EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62016TJ0211

Arrest van het Gerecht (Negende kamer) van 15 maart 2018.
Caviro Distillerie Srl e.a. tegen Europese Commissie.
Dumping – Invoer van wijnsteenzuur dat afkomstig is uit China en dat geproduceerd is door Hangzhou Bioking Biochemical Engineering Co., Ltd – Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/176 – Geen instelling van een definitief antidumpingrecht – Artikel 3, leden 2, 3 en 5, en artikel 17, leden 1 en 2, van verordening (EG) nr. 1225/2009 – Steekproefonderzoek – Geen aanmerkelijke schade – Kennelijk onjuiste beoordeling – Vaststelling van schade – Winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie.
Zaak T-211/16.

ECLI identifier: ECLI:EU:T:2018:148

ARREST VAN HET GERECHT (Negende kamer)

15 maart 2018 ( *1 )

„Dumping – Invoer van wijnsteenzuur dat afkomstig is uit China en dat geproduceerd is door Hangzhou Bioking Biochemical Engineering Co., Ltd – Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/176 – Geen instelling van een definitief antidumpingrecht – Artikel 3, leden 2, 3 en 5, en artikel 17, leden 1 en 2, van verordening (EG) nr. 1225/2009 – Steekproefonderzoek – Geen aanmerkelijke schade – Kennelijk onjuiste beoordeling – Vaststelling van schade – Winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie”

In zaak T‑211/16,

Caviro Distillerie Srl, gevestigd te Faenza (Italië),

Distillerie Bonollo SpA, gevestigd te Formigine (Italië),

Distillerie Mazzari SpA, gevestigd te Sant’Agata sul Santerno (Italië),

Industria Chimica Valenzana (ICV) SpA, gevestigd te Borgoricco (Italië),

vertegenwoordigd door A. Bochon, advocaat, en R. MacLean, solicitor,

verzoeksters,

tegen

Europese Commissie, vertegenwoordigd door J.‑F. Brakeland en A. Demeneix als gemachtigden,

verweerster,

betreffende een verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van artikel 1 van uitvoeringsbesluit (EU) 2016/176 van de Commissie van 9 februari 2016 tot beëindiging van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van wijnsteenzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China en geproduceerd door Hangzhou Bioking Biochemical Engineering Co., Ltd (PB 2016, L 33, blz. 14),

wijst

HET GERECHT (Negende kamer),

samengesteld als volgt: S. Gervasoni, president, L. Madise en R. da Silva Passos (rapporteur), rechters,

griffier: C. Heeren, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 28 september 2017,

het navolgende

Arrest

Voorgeschiedenis van het geding

1

Verzoeksters, Caviro Distillerie Srl, Distillerie Bonollo SpA, Distillerie Mazzari SpA, en Industria Chimica Valenzana (ICV) SpA, zijn producenten van wijnsteenzuur in de Europese Unie, die goed zijn voor meer dan 25 % van de totale productie.

2

Op 30 oktober 2004 heeft de Europese Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie een bekendmaking gepubliceerd over de inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer van wijnsteenzuur uit de Volksrepubliek China (PB 2004, C 267, blz. 4). Deze procedure heeft geleid tot de vaststelling van verordening (EG) nr. 130/2006 van de Raad van 23 januari 2006 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op de invoer van wijnsteenzuur uit de Volksrepubliek China (PB 2006, L 23, blz. 1). Volgens artikel 1, leden 1 en 2, van deze verordening is een definitief antidumpingrecht ingesteld op de invoer van wijnsteenzuur dat is ingedeeld onder GN-code 2918 12 00 (Taric-code 2918 12 00 90) en dat afkomstig is uit de Volksrepubliek China, waarbij dit recht tussen 0 % en 34,9 % bedraagt. Bij die verordening is Hangzhou Bioking Biochemical Engineering Co., Ltd (hierna: „Hangzhou Bioking”) als marktgericht bedrijf erkend. Een nulrecht is toegepast op de invoer van wijnsteenzuur dat is geproduceerd door Hangzhou Bioking.

3

Overeenkomstig het verslag van de beroepsinstantie van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), met als titel „Mexico – Definitieve antidumpingmaatregelen met betrekking tot rundvlees en rijst” (WT/DS 295/AB/R, 29 november 2005, AB-2005‑6), is Hangzhou Bioking bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 332/2012 van de Raad van 13 april 2012 tot wijziging van verordening nr. 130/2006 (PB 2012, L 108, blz. 1) uitgesloten van de werkingssfeer van de definitieve maatregelen en met name van de nieuwe onderzoeken naar aanleiding van de bij verordening nr. 130/2006 ingevoerde maatregelen.

4

De in punt 2 hierboven beschreven maatregelen hebben vervolgens het voorwerp uitgemaakt van verschillende nieuwe onderzoeken, waarvan het laatste heeft geleid tot uitvoeringsverordening (EU) nr. 349/2012 van de Raad van 16 april 2012 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op wijnsteenzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van verordening (EG) nr. 1225/2009 (PB 2012, L 110, blz. 3). Op grond van deze uitvoeringsverordening zijn alle antidumpingmaatregelen tegen Chinese importeurs, met uitzondering van Hangzhou Bioking, gehandhaafd.

5

Op 15 juni 2011 hebben verzoeksters en een vijfde onderneming, Comercial Quimica Sarasa, SL, een klacht wegens dumping ingediend overeenkomstig artikel 5 van verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB 2009, L 343, blz. 51; hierna: „basisverordening”). Deze klacht had uitsluitend betrekking op de invoer van wijnsteenzuur dat was geproduceerd door Hangzhou Bioking. Op 29 juli 2011 heeft de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie een bericht van inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer van wijnsteenzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China, die beperkt is tot één Chinese producent-exporteur, Hangzhou Bioking (PB 2011, C 223, blz. 11), bekendgemaakt. Naar aanleiding van de intrekking van die klacht heeft de Commissie bij besluit 2012/289/EU van 4 juni 2012 tot beëindiging van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van wijnsteenzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China, die beperkt is tot één Chinese producent-exporteur, Hangzhou Bioking (PB 2012, L 144, blz. 43), deze procedure stopgezet zonder antidumpingmaatregelen te nemen.

