iv)

    de talen die worden gebruikt voor administratieve doeleinden binnen de betrokken instelling(en).”

    11

    Tot slot bepaalt punt 3 van bijlage II bij de bestreden aankondiging, dat het opschrift „Voor de communicatie gebruikte talen” draagt, het volgende:

    „In deze paragraaf worden de algemene regels beschreven voor het gebruik van talen in de communicatie tussen EPSO en de kandidaten. Daarnaast kunnen specifieke regels gelden die worden beschreven in de desbetreffende aankondiging van vergelijkend onderzoek.

    EPSO houdt naar behoren rekening met het recht dat kandidaten als EU-burgers hebben om in hun moedertaal te communiceren en erkent tevens dat kandidaten die hun inschrijving valideren, potentiële ambtenaren van de Europese Unie zijn, waarop de rechten en plichten van het Statuut van toepassing zijn. De EU-instellingen zijn daarom van mening dat EPSO zo veel mogelijk in alle officiële EU-talen met kandidaten moet communiceren en informatie over hun sollicitatie moet verstrekken. Vaste elementen op de website van EPSO, aankondigingen van vergelijkende onderzoeken en de algemene bepalingen betreffende vergelijkende onderzoeken worden daarom in alle officiële talen gepubliceerd.

    In elke aankondiging van een vergelijkend onderzoek wordt vermeld in welke talen het online sollicitatieformulier moet worden ingevuld. De instructies voor het invullen van het sollicitatieformulier moeten in alle officiële talen worden verstrekt. Deze bepalingen zijn van toepassing gedurende de overgangsperiode waarin het eerste deel van een online sollicitatieprocedure in alle officiële talen zal worden ingevoerd.

    Nadat het eerste deel van de elektronische inschrijving is gevalideerd, worden collectieve mededelingen van EPSO aan grote groepen kandidaten in een beperkt aantal officiële EU-talen gesteld, om snel en efficiënt te kunnen communiceren. Dit zal de eerste of de tweede taal van de kandidaat zijn, zoals wordt vermeld in de desbetreffende aankondiging van vergelijkend onderzoek.

    Kandidaten mogen in alle officiële EU-talen contact opnemen met EPSO, maar worden met het oog op de efficiëntie aangemoedigd om daarbij te kiezen uit een beperkt aantal talen waarin EPSO onmiddellijk hun verzoek kan behandelen zonder een beroep te hoeven doen op vertaling.

    Bepaalde toetsen kunnen in een beperkt aantal officiële EU-talen worden afgenomen om ervoor te zorgen dat de kandidaten over de vereiste talenkennis beschikken om deel te nemen aan de assessmentfase van het vergelijkende onderzoek. De talen waarin de verschillende toetsen worden afgenomen, worden vermeld in de aankondiging van vergelijkend onderzoek.

    Volgens de EU-instellingen wordt zo een eerlijk en passend evenwicht bereikt tussen de belangen van de dienst en het beginsel van meertaligheid en [non]-discriminatie op basis van taal. Het feit dat de kandidaten een tweede taal moeten kiezen die verschilt van hun eerste taal (gewoonlijk de moedertaal of een taal die op een gelijkwaardig niveau wordt beheerst) zorgt ervoor dat zij op gelijke voet kunnen worden vergeleken.”

    12

    In het onderdeel van de bestreden aankondiging getiteld „Hoe verloopt de selectieprocedure?” wordt in punt 1 aangegeven dat de meerkeuzetoetsen per computer, te weten de toetsen voor verbaal redeneervermogen, numeriek redeneervermogen en abstract redeneervermogen, die de eerste fase van de betrokken selectieprocedure uitmaken, worden afgenomen in de taal die elke kandidaat als eerste taal van het vergelijkend onderzoek heeft gekozen.

    13

    Volgens punt 3 van dit onderdeel worden de kandidaten met de hoogste totaalscores voor de „selectie op basis van kwalificaties” – wat de tweede fase is van het in de bestreden aankondiging bedoelde vergelijkend onderzoek – uitgenodigd voor een assessment in de taal die zij als tweede taal van het vergelijkend onderzoek hebben gekozen. Dit is de laatste fase van het vergelijkend onderzoek, waarin diverse vaardigheden van de kandidaten zullen worden getoetst.

    II. Procedure en conclusies van partijen

    14

    Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 5 augustus 2016, heeft de Italiaanse Republiek het onderhavige beroep ingesteld.

    15

    Op 15 september 2016 heeft het Gerecht het arrest Italië/Commissie (T‑353/14 en T‑17/15, EU:T:2016:495) gewezen. In dit arrest heeft het Gerecht de aankondigingen van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/276/14, voor de vorming van een reserve voor de aanwerving van administrateurs (PB 2014, C 74 A, blz. 4), en van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/294/14, voor de vaststelling van een reservelijst van administrateurs op het gebied van gegevensbescherming (PB 2014, C 391 A, blz. 1), nietig verklaard op grond dat de beperking tot het Duits, het Engels en het Frans van de tweede taal van deze vergelijkende onderzoeken en van de taal voor de communicatie tussen EPSO en de kandidaten een ongerechtvaardigde discriminatie op grond van taal opleverde.

    16

    Op 19 oktober 2016 heeft de Commissie haar verweerschrift ingediend.

    17

    Bij op 8 november 2016 ter griffie van het Gerecht neergelegde akte heeft het Koninkrijk Spanje verzocht om toelating tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van de Italiaanse Republiek. Bij beschikking van 9 december 2016 heeft de president van de Vijfde kamer van het Gerecht deze interventie toegestaan. Op 15 februari 2017 heeft het Koninkrijk Spanje zijn memorie in interventie ingediend.

    18

    Op 25 november 2016 heeft de Commissie hogere voorziening ingesteld tegen het arrest van 15 september 2016, Italië/Commissie (T‑353/14 en T‑17/15, EU:T:2016:495), welke is ingeschreven onder zaaknummer C‑621/16 P.

    19

    De repliek en de dupliek zijn respectievelijk op 5 december 2016 en 20 februari 2017 ter griffie van het Gerecht ingediend.

    20

    Op 20 januari 2017 heeft het Gerecht partijen verzocht hun standpunt kenbaar te maken over het belang voor de onderhavige zaak van de bij het Hof aanhangige en onder zaaknummer C‑621/16 P ingeschreven zaak en over een eventuele schorsing van de behandeling van de onderhavige zaak krachtens artikel 69 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht totdat het Hof uitspraak in voormelde zaak zou hebben gedaan. Daarnaast heeft het Gerecht partijen verzocht hun opmerkingen in te dienen over een eventuele voeging van de onderhavige zaak en de zaken T‑401/16, Spanje/Commissie, en T‑443/16, Italië/Commissie, voor de mondelinge behandeling of het eindarrest overeenkomstig artikel 68 van het Reglement voor de procesvoering. Partijen hebben binnen de gestelde termijn aan deze verzoeken voldaan.

    21

    Bij beschikking van de president van de Vijfde kamer van het Gerecht van 21 februari 2017 is de behandeling van de onderhavige zaak geschorst tot de uitspraak van het arrest in zaak C‑621/16 P.

    22

    Op 26 maart 2019 heeft het Hof de arresten Spanje/Parlement (C‑377/16, EU:C:2019:249) en Commissie/Italië (C‑621/16 P, EU:C:2019:251) gewezen. In het eerste arrest heeft het Hof de oproep tot het indienen van blijken van belangstelling Arbeidscontractanten – Functiegroep 1 – Chauffeurs (m/v), EP/CAST/S/16/2016, zoals bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie van 14 april 2016 (PB 2016, C 131 A, blz. 1), en de databank die op basis van deze oproep tot het indienen van blijken van belangstelling was opgesteld nietig verklaard, onder meer op grond dat het Europees Parlement niet had aangetoond dat de beperking van de keuze van de tweede taal van de betrokken selectieprocedure en van de taal voor de communicatie tussen het Parlement en de kandidaten tot het Duits, het Engels en het Frans, objectief en in redelijkheid werd gerechtvaardigd door een legitiem doel van algemeen belang in het kader van het personeelsbeleid. In het tweede arrest heeft het Hof de hogere voorziening die de Commissie had ingesteld tegen het arrest van 15 september 2016, Italië/Commissie (T‑353/14 en T‑17/15, EU:T:2016:495), afgewezen. Na de uitspraak van laatstgenoemd arrest is de behandeling van de onderhavige zaak hervat.

    23

    Op 3 april 2019 zijn partijen verzocht om bij het Gerecht hun opmerkingen in te dienen over de gevolgen van de uitspraak van de arresten van 26 maart 2019, Spanje/Parlement (C‑377/16, EU:C:2019:249), en Commissie/Italië (C‑621/16 P, EU:C:2019:251), voor de onderhavige zaak. Partijen hebben binnen de gestelde termijn aan dit verzoek voldaan.

    24

    Bij de wijziging van de samenstelling van de kamers van het Gerecht op grond van artikel 27, lid 5, van het Reglement voor de procesvoering is de rechter-rapporteur toegevoegd aan de Negende kamer, aan welke kamer de onderhavige zaak dan ook is toegewezen.

    25

    Op voorstel van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Negende kamer) besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan. Bij wege van maatregelen tot organisatie van de procesgang als bedoeld in artikel 89 van zijn Reglement voor de procesvoering heeft het Gerecht partijen verzocht om een aantal stukken over te leggen, wat zij binnen de gestelde termijn hebben gedaan, en heeft het hun enkele schriftelijke vragen gesteld voor beantwoording ter terechtzitting.

    26

    Bij beslissing van de president van de Negende kamer van het Gerecht van 6 november 2019 zijn de onderhavige zaak en zaak T‑443/16, Italië/Commissie, op grond van artikel 68, leden 1 en 2, van het Reglement voor de procesvoering gevoegd voor de mondelinge behandeling.

    27

    Partijen zijn ter terechtzitting van 5 december 2019 in hun pleidooien en hun antwoorden op de schriftelijke en mondelinge vragen van het Gerecht gehoord.

    28

    Bij beschikking van 27 januari 2020 heeft de president van de Negende kamer van het Gerecht de mondelinge behandeling van de onderhavige zaak en van zaak T‑443/16, Italië/Commissie, heropend krachtens artikel 113, lid 2, onder a), van het Reglement voor de procesvoering.

    29

    Bij beslissing van de president van de Negende kamer van het Gerecht van 11 februari 2020 is de voeging van de onderhavige zaak en zaak T‑443/16, Italië/Commissie, partijen gehoord, weer ongedaan gemaakt overeenkomstig artikel 68, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering.

    30

    Bij beslissing van 8 maart 2020 heeft de president van de Negende kamer van het Gerecht de mondelinge behandeling van de onderhavige zaak gesloten.

    31

    De Italiaanse Republiek verzoekt het Gerecht:

    de bestreden aankondiging nietig te verklaren;

    de Commissie in de kosten te verwijzen.

    32

    De Commissie verzoekt het Gerecht:

    het beroep ongegrond te verklaren;

    de Italiaanse Republiek in de kosten te verwijzen.

    33

    Het Koninkrijk Spanje verzoekt het Gerecht:

    de bestreden aankondiging nietig te verklaren;

    de Commissie in de kosten te verwijzen.

    III. In rechte

    34

    Tot staving van haar beroep draagt de Italiaanse Republiek zeven middelen voor. Het eerste middel is ontleend aan schending van de artikelen 263, 264 en 266 VWEU. Het tweede middel betreft schending van artikel 342 VWEU en van de artikelen 1 en 6 van verordening nr. 1 van de Raad van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (PB 1958, 17, blz. 385), zoals gewijzigd (hierna: „verordening nr. 1”). Het derde middel heeft betrekking op schending van artikel 6, lid 3, VEU, artikel 18 VWEU, artikel 22 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”), de artikelen 1 en 6 van verordening nr. 1, artikel 1 quinquies, leden 1 en 6, artikel 27, tweede alinea, en artikel 28, onder f), van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna: „Statuut”), alsmede van artikel 1, leden 2 en 3, van bijlage III bij het Statuut. Het vierde middel is ontleend aan schending van artikel 6, lid 3, VEU en van het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen. Het vijfde middel betreft misbruik van bevoegdheid en schending van de „wezenlijke normen die inherent zijn aan de aard en het doel van aankondigingen van een vergelijkend onderzoek”, inzonderheid artikel 1 quinquies, leden 1 en 6, artikel 27, tweede alinea, artikel 28, onder f), artikel 34, lid 3, en artikel 45, lid 1, van het Statuut alsook van het evenredigheidsbeginsel. Het zesde middel heeft betrekking op schending van artikel 18 VWEU, artikel 24, vierde alinea, VWEU, artikel 22 van het Handvest, artikel 2 van verordening nr. 1 en artikel 1 quinquies, leden 1 en 6, van het Statuut. Het zevende middel is ontleend aan schending van artikel 296, tweede alinea, VWEU, de artikelen 1 en 6 van verordening nr. 1, artikel 1 quinquies, leden 1 en 6, en artikel 28, onder f), van het Statuut, artikel 1, lid 1, onder f), van bijlage III bij het Statuut en het evenredigheidsbeginsel en aan een „verkeerde opvatting van de feiten”.

    35

    Geconstateerd moet worden dat de Italiaanse Republiek met haar middelen in wezen de rechtmatigheid betwist van twee onderdelen van de taalregeling van het in de bestreden aankondiging bedoelde vergelijkend onderzoek. Aan de ene kant betwist zij de bepalingen van de bestreden aankondiging waarbij de keuze van de tweede taal van dit vergelijkend onderzoek is beperkt tot het Duits, het Engels en het Frans. Aan de andere kant bestrijdt zij de in deze aankondiging opgenomen bepalingen inzake de talen die mogen worden gebruikt voor de communicatie tussen de kandidaten van dit vergelijkend onderzoek en EPSO.

    36

    Om te beginnen zij erop gewezen dat, aangezien in de bestreden aankondiging wordt vermeld dat een deel van de toetsen zal worden afgenomen in de taal die de kandidaten als tweede taal van het betrokken vergelijkend onderzoek hebben gekozen, een eventuele onrechtmatigheid van de beperking van de keuze van die tweede taal noodzakelijkerwijs tot gevolg zal hebben dat de organisatie van alle toetsen van het vergelijkend onderzoek onrechtmatig is.

    37

    Derhalve moet, in het licht van de door partijen aangevoerde middelen en argumenten, achtereenvolgens worden onderzocht of deze beide onderdelen van de bestreden aankondiging rechtmatig zijn.

    A. Rechtmatigheid van de beperking van de keuze van de kandidaten van de tweede taal van het in de bestreden aankondiging bedoelde vergelijkend onderzoek tot het Duits, het Engels en het Frans

    38

    Het onderdeel van de bestreden aankondiging dat betrekking heeft op de beperking van de keuze van de kandidaten van de tweede taal van het betrokken vergelijkend onderzoek tot het Duits, het Engels en het Frans is in wezen het voorwerp van het derde en het zevende middel van de Italiaanse Republiek.

    39

    Het derde middel komt erop neer dat de beperking van de keuze van de tweede taal van het betrokken vergelijkend onderzoek in strijd is met artikel 6, lid 3, VEU, artikel 18 VWEU, artikel 22 van het Handvest, de artikelen 1 en 6 van verordening nr. 1, artikel 1 quinquies, leden 1 en 6, artikel 27, tweede alinea, en artikel 28, onder f), van het Statuut alsmede artikel 1, leden 2 en 3, van bijlage III bij het Statuut. In het kader van dit middel stelt de Italiaanse Republiek onder meer dat een dergelijke beperking discriminatie op grond van taal vormt en dat de redenen die daarvoor in de bestreden aankondiging zijn aangevoerd, niet volstaan ten bewijze dat er sprake is van reële behoeften die deze discriminatie concreet rechtvaardigen.

    40

    Het zevende middel is ontleend aan schending van artikel 296, tweede alinea, VWEU, de artikelen 1 en 6 van verordening nr. 1, artikel 1 quinquies, leden 1 en 6, en artikel 28, onder f), van het Statuut, artikel 1, lid 1, onder f), van bijlage III bij het Statuut en het evenredigheidsbeginsel alsmede aan een „verkeerde opvatting van de feiten”. In het kader van dit middel stelt de Italiaanse Republiek met name dat de bestreden aankondiging gebrekkig en onvoldoende gemotiveerd is, omdat discriminatie op grond van taal uitsluitend kan worden gerechtvaardigd door redenen die verband houden met de specifieke behoeften van de dienst.

    41

    Het Koninkrijk Spanje schaart zich achter het betoog van de Italiaanse Republiek.

    42

    Zoals uit de overwegingen in de punten 39 en 40 van dit arrest volgt, stelt de Italiaanse Republiek met voornoemde middelen – die gezamenlijk moeten worden onderzocht – in wezen niet-nakoming van de motiveringsplicht aan de orde en betwist zij, in het licht van de verschillende door haar aangevoerde bepalingen, de juistheid van de motivering in de bestreden aankondiging van de beperking van de keuze van de kandidaten van de tweede taal van het betrokken vergelijkend onderzoek tot het Duits, het Engels en het Frans.

    1.   Motivering van de bestreden aankondiging

    43

    Wat om te beginnen een eventuele gebrekkige of ontoereikende motivering van de bestreden aankondiging betreft, zoals in het kader van het zevende middel is aangevoerd, weerspreekt de Commissie het betoog van de Italiaanse Republiek. Zij stelt met name dat de beperking van de keuze van de tweede taal van het betrokken vergelijkend onderzoek tot het Duits, het Engels en het Frans, naar behoren is gemotiveerd in bijlage II bij deze aankondiging en wordt onderbouwd door de feitelijke gegevens in de bijlagen bij het verweerschrift. Zij herinnert er in dat verband aan dat de bestreden aankondiging volgens de rechtspraak een handeling van algemene strekking is, zodat in de motivering ervan kan worden volstaan met een vermelding van de „omstandigheden” die tot de vaststelling van de betrokken handeling hebben geleid, en van de „algemene doelstellingen” die met die handeling worden nagestreefd.