6

Tegelijkertijd heeft de Commissie op 29 juli 2011 op verzoek van dezelfde vijf klagers tegen twee Chinese producenten van wijnsteenzuur een ander onderzoek ingeleid met het oog op het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek als bedoeld in artikel 11, lid 3, van de basisverordening. Dit onderzoek had betrekking op de dumpingmarges van die twee producenten, die volgens de klagers op een te laag niveau waren vastgesteld (PB 2011, C 223, blz. 16).

7

Op 21 oktober 2014 hebben verzoeksters een nieuwe klacht wegens dumping ingediend bij de Commissie, naar aanleiding waarvan deze instelling op 4 december 2014 in het Publicatieblad van de Europese Unie een bericht van inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer van wijnsteenzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China, die beperkt is tot één Chinese producent-exporteur, Hangzhou Bioking (PB 2014, C 434, blz. 9), heeft bekendgemaakt.

8

Om de dumping en de schade te beoordelen, heeft de Commissie de periode van 1 oktober 2013 tot en met 30 september 2014 (hierna: „onderzoektijdvak”) bestudeerd. Wat betreft het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de beoordeling van de schade, heeft de Commissie de gegevens onderzocht die betrekking hadden op de periode van 1 januari 2011 tot en met 30 september 2014 (hierna: „beoordelingsperiode”).

9

In het bericht van inleiding van 4 december 2014 heeft de Commissie meegedeeld dat zij overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening een voorlopige steekproef van producenten in de Unie had samengesteld. De Commissie heeft naderhand uiteengezet dat deze steekproef was samengesteld op basis van de grootste verkoopvolumes in de Unie en bestond uit drie producenten in de Unie die waren gekozen uit de zeven ondernemingen die aan het onderzoek hadden meegewerkt. Deze drie producenten waren samen goed voor 56 % van de totale productie van wijnsteenzuur in de Unie en bevonden zich in Italië en Spanje, de twee lidstaten waar de producenten in de Unie waren gevestigd. De drie producenten die in de voorlopige steekproef waren opgenomen, waren twee van de verzoeksters, te weten Caviro Distillerie en Distillerie Mazzari, die in Italië zijn gevestigd, en een Spaanse vennootschap, Comercial Quimica Sarasa.

10

ICV, dat niet in de voorlopige steekproef was opgenomen, heeft aangevoerd dat deze steekproef niet voldoende representatief was voor de situatie van kleine producenten in de Unie. Ook de Italiaanse commerciële organisatie Associazione Nazionale Industriali Distillatori di Alcoli e Acquaviti (AssoDistil, nationale vereniging van distillateurs van alcoholische en gedistilleerde dranken) heeft de samenstelling van die steekproef betwist. De Commissie heeft zich evenwel op het standpunt gesteld dat alle producenten van wijnsteenzuur in de Unie kleine en middelgrote ondernemingen waren, zodat de toevoeging van een kleine producent in de Unie aan de steekproef de representativiteit daarvan niet wezenlijk wijzigde en geen significante invloed had op de schade-indicatoren die werden onderzocht op basis van de gegevens van de steekproef. Zij was van mening dat de macro-economische indicatoren zoals het verkoopvolume hoe dan ook waren gebaseerd op de gegevens van de bedrijfstak van de Unie in zijn geheel, dat wil zeggen op de gegevens van alle producenten in de Unie, daaronder begrepen de betrokken producent in de Unie. Derhalve heeft de Commissie de steekproef bevestigd die zij voorlopig had samengesteld.

11

Tijdens het onderzoek zijn zowel bij de drie in de steekproef opgenomen ondernemingen als bij Hangzhou Bioking controles ter plaatse uitgevoerd.

12

Op 14 december 2015 heeft de Commissie verzoeksters een algemeen informatiedocument doen toekomen waarin zij tot de slotsom kwam dat de invoer door Hangzhou Bioking ondanks een dumpingmarge van 42,8 % geen aanmerkelijke schade toebracht aan de bedrijfstak van de Unie. Bij brief van 4 januari 2016 hebben verzoeksters hun opmerkingen over dit document ingediend. Zij hebben bovendien verzocht om een hoorzitting, die op 13 januari 2016 heeft plaatsgevonden.

13

Na afloop van het onderzoek naar dumping heeft de Commissie uitvoeringsbesluit (EU) 2016/176 van 9 februari 2016 tot beëindiging van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van wijnsteenzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China en geproduceerd door Hangzhou Bioking (PB 2016, L 33, blz. 14; hierna: „bestreden besluit”) vastgesteld. Daarin is zij tot de slotsom gekomen dat de bedrijfstak van de Unie geen aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3 van de basisverordening had geleden.

14

In de punten 140 en 141 van het bestreden besluit heeft de Commissie opgemerkt dat de schade-indicatoren zoals productie, verkoopvolume en marktaandeel tijdens de beoordelingsperiode weliswaar een negatieve ontwikkeling vertoonden, maar dat deze ontwikkeling geen negatieve gevolgen had voor de algemene financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie. De Commissie was van mening dat bepaalde indicatoren zoals de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie, de kasstroom, het rendement van investeringen en de werkgelegenheid tijdens de beoordelingsperiode juist een positieve ontwikkeling lieten zien. Zij heeft onderstreept dat de bedrijfstak van de Unie weliswaar in zekere mate negatief was beïnvloed door de invoer van Hangzhou Bioking met dumping, maar dat uit het onderzoek niet was gebleken dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade had geleden in de zin van artikel 3 van de basisverordening. Bij artikel 1 van het bestreden besluit heeft de Commissie de antidumpingprocedure betreffende de invoer in de Unie van wijnsteenzuur dat is geproduceerd door Hangzhou Bioking, dan ook beëindigd.

Procedure en conclusies van partijen

15

Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 4 mei 2016, hebben verzoeksters het onderhavige beroep ingesteld.

16

Bij beslissing van de president van het Gerecht is de onderhavige zaak toegewezen aan een nieuwe rechter-rapporteur, die lid is van de Negende kamer.

17

Op voorstel van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Negende kamer) besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan.

18

Bij maatregel tot organisatie van de procesgang van 19 juli 2017 heeft het Gerecht overeenkomstig artikel 89, lid 3, onder a), van zijn Reglement voor de procesvoering partijen verzocht om ter terechtzitting mondeling vragen te beantwoorden.

19

Partijen zijn ter terechtzitting van 28 september 2017 gehoord in hun pleidooien en in hun antwoorden op de vragen van het Gerecht. Tijdens deze terechtzitting heeft de Commissie het Gerecht ervan in kennis gesteld dat zij verzoeksters bepaalde gevraagde inlichtingen niet kon verstrekken wegens het vertrouwelijke karakter ervan. Overeenkomstig artikel 91, onder b), artikel 92, lid 3, en artikel 103 van het Reglement voor de procesvoering heeft de Negende kamer de Commissie verzocht om die inlichtingen over te leggen, waarbij gepreciseerd werd dat zij in dat stadium niet aan verzoeksters zouden worden meegedeeld. Na die inlichtingen te hebben onderzocht, is het Gerecht overeenkomstig artikel 103 van het Reglement voor de procesvoering tot de slotsom gekomen dat zij relevant waren voor de uitspraak in het geding en niet vertrouwelijk hoefden te blijven ten aanzien van verzoeksters. Aangezien de Commissie niet heeft verzocht om vertrouwelijke behandeling van de inlichtingen in kwestie ten aanzien van het publiek, heeft het Gerecht deze inlichtingen openbaar gemaakt en heeft de Negende kamer partijen gehoord in hun opmerkingen daarover.

20

Verzoeksters concluderen tot:

ontvankelijkverklaring van het beroep;

nietigverklaring van artikel 1 van het bestreden besluit;

verwijzing van de Commissie in de kosten die zij hebben gemaakt in het kader van de onderhavige procedure.

21

De Commissie verzoekt het Gerecht:

het beroep te verwerpen;

verzoeksters te verwijzen in de kosten.

In rechte

22

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters twee middelen aan. Het eerste middel is gebaseerd op een kennelijke beoordelingsfout met betrekking tot de samenstelling van de steekproef van producenten en op schending van zowel artikel 3, lid 2, als artikel 17, lid 1, van de basisverordening. Het tweede middel is gebaseerd op kennelijke beoordelingsfouten en op schending van artikel 3, leden 2, 3 en 5, van de basisverordening, doordat de Commissie tot de slotsom is gekomen dat de bedrijfstak van de Unie geen aanmerkelijke schade had geleden.

Eerste middel: schending van artikel 3, lid 2, en artikel 17, lid 1, van de basisverordening, doordat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt bij de samenstelling van de steekproef van producenten in de Unie

23

Verzoeksters betogen dat de Commissie bij de samenstelling van de steekproef in kwestie niet heeft voldaan aan de vereisten van artikel 17, lid 1, van de basisverordening, met name het vereiste om ervoor te zorgen dat de steekproef aldus wordt samengesteld dat zij representatief is. Deze schending heeft volgens hen tot gevolg gehad dat de bevindingen met betrekking tot de micro-economische indicatoren zoals de verkoopprijzen, de winstgevendheid per eenheid, de kasstroom, de investeringen en het rendement van investeringen zijn vertekend voor het onderzoek naar de schade, waardoor dit onderzoek niet objectief was in de zin van artikel 3, lid 2, onder b), van de basisverordening.

24

Verzoeksters stellen het initiatief van de Commissie om een steekproefonderzoek te verrichten als zodanig niet ter discussie, wat zij ter terechtzitting hebben bevestigd, maar betogen dat het verrichten van een dergelijk onderzoek een uitzondering vormt op het beginsel dat de gegevens van alle producenten worden onderzocht. Ter terechtzitting hebben verzoeksters daaraan toegevoegd dat het in artikel 17, lid 1, van de basisverordening neergelegde vereiste van representativiteit niet betekent dat de steekproef betrekking moet hebben op het grootste verkoopvolume, maar dat producenten moeten worden gekozen van wie de verkoopvolumes representatief zijn voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie. Volgens verzoeksters vloeit een dergelijk vereiste voort uit punt 90 van het arrest van 10 september 2015, Fliesen-Zentrum Deutschland (C‑687/13, EU:C:2015:573).

25

In de eerste plaats stellen verzoeksters dat de Commissie bij de samenstelling van de steekproef van de producenten in de Unie de gegevens niet op een passende en objectieve wijze heeft onderzocht, omdat zij slechts drie producenten in de steekproef heeft opgenomen en deze behoren tot de grootste producenten, die de grootste verkoopvolumes in de Unie hebben. Deze steekproef was volgens verzoeksters niet representatief voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie, aangezien zij een onevenredig aandeel van de grootste producent in de Unie, te weten Distillerie Mazzari, impliceerde.

26

Om te beginnen betogen verzoeksters dat Distillerie Mazzari sterk verschilt van de rest van de steekproef in kwestie, daar „haar totale productievolume ongeveer 30 % van het productievolume van de bedrijfstak van de Unie in zijn geheel bedroeg”. Daarbij komt dat het verkoopvolume van de drie in de steekproef opgenomen producenten ongeveer 56 % van de totale productie van wijnsteenzuur in de Unie bedraagt, waarbij het aandeel van Distillerie Mazzari ongeveer 29 % bedraagt, zodat de overige zes producenten in de Unie slechts de resterende 44 % van de totale productie vertegenwoordigen, dat wil zeggen elk gemiddeld 7,3 %. De uitsluiting van de overige producenten heeft volgens verzoeksters tot gevolg dat de steekproef niet representatief is, omdat zij vertekend is ten voordele van de grootste producent.

27

Voorts stellen verzoeksters, ten eerste, dat uit de omstandigheden van het geval voortvloeit dat de onderhavige zaak niet van „aanzienlijke omvang” is in de zin van artikel 17 van de basisverordening, aangezien bij deze zaak één Chinese exporteur, negen producenten in de Unie en één importeur in de Unie betrokken zijn. Bijgevolg bestond er volgens verzoeksters geen enkel beletsel om een ruimere steekproef uit te voeren. Overigens heeft de Commissie een ruimere steekproef samengesteld in andere antidumpingprocedures. Ten tweede is de controle bij de drie in de steekproef opgenomen producenten in de Unie voltooid binnen de eerste vier maanden na het begin van het onderzoek, zodat de Commissie niet onder tijdsdruk stond. Ten derde hebben verzoeksters naar eigen zeggen vanaf het begin van het onderzoek aangegeven dat de geselecteerde steekproef niet kon leiden tot een voldoende representatieve beoordeling.