    44

    Dienaangaande zij eraan herinnerd dat het vaste rechtspraak is dat de plicht om besluiten te motiveren een wezenlijk vormvoorschrift is, dat moet worden onderscheiden van de vraag van de juistheid van de motivering, die de materiële rechtmatigheid van de litigieuze handeling betreft. De motivering van een handeling houdt immers in dat de gronden waarop deze handeling berust, formeel tot uitdrukking worden gebracht. Indien deze gronden berusten op vergissingen, tasten deze de inhoudelijke rechtmatigheid van de beslissing aan, maar niet de motivering ervan, die toereikend kan zijn, ook al zijn de uiteengezette gronden onjuist [zie arrest van 15 september 2016, Italië/Commissie, T‑353/14 en T‑17/15, EU:T:2016:495, punt 79 (niet gepubliceerd) en aldaar aangehaalde rechtspraak, en beschikking van 5 september 2019, Italië/Commissie, T‑313/15 en T‑317/15, niet gepubliceerd, EU:T:2019:582, punt 49 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

    45

    In casu blijkt uit de hierboven in de punten 6 tot en met 11 uiteengezette overwegingen in het onderdeel van de bestreden aankondiging met het opschrift „Aan welke voorwaarden moet ik voldoen?” alsook uit bijlage II bij deze aankondiging, dat de aankondiging wel degelijk een motivering bevat ter rechtvaardiging van de beperking van de tweede taal van het betrokken vergelijkend onderzoek. Meer concreet wordt daarin verklaard dat tot deze beperking is besloten in het licht van de in punt 2 van bijlage II bij deze aankondiging geformuleerde criteria (zie punt 10 hierboven) en dat daaraan drie redenen ten grondslag liggen, namelijk ten eerste de noodzaak dat nieuwe medewerkers onmiddellijk operationeel zijn, ten tweede de aard van de selectieprocedure en ten derde budgettaire en operationele beperkingen. Deze redenen worden aangeduid in het inleidend gedeelte van deze bijlage (zie punt 8 hierboven) en vervolgens nader toegelicht in punt 1, onder i) tot en met iii), ervan (zie punt 9 hierboven). Derhalve kan de opsteller van deze aankondiging, te weten EPSO, geen niet-nakoming van de motiveringsplicht worden verweten. De vraag naar de juistheid van deze motivering is echter een andere vraag, die hieronder zal worden onderzocht.

    2.   Juistheid van de motivering in de bestreden aankondiging van de beperking van de keuze van de kandidaten van de tweede taal van het betrokken vergelijkend onderzoek tot het Duits, het Engels en het Frans

    a)   Bestaan van discriminatie

    46

    De Italiaanse Republiek betoogt dat het beginsel van meertaligheid, dat door artikel 22 van het Handvest wordt beschermd, niet toestaat dat de keuze van de tweede taal van een vergelijkend onderzoek wordt beperkt tot een bepaald aantal officiële talen, maar juist inhoudt dat de kandidaten elke officiële taal als tweede taal kunnen kiezen. Volgens haar bieden sommige bepalingen van het Statuut, waaronder met name artikel 1, lid 1, onder f), van bijlage III, weliswaar de mogelijkheid om de keuze van deze tweede taal te beperken, maar kunnen deze beperkingen nooit de regel zijn voor alle vergelijkende onderzoeken.

    47

    De Commissie stelt zich met name op het standpunt dat de beperking van de taalkeuze in de bestreden aankondiging uitsluitend betrekking heeft op de tweede taal die de kandidaten van het betrokken vergelijkend onderzoek voor onder meer de deelname aan het assessment moeten kiezen en niet op hun moedertaal of de taal die zij als eerste taal hebben opgegeven en die voor de meerkeuzetoetsen mag worden gebruikt, zodat deze beperking geen discriminatie op grond van taal oplevert.

    48

    In dit verband zij herinnerd aan het bepaalde in artikel 1 van verordening nr. 1:

    „De officiële talen en de werktalen van de instellingen van de Unie zijn het Bulgaars, het Deens, het Duits, het Engels, het Ests, het Fins, het Frans, het Grieks, het Hongaars, het Iers, het Italiaans, het Kroatisch, het Lets, het Litouws, het Maltees, het Nederlands, het Pools, het Portugees, het Roemeens, het Sloveens, het Slowaaks, het Spaans, het Tsjechisch en het Zweeds.”

    49

    Voorts zij erop gewezen dat, zoals in punt 67 van het arrest van 27 november 2012, Italië/Commissie (C‑566/10 P, EU:C:2012:752), is overwogen, artikel 1 van verordening nr. 1 weliswaar uitdrukkelijk aangeeft wat de werktalen van de instellingen van de Unie zijn, maar dat artikel 6 ervan bepaalt dat de instellingen de wijze van toepassing van de in deze verordening vastgestelde regeling van het taalgebruik in hun respectieve reglement van orde kunnen vaststellen. Het Hof heeft in hetzelfde punt van dit arrest echter geconstateerd dat de instellingen die betrokken waren bij de in deze zaak in geding zijnde aankondigingen van een vergelijkend onderzoek de wijze van toepassing van deze regeling van het taalgebruik niet krachtens artikel 6 van deze verordening in hun reglement van orde hadden vastgesteld.

    50

    Dienaangaande moet allereerst worden geconstateerd dat op basis van de gegevens uit het dossier van de onderhavige zaak niet kan worden vastgesteld dat de bij de bestreden aankondiging betrokken instellingen vóór de bekendmaking van deze aankondiging krachtens artikel 6 van verordening nr. 1 bepalingen in hun reglement van orde hadden opgenomen ter regeling van de wijze van toepassing van de in deze verordening vastgestelde algemene taalregeling. Integendeel, volgens de Commissie heeft „geen enkele instelling ooit een dergelijke regeling vastgesteld”.

    51

    Voorts bepaalt artikel 1 quinquies, lid 1, van het Statuut dat voor de toepassing van het Statuut iedere vorm van discriminatie, zoals met name discriminatie op grond van taal, verboden is. Volgens artikel 1 quinquies, lid 6, eerste volzin, van het Statuut „[moet i]edere beperking ten aanzien van de naleving van het non-discriminatiebeginsel en het proportionaliteitsbeginsel [...] op objectieve en redelijke wijze gemotiveerd zijn en [...] beantwoorden aan legitieme doelstellingen van algemeen belang in het kader van het personeelsbeleid”.

    52

    Bovendien bepaalt artikel 28, onder f), van het Statuut dat als ambtenaar slechts kan worden aangesteld hij die blijk geeft van een grondige kennis van een van de talen van de Unie en van een voldoende kennis van een andere taal van de Unie. Ofschoon in deze bepaling wordt gepreciseerd dat voldoende kennis van een andere taal wordt geëist „voor zover dit voor de te verrichten werkzaamheden noodzakelijk is”, wordt niet aangegeven welke criteria kunnen worden gehanteerd om de keuze van deze taal uit de in artikel 1 van verordening nr. 1 genoemde officiële talen te beperken [zie arrest van 15 september 2016, Italië/Commissie, T‑353/14 en T‑17/15, EU:T:2016:495, punt 85 (niet gepubliceerd) en aldaar aangehaalde rechtspraak, en beschikking van 5 september 2019, Italië/Commissie, T‑313/15 en T‑317/15, niet gepubliceerd, EU:T:2019:582, punt 55 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

    53

    Dergelijke criteria vloeien evenmin voort uit artikel 27 van het Statuut, waarvan de eerste alinea bepaalt – zonder daarbij naar talenkennis te verwijzen – dat „[de] aanwerving [...] erop gericht [is] de instelling de medewerking te verzekeren van ambtenaren die uit een oogpunt van vakbekwaamheid, prestatievermogen en integriteit aan de hoogste eisen voldoen en die uit de onderdanen van de lidstaten van de Unie zijn aangeworven met inachtneming van de breedst mogelijke geografische basis” en dat „[geen] enkel ambt mag worden bestemd voor onderdanen van een bepaalde lidstaat”. Hetzelfde geldt voor de tweede alinea van deze bepaling, waarin enkel wordt bepaald dat „[op] grond van het beginsel van gelijkheid van alle burgers van de Unie [...] elke instelling passende maatregelen [kan] treffen, wanneer een aanzienlijke onevenwicht tussen de nationaliteiten van de ambtenaren wordt vastgesteld, die niet op grond van objectieve criteria gerechtvaardigd is”, waarbij onder meer wordt gepreciseerd dat „[deze] passende maatregelen [...] gerechtvaardigd [moeten] zijn en [...] er nooit toe [mogen] leiden dat andere aanwervingscriteria gelden dan die welke op verdienste zijn gebaseerd”.

    54

    Tot slot kan volgens artikel 1, lid 1, onder f), van bijlage III bij het Statuut de aankondiging van een vergelijkend onderzoek zo nodig de in verband met de bijzondere aard van het te bekleden ambt vereiste talenkennis vermelden. Uit deze bepaling kan echter niet worden afgeleid dat het in zijn algemeenheid is toegestaan om de keuze van de tweede taal van een vergelijkend onderzoek te beperken tot een bepaald aantal van de in artikel 1 van verordening nr. 1 genoemde officiële talen [zie arrest van 15 september 2016, Italië/Commissie, T‑353/14 en T‑17/15, EU:T:2016:495, punt 86 (niet gepubliceerd) en aldaar aangehaalde rechtspraak, en beschikking van 5 september 2019, Italië/Commissie, T‑313/15 en T‑317/15, niet gepubliceerd, EU:T:2019:582, punt 56 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

    55

    Uit deze overwegingen volgt dat de beperking van de keuze van de tweede taal van de kandidaten van een vergelijkend onderzoek tot een bepaald aantal talen, met uitsluiting van de andere officiële talen, discriminatie op grond van taal vormt, die in beginsel wordt verboden door artikel 1 quinquies, lid 1, van het Statuut (zie in die zin arrest van 26 maart 2019, Spanje/Parlement, C‑377/16, EU:C:2019:249, punt 66). Het moge immers duidelijk zijn dat sommige potentiële kandidaten, namelijk degenen die voldoende kennis van ten minste één van de aangewezen talen hebben, door een dergelijke beperking worden bevoordeeld, aangezien zij aan het vergelijkend onderzoek kunnen deelnemen en dus als ambtenaar of ander personeelslid van de Unie kunnen worden aangeworven, terwijl anderen, die niet over die kennis beschikken, worden uitgesloten [zie arrest van 15 september 2016, Italië/Commissie, T‑353/14 en T‑17/15, EU:T:2016:495, punt 91 (niet gepubliceerd) en aldaar aangehaalde rechtspraak, en beschikking van 5 september 2019, Italië/Commissie, T‑313/15 en T‑317/15, niet gepubliceerd, EU:T:2019:582, punt 57 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

    56

    Aan deze conclusie wordt geen afbreuk gedaan door de argumenten van de Commissie.

    57

    In de eerste plaats treft het argument dat de beperking van de keuze van de tweede taal van het in de bestreden aankondiging bedoelde vergelijkend onderzoek geen discriminatie op grond van taal vormt, „omdat de beperking van het gebruik van de taal voor het vergelijkend onderzoek niet geldt ten aanzien van de moedertaal of de eerste taal van de kandidaten, maar enkel ten aanzien van de door hen te kiezen tweede taal” geen doel. De strekking van het in artikel 1 quinquies, lid 1, van het Statuut neergelegde verbod van discriminatie op grond van taal is namelijk niet beperkt tot het gebruik van de moedertaal van de binnen de werkingssfeer van die bepaling vallende personen of van de taal die als eerste taal is opgegeven in het kader van een vergelijkend onderzoek voor de aanwerving van ambtenaren of andere personeelsleden van de Unie.

    58

    In de tweede plaats kan ook het betoog van de Commissie dat het voor kandidaten mogelijk is om de meerkeuzetoetsen af te leggen in hun moedertaal, waarna de taal van het assessment noodzakelijkerwijs een andere moet zijn, niet slagen. Uit geen enkele bepaling van de bestreden aankondiging valt namelijk te herleiden dat kandidaten de meerkeuzetoetsen moeten afleggen in hun hoofdtaal (wat doorgaans hun moedertaal is), laat staan dat zij daartoe verplicht zijn. Zo staat niets eraan in de weg dat een kandidaat wiens moedertaal het Duits, het Engels of het Frans is en die een grondige kennis van een andere van die drie talen heeft, laatstgenoemde taal opgeeft als zijn eerste taal voor het vergelijkend onderzoek en dus de overige in de bestreden aankondiging genoemde toetsen aflegt in zijn hoofdtaal. Het moge dan ook duidelijk zijn dat een kandidaat wiens hoofdtaal niet een van de drie hiervoor genoemde talen is, niet in staat is een vergelijkbare keuze te maken. De door de Commissie overgelegde voorbeeldtoets ‘verbaal redeneervermogen’ doet aan deze beoordeling niet af, omdat louter op basis van dit document niet kan worden uitgesloten dat de grondige kennis, laat staan een perfecte beheersing, van een andere taal dan de hoofdtaal de betrokken kandidaat in staat zou stellen om voor dit type toets te slagen.

    59

    Bovendien volgt uit punt 94 van het arrest van 27 november 2012, Italië/Commissie (C‑566/10 P, EU:C:2012:752), weliswaar dat de doelstelling om de instellingen te verzekeren van de medewerking van ambtenaren die uit een oogpunt van bekwaamheid, prestatievermogen en onkreukbaarheid aan de hoogste eisen voldoen, het best wordt bereikt wanneer de kandidaten de selectietoetsen van een vergelijkend onderzoek mogen afleggen in hun moedertaal of in de tweede taal die zij naar eigen bevinden het best beheersen, maar – anders dan uit de memories van de Commissie voortvloeit – kan uit dit arrest niet worden afgeleid dat elke beperking van de keuze van de tweede taal van de kandidaten gerechtvaardigd zou zijn op voorwaarde dat de kandidaten uit de in de bestreden aankondiging voorgestelde talen de taal mogen kiezen die zij na hun moedertaal het best beheersen. Het is namelijk geenszins uitgesloten dat de tweede taal die de kandidaten „naar eigen bevinden het best beheersen” in de zin van punt 94 van voornoemd arrest, een andere taal is dan het Duits, het Engels of het Frans [zie arrest van 15 september 2016, Italië/Commissie, T‑353/14 en T‑17/15, EU:T:2016:495, punt 95 (niet gepubliceerd) en aldaar aangehaalde rechtspraak, en beschikking van 5 september 2019, Italië/Commissie, T‑313/15 en T‑317/15, niet gepubliceerd, EU:T:2019:582, punt 62 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

    60

    Niettemin blijkt volgens de rechtspraak uit voornoemde bepalingen dat het dienstbelang een in aanmerking te nemen legitieme doelstelling kan vormen. Hoewel artikel 1 quinquies, lid 1, van het Statuut inderdaad elke discriminatie op grond van taal verbiedt, zijn volgens de eerste volzin van lid 6 van deze bepaling beperkingen van dit verbod mogelijk, mits zij „op objectieve en redelijke wijze gemotiveerd zijn” en „beantwoorden aan legitieme doelstellingen van algemeen belang in het kader van het personeelsbeleid” (zie arrest van 26 maart 2019, Commissie/Italië, C‑621/16 P, EU:C:2019:251, punt 89).

    61

    De ruime discretionaire bevoegdheid waarover de instellingen van de Unie met betrekking tot de organisatie van hun diensten beschikken en waarover EPSO beschikt wanneer het – zoals in casu – de bevoegdheden uitoefent die hem door deze instellingen zijn toegekend, wordt dus noodzakelijkerwijs afgebakend door artikel 1 quinquies van het Statuut, zodat verschillen in behandeling op grond van taal als gevolg van een beperking van de regeling van het taalgebruik van een vergelijkend onderzoek tot een klein aantal officiële talen slechts kan worden toegestaan als deze beperking objectief gerechtvaardigd is en evenredig aan de werkelijke behoeften van de dienst (zie arrest van 26 maart 2019, Commissie/Italië, C‑621/16 P, EU:C:2019:251, punt 90 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    62

    Gelet op het voorgaande vormt de beperking van de keuze van de tweede taal van het in de bestreden aankondiging bedoelde vergelijkend onderzoek discriminatie op grond van taal, die in beginsel verboden wordt door artikel 1 quinquies van het Statuut (zie punt 55 van dit arrest), zodat moet worden onderzocht of EPSO een ongerechtvaardigde discriminatie in het leven heeft geroepen en daarmee artikel 1 quinquies van het Statuut heeft geschonden door deze keuze te beperken tot het Duits, het Engels en het Frans.

    b)   Bestaan van een rechtvaardiging van de litigieuze discriminatie

    63

    De Italiaanse Republiek is om te beginnen van mening dat de taalvaardigheden van kandidaten niet onder de in artikel 27, eerste alinea, van het Statuut bedoelde vakbekwaamheden vallen, zodat laatstgenoemde bekwaamheden alleen maar op doeltreffende en niet-discriminerende wijze kunnen worden beoordeeld door middel van de toetsen van een vergelijkend onderzoek, indien die beoordeling niet op doorslaggevende wijze wordt beïnvloed door eerstgenoemde vaardigheden. Een beperking van de keuze van de tweede taal van een vergelijkend onderzoek vereist dan ook een adequate uiteenzetting en motivering van de specifieke behoeften die deze beperking concreet rechtvaardigen, in die zin dat er een verband moet worden gelegd tussen de tweede taal en de specifieke werkzaamheden die moeten worden verricht door de kandidaten die voor het betrokken vergelijkend onderzoek zijn geslaagd.