28

In de tweede plaats bestaat er volgens verzoeksters een onderlinge samenhang tussen de selectie van de steekproef en de vaststelling van de schade. In dit verband vloeit uit het arrest van 21 maart 2012, Marine Harvest Norway en Alsaker Fjordbruk/Raad (T‑113/06, niet gepubliceerd, EU:T:2012:135, punten 7274), voort dat een fout bij de samenstelling van de steekproef leidt tot een fout bij de vaststelling van de schade. In de onderhavige zaak volstaan de door Distillerie Mazzari behaalde winsten dan ook om de gezamenlijke verliezen van de twee andere in de steekproef opgenomen ondernemingen te compenseren, zowel wat het jaar 2013 als wat het onderzoektijdvak betreft, zodat de steekproef van de producenten in de Unie niet representatief is voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie. Dienaangaande voeren verzoeksters aan dat de winstgevendheid van Caviro Distillerie is gedaald van 3 % in 2011 tot –1,62 % in 2013 en –1,73 % tijdens het onderzoektijdvak. Comercial Quimica Sarasa, de andere in de steekproef opgenomen onderneming, heeft tussen 2011 en 2013 alsook tijdens het onderzoektijdvak dezelfde ontwikkeling gekend. In repliek voegen verzoeksters hieraan toe dat de winstgevendheid van de producenten in de Unie, die 17,6 % bedroeg in 2010, is gedaald tot 2 % in 2011. Volgens verzoeksters bevestigt deze daling de schadelijke gevolgen van de dumpingpraktijken van Hangzhou Bioking tijdens deze periode.

29

In de derde plaats betogen verzoeksters dat de Commissie tijdens de administratieve procedure rekening had moeten houden met de bezorgdheid van AssoDistil over de representativiteit van de voorgestelde steekproef. Volgens hen was het de Commissie op grond van artikel 17, lid 1, van de basisverordening weliswaar toegestaan producenten in de Unie te selecteren om geen andere reden dan dat deze binnen de Unie de grootste hoeveelheden produceren of verkopen, maar moest zij een steekproef samenstellen die objectief gezien representatief was. Het is namelijk onmogelijk een objectief onderzoek te verrichten wanneer de steekproef de bredere situatie van de bedrijfstak van de Unie in zijn geheel niet naar behoren weerspiegelt. Dit levert een schending van artikel 3, lid 2, van de basisverordening op, aangezien de Commissie de gevolgen van de invoer met dumping voor de bedrijfstak van de Unie niet objectief heeft onderzocht.

30

Gelet op de informatie waarover de Commissie door de klacht en de vervolgens van de producenten in de Unie ontvangen antwoorden beschikte, had de Commissie dan ook moeten weten dat een ruimere steekproef noodzakelijk was.

31

Voorts stellen verzoeksters dat het voorstel van AssoDistil om ICV in de steekproef op te nemen enkel tot doel had te illustreren hoe de steekproef voldoende representatief kon worden gemaakt, omdat er in casu reden was om aan een dergelijke representativiteit te twijfelen.

32

Wat betreft de stelling van de Commissie dat het aan verzoeksters stond om aan te geven welke steekproef volgens hen bruikbaar was, stellen verzoeksters zich allereerst op het standpunt dat de samenstelling van de steekproef een taak van de Commissie is. Voorts zijn zij van mening dat zij het recht hebben om de geldigheid van de voorgestelde steekproef te betwisten. Ten slotte hebben verzoeksters naar eigen zeggen niet verklaard dat de grootste producent van wijnsteenzuur, te weten Distillerie Mazzari, moest worden uitgesloten. Het feit dat deze producent in de steekproef was opgenomen, had volgens hen moeten worden gecompenseerd door daarin tegelijk een groter aantal kleine producenten op te nemen.

33

De Commissie betwist de argumenten van verzoeksters.

34

In herinnering dient te worden gebracht dat het vaste rechtspraak is dat de instellingen van de Unie op het gebied van de gemeenschappelijke handelspolitiek, en met name wanneer het gaat om beschermende handelsmaatregelen, over een ruime beoordelingsvrijheid beschikken wegens de ingewikkeldheid van de economische, politieke en juridische situaties die zij moeten onderzoeken (arrest van 11 februari 2010, Hoesch Metals and Alloys, C‑373/08, EU:C:2010:68, punt 61en aldaar aangehaalde rechtspraak). In dit verband is het van des te fundamenteler belang dat de door de rechtsorde van de Unie in administratieve procedures geboden waarborgen in acht worden genomen. Een van deze waarborgen is de verplichting voor de bevoegde instelling om alle relevante gegevens van het geval zorgvuldig en onpartijdig te onderzoeken (zie arrest van 25 januari 2017, Rusal Armenal/Raad, T‑512/09 RENV, EU:T:2017:26, punt 189en aldaar aangehaalde rechtspraak).

35

Hieruit volgt dat het toezicht van de Unierechter niet alleen betrekking dient te hebben op eventuele fouten bij de toepassing van het recht, maar ook op vraag of de procedurevoorschriften in acht zijn genomen, of de feiten op grond waarvan de betwiste keuze is gemaakt, juist zijn vastgesteld, en of er geen sprake is van een kennelijk onjuiste beoordeling van deze feiten dan wel van misbruik van bevoegdheid (zie in die zin arrest van 10 maart 2009, Interpipe Niko Tube en Interpipe NTRP/Raad, T‑249/06, EU:T:2009:62, punt 39en aldaar aangehaalde rechtspraak).

36

Dit geldt inzonderheid voor de vaststelling of schade wordt toegebracht aan de bedrijfstak van de Unie, die de beoordeling van ingewikkelde economische situaties vereist (zie in die zin arrest van 10 september 2015, Bricmate, C‑569/13, EU:C:2015:572, punt 46en aldaar aangehaalde rechtspraak).

37

Derhalve kan de Unierechter weliswaar op het gebied van beschermende handelsmaatregelen en met name antidumpingmaatregelen niet in de beoordeling treden die is voorbehouden aan de bevoegde autoriteiten van de Unie, maar moet hij wel nagaan of de instellingen alle relevante omstandigheden in aanmerking hebben genomen en de gegevens in het dossier met de nodige zorgvuldigheid hebben beoordeeld [zie arrest van 18 september 2012, Since Hardware (Guangzhou)/Raad, T‑156/11, EU:T:2012:431, punt 184en aldaar aangehaalde rechtspraak].