    64

    In casu brengt de verscheidenheid van de werkzaamheden die moeten worden verricht door de kandidaten die voor het in de bestreden aankondiging bedoelde vergelijkend onderzoek zijn geslaagd, met zich mee dat de aan te werven personen over een breed scala aan taalvaardigheden dienen te beschikken. Gelet op het veelomvattende terrein dat de audits naar het beheer van de structuurfondsen door de lidstaten beslaan, spreekt het volgens de Italiaanse Republiek voor zich dat een zo ruim mogelijke kennis van de talen van de Unie nodig is om dit soort werkzaamheden te kunnen uitvoeren.

    65

    De redenen die in de bestreden aankondiging ter rechtvaardiging van de litigieuze beperking worden genoemd, houden echter geen verband met de concreet te vervullen taken of de specifieke behoeften van de dienst.

    66

    Zo stelt de Italiaanse Republiek in de eerste plaats dat de reden betreffende de noodzaak dat geslaagde kandidaten onmiddellijk operationeel zijn, geen vereiste is dat een dermate ernstige discriminatie op grond van taal kan rechtvaardigen. Een dergelijke doelstelling kan immers niet in algemene en theoretische zin worden aangevoerd, maar moet gerelateerd zijn aan de specifieke werkzaamheden die moeten worden verricht. Beperkingen van de taalregeling van het in de bestreden aankondiging bedoelde vergelijkend onderzoek zijn dan ook uitsluitend geoorloofd indien vaststaat dat de nieuw aangeworven ambtenaren zonder deze beperkingen absoluut niet in staat zouden zijn om te werken.

    67

    Wat de vermelding in de bestreden aankondiging van de eisen op het gebied van de interne communicatie betreft, blijkt uit deze aankondiging geenszins in hoeverre deze communicatie van essentieel belang zou zijn voor de uitvoering van de specifieke taken waarmee de nieuw aangeworven geslaagde kandidaten worden belast, noch waarom dit noodzakelijkerwijs in het Engels, het Frans of het Duits zou moeten geschieden. Volgens de Italiaanse Republiek kunnen dergelijke eisen niet worden gepresenteerd als een soort vaste universele waarde die altijd en ongeacht de omstandigheden een beperking van de grondrechten zou rechtvaardigen. Bovendien is er geen enkel bewijs dat de drie betrokken talen het meest worden gebruikt bij de interne communicatie van de instellingen van de Unie.

    68

    Wat in de tweede plaats de reden betreffende de aard van de selectieprocedure aangaat, betoogt de Italiaanse Republiek dat een dermate ernstige discriminatie op grond van taal niet kan worden gerechtvaardigd door een dergelijke overweging. Bovendien wordt in de bestreden aankondiging niet toegelicht waarom alleen het gebruik van het Duits, het Engels en het Frans een maximale doeltreffendheid van deze procedure zou kunnen verzekeren.

    69

    Wat ten slotte in de derde plaats de reden betreffende budgettaire en operationele beperkingen aangaat, meent de Italiaanse Republiek dat vereisten van financiële aard als zodanig nimmer discriminatie kunnen rechtvaardigen die tot aantasting van een grondrecht leidt. Hoe dan ook wordt in bijlage II bij de bestreden aankondiging niet aangegeven wat de kosten van een andere regeling zouden zijn, noch waarom in casu alleen een regeling op basis van de drie gehanteerde talen zou stroken met de budgettaire vereisten en niet bijvoorbeeld een regeling op basis van drie andere talen.

    70

    De Commissie onderstreept dat de ruime beoordelingsbevoegdheid waarover de instellingen op het gebied van het personeelsbeleid van de Unie beschikken hen niet alleen in staat stelt om het dienstbelang en de vaardigheden te definiëren waarover nieuwe medewerkers krachtens artikel 27, eerste alinea, van het Statuut moeten beschikken, maar ook om de doelstellingen te bepalen die een taalkundige beperking kunnen rechtvaardigen overeenkomstig artikel 1 quinquies, lid 6, eerste volzin, van het Statuut.

    71

    In casu is het belang van de dienst volgens de bestreden aankondiging gelegen in de noodzaak om de efficiënte werking te waarborgen van de instellingen waarop deze aankondiging betrekking heeft, te weten de Commissie en de Europese Rekenkamer, en wel door personeelsleden aan te werven die onmiddellijk operationeel zijn en dankzij hun kennis van een van de voertalen gemakkelijker kunnen integreren in een nieuwe en internationale werkomgeving.

    72

    De beperking van de keuze van de tweede taal van het betrokken vergelijkend onderzoek tot het Duits, het Engels en het Frans berust volgens de Commissie dus op objectieve elementen, namelijk de omstandigheid dat deze drie talen binnen de in punt 71 hierboven genoemde beide instellingen als voertaal worden gebezigd. Ter onderbouwing hiervan voegt de Commissie een reeks documenten bij haar verweerschrift, waaronder diverse teksten die door haarzelf en de Rekenkamer zijn vastgesteld en statistische gegevens die getuigen van het wijdverbreide karakter van deze drie talen onder het binnen deze instellingen met auditwerkzaamheden belaste personeel.

    73

    Daarnaast kan volgens de Commissie niet worden aanvaard dat het in de bestreden aankondiging bedoelde vergelijkend onderzoek uitsluitend tot doel heeft om de vakbekwaamheden van de kandidaten te testen en dat de beoordeling van hun vaardigheid om zich in een andere taal dan hun moedertaal uit te drukken van volkomen ondergeschikt belang is. Integendeel, het is juist van essentieel belang om de voorwaarden voor een doeltreffende interne communicatie te waarborgen, door erop toe te zien dat elke ambtenaar over voldoende kennis beschikt van een van de drie in de betrokken instellingen als voertaal gebezigde talen. Een kandidaat die niet in staat is om in een van deze drie talen te communiceren, kan dan ook geen ambtenaar worden die qua vaardigheden „aan de hoogste eisen voldoe[t]” in de zin van artikel 27 van het Statuut.

    74

    De Commissie vervolgt dat de zienswijze van de Italiaanse Republiek dat de tweede taal van het betrokken vergelijkend onderzoek zou moeten worden gekozen uit alle officiële talen, tot aanzienlijke economische kosten zou leiden. In een werkomgeving waar het Duits, het Engels en het Frans de boventoon voeren, zouden deze kosten duidelijk niet gerechtvaardigd zijn.

    75

    Een dergelijke zienswijze gaat bovendien voorbij aan de specifieke aard van het assessment. Aangezien het niet erg waarschijnlijk is dat de leden van de jury alle officiële talen van de Unie beheersen, zouden de kandidaten zich moeten uitdrukken met behulp van een tolk. Gelet op de doelstelling om geslaagde kandidaten aan te werven die onmiddellijk operationeel zijn, lijkt dit volstrekt ongerijmd, aldus de Commissie.

    76

    Daarnaast voert de Commissie nog aan dat de drie betrokken talen in de lidstaten het meest als vreemde taal worden geleerd en dat het de meest bekende talen in Europa zijn. Ook zijn het de talen die de burgers van de Unie het meest zinvol achten om te leren. Dit blijkt onder meer uit verschillende bewijsstukken die deze instelling samen met haar verweerschrift overlegt.

    77

    In repliek weerspreekt de Italiaanse Republiek met name de relevantie van de door de Commissie tezamen met haar verweerschrift overgelegde bewijsstukken.

    78

    In dupliek handhaaft de Commissie haar redenering en benadrukt zij in het bijzonder dat de door haar overgelegde bewijsstukken de juistheid van haar betoog aantonen.

    79

    Het Koninkrijk Spanje stelt dat het betrokken vergelijkend onderzoek tot doel heeft administrateurs op het vakgebied audit aan te werven, die hun taken – die alle werkterreinen van de Unie omvatten – zowel in de lidstaten als in derde landen zullen moeten uitvoeren. Dit betekent dat de geslaagde kandidaten over een zo ruim mogelijke talenkennis moeten beschikken. Het Koninkrijk Spanje acht de door de Commissie overgelegde bewijsstukken onvolledig, omdat deze de situatie van alle instellingen noch de situatie van de instellingen waarop de bestreden aankondiging betrekking heeft, weerspiegelen.

    1) In de bestreden aankondiging genoemde redenen

    80

    Om te beginnen zij eraan herinnerd dat de instellingen in het kader van een personeelsselectieprocedure over een ruime beoordelingsbevoegdheid beschikken voor de beoordeling van het belang van de dienst en van de kwalificaties en verdiensten van de kandidaten die in aanmerking moeten worden genomen. Het is derhalve niet uitgesloten dat het dienstbelang kan vereisen dat de aangeworven personen over specifieke talenkennis beschikken. De bijzondere aard van de te verrichten werkzaamheden kan dus een aanwerving rechtvaardigen die onder meer gebaseerd is op een grondige kennis van een specifieke taal (zie arrest van 26 maart 2019, Spanje/Parlement, C‑377/16, EU:C:2019:249, punten 67 en 68 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    81

    De instelling die de taalregeling van een selectieprocedure heeft beperkt tot een bepaald aantal officiële talen van de Unie, dient echter aan te tonen dat die beperking geschikt is om te beantwoorden aan de reële behoeften in relatie tot de functie die de aangeworven personen zullen gaan uitoefenen. Bovendien moet elke voorwaarde betreffende specifieke talenkennis in verhouding staan tot dat belang en berusten op duidelijke, objectieve en voorzienbare criteria aan de hand waarvan de kandidaten de redenen voor deze voorwaarde kunnen begrijpen en de rechters van de Unie de rechtmatigheid ervan kunnen toetsen (zie arresten van 26 maart 2019, Spanje/Parlement, C‑377/16, EU:C:2019:249, punt 69 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 26 maart 2019, Commissie/Italië, C‑621/16 P, EU:C:2019:251, punt 93 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    82

    In dat kader moet de rechter van de Unie de regels houdende vaststelling van de taalregeling van vergelijkende onderzoeken als die waarop de bestreden aankondiging betrekking heeft, concreet onderzoeken, want enkel aan de hand van een dergelijk onderzoek kan worden vastgesteld welke talenkennis de instellingen in het geval van bijzondere functies in het belang van de dienst objectief kunnen eisen, en dus of een eventuele beperking van de keuze van de talen die bij de deelname aan dit vergelijkend onderzoek kunnen worden gebruikt, objectief gerechtvaardigd is en evenredig aan de reële behoeften van de dienst (zie arrest van 26 maart 2019, Commissie/Italië, C‑621/16 P, EU:C:2019:251, punt 94).

    83

    Meer in het bijzonder dient de rechter van de Unie niet enkel de materiële juistheid van de aangevoerde bewijselementen en de betrouwbaarheid en samenhang ervan te controleren, maar dient hij ook na te gaan of die elementen het relevante feitenkader vormen voor de beoordeling van een complexe toestand en of zij de daaruit getrokken conclusies kunnen schragen (zie arrest van 26 maart 2019, Commissie/Italië, C‑621/16 P, EU:C:2019:251, punt 104 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    84

    Zoals uit punt 8 van dit arrest blijkt, staat in het inleidend gedeelte van bijlage II bij de bestreden aankondiging dat het betrokken vergelijkend onderzoek ertoe dient om een reservelijst aan te leggen voor de aanwerving van administrateurs op het vakgebied audit bij de Commissie en een „beperkt aantal” administrateurs bij de Rekenkamer. Ten aanzien van de beperking van de keuze van de tweede taal van het betrokken vergelijkend onderzoek tot het Duits, het Engels en het Frans, wordt toegelicht dat daartoe is besloten in het licht van de in punt 2 van die bijlage geformuleerde criteria (zie punt 10 hierboven) en dat aan deze beperking drie redenen ten grondslag liggen, namelijk ten eerste de noodzaak dat nieuwe medewerkers onmiddellijk operationeel zijn, ten tweede de aard van de selectieprocedure en ten derde budgettaire en operationele beperkingen (zie punt 45 hierboven).

    85

    Wat om te beginnen de reden in verband met budgettaire en operationele beperkingen betreft, zij erop gewezen dat een dergelijke reden, zoals deze in punt 1, onder iii), van bijlage II bij de bestreden aankondiging is geformuleerd, op zijn hoogst in abstracto zou kunnen rechtvaardigen dat de talen die als tweede taal van het betrokken vergelijkend onderzoek kunnen worden gekozen, in aantal worden beperkt. Het is echter niet mogelijk om aan de hand daarvan te bepalen hoeveel talen dit precies moeten zijn, of te verklaren waarom bepaalde talen zouden moeten worden gehanteerd en andere niet.

    86

    Gezien de algemene bewoordingen van punt 1 van bijlage II bij de bestreden aankondiging kan de reden in verband met budgettaire en operationele beperkingen bovendien niet alleen worden aangevoerd in het kader van de onderhavige procedure voor een vergelijkend onderzoek, maar ook in het kader van elke willekeurige procedure voor een vergelijkend onderzoek dat EPSO organiseert. Deze motivering wijdt dus niet nader uit over de concrete budgettaire en operationele beperkingen waarmee EPSO of de bij de bestreden aankondiging betrokken diensten zouden worden geconfronteerd en die in dit specifieke geval een beperking van de keuze van de tweede taal van het betrokken vergelijkend onderzoek tot slechts een aantal talen zouden hebben gerechtvaardigd. De Commissie heeft evenmin concreet bewijs geleverd van de voordelen die de taalregeling in de bestreden aankondiging zou bieden vanuit het oogpunt van de budgettaire en operationele middelen en van de gevolgen van de toepassing van een andersoortige regeling.

    87

    Hoe dan ook zij eraan herinnerd dat het vaste rechtspraak is dat budgettaire overwegingen discriminatie niet kunnen rechtvaardigen (zie arrest van 1 maart 2012, O’Brien, C‑393/10, EU:C:2012:110, punt 66 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Bovendien kan bij de huidige stand van de rechtspraak niet worden geoordeeld dat de doelstelling van besparing van de kosten van de instellingen van de Unie als zodanig een door de Unie erkende doelstelling van algemeen belang is.

    88

    Derhalve kan de in punt 1, onder iii), van bijlage II bij de bestreden aankondiging genoemde reden in verband met budgettaire en operationele beperkingen als zodanig de litigieuze discriminatie niet rechtvaardigen.

    89

    Hetzelfde geldt voor de in punt 1, onder ii), van bijlage II bij de bestreden aankondiging genoemde reden in verband met de aard van de selectieprocedure en, meer in het bijzonder, de specifieke aard van het assessment. Net als de reden betreffende budgettaire en operationele beperkingen kan deze reden wegens de algemene formulering ervan immers worden gehanteerd in elke procedure voor een vergelijkend onderzoek en kan deze geen rechtvaardiging vormen voor de keuze van de drie talen waarvoor in het specifieke kader van het betrokken vergelijkend onderzoek is geopteerd. De Commissie licht dit bovendien nergens concreet toe. Meer bepaald zijn de door haar geproduceerde statistische gegevens over de hoofdtaal die de kandidaten van vergelijkende onderzoeken in de periode 2010‑2012 hebben gekozen, niet relevant voor de beoordeling van de vereisten betreffende de keuze van de tweede taal in het kader van het onderhavige vergelijkend onderzoek. Hetzelfde geldt voor de gegevens met betrekking tot de tweede taal die kandidaten van vergelijkende onderzoeken in 2005 hebben gekozen, dus nog vóór de hervorming van de EPSO-procedures voor vergelijkende onderzoeken die tot de invoering van het assessment heeft geleid.

    90

    Wat de reikwijdte van deze reden aangaat, zij voorts verwezen naar punt 1, onder ii), van bijlage II bij de bestreden aankondiging, waaruit duidelijk blijkt dat „de EU-instellingen”, door de verschillende vaardigheden van de kandidaten in het kader van het assessment te toetsen, „[kunnen] nagaan of kandidaten in staat zijn onmiddellijk te functioneren in een omgeving die sterk overeenkomt met de dagelijkse werksituatie in de EU-instellingen”. Uit de formulering ervan blijkt dus dat de reden betreffende de aard van de selectieprocedure in werkelijkheid verband houdt met de noodzaak dat nieuwe medewerkers onmiddellijk operationeel zijn. Dit wordt niet weersproken door de Commissie, die de betrokken reden in haar memories beschouwt als een „aanvullend element” dat de keuze van de instellingen weerspiegelt van een selectiemethode waarbij een reële werkomgeving wordt gesimuleerd en die is toegespitst op het vermogen van de kandidaten om in een internationale context te functioneren. Daarnaast moet worden geconstateerd dat het door de Commissie overgelegde programma van EPSO van 11 september 2008 ter uitvoering van de hervorming van de procedures voor vergelijkende onderzoeken vooral dient om te illustreren dat de doelstelling om onmiddellijk operationeel personeel aan te werven rechtstreeks verband houdt met deze hervorming.

    91

    Hieruit volgt dat zowel de reden betreffende budgettaire en operationele beperkingen als de reden betreffende de aard van de selectieprocedure, of het nu afzonderlijk is dan wel in onderlinge samenhang, geen rechtvaardiging kan vormen voor de beperking die in de bestreden aankondiging wordt gesteld aan de keuze van de kandidaten van de tweede taal van het betrokken vergelijkend onderzoek, temeer daar hieruit niet blijkt waarom die keuze beperkt zou moeten zijn tot de drie talen waarvoor in casu is geopteerd, te weten het Duits, het Engels en het Frans, met uitsluiting van andere officiële talen van de Unie. Daar staat tegenover dat de reden betreffende de noodzaak dat nieuwe medewerkers onmiddellijk operationeel zijn eventueel wél geschikt is om een beperking tot juist deze drie talen te rechtvaardigen [zie in die zin arrest van 15 september 2016, Italië/Commissie, T‑353/14 en T‑17/15, EU:T:2016:495, punt 106 (niet gepubliceerd) en aldaar aangehaalde rechtspraak].

    92

    Het fundamentele belang van deze reden wordt bovendien ook bevestigd door de algemene bepalingen, waar in punt 1.3 staat vermeld dat „[de] selectie van de tweede taal voor vergelijkende onderzoeken [...] gebaseerd [is] op het belang van de dienst: nieuwe personeelsleden moeten onmiddellijk operationeel zijn en in hun dagelijks werk doeltreffend kunnen communiceren [...]”.

    93

    Met betrekking tot de inhoud van de reden betreffende de noodzaak dat nieuwe personeelsleden onmiddellijk operationeel zijn, volgt uit het inleidend gedeelte van de bestreden aankondiging en uit punt 1, onder i), van bijlage II bij die aankondiging dat de kandidaten van het betrokken vergelijkend onderzoek slechts als onmiddellijk operationeel worden aangemerkt indien zij „voldoende kennis hebben van een combinatie van talen om hun taken doeltreffend te kunnen uitvoeren [...] en in het bijzonder [...] in hun dagelijks werk efficiënt kunnen communiceren met hun collega’s en leidinggevenden” (zie punt 9 van dit arrest). „Gezien het feit dat het Duits, het Engels en het Frans het meest worden gesproken, vertaald en gebruikt voor administratieve doeleinden door de personeelsleden van de EU-instellingen, moet [derhalve] ten minste een van deze talen door de kandidaten worden gekozen als een van de twee verplichte talen”. „Bovendien is een goede kennis van het Duits, het Engels of het Frans essentieel om de situatie van de gecontroleerde diensten te analyseren, presentaties te geven, overleg te plegen en verslagen op te stellen, zodat efficiënt kan worden samengewerkt en informatie worden uitgewisseld met de gecontroleerde diensten en de bevoegde autoriteiten” (zie punt 8 van dit arrest).

    94

    Gelet op de hierboven in de punten 80 en 81 aangehaalde rechtspraak volstaan de overwegingen in punt 93 – hoewel daaruit naar voren komt dat het belang van de dienst vereist dat nieuwe personeelsleden vanaf hun indiensttreding in staat zijn zich van hun taken te kwijten en doeltreffend te communiceren – op zich niet als bewijs dat de betrokken werkzaamheden, namelijk die van administrateur op het vakgebied audit bij de instellingen waarop de bestreden aankondiging betrekking heeft, concrete kennis van het Duits, het Engels of het Frans vergen, met uitsluiting van de andere officiële talen van de Unie (zie in die zin arrest van 26 maart 2019, Spanje/Parlement, C‑377/16, EU:C:2019:249, punt 72).

    95

    De geldigheid van deze conclusie wordt niet aangetast door de omschrijving in de bestreden aankondiging van de door de aangeworven geslaagde kandidaten te verrichten werkzaamheden.

    96

    Volgens bijlage I bij de bestreden aankondiging, getiteld „Functieomschrijving”, zullen deze geslaagde kandidaten onder meer het volgende tot taak hebben: „de bedrijfsprocessen van de gecontroleerde diensten leren kennen en begrijpen”; het „verrichten van audits op het gebied van prestaties, naleving van de regelgeving en kostenefficiëntie voor een brede waaier van EU-beleidsterreinen en bedrijfsprocessen”; „valideren van auditresultaten met de gecontroleerde dienst”; „publiceren van auditresultaten en -risico’s, en aanbevelingen doen door middel van duidelijke en beknopte (ontwerp)verslagen” en „verlenen van advies/consultancy op verzoek van het management”. Insgelijks volgt uit het inleidend gedeelte van bijlage II bij de bestreden aankondiging dat de betrokken taken erin bestaan om „de situatie van de gecontroleerde diensten te analyseren”, „presentaties [...] [en] overleg” voor te bereiden en „verslagen op te stellen”, zodat „efficiënt kan worden samengewerkt en informatie worden uitgewisseld met de gecontroleerde diensten en de bevoegde autoriteiten”. Daarnaast vermeldt de bestreden aankondiging in de rubriek „Wat houdt de functie in?”, dat „[a]uditors [...] tijdens hun loopbaan [kunnen] worden ingezet om audits te verrichten in verschillende EU- en derde landen”.

    97

    Zoals de Commissie ter terechtzitting naar aanleiding van een maatregel tot organisatie van de procesgang heeft gepreciseerd, moet onder „gecontroleerde instantie” worden verstaan instanties zoals agentschappen van de Unie, de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO), de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (EDPS) of andere instellingen, terwijl met „gecontroleerde dienst” wordt gedoeld op de diensten van de diverse directoraten-generaal van de Commissie. De term „bevoegde autoriteit” verwijst daarentegen naar de begrotingsautoriteiten, te weten de Raad van de Europese Unie en het Parlement.

    98

    Het is echter niet mogelijk om uitsluitend op basis van de taakomschrijving in de bestreden aankondiging uit te maken in hoeverre elk van de drie talen waartoe de keuze van de tweede taal van het betrokken vergelijkend onderzoek beperkt is, de aangeworven geslaagde kandidaten in staat zou stellen om onmiddellijk operationeel te zijn. In het bijzonder bevat deze aankondiging geen enkele aanwijzing dat deze drie talen daadwerkelijk worden gebezigd bij het verrichten van de in bijlage I opgesomde taken of bij de voorbereiding van presentaties, het voeren van overleg en het opstellen van verslagen, waarnaar in het inleidend gedeelte van bijlage II wordt verwezen. Evenmin blijkt uit deze aankondiging dat de drie voormelde talen daadwerkelijk worden gebezigd in de betrekkingen die de met audittaken belaste administrateurs onderhouden met de gecontroleerde instanties of diensten en met de bevoegde autoriteiten.

    99

    De verscheidenheid van het takenpakket waarop de bestreden aankondiging betrekking heeft en dat niet alleen interne audits maar ook missies in verschillende lidstaten en derde landen „voor een brede waaier van EU-beleidsterreinen en bedrijfsprocessen” omvat, duidt er bovendien veeleer op dat de aanwerving van personeel met een gevarieerd talenprofiel een voordeel zou kunnen opleveren voor het functioneren van de dienst, zonder dat dit uitsluit dat de beheersing van een bepaalde taal onontbeerlijk kan zijn.

    100

    Dus ook in het licht van de in de bestreden aankondiging opgenomen taakomschrijving kan de reden betreffende de noodzaak dat nieuwe medewerkers onmiddellijk operationeel zijn, wegens de vage en algemene bewoordingen ervan en bij gebreke van een concrete onderbouwing daarvan in de bestreden aankondiging, niet rechtvaardigen dat de keuze van de tweede taal van het betrokken vergelijkend onderzoek wordt beperkt tot alleen het Duits, het Engels en het Frans.

    101

    In die omstandigheden moet worden onderzocht of de verschillende bewijsstukken die de Commissie in dit verband heeft overgelegd, kunnen aantonen dat de betrokken beperking, gelet op de specifieke functionele kenmerken van de te vervullen posten, objectief en in redelijkheid gerechtvaardigd wordt door de noodzaak dat de kandidaten die voor het betrokken vergelijkend onderzoek geslaagd zijn, onmiddellijk operationeel zijn.

    2) Door de Commissie overgelegde bewijsstukken

    i) Inleidende opmerking

    102

    De Commissie produceert een reeks bewijsstukken waarvan een deel betrekking heeft op haar eigen functioneren en een deel op het functioneren van de Rekenkamer. Aan de hand van deze bewijsstukken wil zij aantonen dat het Duits, het Engels en het Frans zowel binnen haar eigen diensten als binnen die van de Rekenkamer een overwegende rol spelen, zodat nieuwe personeelsleden voldoende kennis van ten minste één van deze drie talen moeten hebben om onmiddellijk operationeel te kunnen zijn. Verder legt zij bepaalde gegevens over waaruit zou blijken dat de drie betrokken talen het meest als vreemde taal worden geleerd in de lidstaten en de meest bekende talen in Europa zijn.

    103

    Voor zover de Italiaanse Republiek van mening is dat de betrokken selectieprocedure alle instellingen aangaat, moet naar aanleiding van de bewijsstukken met betrekking tot de Commissie en de Rekenkamer worden opgemerkt dat de betrokken selectieprocedure volgens de bestreden aankondiging „dient” om een reservelijst aan te leggen voor de aanwerving van administrateurs op het vakgebied audit waaruit „de instellingen van de [...] Unie, voornamelijk de [...] Commissie in Brussel en de [...] Rekenkamer in Luxemburg” kunnen putten voor de aanwerving van nieuwe EU-ambtenaren (zie punten 1 en 8 hierboven).

    104

    Ofschoon de in de bestreden aankondiging gebezigde bewoordingen de mogelijkheid van aanwerving in alle instellingen van de Unie niet lijken uit te sluiten, neemt dit niet weg dat de twee instellingen waarop deze aankondiging voornamelijk betrekking heeft, de Commissie en de Rekenkamer zijn. Bovendien heeft de Commissie ter terechtzitting naar aanleiding van een maatregel tot organisatie van de procesgang verklaard dat de aanwerving door andere instellingen weliswaar mogelijk was, maar uitsluitend indien daarover vooraf overeenstemming was bereikt tussen de in de aankondiging van het vergelijkend onderzoek genoemde instelling en de instelling die voornemens was de betrokken persoon aan te werven. Uit de door de Commissie verstrekte informatie komt echter naar voren dat dit in casu relatief weinig heeft plaatsgevonden, aangezien slechts 4 van de 72 kandidaten die voor het betrokken vergelijkend onderzoek waren geslaagd, door andere werkgevers zijn aangeworven, namelijk 3 door het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) en 1 door EDEO.

    105

    Gelet op deze uiteenzetting dienen de bewijsstukken die de Commissie over haar eigen functioneren en dat van de Rekenkamer heeft overgelegd, in aanmerking te worden genomen en moet worden onderzocht in hoeverre deze relevant zijn voor de beslechting van het onderhavige geschil.

    ii) Bewijsstukken met betrekking tot het functioneren van de Commissie

    – Bewijsstukken met betrekking tot het interne taalgebruik van de Commissie

    106

    De Commissie legt een aantal documenten over waaruit zou blijken dat het Duits, het Engels en het Frans de door haar diensten gebruikte „voertalen” of werktalen zijn.

    107

    Ten eerste gaat het hierbij om mededeling SEC(2000) 2071/6 van de voorzitter van de Commissie van 29 november 2000 betreffende de vereenvoudiging van het besluitvormingsproces van deze instelling en een uittreksel van de op 6 december 2000 opgemaakte notulen van de 1502e vergadering van de Commissie van 29 november 2000 [met als referentie PV(2002) 1502] houdende goedkeuring van deze mededeling door het college van de leden van de Commissie.

    108

    Ten tweede produceert de Commissie haar reglement van orde [C(2000) 3614] (PB 2000, L 308, blz. 26), in de versie zoals die gold ten tijde van de bekendmaking van de bestreden aankondiging, met de bijbehorende uitvoeringsbepalingen, die als bijlage bij haar besluit C(2010) 1200 final van 24 februari 2010 tot wijziging van haar reglement van orde zijn gevoegd. Verder legt zij nog een document over dat de titel „Taalvereisten voor elke besluitvormingsprocedure” draagt en dat door haar wordt omschreven als „de door [haar] voorzitter uitgevaardigde regels voor de vaststelling van de besluiten van de Commissie”. Volgens de Commissie vloeit uit deze „regels” voort dat „elk ontwerpbesluit dat ter besluitvorming volgens de schriftelijke of de mondelinge procedure dan wel de machtigingsprocedure aan het college wordt voorgelegd, in het Engels, het Frans en het Duits moet worden geredigeerd”.

    109

    Naar aanleiding van maatregelen tot organisatie van de procesgang heeft de Commissie bovendien nog een aantal documenten met betrekking tot de uitvoering van de „regels” in het hierboven in punt 108 genoemde document overgelegd, alsook haar mededeling SEC(2006) 1489 final van 20 december 2006 betreffende „de vertaling bij de Commissie”, inclusief een bijlage waarin de „regels voor de vertaling na 2006” worden uiteengezet.

    110

    De Italiaanse Republiek betwist de relevantie van deze documenten. Naar haar mening hebben deze namelijk uitsluitend betrekking op het functioneren van het college van de leden van de Commissie, zonder dat zij op enigerlei wijze aantonen dat de diensten van deze instelling het Duits, het Engels en het Frans als voertaal gebruiken. Bovendien heeft zij ter terechtzitting gesteld dat mededeling SEC(2006) 1489 final als een nieuw element moet worden beschouwd en wegens de tardieve aard ervan dus buiten beschouwing moet worden gelaten.

    111

    De Commissie brengt hiertegen in dat de in de punten 107 tot en met 109 van dit arrest genoemde documenten van toepassing zijn op het opstellen van elke ontwerphandeling die door haar moet worden goedgekeurd, hetgeen noodzakelijkerwijs impliceert „dat het [haar] diensten zijn die dit ontwerp uitwerken”. Aangezien de voorzitter van de Commissie op basis van de uitvoeringsbepalingen van het reglement van orde voorschriften heeft uitgevaardigd volgens welke het Duits, het Engels en het Frans de voertalen zijn, dat wil zeggen „de talen waarin ontwerphandelingen ter goedkeuring aan het college moeten worden voorgelegd”, zijn dergelijke voorschriften immers „onvermijdelijk van invloed op de werkzaamheden van de diensten die deze documenten in deze talen moeten redigeren”. Wat voorts de in punt 109 genoemde mededeling aangaat, heeft de Commissie ter terechtzitting betoogd dat dit document bedoeld was ter aanvulling op haar reactie op de door het Gerecht tot haar gerichte maatregelen tot organisatie van de procesgang, zodat het niet wegens tardieve indiening buiten beschouwing moet worden gelaten.

    112

    Dienaangaande zij om te beginnen met betrekking tot mededeling SEC(2000) 2071/6 opgemerkt dat de Commissie naar punt 2.2 van dit document verwijst, waarin het aantal „werktalen” volgens haar zou zijn beperkt tot drie.

    113

    Geconstateerd moet evenwel worden dat mededeling SEC(2000) 2071/6 in wezen een evaluatie behelst van de verschillende soorten besluitvormingsprocedures van het college van de leden van de Commissie, zoals die waren voorzien in de ten tijde van de uitvaardiging van die mededeling geldende versie van haar reglement van orde, gecombineerd met een voorstel tot vereenvoudiging van die procedures. In die context en onder verwijzing naar een specifiek soort procedure, namelijk de schriftelijke procedure, bepaalt punt 2.2 van de betrokken mededeling dat „documenten moeten worden verspreid in de drie werktalen van de Commissie”, zonder overigens te vermelden welke talen dit zijn. Deze loutere verwijzing volstaat echter niet als bewijs dat het Duits, het Engels en het Frans de talen zijn die daadwerkelijk door alle diensten van de Commissie in hun dagelijkse werkzaamheden worden gebruikt, ook al wordt daarin de term „werktalen” gebezigd.

    114

    Bovendien wordt de strekking van deze verwijzing genuanceerd door andere passages van mededeling SEC(2000) 2071/6.

    115

    Zo volgt ten eerste uit punt 2.2 van mededeling SEC(2000) 2071/6 dat in het kader van de machtigingsprocedure, waarmee de Commissie een of meer van haar leden kan machtigen om besluiten in haar naam en onder haar verantwoordelijkheid te nemen, de tekst van het vast te stellen besluit wordt „gesteld in een enkele werktaal en/of de authentieke versies van dat besluit”.

    116

    Ten tweede benadrukt punt 5.2 van mededeling SEC(2000) 2071/6, dat het opschrift „Vereenvoudiging van de taalregeling” draagt, de rol van het directoraat-generaal (DG) Vertaling van de Commissie, dat „volledig betrokken [is] bij het [besluitvormings-]proces”. In dit punt wordt onder meer gepreciseerd dat „een van de voornaamste oorzaken van vertraging bij het inleiden of afronden van schriftelijke en machtigingsprocedures gelegen is in het wachten op vertalingen, waaronder teksten die door juristen-linguïsten zijn gereviseerd”, waardoor het van essentieel belang zou zijn om de betrokken documenten tijdig aan DG Vertaling te doen toekomen.

    117

    In het licht van het voorgaande kunnen uit mededeling SEC(2000) 2071/6 geen nuttige conclusies worden getrokken omtrent het daadwerkelijke gebruik van het Duits, het Engels en het Frans bij de dagelijkse werkzaamheden van de diensten van de Commissie, laat staan bij de uitvoering van de taken waarop de bestreden aankondiging betrekking heeft.

    118

    Aan deze constatering wordt niet afgedaan door de andere documenten in het licht waarvan mededeling SEC(2000) 2071/6 volgens de Commissie zou moeten worden geanalyseerd, te weten haar reglement van orde, de bijbehorende uitvoeringsbepalingen en het document „Taalvereisten voor elke besluitvormingsprocedure” (zie punt 108 hierboven).