38

Volgens artikel 3, lid 2, van de basisverordening is de vaststelling van schade gebaseerd op positief bewijsmateriaal en moet zij gepaard gaan met een „objectief onderzoek” naar de omvang van de invoer met dumping en naar de gevolgen ervan voor zowel de prijzen van soortgelijke producten op de markt van de Unie als de bedrijfstak van de Unie.

39

Voorts volgt uit artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening dat de schade moet worden vastgesteld op het niveau van de bedrijfstak van de Unie in zijn geheel (arrest van 19 december 2013, Transnational Company Kazchrome en ENRC Marketing/Raad, C‑10/12 P, niet gepubliceerd, EU:C:2013:865, punten 50 en 51).

40

Niettemin is het de Commissie op grond van artikel 17, leden 1 en 2, van de basisverordening toegestaan om in zaken van aanzienlijke omvang het onderzoek te beperken tot een redelijk aantal partijen door gebruik te maken van steekproeven. In dit verband voorziet artikel 17, lid 1, van de basisverordening in twee steekproefmethoden. Het onderzoek kan namelijk worden beperkt ofwel tot een redelijk aantal partijen, producten of transacties die statistisch representatief zijn volgens de op het tijdstip van de selectie beschikbare informatie, ofwel tot de grootste productie-, verkoop- of exporthoeveelheden die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kunnen worden onderzocht (zie in die zin arresten van 10 september 2015, Fliesen-Zentrum Deutschland, C‑687/13, EU:C:2015:573, punt 86, en 15 juni 2017, T.KUP, C‑349/16, EU:C:2017:469, punt 30).

41

Daaruit volgt dat wanneer de instellingen van de Unie kiezen voor de tweede steekproefmethode, zij over een zekere ruimte beschikken die samenhangt met hun op de toekomst gerichte beoordeling van wat zij redelijkerwijs kunnen doen binnen de termijn waarbinnen zij hun onderzoek moeten verrichten (arrest van 15 juni 2017, T.KUP, C‑349/16, EU:C:2017:469, punt 31). Voorts volgt uit artikel 17, lid 2, van de basisverordening dat de definitieve selectie van de partijen geschiedt door de Commissie overeenkomstig de bepalingen inzake de steekproefmethode (arrest van 10 september 2015, Fliesen-Zentrum Deutschland, C‑687/13, EU:C:2015:573, punt 87).

42

Uit het oogpunt van deze beginselen dient de gegrondheid van de argumenten van verzoeksters te worden onderzocht.

43

In casu stelt de Commissie dat zij heeft gebruikgemaakt van de tweede in artikel 17, lid 1, van de basisverordening genoemde methode, volgens welke het onderzoek kan worden beperkt tot de grootste productie-, verkoop- of exporthoeveelheden die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kunnen worden onderzocht. Blijkens overweging 15 van het bestreden besluit heeft de Commissie de voorlopige steekproef van producenten in de Unie namelijk samengesteld „op basis van het grootste verkoopvolume in de Unie”.

44

Wat de representativiteit van de steekproef betreft, zij opgemerkt dat het de taak van de Commissie is om ervoor te zorgen dat rekening wordt gehouden met verschillende factoren, zoals met name het aandeel in de totale productie van de Unie en de geografische spreiding van de producenten (zie in die zin arrest van 10 september 2015, Fliesen-Zentrum Deutschland, C‑687/13, EU:C:2015:573, punten 90 en 91). Het is namelijk van belang erop te wijzen dat het onderzoek van de Commissie krachtens artikel 4, lid 1, van de basisverordening moet worden gebaseerd op de bedrijfstak van de Unie in zijn geheel om te komen tot een betrouwbare weergave van de economische situatie van die bedrijfstak (zie in die zin arrest van 20 mei 2015, Yuanping Changyuan Chemicals/Raad, T‑310/12, niet gepubliceerd, EU:T:2015:295, punt 115).

45

In casu blijkt uit de overwegingen 92 en 94 van het bestreden besluit dat „in de steekproef drie [van in totaal negen] producenten in de Unie [zijn] opgenomen, die samen ca. 56 % van de totale productie van het soortgelijke product in de Unie vertegenwoordigen”. Ter terechtzitting heeft de Commissie verklaard, zonder op dit punt te zijn weersproken, dat de samengestelde steekproef bestond uit de drie producenten die, van de producenten die erin toegestemd hadden mee te werken, het grootste verkoopvolume hadden.

46

Bovendien wordt in overweging 15 van het bestreden besluit gepreciseerd dat de Commissie „[zich] heeft [...] gebaseerd op alle beschikbare gegevens over de bedrijfstak van de Unie, zoals de klacht en de informatie afkomstig van Associazione Nazionale Industriali Distillatori di Alcoli ed Acquaviti (AssoDistil) uit Italië en van de overige haar bekende producenten in de Unie [van wie de] representativiteit werd onderzocht op grond van artikel 5, lid 4, van de basisverordening”, en voorts dat zij „de steekproef [aldus heeft] samengesteld [...] dat beide producerende lidstaten, Italië en Spanje, in de steekproef waren vertegenwoordigd”.

47

De Commissie had stellig, zoals verzoeksters bepleiten, in de betreffende steekproef nog andere producenten van de bedrijfstak van de Unie met een beweerdelijk lager verkoopvolume kunnen opnemen. Tevens is het juist dat een steekproef volgens artikel 17, lid 2, van de basisverordening bij voorkeur wordt samengesteld in overleg met en met toestemming van de betrokken partijen.

48

Zoals in punt 41 hierboven in herinnering is gebracht, volgt uit deze bepaling evenwel dat de definitieve selectie van partijen, productsoorten of transacties uiteindelijk geschiedt door de Commissie overeenkomstig de bepalingen inzake de steekproefmethode.