    119

    Wat het reglement van orde van de Commissie betreft, zij er allereerst op gewezen dat dit reglement geen bepalingen bevat met betrekking tot de talen die moeten worden gebruikt door de in hoofdstuk I bedoelde organen, namelijk de als college handelende leden van de Commissie, haar voorzitter en haar secretaris-generaal, noch met betrekking tot de werktalen die moeten worden gebruikt door de in hoofdstuk II bedoelde diensten van deze instelling. Alleen artikel 17 van het reglement van orde, dat betrekking heeft op de waarmerking van door de Commissie goedgekeurde besluiten, bepaalt dat deze waarmerking geschiedt „in de taal of talen waarin zij authentiek zijn”, dat wil zeggen, overeenkomstig lid 5 van dat artikel, „alle officiële talen van de [...] Unie wanneer het gaat om besluiten met een algemene strekking en de taal of de talen van de adressaten wanneer het andere besluiten betreft”.

    120

    Volgens de door de Commissie ter terechtzitting verstrekte informatie moet niettemin rekening worden gehouden met de artikelen 6 en 12 tot en met 14 van haar reglement van orde en de bijbehorende uitvoeringsbepalingen. Zij stelt bovendien dat het document „Taalvereisten voor elke besluitvormingsprocedure” op basis van deze uitvoeringsbepalingen is vastgesteld.

    121

    Artikel 6 van het reglement van orde van de Commissie bepaalt in lid 1 dat „[de] voorzitter [...] de agenda van elke vergadering van de Commissie vast[stelt]”, en in lid 4 dat „[de] agenda en de noodzakelijke werkdocumenten [...] aan de leden van de Commissie [worden] verstrekt volgens de regels die zij overeenkomstig de uitvoeringsbepalingen vaststelt”.

    122

    De artikelen 12 tot en met 14 van het reglement van orde van de Commissie hebben betrekking op de andere besluitvormingsprocedures dan de in artikel 8 bedoelde mondelinge procedure en regelen respectievelijk de schriftelijke procedure, de machtigingsprocedure en de delegatieprocedure. Wat met name de schriftelijke procedure aangaat, bepaalt artikel 12, lid 2, van het reglement van orde dat „de tekst van het voorstel schriftelijk aan alle leden van de Commissie op de overeenkomstig de uitvoeringsbepalingen door haar vastgestelde wijze [wordt] overgelegd”.

    123

    Alle in punt 122 hierboven genoemde bepalingen van het reglement van orde van de Commissie worden nader uitgewerkt in de uitvoeringsbepalingen van dit reglement van 24 februari 2010.

    124

    Meer concreet bevatten de uitvoeringsbepalingen van artikel 6 van het reglement van orde van de Commissie een lid 6‑4, met als opschrift „Indiening en verspreiding van documenten en taalregeling”, dat luidt als volgt:

    „6‑4.3 Documenten die ter vergadering van de Commissie zullen worden besproken, worden aan de leden van de Commissie verstrekt:

    in de talen die door de voorzitter zijn bepaald, rekening houdend met de minimale behoeften van de leden van de Commissie

    en in de taal of talen die met name vereist zijn voor de inwerkingtreding van de handeling en de kennisgeving ervan aan de adressaten

    [...].

    6‑4.5. Voor de officiële toezending aan de andere communautaire instellingen en/of de bekendmaking in het [Publicatieblad] is vereist dat de teksten in alle officiële talen beschikbaar zijn.

    6‑4.6 De voorzitter beoordeelt elke situatie waarin niet is voldaan aan de [in lid] [...] 6‑4.3, eerste streepje, gestelde voorwaarden. Afhankelijk van de omstandigheden kan hij besluiten de kwestie op de agenda van een volgende vergadering te plaatsen.

    Uitstel is noodzakelijk wanneer de taal of talen die met name vereist zijn voor de inwerkingtreding van de handeling en de kennisgeving ervan aan de adressaten, niet beschikbaar is/zijn ten tijde van de vaststelling van de handeling.”

    125

    Daarnaast bevatten de uitvoeringsbepalingen van artikel 12 van het reglement van orde van de Commissie een lid 12‑13, met als opschrift „Taalregeling voor schriftelijke procedures”, dat bepaalt:

    „12‑13.1 Documenten die in een schriftelijke procedure worden ingediend, worden aan de leden van de Commissie verstrekt:

    in de talen die door de voorzitter zijn bepaald, rekening houdend met de minimale behoeften van de leden van de Commissie. De voorzitter beoordeelt elke uitzonderlijke situatie (waaronder grote crises, natuurrampen of andere bijzondere situaties) waarin deze talen om naar behoren gemotiveerde redenen niet beschikbaar kunnen zijn

    en in de taal of talen die met name vereist zijn voor de inwerkingtreding van de handeling en de kennisgeving ervan aan de adressaten

    [...].

    12‑13.3 Voor de officiële toezending aan de andere communautaire instellingen en/of de bekendmaking in het [Publicatieblad] is vereist dat de teksten in alle officiële talen beschikbaar zijn.”

    126

    Wat de gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van de artikelen 13 en 14 van het reglement van orde van de Commissie betreft, luidt lid 13/14‑4, met als opschrift „Taalregeling voor machtigings- of delegatieprocedures”, als volgt:

    „13/14‑4.1 Om de verleende bevoegdheden uit te oefenen moeten de documenten, afhankelijk van het geval, beschikbaar zijn in de volgende taalversies:

    de taal of talen die vereist zijn voor de inwerkingtreding van de handeling;

    de taal of talen die vereist zijn voor de kennisgeving van de handeling aan de adressaten;

    in de overige gevallen, de taal of talen die door de voorzitter zijn bepaald, rekening houdend met de minimale behoeften van de leden van de Commissie of overeenkomstig de behoeften in verband met de vaststelling van de handeling

    [...].

    13/14‑4.3 Voor de officiële toezending aan de andere communautaire instellingen en/of de bekendmaking in het [Publicatieblad] is vereist dat de teksten in alle officiële talen beschikbaar zijn.”

    127

    Het document „Taalvereisten voor elke besluitvormingsprocedure” ten slotte is volgens de Commissie hoofdzakelijk bedoeld ter nadere uitwerking van de in de punten 124 tot en met 126 hierboven weergegeven uitvoeringsbepalingen van haar reglement van orde. In dit document is onder meer sprake van het gebruik van „proceduretalen”, een begrip dat blijkens het betoog van de Commissie doelt op de talen die ertoe dienen de inhoud van een ontwerphandeling te begrijpen met het oog op de vaststelling ervan door het college van haar leden of, in voorkomend geval, een gedelegeerd orgaan. Uit dit document volgt dat de „proceduretalen” het Duits, het Engels en het Frans zijn en dat het gebruik ervan varieert naargelang van het soort besluitvormingsprocedure.

    128

    Zo wordt ten aanzien van mondelinge en schriftelijke procedures in het document „Taalvereisten voor elke besluitvormingsprocedure” bepaald dat een ontwerphandeling inclusief eventuele bijlagen aan de leden van de Commissie wordt voorgelegd in de drie proceduretalen en, in voorkomend geval, in de taal of talen die vereist zijn voor de inwerkingtreding of kennisgeving van de betrokken handeling. Verder wordt gepreciseerd dat nadat een dergelijke handeling is vastgesteld, de andere talen die vereist zijn voor de bekendmaking of de toezending aan andere instellingen van de Unie zo spoedig mogelijk moeten volgen.

    129

    Ten aanzien van machtigings- of delegatieprocedures volgt uit het document „Taalvereisten voor elke besluitvormingsprocedure” dat het gedelegeerde orgaan ermee kan instemmen om een handeling uitsluitend op basis van een enkele proceduretaal vast te stellen, maar dat de andere taal of talen die in voorkomend geval vereist zijn voor de bekendmaking of kennisgeving van die handeling ook beschikbaar moeten worden gesteld. Daarnaast wordt – evenals ten aanzien van mondelinge en schriftelijke procedures – in dit document vermeld dat de andere talen die eventueel vereist zijn voor de bekendmaking of de toezending aan andere instellingen van de Unie, zo spoedig mogelijk moeten volgen.

    130

    Voorts bepaalt het document „Taalvereisten voor elke besluitvormingsprocedure” dat de voorzitter van de Commissie onder bepaalde voorwaarden kan toestaan dat hier en daar of permanent wordt afgeweken van het aantal proceduretalen dat moet worden gebruikt om een besluitvormingsprocedure in te leiden of voor zowel de inleiding van een dergelijke procedure als de vaststelling van de handeling.

    131

    Wat in het bijzonder de permanente uitzonderingen aangaat, preciseert het document „Taalvereisten voor elke besluitvormingsprocedure” dat deze uitzonderingen voor sommige telkens terugkomende dossiers kunnen worden toegestaan in een officieel memorandum van de secretaris-generaal of het kabinet van de voorzitter. Als voorbeeld worden daarbij genoemd uitzonderingen die worden toegestaan voor besluiten of mededelingen die met name volgens de schriftelijke procedure worden vastgesteld op tal van gebieden, zoals de vaststelling van beperkende maatregelen op grond van artikel 29 VEU, het stabiliteitsinstrument, externe betrekkingen, individuele beschikkingen inzake staatssteun, uitvoeringsmaatregelen op het gebied van mededingingsregelingen, misbruik van machtspositie en concentraties en, ten slotte, de ondertekening van kaderovereenkomsten met internationale organisaties.

    132

    In dit verband moet worden opgemerkt dat de hierboven in de punten 107 en 108 genoemde teksten tezamen beschouwd niet kunnen worden aangemerkt als uitvoeringsbepalingen in het reglement van orde van de Commissie van de bij verordening nr. 1 vastgestelde algemene taalregeling, in de zin van artikel 6 van deze verordening. Zoals de Commissie heeft toegelicht naar aanleiding van de maatregelen tot organisatie van de procesgang die het Gerecht in het kader van de onderhavige zaak tot haar heeft gericht, vormen deze teksten slechts de weerspiegeling van een sinds jaar en dag bestaande administratieve praktijk binnen deze instelling om het Duits, het Engels en het Frans te hanteren als de talen waarin documenten beschikbaar moeten worden gesteld om ter goedkeuring te kunnen worden voorgelegd aan het college van commissarissen.

    133

    Wat in het bijzonder de aard ervan betreft, heeft de Commissie gepreciseerd dat het document „Taalvereisten voor elke besluitvormingsprocedure” afkomstig was uit de „Handleiding operationele procedures”, een door de diensten van haar secretariaat-generaal opgestelde interne elektronische gids die onder meer tot doel heeft om voornoemde administratieve praktijk schriftelijk vast te leggen. Met betrekking tot de datum van vaststelling en de toepassing in de tijd van deze handleiding heeft de Commissie verwezen naar memorandum SEC(2003) 153 van haar secretaris-generaal ter attentie van de directeuren-generaal en de diensthoofden van 11 februari 2003 betreffende de actualisering van deze handleiding en de publicatie ervan op haar Intranet-site.

    134

    Gesteld dat de versie die de Commissie tezamen met haar verweerschrift heeft overgelegd inderdaad overeenkomt met de versie zoals die ten tijde van de bekendmaking van de bestreden aankondiging bestond, dan nog laat dit onverlet dat het uit de „Handleiding operationele procedures” afkomstige document niet op één lijn kan worden gesteld met een besluit van haar voorzitter om te bepalen in welke talen documenten aan het college moeten worden voorgelegd in de zin van de leden 6‑4.3, eerste streepje, 12‑13.1, eerste streepje en 13/14‑4.1, derde streepje, van de uitvoeringsbepalingen van het reglement van orde van de Commissie. Bovendien bevat het dossier geen enkele aanwijzing dat dit document formeel is goedgekeurd door de voorzitter van de Commissie, laat staan door het college van haar leden.

    135

    In algemene zin heeft de Commissie naar aanleiding van de maatregelen tot organisatie van de procesgang die het Gerecht in het kader van de onderhavige zaak tot haar heeft gericht, erkend dat er geen intern besluit tot vaststelling van de werktalen binnen haar instelling bestond.

    136

    Na deze inleidende opmerkingen moet worden geconstateerd dat de door de Commissie overgelegde documenten slechts tot doel hebben om te bepalen welke talen noodzakelijk zijn voor het verloop van de verschillende besluitvormingsprocedures van de Commissie, zodat zij niet kunnen rechtvaardigen dat de keuze van de tweede taal van het betrokken vergelijkend onderzoek, gelet op de specifieke functionele kenmerken van de in de bestreden aankondiging bedoelde posten, wordt beperkt tot het Duits, het Engels en het Frans.

    137

    Meer in het bijzonder blijkt niet uit deze documenten, en nog minder uit de overige elementen van het dossier, dat er een noodzakelijk verband bestaat tussen de besluitvormingsprocedures van de Commissie, waaronder met name die van het college van haar leden, en de werkzaamheden die door de kandidaten die voor het litigieuze vergelijkend onderzoek zijn geslaagd, zouden moeten worden verricht, namelijk de in punt 96 hierboven omschreven auditwerkzaamheden. Voor zover de leden van een bepaalde instelling bij hun beraadslagingen uitsluitend gebruik maken van een of meer bepaalde talen, mag namelijk niet zonder meer worden verondersteld dat een nieuw aangeworven ambtenaar die geen van deze talen beheerst, niet in staat zou zijn om zich onmiddellijk nuttig te maken in de betrokken instelling [arrest van 15 september 2016, Italië/Commissie, T‑353/14 en T‑17/15, EU:T:2016:495, punten 121 en 122 (niet gepubliceerd)]. Dit geldt a fortiori wanneer het, zoals in casu, om zeer specifieke werkzaamheden gaat die a priori geen nauwe samenhang vertonen met de werkzaamheden van het college van commissarissen.

    138

    Uit de documenten van de Commissie blijkt evenmin dat de drie talen die als „proceduretalen” zijn aangemerkt, daadwerkelijk door haar diensten worden gebruikt bij hun dagelijkse werkzaamheden. Bovendien volgt uit mededeling SEC(2000) 2071/6 (zie punt 116 hierboven) dat de vertaaldienst van deze instelling „volledig” betrokken is bij het besluitvormingsproces. In deze mededeling wordt tevens melding gemaakt van de tijd die gemoeid gaat met het verkrijgen van vertalingen, met inbegrip van door juristen-linguïsten gereviseerde teksten, en van de noodzaak om de betrokken documenten tijdig aan de vertaaldienst toe te zenden. Dit wijst er dus op dat niet de dienst die inhoudelijk verantwoordelijk is voor het opstellen van een document, maar DG Vertaling ervoor zorgdraagt dat het betrokken document wordt opgesteld in de proceduretalen die vereist zijn om het aan het college van de leden te kunnen voorleggen, en dat de verantwoordelijke dienst de vertaalde tekst enkel controleert. Het lijkt immers moeilijk voorstelbaar dat een dienst, afgezien van dit directoraat-generaal, van elk van zijn personeelsleden zou kunnen verlangen dat het drie taalversies verstrekt van de aan het college ter goedkeuring voor te leggen documenten.

    139

    Aangezien ten slotte geen enkele ambtenaar voldoende kennis hoeft te hebben van alle drie talen die in de bestreden aankondiging worden verlangd, is het al net zo moeilijk voorstelbaar dat het opstellen van een ontwerphandeling in de taalversies die vereist zijn om dit ontwerp aan het college te kunnen voorleggen, gelijkelijk wordt verdeeld over een overeenkomstig aantal ambtenaren van de dienst die verantwoordelijk is voor de redactie ervan, temeer daar er geen enkele garantie is dat binnen elke dienst ambtenaren met voldoende kennis van alle drie betrokken talen worden aangeworven.

    140

    Aan deze beoordeling wordt niet afgedaan door de argumenten die de Commissie ontleent aan mededeling SEC(2006) 1489 final. Volgens deze instelling blijkt uit dit document, en met name uit de bijlage getiteld „Regels voor de vertaling na 2006”, dat voor documenten voor intern gebruik alleen een vertaling in het Engels, het Frans en het Duits is vereist, naast een eventuele authentieke taal. Uit die mededeling zou bovendien blijken dat, afgezien van DG Vertaling, ook de andere diensten van de Commissie voor vertalingen moeten zorgen door een beroep te doen op de talenkennis van hun personeel, de zogeheten „grijze” vertalingen.

    141

    Dienaangaande zij ten eerste opgemerkt dat de inhoud van mededeling SEC(2006) 1489 final de beoordeling in de punten 138 en 139 van dit arrest niet ontkracht, maar juist bevestigt. In het als bijlage aan die mededeling gehechte document „Regels voor de vertaling na 2006” worden het Duits, het Engels en het Frans namelijk slechts genoemd als doeltalen waarin bepaalde categorieën documenten moeten worden vertaald, zonder te bepalen wat de brontaal daarvan is. Bovendien is voor het merendeel van de in deze bijlage bedoelde categorieën documenten voorzien in een vertaling in alle officiële talen, terwijl een vertaling in uitsluitend het Duits, het Engels en het Frans in feite de uitzondering vormt.

    142

    Ten tweede wordt het argument betreffende het maken van „grijze” vertalingen niet onderbouwd met enig bewijs omtrent de exacte verhouding tussen dit type vertalingen en de totale hoeveelheid vertalingen die binnen de Commissie worden gerealiseerd. Hoewel in punt 2.2 van mededeling SEC(2006) 1489 final wordt erkend dat het „uiterst moeilijk is deze vertalingen te kwantificeren wegens het ontbreken van betrouwbare kengetallen”, bevat punt 3.1 niettemin een raming voor 2007, volgens welke DG Vertaling 1700000 bladzijden zou hebben vertaald, terwijl de „grijze” vertalingen 100000 bladzijden beslaan. Aangezien dit laatste cijfer betrekking heeft op alle andere diensten van de Commissie dan DG Vertaling, moge het duidelijk zijn dat de „grijze” vertalingen slechts een zeer geringe hoeveelheid vertegenwoordigen in verhouding tot het volume dat door DG Vertaling alleen wordt gerealiseerd. Bovenal bevat het dossier geen enkele aanwijzing dat deze „grijze” vertalingen de drie voornoemde talen als doeltaal hadden.

    143

    In deze omstandigheden moet worden aangenomen dat mededeling SEC(2006) 1489 final niet relevant is voor de beslechting van het onderhavige geschil, zonder dat een uitspraak hoeft te worden gedaan over de ontvankelijkheid ervan.

    144

    In elk geval moet worden vastgesteld – los zelfs van de vraag of er een verband bestaat tussen de besluitvormingsprocedures van de Commissie en de specifieke werkzaamheden waarop de bestreden aankondiging betrekking heeft – dat de door deze instelling overgelegde documenten er geenszins op duiden dat de drie „proceduretalen” exclusief worden gebruikt in de procedures waarop zij betrekking hebben.

    145

    Ten eerste blijkt uit het document „Taalvereisten voor elke besluitvormingsprocedure”, gelezen in samenhang met de uitvoeringsbepalingen van het reglement van orde van de Commissie, namelijk weliswaar dat het inleiden van een besluitvormingsprocedure in de regel en onverminderd de mogelijkheid om in de machtigings- en delegatieprocedure met één taal te volstaan, vereist dat de ontwerphandeling in de drie proceduretalen wordt opgesteld, maar dit neemt niet weg dat de vaststelling van dit ontwerp kan impliceren of noodzakelijkerwijs impliceert – afhankelijk van de uit de aard van de betrokken handeling voortvloeiende vereisten – dat de betrokken handeling ook beschikbaar moet zijn in een of meer andere taalversies of zelfs, wanneer de betrokken handeling in het Publicatieblad van de Europese Unie moet worden bekendgemaakt of aan andere instellingen moet worden toegezonden, in alle officiële talen van de Unie.

    146

    Ten tweede kan, zoals eveneens uit het document „Taalvereisten voor elke besluitvormingsprocedure” naar voren komt, worden afgeweken van het aantal proceduretalen dat wordt gebruikt om een besluitvormingsprocedure in te leiden of zelfs om een ontwerphandeling vast te stellen (zie punt 130 hierboven).

    147

    Wat met name de in punt 131 hierboven genoemde permanente uitzonderingen betreft, bepaalt het document „Taalvereisten voor elke besluitvormingsprocedure” bijvoorbeeld dat individuele beschikkingen inzake staatssteun worden geredigeerd in een van de proceduretalen, „doorgaans het Engels of het Frans”. Wat betreft de overige terreinen waarop dit soort uitzonderingen mogelijk is, blijkt uit de memoranda van de secretaris-generaal van de Commissie die deze instelling naar aanleiding van maatregelen tot organisatie van de procesgang aan het Gerecht heeft voorgelegd, dat ontwerphandelingen in één enkele proceduretaal mogen worden opgesteld. Geconstateerd moet evenwel worden dat in deze memoranda niet wordt aangegeven welke van de drie proceduretalen concreet mag worden gebruikt, zodat daaruit geen nuttige conclusies kunnen worden getrokken.

    148

    Bovendien mag niet uit het oog worden verloren dat het volgens het document „Taalvereisten voor elke besluitvormingsprocedure” altijd mogelijk is om af en toe een uitzondering op de taalregeling van een bepaalde ontwerphandeling toe te staan, ongeacht het soort besluitvormingsprocedure.

    149

    Gelet op de voorgaande analyse moet worden vastgesteld dat de Commissie met de overgelegde documenten niet slaagt in het bewijs dat de beperking van de keuze van de tweede taal van het in de bestreden aankondiging bedoelde vergelijkend onderzoek geschikt is om aan reële behoeften van de dienst te beantwoorden, zodat niet is komen vast te staan dat het, gelet op de specifieke functionele kenmerken van de in die aankondiging bedoelde posten, in het belang van de dienst is dat de nieuwe medewerkers onmiddellijk operationeel zijn.

    – Bewijsstukken met betrekking tot de talen die door het met audittaken belaste personeel van de Commissie worden gebruikt

    150

    De Commissie legt twee bijlagen over met statistische gegevens die DG Personele middelen heeft verzameld over de talen die door de met audittaken belaste ambtenaren en overige personeelsleden van de diverse diensten worden gebruikt. Volgens de Commissie blijkt uit deze bijlagen dat het Duits, het Engels en het Frans de drie talen zijn die als werk- of voertaal worden gebruikt door de administrateurs die de in de bestreden aankondiging bedoelde werkzaamheden verrichten.

    151

    De Italiaanse Republiek betoogt dat uit de gegevens over de talenkennis van het betrokken personeel geen conclusies kunnen worden getrokken over de werkelijke gang van zaken op het gebied van de interne communicatie binnen de betrokken diensten. De enige relevante vraag is volgens haar wat de belangrijkste voertaal of -talen zijn, dat wil zeggen de talen die een doeltreffende communicatie tussen personen met een verschillende moedertaal mogelijk maken.

    152

    In de eerste plaats zij opgemerkt dat de bijlage „Gegevens over het gebruik van het Engels, het Duits en het Frans als voertaal door het personeel van de Commissie dat op 30.9.2016 werkzaam is op het vakgebied audit” een overzicht biedt van de talen die de administrateurs die als ambtenaar of tijdelijke functionaris belast zijn met taken op het gebied van interne audit, externe audit en auditmanagement (beleidsmedewerkers), dat wil zeggen in totaal 430 administrateurs, hebben opgegeven als hun eerste, tweede en derde taal.

    153

    Wat de gegevens over „taal 1” betreft – wat uiteraard de moedertaal van de betrokken personen is [zie in die zin arrest van 15 september 2016, Italië/Commissie, T‑353/14 en T‑17/15, EU:T:2016:495, punt 134 (niet gepubliceerd)] – zijn de drie talen die het vaakst zijn opgegeven het Frans (68 personen), het Nederlands (53 personen) en het Engels (46 personen), gevolgd door onder meer het Spaans (31 personen) en het Duits en het Italiaans (beide 26 personen).

    154

    Wat de gegevens over „taal 2” betreft, zijn de drie talen die het vaakst zijn opgegeven het Engels (312 personen), het Frans (72 personen) en het Duits (14 personen), gevolgd door onder meer het Italiaans (7 personen), het Spaans (5 personen) en het Nederlands (4 personen). Ten aanzien van het kennisniveau van de hier opgegeven talen heeft de Commissie ter terechtzitting verduidelijkt dat moet worden aangenomen dat dit overeenkomt met niveau B2 van het Gemeenschappelijk Europees referentiekader (CEFR), dat wil zeggen „voldoende” kennis.

    155

    Wat ten slotte de gegevens over „taal 3” betreft, zijn het Frans (184 personen), het Engels (51 personen) en het Duits (49 personen) de drie talen die als eerste zijn opgegeven, gevolgd door het Spaans (29 personen), het Nederlands (25 personen) en het Italiaans (8 personen). Ter terechtzitting kon de Commissie, daartoe door het Gerecht verzocht, geen details verstrekken over het kennisniveau van de hier opgegeven talen.

    156

    Overigens verdient aandacht dat uit de bijlage „Gegevens over het gebruik van het Engels, het Duits en het Frans als voertaal door het personeel van de Commissie dat op 30.9.2016 werkzaam is op het vakgebied audit” blijkt dat de daarin opgenomen gegevens de stand van deze talenkennis weerspiegelen op een datum die na de bekendmaking van de bestreden aankondiging ligt, namelijk 12 mei 2016. Gelet op de geringe tijdsspanne tussen deze twee data kunnen deze gegevens niettemin als een globale weergave van de algemene stand van de talenkennis op de datum van die bekendmaking worden beschouwd. Derhalve dienen deze gegevens in aanmerking te worden genomen in het kader van de beoordeling van de juistheid van de in de bestreden aankondiging genoemde reden betreffende de noodzaak dat nieuwe medewerkers onmiddellijk operationeel zijn.

    157

    Geconstateerd moet echter worden dat de betrokken gegevens slechts de talenkennis van de administrateurs die een auditfunctie bij de Commissie uitoefenen, in beeld brengen. Noch als zodanig noch in samenhang met de in de punten 106 tot en met 149 van dit arrest onderzochte documenten kunnen zij derhalve aantonen welke voertaal of -talen daadwerkelijk door de verschillende diensten waarvan deze gegevens afkomstig zijn, worden gebruikt in hun dagelijkse werkzaamheden, laat staan welke taal of talen onontbeerlijk zijn om de in de bestreden aankondiging bedoelde functies te kunnen uitoefenen. Uit deze gegevens blijkt dus niet van welke taal of talen de kandidaten die voor het in de bestreden aankondiging bedoelde vergelijkend onderzoek geslaagd zijn, voldoende kennis moeten hebben om als administrateur onmiddellijk operationeel te zijn.

    158

    Om dezelfde redenen is ook het door de Commissie geproduceerde aanvullende bewijs van de talenkennis van haar personeel dat werkzaam is op het vakgebied audit en tot de functiegroep AST en de categorie arbeidscontractanten behoort, niet relevant voor de beslechting van het onderhavige geschil.

    159

    Daarnaast zij eraan herinnerd dat, zoals uit de rechtspraak voortvloeit, het feit dat de kandidaten van een vergelijkend onderzoek slechts uit een beperkt aantal officiële talen hun tweede taal kunnen kiezen, niet objectief gerechtvaardigd en evenredig kan worden geacht wanneer tot die talen – naast een taal waarvan de kennis wenselijk of zelfs noodzakelijk is – andere talen behoren die de potentiële geslaagde kandidaten van een vergelijkend onderzoek geen bijzonder voordeel bieden ten opzichte van een andere officiële taal. Indien men als alternatief voor de enige taal waarvan de kennis een voordeel voor de nieuw aangeworven ambtenaar vormt, andere talen toestaat waarvan de kennis geen voordeel oplevert, bestaat er geen enkele geldige reden waarom men niet eveneens alle andere officiële talen zou toestaan [arrest van 15 september 2016, Italië/Commissie, T‑353/14 en T‑17/15, EU:T:2016:495, punt 140 (niet gepubliceerd)].

    160

    Dus ook al zou de talenkennis van het personeel in actieve dienst inderdaad kunnen worden opgevat als een aanwijzing dat nieuwe medewerkers uitsluitend onmiddellijk operationeel kunnen zijn op het vlak van de interne communicatie indien zij een taal beheersen die in hoge mate onder dat personeel is verbreid, dan nog kunnen de door de Commissie in casu overgelegde gegevens de in de bestreden aankondiging bedoelde beperking van de keuze van de tweede taal van het betrokken vergelijkend onderzoek niet rechtvaardigen.

    161

    Blijkens een analyse van de gegevens met betrekking tot de talen die als „taal 1” en „taal 2” zijn opgegeven (zie punten 153 en 154 hierboven), kan namelijk alleen het hebben van voldoende kennis van het Engels als een voordeel voor de potentiële geslaagde kandidaten van het betrokken vergelijkend onderzoek worden beschouwd. Aan de hand van deze gegevens kan echter niet worden verklaard waarom een kandidaat met bijvoorbeeld een grondige kennis van het Italiaans en voldoende kennis van het Duits onmiddellijk operationeel zou kunnen zijn op het vlak van de interne communicatie, terwijl een kandidaat met een grondige kennis van het Italiaans en voldoende kennis van het Nederlands of het Spaans dat niet zou kunnen zijn.

    162

    Wat voorts de gegevens over „taal 3” aangaat, moet worden gepreciseerd dat deze – los van het feit dat zij de beoordeling in punt 161 van dit arrest geenszins ontkrachten – hoe dan ook niet in aanmerking kunnen worden genomen. Uit artikel 45, lid 2, van het Statuut volgt immers dat ambtenaren vóór hun eerste bevordering na aanwerving dienen aan te tonen dat zij in staat zijn in een derde taal te werken. In casu blijkt uit de door de Commissie verstrekte bijlage echter nergens dat alle daarin bedoelde ambtenaren een dergelijke bekwaamheid reeds hebben aangetoond of reeds hun eerste bevordering hebben gekregen. Bovendien heeft deze bijlage niet alleen betrekking op ambtenaren maar ook op tijdelijke functionarissen en arbeidscontractanten, die niet onder dezelfde bevorderingsregeling van het Statuut vallen (zie in die zin, ten aanzien van arbeidscontractanten, arrest van 26 maart 2019, Spanje/Parlement, C‑377/16, EU:C:2019:249, punt 58).

    163

    Dit betekent dat de gegevens over de talenkennis van het personeel van de Commissie dat werkzaam is op het vakgebied audit, in het licht van de doelstelling om over geslaagde kandidaten te beschikken die onmiddellijk operationeel zijn, geen rechtvaardiging kunnen vormen voor de beperking van de keuze van de tweede taal van het betrokken vergelijkend onderzoek.

    164

    In de tweede plaats produceert de Commissie een document met gegevens die binnen haar interne auditdienst zijn verzameld en waaruit zou blijken dat die dienst alleen in het Engels en het Frans overleg voert met andere diensten van de Commissie, terwijl de eindverslagen van de audits uitsluitend in het Engels worden vastgesteld.

    165

    Aangezien dit document geen enkele aanwijzing bevat dat het Duits binnen de betrokken diensten wordt gebruikt als werk- of voertaal, is het niet relevant voor de beslechting van het onderhavige geschil.

    iii) Bewijsstukken met betrekking tot het functioneren van de Rekenkamer

    166

    De Commissie legt drie bijlagen met betrekking tot de Rekenkamer over, waarvan de eerste twee betrekking hebben op bepaalde taalvereisten die binnen deze instelling gelden en de derde op de talenkennis van het personeel ervan. Naar haar mening tonen deze documenten aan dat de voertalen die door de diensten van de Rekenkamer worden gebruikt, het Duits, het Engels en het Frans zijn.

    167

    De Italiaanse Republiek betwist de relevantie van deze bijlagen. Zij voert daartoe aan dat de eerste twee bijlagen enkel betrekking hebben op de voorbereiding en het verloop van de vergaderingen van de leden van de Rekenkamer, terwijl uit de derde bijlage geen conclusies kunnen worden getrokken over de talen die binnen de diensten van deze instelling als voertaal worden gebruikt.

    – Bewijsstukken met betrekking tot het interne taalgebruik van de Rekenkamer

    168

    In de eerste plaats produceert de Commissie besluit 22/2004 van de Rekenkamer van 25 mei 2004 inzake de regels voor de vertaling van documenten ten behoeve van de vergaderingen van haar leden, de controlegroepen en het Administratief Comité (hierna: „besluit 22/2004”). Naar aanleiding van maatregelen tot organisatie van de procesgang heeft de Commissie ter terechtzitting bevestigd dat dit besluit inderdaad van toepassing was op de datum van bekendmaking van de bestreden aankondiging en dat het nog steeds van kracht was, zonder hiervoor evenwel nader bewijs te leveren.

    169

    Voor zover besluit 22/2004 daadwerkelijk van toepassing was op die datum, zij opgemerkt dat volgens artikel 1 ervan „de schrijftalen/spiltalen van de Rekenkamer het Engels en het Frans zijn”.

    170

    Volgens artikel 2 van besluit 22/2004 „wordt elk verzoek om een vertaling ingediend via het geautomatiseerde aanvraagsysteem voor vertalingen (Artemis)”.

    171

    Artikel 4 van besluit 22/2004 preciseert:

    „Alle originele documenten worden opgesteld in een van de schrijftalen. Uitzonderingen op deze regel zijn slechts toegestaan ten aanzien van wezenlijke onderdelen van documenten waaraan meer dan één dienst heeft meegewerkt. [...] Zodra de eerste vertaling is geleverd, wordt het document eentalig.”

    172

    Om te beginnen moet worden geconstateerd dat, zoals de Italiaanse Republiek terecht opmerkt, besluit 22/2004 in casu niet relevant is, aangezien het geen enkele aanwijzing bevat met betrekking tot het gebruik van het Duits als werk- of voertaal binnen de diensten van de Rekenkamer.

    173

    Hoe dan ook zij opgemerkt dat de materiële werkingssfeer van besluit 22/2004 beperkt is tot de „vertaling van documenten ten behoeve van de vergaderingen van de [Reken-]kamer, de controlegroepen en het Administratief Comité”. Anders dan de Commissie beweert, kunnen uit dit besluit dus geen nuttige conclusies worden getrokken over de werk- of voertalen die door alle diensten van de Rekenkamer worden gebruikt.

    174

    Tot slot vloeit uit onder meer de artikelen 2 en 4 van besluit 22/2004 weliswaar voort dat alle originele documenten in een van de schrijftalen worden opgesteld om vervolgens ter vertaling naar de bevoegde dienst van de Rekenkamer te worden gezonden, maar kan hieruit niet worden afgeleid wat de concrete mate van betrokkenheid van de vertaaldienst van deze instelling is. Met name wordt in het betrokken besluit niet gespecificeerd of het opstellen van een document in de tweede schrijftaal geschiedt door de dienst die verantwoordelijk is voor het opstellen van dit document in de eerste schrijftaal dan wel door de vertaaldienst. Uit dit besluit kunnen dus geen nuttige conclusies worden getrokken met betrekking tot de werk- of voertalen die worden gebruikt door de diensten van de Rekenkamer en, meer concreet, door de diensten waarin de kandidaten die geslaagd zijn voor het in de bestreden aankondiging bedoelde vergelijkend onderzoek in voorkomend geval zouden worden aangeworven (zie punt 138 hierboven).

    175

    In de tweede plaats heeft de Commissie een tot de leden gericht memorandum van een oud-president van de Rekenkamer van 11 november 1983 overgelegd dat betrekking had op het simultaan tolken tijdens de vergaderingen van de Rekenkamer. Dit memorandum gaat vergezeld van een verslag van de niet-openbare vergadering van 12 oktober 1982 over de regeling voor het tolken tijdens de vergaderingen van de Rekenkamer alsook van een tot de leden gericht memorandum van dezelfde datum en van dezelfde oud-president met betrekking tot het tolken en de materiële organisatie van de vergaderingen van de Rekenkamer.