49

Daarbij komt dat het aan verzoeksters staat om de bewijzen over te leggen op grond waarvan het Gerecht kan vaststellen dat de Commissie bij de beoordeling van de schade een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt ten gevolge van de samenstelling van de geselecteerde steekproef van de bedrijfstak van de Unie [zie in die zin arrest van 18 september 2012, Since Hardware (Guangzhou)/Raad, T‑156/11, EU:T:2012:431, punt 137en aldaar aangehaalde rechtspraak). Het Gerecht heeft namelijk reeds geoordeeld dat een verzoekende partij die betwistte dat de steekproef van de producenten in de Unie representatief was, niet had aangetoond dat de instellingen van de Unie een kennelijke fout hadden begaan door hun onderzoek naar de schade die de productie van de Unie ten gevolge van de prijsverschillen had geleden, te beperken tot Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, omdat die partij geen enkele aanwijzing had verstrekt waaruit bleek dat de prijzen die de Franse, Duitse en Britse producenten in Italië en Spanje hanteerden, verschilden van de door diezelfde producenten in Frankrijk, Duitsland of het Verenigd Koninkrijk gehanteerde prijzen (zie in die zin arrest van 14 juli 1995, Koyo Seiko/Raad, T‑166/94, EU:T:1995:140, punt 59).

50

In dit verband betogen verzoeksters dat het vermeende gebrek aan representativiteit van de steekproef in kwestie afbreuk heeft gedaan aan de betrouwbaarheid van verschillende micro-economische indicatoren die de Commissie in het betreffende onderzoek heeft gebruikt, waardoor deze instelling kennelijke beoordelingsfouten heeft gemaakt en artikel 3, lid 2, onder b), van de basisverordening heeft geschonden. Onjuist zijn bijvoorbeeld de indicatoren met betrekking tot de verkoopprijzen in de Unie, de winstgevendheid per eenheid van de verkoop in de Unie, de kasstroom, de investeringen en het rendement van investeringen van de producenten in de Unie.

51

In casu moet ten eerste worden vastgesteld dat met de betrokken partijen overeenkomstig artikel 17, lid 2, van de basisverordening overleg is gepleegd over de samenstelling van de steekproef. Voorts blijkt uit overweging 109 van het bestreden besluit dat de Commissie bij het onderzoek naar de schade een onderscheid heeft gemaakt tussen macro-economische en micro-economische indicatoren. Macro-economische factoren zoals het verkoopvolume waren gebaseerd op de gegevens van de bedrijfstak van de Unie in zijn geheel, dat wil zeggen op de gegevens van alle producenten in de Unie. De stellingen van verzoeksters met betrekking tot de steekproef kunnen dus niet afdoen aan de beoordeling door de Commissie van de macro-economische schade.

52

Wat de micro-economische gegevens betreft, blijkt uit die overweging 109 van het bestreden besluit dat zij zijn onderzocht op basis van de gegevens uit de antwoorden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op de vragenlijst van de Commissie. Aangaande deze gegevens zij opgemerkt dat de Commissie, zoals zij zelf heeft beklemtoond, tot één getal voor elke micro-economische indicator is gekomen door het gewogen gemiddelde te berekenen, teneinde aldus rekening te houden met het daadwerkelijke marktaandeel van alle in de steekproef opgenomen producenten wat de door hen geproduceerde of verkochte hoeveelheden betreft. Bij de berekening van een eenvoudig gemiddelde zou aan ieder van deze drie producenten een gelijk gewicht worden toegekend, te weten 33 %, ongeacht hoe groot hun daadwerkelijke marktaandeel is wat de door hen geproduceerde of verkochte hoeveelheden betreft, hetgeen het reële relatieve gewicht van de verschillende producenten van de bedrijfstak van de Unie niet zou weerspiegelen. Aangezien het gewogen gemiddelde is berekend en aldus aan de gegevens van iedere in de steekproef opgenomen producent een relatief gewicht is toegekend, dient te worden geoordeeld dat de voor de micro-economische gegevens toegepaste methode passend was.

53

Ten tweede blijkt uit overweging 17 van het bestreden besluit dat een producent in de Unie die niet in de voorlopige steekproef was opgenomen, net zoals AssoDistil heeft aangevoerd dat de steekproef niet voldoende representatief was voor de situatie van kleine producenten in de Unie, omdat de invoer met dumping door Hangzhou Bioking voornamelijk schadelijke gevolgen had voor kleine ondernemingen.

54

Opgemerkt dient evenwel te worden dat de toevoeging aan de steekproef van een kleine producent in de Unie niet van aanmerkelijke invloed zou zijn geweest op de aan de hand van de gegevens van die steekproef beoordeelde schade-indicatoren, zoals in overweging 18 van het bestreden besluit is uiteengezet. Uit de cijfers van de Commissie blijkt namelijk dat de door de klaagsters tijdens de administratieve procedure voorgestelde opname van ICV in de steekproef de gewogen gemiddelde winstmarge van de steekproef slechts in geringe mate zou hebben gewijzigd. Deze zou dan in 2014 ruim 9,5 % in plaats van 10 % hebben bedragen. Indien de genoemde producent in de steekproef was opgenomen, zou deze marge zijn geëvolueerd van ruim 5 % in 2011 tot ruim 9 % in 2014, en niet van 2 % tot 10 % in dezelfde periode, zoals het geval is volgens de door de Commissie samengestelde steekproef.

55

Ten derde moet worden vastgesteld dat verzoeksters, zoals ter terechtzitting is bevestigd, geen enkel bewijs hebben aangedragen om aan te tonen dat de toevoeging van een andere producent iets zou hebben veranderd aan de door de Commissie in het bestreden besluit gemaakte gevolgtrekking dat geen sprake was van schade. Verzoeksters stellen namelijk enkel dat een steekproef met een veel grotere producent die grote winsten maakt, leidt tot de conclusie dat er geen sprake was van schade, „terwijl een, twee of drie tientallen kleinere producenten, of zelfs meer, alle verlieslatend zijn”. Dit betoog weerspiegelt evenwel niet de werkelijke situatie van de bedrijfstak van de Unie, aangezien deze in casu bestaat uit negen producenten, van wie er zeven hun medewerking hebben verleend. Bovendien wordt de stelling van verzoeksters dat de kleine producenten verlieslatend zijn, niet gestaafd door enig bewijselement, en wordt hoe dan ook niet gespecificeerd of de gestelde situatie reeds kon worden waargenomen tijdens de beoordelingsperiode.