    176

    Het memorandum van 12 oktober 1982 beschrijft de „gemeenschappelijke rechtsregeling” voor simultaantolken tijdens de vergaderingen van de Rekenkamer. Volgens deze regeling heeft elk lid de mogelijkheid zich in zijn eigen taal uit te drukken, waarbij wordt getolkt in alle talen van de leden die aan de betrokken vergadering deelnemen. Ter vergadering van dezelfde dag waarop het in punt 175 hierboven aangehaalde verslag betrekking heeft, is deze regeling versoepeld door de invoering van een „semi-light”-regeling, die met eenparigheid van stemmen is aangenomen. Volgens deze regeling, die de „gemeenschappelijke rechtsregeling” zou vervangen zolang de leden van de Rekenkamer het daarover unaniem eens zouden zijn, wordt gezorgd voor vertolking in „een voldoende aantal talen die door elk van de leden worden begrepen”. Tot slot is deze regeling, zoals blijkt uit het memorandum van 11 november 1983, in onderling overleg tussen de leden van de Rekenkamer nader vereenvoudigd, zodat elk lid zich naar keuze kan uitdrukken in het Duits, het Engels of het Frans, gecombineerd met een simultaanvertolking naar de twee andere talen. Deze tolkregeling „light” is ingevoerd met „als enig doel om te reageren op de toenmalige feitelijke situatie binnen de Rekenkamer, rekening houdend met de verschillende taalvaardigheden van de [toenmalige] leden en de goede wil van elk van hen”. Zoals de Commissie ter terechtzitting heeft gepreciseerd, is deze „light” regeling nog steeds van kracht.

    177

    Geconstateerd moet worden dat uit de in de punten 175 en 176 hierboven genoemde documenten niet kan worden opgemaakt welke werk- of voertalen worden gebruikt binnen de diensten waar de geslaagde kandidaten van het in de bestreden aankondiging bedoelde vergelijkend onderzoek zouden worden aangeworven, omdat deze documenten enkel betrekking hebben op de tolkregeling tijdens de vergaderingen van de leden van de Rekenkamer.

    178

    Voorts zij erop gewezen dat het onderwerp van deze documenten, namelijk de tolkregeling tijdens de vergaderingen van de leden van de Rekenkamer, duidelijk verschilt van het onderwerp van besluit 22/2004, zoals dat hierboven in punt 173 is uiteengezet. Het argument van de Commissie waarmee zij in wezen tracht aan te tonen dat, als gevolg van onder meer het memorandum van 11 november 1983, het Duits is toegevoegd aan de twee „schrijftalen/spiltalen” – die volgens voornoemd besluit uit het Engels en het Frans bestaan – kan dan ook niet slagen.

    179

    Gesteld bovendien dat het memorandum van 11 november 1983 een praktijk op het gebied van het tolken tijdens de vergaderingen van de leden van de Rekenkamer weerspiegelt die nog steeds gangbaar is, dan nog blijft het een feit dat deze feitelijke situatie, zoals uit de tekst van het memorandum zelf blijkt, berust op een gemeenschappelijk akkoord tussen die leden en op de „goede wil” van elk van hen, elementen dus die op elk willekeurig moment kunnen veranderen.

    180

    Uit het voorgaande volgt dat de door de Commissie overgelegde documenten met betrekking tot het interne taalgebruik van de Rekenkamer niet relevant zijn voor de beslechting van het onderhavige geschil.

    – Bewijselementen met betrekking tot de talen die door de personeelsleden van de Rekenkamer worden gebruikt

    181

    De Commissie legt verder nog een tabel over met het opschrift „Talen die door het personeel van de Rekenkamer in actieve dienst worden gesproken op 30.9.2016”, waaruit volgens haar zou blijken dat het Duits, het Engels en het Frans de talen zijn die door dit personeel het meest als tweede en derde taal worden gesproken.

    182

    De Italiaanse Republiek betwist de relevantie van dit document en voert daartoe onder meer aan dat het enkel de talenkennis van het personeel van de Rekenkamer weergeeft. Bovendien is het volgens haar op zodanige wijze opgesteld dat het volkomen onbegrijpelijk is.

    183

    In dit verband zij opgemerkt dat deze tabel gegevens bevat over de talen die als eerste, tweede en derde taal zijn opgegeven door de „auditors”, de ambtenaren van de functiegroep AD en alle ambtenaren van de Rekenkamer.

    184

    Afgezien van het feit dat deze gegevens betrekking hebben op de situatie van 30 september 2016 (zie punt 156 hierboven) en afgezien van de gegevens over „taal 3” (zie punt 162 hierboven), moet ten aanzien van het onderdeel van deze tabel betreffende de „auditors” (303 personen) – dat wil zeggen de administrateurs waarvan mag worden aangenomen dat de werkzaamheden overeenkomen met de in de bestreden aankondiging bedoelde werkzaamheden – worden opgemerkt dat het Engels door 14 personen als „taal 1” is opgegeven en door 228 personen als „taal 2”, terwijl het Frans door respectievelijk 39 en 45 personen en het Duits door respectievelijk 30 en 19 personen is opgegeven. Daarna volgen onder meer het Spaans (24 en 3 personen) en het Italiaans (22 en 3 personen), terwijl het Pools door 30 personen als „taal 1” is opgegeven.

    185

    Geconstateerd moet echter worden dat de gegevens in deze tabel, evenals de gegevens die de Commissie over haar eigen personeel heeft verstrekt (zie punt 157 hierboven), slechts de talenkennis van diverse categorieën ambtenaren van de Rekenkamer in beeld brengen. Noch als zodanig noch in samenhang met de in de punten 168 tot en met 180 van dit arrest onderzochte documenten kunnen zij derhalve aantonen welke voertaal of -talen daadwerkelijk door de verschillende diensten waarvan deze gegevens afkomstig zijn, worden gebruikt in hun dagelijkse werkzaamheden, laat staan welke taal of talen onontbeerlijk zijn om de in de bestreden aankondiging bedoelde functies te kunnen uitoefenen. Uit deze gegevens blijkt dus niet van welke taal of talen de kandidaten die voor het in de bestreden aankondiging bedoelde vergelijkend onderzoek geslaagd zijn, voldoende kennis moeten hebben om onmiddellijk operationeel te kunnen zijn.

    186

    Hoe dan ook kan uit deze gegevens op zijn hoogst worden afgeleid dat alleen voldoende kennis van het Engels potentiële geslaagde kandidaten van het in de bestreden aankondiging bedoelde vergelijkend onderzoek tot voordeel strekt in de zin van de in punt 159 hierboven aangehaalde rechtspraak. Zij kunnen daarentegen niet verklaren waarom een kandidaat met bijvoorbeeld een grondige kennis van het Italiaans en voldoende kennis van het Duits onmiddellijk operationeel zou kunnen worden geacht op het vlak van de interne communicatie, terwijl een kandidaat met een grondige kennis van het Italiaans en voldoende kennis van het Spaans dat niet zou kunnen zijn.

    187

    Dit betekent dat de door de Commissie overgelegde gegevens over de talenkennis van het personeel van de Rekenkamer, in het licht van de doelstelling om over geslaagde kandidaten te beschikken die onmiddellijk operationeel zijn, geen rechtvaardiging kunnen vormen voor de beperking van de keuze van de tweede taal van het betrokken vergelijkend onderzoek.

    188

    Gelet op de analyse in de punten 106 tot en met 187 hierboven, moet worden vastgesteld dat de door de Commissie overgelegde bewijsstukken met betrekking tot haar eigen diensten en die van de Rekenkamer niet als onderbouwing kunnen dienen voor de reden betreffende de noodzaak dat de aangeworven administrateurs onmiddellijk operationeel zijn, zoals geformuleerd in de bestreden aankondiging.

    iv) Bewijsstukken met betrekking tot de verbreiding van het Duits, het Engels en het Frans als vreemde talen die in Europa worden gesproken en geleerd

    189

    De Commissie stelt dat bij de afweging van de verschillende bij de organisatie van een vergelijkend onderzoek in het geding zijnde belangen onder meer rekening moet worden gehouden met de talen die het meest als tweede taal worden geleerd door degenen die zich kandidaat stellen voor het ambtelijk apparaat van de Unie, te weten „jeugdige onderdanen van de Unie”.

    190

    Ter onderbouwing van haar betoog legt de Commissie om te beginnen een rapport over van het bureau voor de statistiek van de Europese Unie (Eurostat), dat is bekendgemaakt in Statistics in Focus nr. 49/2010. Uit dit rapport volgt dat het Engels „de vreemde taal is die op alle niveaus van het onderwijs verreweg het meest wordt geleerd [in Europa], gevolgd door het Frans, het Duits, het Russisch en, in mindere mate, het Spaans” en dat „het Engels [in Europa] de vreemde taal is die verreweg het meest bekend is, gevolgd door het Duits, het Russisch, het Frans en het Spaans”.

    191

    Als tweede produceert de Commissie het speciale verslag Eurobarometer 386 van juni 2012, waaruit zij afleidt dat het Duits de meest gesproken taal in Europa is „omdat het wordt gebruikt door 16 % van de totale bevolking van de Unie [...], en dat het Engels, het Frans en het Duits (in die volgorde) de drie vreemde talen zijn die in Europa het meest als tweede taal worden geleerd en gesproken, welke talen door respectievelijk 38 %, 12 % en 11 % van de bevolking van de Unie worden gesproken”.

    192

    Als derde ten slotte voegt de Commissie perscommuniqué nr. 144/2014 van Eurostat van 25 september 2014 bij haar memories, dat betrekking heeft op de talen die in 2012 het vaakst geleerd werden in het lager middelbaar onderwijs en waaruit zij afleidt dat de drie betrokken talen „de talen zijn [...] die in Europa het vaakst geleerd worden door Europese burgers, dat wil zeggen door degenen die deelnemen aan procedures voor vergelijkende onderzoeken in de zin van artikel 28, [onder] a), van het Statuut”.

    193

    In dit verband zij opgemerkt dat de betrokken statistische gegevens op alle burgers van de Unie slaan, met inbegrip van degenen die nog niet meerderjarig zijn, zodat niet mag worden verondersteld dat zij een adequate afspiegeling vormen van de talenkennis van de potentiële kandidaten van het in de bestreden aankondiging bedoelde vergelijkend onderzoek [zie in die zin arrest van 15 september 2016, Italië/Commissie, T‑353/14 en T‑17/15, EU:T:2016:495, punt 142 (niet gepubliceerd)].

    194

    Het enige dat deze statistieken kunnen aantonen, is dat het aantal potentiële kandidaten dat wordt getroffen doordat de keuze van de tweede taal van het in de bestreden aankondiging bedoelde vergelijkend onderzoek beperkt is tot het Duits, het Engels en het Frans, minder groot is dan het geval zou zijn indien die keuze was beperkt tot andere talen. Dit wettigt echter nog niet de conclusie dat de betrokken beperking niet discriminerend is, aangezien de omstandigheid dat slechts een gering aantal personen potentieel wordt getroffen in dat opzicht geen geldig argument kan vormen [zie in die zin arrest van 15 september 2016, Italië/Commissie, T‑353/14 en T‑17/15, EU:T:2016:495, punt 143 (niet gepubliceerd)].

    195

    Op zijn hoogst zouden deze gegevens eventueel kunnen aantonen dat de betrokken beperking evenredig is, indien daaruit bleek dat zij beantwoordde aan de noodzaak voor de in de bestreden aankondiging bedoelde diensten om te beschikken over geslaagde kandidaten die onmiddellijk operationeel zijn [zie in die zin arrest van 15 september 2016, Italië/Commissie, T‑353/14 en T‑17/15, EU:T:2016:495, punt 144 (niet gepubliceerd)] of dat zij strookte met eisen in verband met budgettaire en operationele beperkingen of met de aard van de selectieprocedure. Zoals onder meer in de punten 91 en 188 hierboven is geconstateerd, heeft de Commissie echter verzuimd aan te tonen dat deze beperking daadwerkelijk door dergelijke overwegingen werd gerechtvaardigd.

    196

    Om deze redenen kunnen de in de punten 190 tot en met 192 van dit arrest genoemde statistische gegevens dus noch als zodanig noch in samenhang met andere elementen van het dossier, waaronder met name de in punt 89 bedoelde elementen, rechtvaardigen dat de keuze van de tweede taal van het betrokken vergelijkend onderzoek beperkt is tot het Duits, het Engels en het Frans.

    197

    Derhalve moet worden geconcludeerd dat om de hiervoor genoemde redenen de beperking van de keuze van de kandidaten van de tweede taal van het in de bestreden aankondiging bedoelde vergelijkend onderzoek tot het Duits, het Engels en het Frans niet objectief gerechtvaardigd is en niet evenredig is met het belangrijkste doel dat ermee wordt nagestreefd, namelijk administrateurs aan te werven die onmiddellijk operationeel zijn. Bovendien en in het verlengde van de overwegingen in de punten 85 tot en met 91 van dit arrest kunnen de redenen betreffende budgettaire en operationele beperkingen en de aard van de selectieprocedure de betrokken beperking evenmin rechtvaardigen, zelfs niet in samenhang met de reden betreffende de noodzaak om onmiddellijk operationele administrateurs aan te werven.

    198

    Voor de verdediging van het beginsel van een dergelijke beperking volstaat het immers niet om te verwijzen naar het grote aantal talen die in artikel 1 van verordening nr. 1 als officiële taal en werktaal van de Unie worden erkend en naar de daaruit voortvloeiende noodzaak om een beperkt aantal daarvan of zelfs één taal als interne communicatietaal of „voertaal” te kiezen. Gelet op het bepaalde in artikel 1 quinquies, lid 1 en lid 6, eerste volzin, van het Statuut moet de keuze voor één of meerdere specifieke talen, met uitsluiting van alle andere, ook nog objectief gerechtvaardigd worden [zie in die zin arrest van 15 september 2016, Italië/Commissie, T‑353/14 en T‑17/15, EU:T:2016:495, punt 156 (niet gepubliceerd) en aldaar aangehaalde rechtspraak].

    199

    Dit is echter precies wat zowel EPSO, de opsteller van de bestreden aankondiging, als de Commissie, de verwerende partij voor het Gerecht, heeft nagelaten.

    200

    Derhalve moeten het derde en het zevende middel van de Italiaanse Republiek worden toegewezen en moet de bestreden aankondiging nietig worden verklaard voor zover daarin de keuze van de tweede taal van het betrokken vergelijkend onderzoek beperkt is tot het Duits, het Engels en het Frans.

    201

    Bovendien zij opgemerkt dat de geconstateerde onrechtmatigheid noodzakelijkerwijs impliceert dat ook de beperking van de taal die moet worden gebruikt voor bepaalde toetsen in de eindfase van het in de bestreden aankondiging bedoelde vergelijkend onderzoek (zie punt 13 hierboven) onrechtmatig is.

    B. Rechtmatigheid van de beperking van de keuze van de talen die mogen worden gebruikt voor de communicatie tussen de kandidaten van het in de bestreden aankondiging bedoelde vergelijkend onderzoek en EPSO

    202

    Het onderdeel van de bestreden aankondiging met betrekking tot de beperking van de keuze van de talen die in de communicatie tussen de kandidaten van het betrokken vergelijkend onderzoek en EPSO mogen worden gebruikt, vormt het voorwerp van het zesde middel van de Italiaanse Republiek. Dit middel is ontleend aan schending van artikel 18 en artikel 24, vierde alinea, VWEU, artikel 22 van het Handvest, artikel 2 van verordening nr. 1 en artikel 1 quinquies, leden 1 en 6, van het Statuut.

    203

    Volgens de Italiaanse Republiek is in deze bepalingen het recht van iedere burger van de Unie verankerd om zich in elke taal van de Unie tot de instellingen te richten en in die taal een antwoord te krijgen, een recht dat in casu wordt geschonden door de betrokken beperking. Onder verwijzing naar het arrest van 27 november 2012, Italië/Commissie (C‑566/10 P, EU:C:2012:752), stelt zij dat de taal die in het kader van een procedure voor een vergelijkend onderzoek wordt gebruikt, niet louter een aangelegenheid van interne organisatie is, maar een element dat bepalend is voor een betrekking tussen de belanghebbende burger en de Unie die van constitutionele aard is. De taal van een vergelijkend onderzoek moet dan ook de taal zijn van de burger, dat wil zeggen van de kandidaat, die nog geen deel uitmaakt van het ambtenarenapparaat van de Unie.

    204

    De Italiaanse Republiek merkt verder nog op dat de bestreden aankondiging wordt gekenmerkt door een kennelijk motiveringsgebrek, omdat daarin niet de redenen ter rechtvaardiging van de beperking van de keuze van de talen waarin het sollicitatieformulier mag worden ingediend, worden vermeld.

    205

    Het Koninkrijk Spanje sluit zich bij het betoog van de Italiaanse Republiek aan.

    206

    De Commissie merkt op dat de door de Italiaanse Republiek aangehaalde overwegingen van het arrest van 27 november 2012, Italië/Commissie (C‑566/10 P, EU:C:2012:752), in casu niet relevant zijn, omdat daarin enkel wordt ingegaan op het vraagstuk betreffende de taal waarin aankondigingen van een vergelijkend onderzoek worden bekendgemaakt.

    207

    Hoe dan ook moet volgens de Commissie ten aanzien van het in de bestreden aankondiging bedoelde vergelijkend onderzoek een onderscheid worden gemaakt tussen de communicatie over algemene en abstracte zaken en de communicatie die van specifieke aard is, in die zin dat de kandidaat daarmee kenbaar wil maken dat hij erin geïnteresseerd is om een ambt bij de Unie te bekleden, hetgeen onder meer de indiening van het sollicitatieformulier omvat.

    208

    In het eerste geval hebben de kandidaten de mogelijkheid om ten minste twee van de talen van de Unie op te geven waarin zij de antwoorden van EPSO wensen te ontvangen. De argumenten betreffende schending van de bepalingen van verordening nr. 1 treffen in dit opzicht dan ook geen doel. Met het oog hierop produceert de Commissie het contactformulier dat EPSO op zijn website ter beschikking van de kandidaten heeft gesteld, benevens gegevens over de talen waarin deze dienst heeft geantwoord op vragen of heeft gereageerd op verzoeken in het kader van het vergelijkend onderzoek waarop de bestreden aankondiging betrekking heeft.

    209

    In het tweede geval moeten de kandidaten hun tweede taal van het vergelijkend onderzoek gebruiken, waarbij uitsluitend kan worden gekozen uit het Duits, het Engels en het Frans. Deze beperking wordt gerechtvaardigd door artikel 28, onder f), van het Statuut, dat voor de aanwerving van ambtenaren de kennis van twee talen van de Unie als voorwaarde stelt, maar ook door het vereiste van gelijke behandeling van de kandidaten. Bovendien strookt deze beperking met het belang dat de dienst erbij heeft dat een dergelijke communicatie snel en efficiënt plaatsvindt, dat deze communicatie op gelijke voet wordt verzekerd door EPSO en de jury van het vergelijkend onderzoek – waarvan de leden altijd de drie voornoemde talen als werktaal hebben – en, ten slotte, dat dit niet een te grote druk legt op het door EPSO gevoerde beheer van de middelen.

    210

    Wat om te beginnen het door de Italiaanse Republiek gestelde motiveringsgebrek aangaat, zij opgemerkt dat, zoals uit punt 3 van bijlage II bij de bestreden aankondiging blijkt, de beperking van de keuze van de communicatietalen, met inbegrip van de talen waarin het sollicitatieformulier wordt ingediend, voornamelijk wordt gemotiveerd door het streven „om snel en efficiënt te kunnen communiceren” en door de noodzaak om „[kandidaten] op gelijke voet [te vergelijken]” (zie punt 11 hierboven). Het argument van de Italiaanse Republiek betreffende een motiveringsgebrek is dan ook niet steekhoudend.

    211

    Wat voorts het bestaan van discriminatie en de eventuele rechtvaardiging ervan betreft, zij eraan herinnerd dat volgens artikel 2 van verordening nr. 1, dat in wezen overeenkomt met artikel 24, vierde alinea, VWEU en artikel 41, lid 4, van het Handvest, de stukken die door een onder de jurisdictie van een lidstaat ressorterende persoon aan de instellingen worden gezonden, naar keuze van de afzender worden gesteld in een van de in artikel 1 van deze verordening genoemde officiële talen, en dat het antwoord van de instelling in dezelfde taal wordt gesteld. Als wezenlijk onderdeel van de eerbiediging van de taalkundige verscheidenheid van de Unie, waarvan het belang wordt onderstreept in artikel 3, lid 3, vierde alinea, VEU en in artikel 22 van het Handvest, is het aan die personen verleende recht om uit de officiële talen van de Unie de taal te kiezen die zij gebruiken in de correspondentie met de instellingen, van fundamenteel belang (zie arrest van 26 maart 2019, Spanje/Parlement, C‑377/16, EU:C:2019:249, punt 36).

    212

    Uit de rechtspraak van het Hof volgt echter dat uit de op de Unie rustende verplichting om de taalkundige verscheidenheid te eerbiedigen niet het bestaan van een algemeen rechtsbeginsel kan worden afgeleid, dat aan eenieder het recht verzekert dat alles wat zijn belangen kan raken, in alle omstandigheden in zijn taal wordt opgesteld en op grond waarvan de instellingen gehouden zijn om zonder enige uitzondering in elke situatie alle officiële talen te gebruiken (zie arrest van 26 maart 2019, Spanje/Parlement, C‑377/16, EU:C:2019:249, punt 37 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    213

    Meer in het bijzonder heeft het Hof in het specifieke kader van procedures voor de selectie van personeel van de Unie geoordeeld dat aan de instellingen geen verplichtingen mogen worden opgelegd die verder gaan dan de vereisten van artikel 1 quinquies van het Statuut (zie arrest van 26 maart 2019, Spanje/Parlement, C‑377/16, EU:C:2019:249, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    214

    Uit artikel 1 quinquies, lid 1 en lid 6, eerste volzin, van het Statuut vloeit voort dat het weliswaar niet is uitgesloten dat de beperking van de keuze van de tweede taal van een vergelijkend onderzoek, met inbegrip van de taal of talen die voor de communicatie tussen de kandidaten en EPSO wordt of worden gebruikt, tot een klein aantal officiële talen die in de Unie het meest verbreid zijn, door het belang van de dienst kan worden gerechtvaardigd, maar dat een dergelijke beperking niettemin noodzakelijkerwijs moet berusten op gegevens die, zowel door de deelnemers aan het vergelijkend onderzoek als door de rechters van de Unie, objectief kunnen worden geverifieerd en waardoor de vereiste talenkennis, welke evenredig moet zijn aan de reële behoeften van de dienst, kan worden gerechtvaardigd (zie in die zin arrest van 26 maart 2019, Commissie/Italië, C‑621/16 P, EU:C:2019:251, punt 124 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    215

    Dienaangaande zij opgemerkt dat volgens het inleidend gedeelte van bijlage II bij de bestreden aankondiging „[k]andidaten [...] hun online-inschrijving [moeten] invullen in deze tweede taal (het Duits, het Engels of het Frans) en EPSO [...] deze talen [moet] gebruiken voor collectieve mededelingen aan de kandidaten die een geldige inschrijving hebben ingediend” (zie punt 8 hierboven).

    216

    Bovendien staat in punt 3 van bijlage II bij de bestreden aankondiging vermeld dat „[k]andidaten [...] in alle officiële EU-talen contact [mogen] opnemen met EPSO, maar [...] met het oog op de efficiëntie [worden] aangemoedigd om daarbij te kiezen uit een beperkt aantal talen waarin EPSO onmiddellijk hun verzoek kan behandelen zonder een beroep te hoeven doen op vertaling” (zie punt 11 hierboven).

    217

    Wat dit laatste type communicatie betreft, tonen de hierboven in punt 208 vermelde, door de Commissie verstrekte gegevens weliswaar niet aan dat de kandidaten niet met EPSO konden communiceren in de officiële taal van hun keuze, maar moet niettemin worden geconstateerd dat zowel de indiening van het sollicitatieformulier als de „collectieve mededelingen aan de kandidaten die een geldige inschrijving [hadden] ingediend” uitsluitend in het Duits, het Engels of het Frans moesten plaatsvinden. Een dergelijke beperking vormt derhalve discriminatie op grond van taal, die in beginsel verboden is op grond van artikel 1 quinquies, lid 1, van het Statuut, en wel om dezelfde redenen als die welke in de punten 51 tot en met 55 hierboven zijn genoemd met betrekking tot de tweede taal van de toetsen van het in de bestreden aankondiging bedoelde vergelijkend onderzoek.

    218

    Deze beperking kan bovendien niet worden gecompenseerd door de in punt 217 hierboven vermelde mogelijkheid voor de kandidaten om in de officiële taal van hun keuze met EPSO te communiceren over andere aspecten betreffende de betrokken selectieprocedure (zie in die zin arrest van 26 maart 2019, Spanje/Parlement, C‑377/16, EU:C:2019:249, punt 48).

    219

    Aangaande de juistheid van de ter onderbouwing van deze beperking aangevoerde motivering, die voornamelijk is gebaseerd op de noodzaak om een snelle en doeltreffende communicatie te waarborgen en kandidaten op gelijke voet te vergelijken (zie punt 210 hierboven), zij opgemerkt dat deze motivering als zodanig slechts een beperking in abstracto zou kunnen rechtvaardigen van het aantal talen dat mag worden gebruikt voor het invullen van het sollicitatieformulier en de „collectieve mededelingen” van EPSO aan de sollicitanten. Zoals de Commissie zelf in feite erkent in punt 148 van het verweerschrift, zou deze motivering een beperking van de communicatietalen tot het Duits, het Engels en het Frans echter uitsluitend kunnen rechtvaardigen indien het hebben van voldoende kennis van deze talen de kandidaten, gelet op de aard van de te verrichten werkzaamheden en de reële behoeften van de dienst, in staat zou stellen om onmiddellijk operationeel te zijn.

    220

    Zoals hierboven in punt 197 is vastgesteld, is dit in casu niet het geval.

    221

    Daarnaast moet het argument dat de Commissie aan het bestaan van budgettaire beperkingen ontleent, worden afgewezen en wel op grond van dezelfde overwegingen als die welke zijn uiteengezet in de punten 85 tot en met 88 van dit arrest. Ook het argument van de Commissie dat de ambtenaren die de jury van het vergelijkend onderzoek uitmaken „altijd” het Duits, het Engels of het Frans als werktaal hebben, moet, gelet op de hierboven in de punten 106 tot en met 188 verrichte analyse van de door deze instelling verstrekte gegevens over haar eigen functioneren en dat van de Rekenkamer, worden afgewezen.

    222

    Op grond van de voorgaande overwegingen moet het zesde middel van de Italiaanse Republiek worden aanvaard, zodat de bestreden aankondiging nietig moet worden verklaard voor zover daarin de keuze van de talen voor de communicatie tussen de kandidaten en EPSO is beperkt tot uitsluitend het Duits, het Engels en het Frans.

    223

    Dit betekent dat het onderhavige beroep moet worden toegewezen en dat de bestreden aankondiging in haar geheel nietig moet worden verklaard, zonder dat de overige middelen van de Italiaanse Republiek hoeven te worden onderzocht.

    224

    Gelet op hetgeen hierboven in punt 36 is overwogen, moet namelijk worden opgemerkt dat de onrechtmatigheden die zijn geconstateerd met betrekking tot de in de bestreden aankondiging bedoelde taalregeling de betrokken selectieprocedure in zijn geheel raken, zodat deze aankondiging in haar geheel nietig moet worden verklaard (zie in die zin beschikking van 5 september 2019, Italië/Commissie, T‑313/15 en T‑317/15, niet gepubliceerd, EU:T:2019:582, punt 130).

    225

    Wat de gevolgen van de nietigverklaring van de bestreden aankondiging betreft, zij erop gewezen dat de Italiaanse Republiek, die op dit punt door het Gerecht werd ondervraagd, ter terechtzitting heeft verklaard dat hieraan de nodige gevolgen moeten worden verbonden door ook de na het betrokken vergelijkend onderzoek opgestelde reservelijsten nietig te verklaren. Volgens de sedert 2012 geldende rechtspraak van het Hof en het Gerecht kan immers geen gewettigd vertrouwen worden gesteld in de handhaving van deze lijsten. Het Koninkrijk Spanje heeft zich bij dit standpunt van de Italiaanse Republiek aangesloten.

    226

    De Commissie heeft daarop geantwoord dat, anders dan in de zaak die heeft geleid tot het arrest van 26 maart 2019, Spanje/Parlement (C‑377/16, EU:C:2019:249), waarin het Koninkrijk Spanje uitdrukkelijk de nietigverklaring had gevorderd van de naar aanleiding van de oproep tot het indienen van blijken van belangstelling aangelegde databank, de Italiaanse Republiek in de onderhavige zaak niet om nietigverklaring van de na het betrokken vergelijkend onderzoek opgestelde reservelijsten kan verzoeken, omdat zij dit in haar verzoekschrift niet heeft gevorderd. Bovendien, aldus de Commissie, ging het in de zaak die aanleiding heeft gegeven tot het hiervoor aangehaalde arrest om een veel soepeler selectieprocedure dan in de onderhavige zaak, zodat het volkomen ongerechtvaardigd lijkt om alle uitkomsten van deze laatste procedure nietig te verklaren.

    227

    Dienaangaande zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak alleen de in het inleidend verzoekschrift uiteengezette conclusies in aanmerking kunnen worden genomen en dat de gegrondheid van het beroep uitsluitend in het licht van deze conclusies dient te worden onderzocht (zie arrest van 25 februari 2016, Musso/Parlement, T‑589/14 en T‑772/14, niet gepubliceerd, EU:T:2016:101, punt 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak). De verzoekende partij kan dus in beginsel in de loop van het geding geen nieuwe vorderingen instellen of het voorwerp van ingestelde vorderingen uitbreiden, zonder het voorwerp van het geding te wijzigen (zie in die zin arrest van 8 juli 1965, Krawczynski/Commissie, 83/63, EU:C:1965:70, blz. 818 en 819), tenzij voldaan is aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 86 van het Reglement voor de procesvoering betreffende de aanpassing van het verzoekschrift. Zoals uit het dossier van de onderhavige zaak blijkt, is hiervan in casu echter geen sprake.

    228

    Voor zover het standpunt dat de Italiaanse Republiek ter terechtzitting heeft ingenomen, kan worden aangemerkt als een verzoek tot nietigverklaring van de na het betrokken vergelijkend onderzoek opgestelde reservelijsten, moet dit verzoek wegens niet-ontvankelijkheid worden afgewezen, aangezien het niet voldoet aan de in punt 227 hierboven genoemde vereisten.

    229

    Hoe dan ook zij eraan herinnerd dat de instelling waarvan de handeling nietig is verklaard volgens artikel 266 VWEU de maatregelen dient te nemen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest waarbij die handeling nietig is verklaard. Het Hof heeft in dit verband geoordeeld dat de betrokken instelling, om zich te voegen naar een dergelijk arrest en hieraan volledige uitvoering te geven, niet alleen het dictum van het arrest moet naleven maar ook de rechtsoverwegingen die daartoe hebben geleid en er de noodzakelijke steun aan bieden, daar zij onontbeerlijk zijn om de nauwkeurige betekenis van het dictum te bepalen (zie arrest van 14 juni 2016, Commissie/McBride e.a., C‑361/14 P, EU:C:2016:434, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    230

    Om soortgelijke redenen als die welke zijn uiteengezet in de punten 83 tot en met 87 van het arrest van 26 maart 2019, Spanje/Parlement (C‑377/16, EU:C:2019:249, punt 85), kan de nietigverklaring van de bestreden aankondiging geen invloed hebben op de eventuele aanwervingen die reeds hebben plaatsgevonden op basis van de reservelijsten die na de betrokken selectieprocedure zijn opgesteld, gelet op het gewettigd vertrouwen van de kandidaten aan wie reeds een functie is aangeboden op basis van hun plaatsing op die lijsten (zie in die zin beschikking van 5 september 2019, Italië/Commissie, T‑313/15 en T‑317/15, niet gepubliceerd, EU:T:2019:582, punt 131).

    Kosten

    231

    Volgens artikel 134, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dat is gevorderd. Aangezien de Commissie in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van de Italiaanse Republiek te worden verwezen in de kosten.

    232

    Volgens artikel 138, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering dragen de lidstaten en instellingen die in het geding hebben geïntervenieerd, hun eigen kosten. Het Koninkrijk Spanje draagt derhalve zijn eigen kosten.

     

    HET GERECHT (Negende kamer),

    rechtdoende, verklaart:

     

    1)

    De aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/322/16 voor de vorming van reservelijsten van administrateurs op het vakgebied audit (AD 5/AD 7) wordt nietig verklaard.

     

    2)

    De Europese Commissie wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Italiaanse Republiek.

     

    3)

    Het Koninkrijk Spanje draagt zijn eigen kosten.

     

    Costeira

    Gratsias

    Kancheva

    Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 9 september 2020.

    ondertekeningen

    Inhoud

     

    I. Voorgeschiedenis van het geding

     

    II. Procedure en conclusies van partijen

     

    III. In rechte

     

    A. Rechtmatigheid van de beperking van de keuze van de kandidaten van de tweede taal van het in de bestreden aankondiging bedoelde vergelijkend onderzoek tot het Duits, het Engels en het Frans

     

    1. Motivering van de bestreden aankondiging

     

    2. Juistheid van de motivering in de bestreden aankondiging van de beperking van de keuze van de kandidaten van de tweede taal van het betrokken vergelijkend onderzoek tot het Duits, het Engels en het Frans

     

    a) Bestaan van discriminatie

     

    b) Bestaan van een rechtvaardiging van de litigieuze discriminatie

     

    1) In de bestreden aankondiging genoemde redenen

     

    2) Door de Commissie overgelegde bewijsstukken

     

    i) Inleidende opmerking

     

    ii) Bewijsstukken met betrekking tot het functioneren van de Commissie

     

    – Bewijsstukken met betrekking tot het interne taalgebruik van de Commissie

     

    – Bewijsstukken met betrekking tot de talen die door het met audittaken belaste personeel van de Commissie worden gebruikt

     

    iii) Bewijsstukken met betrekking tot het functioneren van de Rekenkamer

     

    – Bewijsstukken met betrekking tot het interne taalgebruik van de Rekenkamer

     

    – Bewijselementen met betrekking tot de talen die door de personeelsleden van de Rekenkamer worden gebruikt

     

    iv) Bewijsstukken met betrekking tot de verbreiding van het Duits, het Engels en het Frans als vreemde talen die in Europa worden gesproken en geleerd

     

    B. Rechtmatigheid van de beperking van de keuze van de talen die mogen worden gebruikt voor de communicatie tussen de kandidaten van het in de bestreden aankondiging bedoelde vergelijkend onderzoek en EPSO

     

    Kosten


    ( *1 ) Procestaal: Italiaans.

    Top