56

Wat het argument van verzoeksters betreft dat niets de Commissie belette een ruimere steekproef uit te voeren, zoals zij heeft gedaan in andere antidumpingprocedures, volstaat de vaststelling dat verzoeksters – onder meer ter terechtzitting – zelf erkennen dat zij niet beschikken over enig gegeven waaruit blijkt dat de toevoeging van een andere, kleinere producent in de Unie iets had kunnen veranderen aan de conclusie van de Commissie met betrekking tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade.

57

Wat de stelling van verzoeksters betreft dat de grote winsten van Distillerie Mazzari „geenszins opwegen tegen de verliezen die de overige twee in de steekproef opgenomen ondernemingen hebben geleden in 2013 en tijdens het onderzoektijdvak”, aangezien de winstgevendheid van Caviro Distillerie is gedaald van 3 % in 2011 tot –1,62 % in 2013 en tot –1,73 % in het onderzoektijdvak, en dat de winstgevendheid van Comercial Quimica Sarasa tussen 2011 en 2013 alsook tijdens het onderzoektijdvak dezelfde ontwikkeling heeft gekend, zij opgemerkt dat, zo wordt aangenomen dat de winstgevendheid in de genoemde perioden inderdaad is afgenomen, het feit dat de Commissie de ondernemingen waarvan de winstgevendheid is verminderd, in de betreffende steekproef heeft gelaten, aantoont dat zij de feiten in het bestreden besluit objectief heeft beoordeeld.

58

Zelfs indien de Commissie de samenstelling van de steekproef in kwestie had gewijzigd, wijst bijgevolg niets erop dat zulks in casu verandering zou hebben gebracht in de conclusie met betrekking tot de winstgevendheid en de schade.

59

Wat voorts het argument van verzoeksters betreft dat de aanzienlijke daling van de winstgevendheid tussen 2010 en 2011 de „schadelijke gevolgen van de dumpingpraktijken van Hangzhou Bioking tijdens deze periode” bevestigt, moet worden vastgesteld dat, zoals de Commissie terecht heeft opgemerkt, uit het bestreden besluit of uit andere handelingen van de Unie niet blijkt dat Hangzhou Bioking zich tijdens die periode aan dumping schuldig heeft gemaakt. Uit overweging 28 van het bestreden besluit volgt namelijk dat „[h]et onderzoek naar dumping en schade [...] betrekking [had] op de periode van 1 oktober 2013 tot en met 30 september 2014”.

60

Derhalve moet worden geoordeeld dat verzoeksters niet voldoende hebben aangetoond dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt bij de samenstelling van de door haar uitgevoerde steekproef van de bedrijfstak van de Unie.

61

Het eerste middel dient dan ook te worden verworpen.

Tweede middel: kennelijke beoordelingsfouten en schending van artikel 3, leden 2, 3 en 5, van de basisverordening, doordat de Commissie tot de slotsom is gekomen dat de bedrijfstak van de Unie geen aanmerkelijke schade had geleden

62

Verzoeksters zijn van mening dat de Commissie kennelijke beoordelingsfouten heeft gemaakt en artikel 3, leden 2, 3 en 5, van de basisverordening heeft geschonden, doordat zij in de overwegingen 140 tot en met 142 van het bestreden besluit tot de slotsom is gekomen dat de wijnsteenzuurbedrijfstak van de Unie tijdens de beoordelingsperiode geen aanmerkelijke schade had geleden.

63

In hun inleidende opmerkingen beklemtonen verzoeksters dat de vaststelling van schade noopt tot een objectief onderzoek van alle relevante factoren die van invloed zijn op de situatie van de betrokken bedrijfstak. In casu had een objectief onderzoek van de schade-indicatoren volgens hen niet kunnen leiden tot de conclusie dat de invoer met dumping geen schade toebracht aan de wijnsteenzuurbedrijfstak van de Unie. Verzoeksters betogen in wezen dat de Commissie in haar in de overwegingen 140 en 141 van het bestreden besluit vervatte conclusies inzake de afwezigheid van schade de nadruk heeft gelegd op de indicatoren die een positieve ontwikkeling hebben laten zien, maar onvoldoende rekening heeft gehouden met de indicatoren die negatief zijn geëvolueerd.

64

Wat in de eerste plaats de ontwikkeling van het invoervolume en van de invoerprijzen betreft, betogen verzoeksters om te beginnen dat in de overwegingen 41 tot en met 45 van het bestreden besluit is vastgesteld dat Hangzhou Bioking haar activiteit niet in de normale markteconomische omstandigheden uitoefende en profiteerde van kunstmatig lage en vertekende grondstofprijzen om haar eindprijzen bij uitvoer naar de Unie op onredelijke wijze te verlagen. Voorts zijn verzoeksters van mening dat de dumpingmarge, die 42,8 % bedroeg, zoals is vermeld in overweging 88 van het bestreden besluit, hoog is. Volgens artikel 3, lid 5, van de basisverordening is de werkelijke hoogte van de dumpingmarge een factor die in aanmerking moet worden genomen om de schade te beoordelen. Ten slotte voeren verzoeksters aan dat de gewogen gemiddelde prijsonderbiedingsmarge voor de invoer met dumping door Hangzhou Bioking op de markt van de Unie, die blijkens overweging 107 van het bestreden besluit 10,3 % bedraagt, aanzienlijk is.

65

Wat in de tweede plaats het volume van de invoer met dumping tijdens de beoordelingsperiode betreft, is het volume van de invoer met dumping door de betrokken exporteur op de markt van de Unie volgens verzoeksters met 25 % toegenomen, met een piek van 36 % in 2013. Voorts merken verzoeksters op dat deze voortdurende stijging van de met dumping ingevoerde hoeveelheden heeft plaatsgevonden in de context van een algehele daling van het verbruik van wijnsteenzuur in de Unie, aangezien dit aan het einde van het onderzoektijdvak met 11 % was afgenomen.

66

Met betrekking tot de gevolgen van de invoer met dumping op de prijzen in de Unie voeren verzoeksters aan dat Hangzhou Bioking haar prijzen tijdens de beoordelingsperiode weliswaar met 35 % heeft verhoogd, zoals blijkt uit overweging 104 van het bestreden besluit, maar dat deze prijsverhogingen hebben plaatsgevonden vanaf een zeer laag beginpunt. Dit verklaart volgens hen dat de gewogen gemiddelde onderbiedingsmarge voor de invoer met dumping door Hangzhou Bioking op de markt van de Unie 10,3 % bedroeg, zoals is opgemerkt in overweging 107 van het bestreden besluit. Bovendien zijn tussen 2013 en het einde van het onderzoektijdvak de prijzen van de bedrijfstak van de Unie met 56 % gedaald, zoals in de overwegingen 124 en 125 van het bestreden besluit is vermeld, terwijl de prijzen van Hangzhou Bioking slechts met 8 % zijn gedaald, zoals blijkt uit overweging 105 van dat besluit.

67

In antwoord op het argument van de Commissie dat de verhoging van de gemiddelde prijs van de invoer met 35 % in vergelijking met de prijzen van de bedrijfstak van de Unie een positief gegeven is, voeren verzoeksters aan dat de werkelijke prijzen van de invoer moeten worden onderzocht en niet de trend. Indien de prijs van de invoer in 2011 uitermate laag was, zoals verzoeksters vermoeden, is het volgens hen niet relevant dat deze prijs vervolgens relatief is gestegen, met name gelet op het feit dat aan het einde van het onderzoek een prijsonderbieding van 10 % is geconstateerd. Voorts blijkt uit de in de klacht verstrekte informatie dat de prijsonderbieding van Hangzhou Bioking vóór het onderzoektijdvak veel hoger was.

68

In de derde plaats voeren verzoeksters aan dat de Commissie heeft gehandeld in strijd met de regel dat een of meer van de genoemde factoren niet noodzakelijk doorslaggevend zijn, doordat zij tijdens het onderzoek niet voldoende betekenis heeft toegekend aan andere factoren die in artikel 3, lid 5, van de basisverordening worden vermeld, te weten de gevolgen van de invoer voor de verkoopvolumes en de marktaandelen van de producenten in de Unie. Volgens hen heeft de Commissie daarentegen te veel gefocust op de ontwikkeling van de winstgevendheid per eenheid en op de criteria die verband houden met de kasstroom en het rendement van investeringen. Aldus heeft zij een kennelijke beoordelingsfout gemaakt.

69

In dit verband voeren verzoeksters aan dat nergens in het bestreden besluit wordt uiteengezet of onderzocht op welke wijze de achteruitgang van de prestaties van de bedrijfstak van de Unie is gecompenseerd door een verbetering van de algemene winstgevendheid. In het algemene informatiedocument van 14 december 2015 heeft de Commissie zich evenwel duidelijk en veel bondiger uitgelaten over die factoren.

70

Verzoeksters verwijten de Commissie dus allereerst dat zij tijdens het onderzoek niet voldoende betekenis heeft toegekend aan de verkoopvolumes van de bedrijfstak van de Unie, die in de loop van de beoordelingsperiode met 30 % zijn gedaald, zoals is vastgesteld in overweging 115 van het bestreden besluit. Deze afname van de volumes was bijna drie keer zo groot als de daling van het verbruik in de Unie tijdens de beoordelingsperiode. Wanneer de door de bedrijfstak van de Unie verkochte hoeveelheden dalen, is het de taak van de Commissie vast te stellen en grondig te onderzoeken wat de werkelijk behaalde winsten zijn, aangezien dit een relevante factor vormt om de situatie van de bedrijfstak van de Unie in het algemeen te beoordelen. In het bestreden besluit wordt dan ook in feite niet uiteengezet welke wisselwerking er bestaat tussen de verschillende essentiële factoren.

71

Voorts zijn verzoeksters van mening dat ook de in overweging 115 van het bestreden besluit vastgestelde daling van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie met 21 % in de loop van de beoordelingsperiode verontrustend was, terwijl volgens overweging 117 van dat besluit tijdens dezelfde periode „het uitvoervolume van [Hangzhou Bioking] met 25 % [was] gestegen en het [...] marktaandeel van [deze onderneming] met 41 %”. Het argument van de Commissie dat de stijging van de door de bedrijfstak van de Unie gehanteerde verkoopprijzen gelijke tred heeft gehouden met de ontwikkeling van de grondstofprijzen, wordt bijgevolg ontkracht door het feit dat de bedrijfstak van de Unie sinds 2012 snel verkoopvolumes en marktaandelen heeft verloren.

72

In dit verband merken verzoeksters op dat de groei van de bedrijfstak van de Unie uitgesproken negatief was, zoals blijkt uit overweging 117 van het bestreden besluit. Evenzo heeft volgens hen de gehele bedrijfstak, met uitzondering van Distillerie Mazzari, zware verliezen geleden tijdens het onderzoektijdvak.

73

Bovendien hebben verzoeksters – in het kader van hun argumentatie die is gebaseerd op exportstatistieken die zij hebben ontvangen van de Chinese douane – de door Hangzhou Bioking verkochte hoeveelheden geschat op ongeveer 9700 ton in 2013 en 8925 ton in het onderzoektijdvak. Tijdens de beoordelingsperiode heeft ook invoer door andere Chinese exporteurs plaatsgevonden. In de loop van het onderzoektijdvak is het marktaandeel van Hangzhou Bioking toegenomen van 25 % tot 35 %, waarbij het gaat om het marktaandeel van slechts één Chinese exporteur.

74

Ten slotte, aldus verzoeksters, heeft de Commissie geen enkele betekenis toegekend aan de op handen zijnde uitbreiding van de door Hangzhou Bioking geproduceerde hoeveelheden, zoals blijkt uit de overwegingen 165 en 166 van het bestreden besluit, met name wat de gevolgen van die uitbreiding voor de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie betreft. Volgens verzoeksters is het waarschijnlijk dat deze winstgevendheid en de overige positieve financiële indicatoren op korte termijn en in de nabije toekomst zullen achteruitgaan, waardoor de laatste positieve economische indicatoren voor de wijnsteenzuurbedrijfstak van de Unie die de Commissie in aanmerking neemt om de door deze bedrijfstak geleden schade te beoordelen, zullen worden tenietgedaan. Aangezien de Commissie van deze omstandigheid op de hoogte was, maar daaraan bij het onderzoek naar de schade geen enkel belang heeft gehecht, heeft zij naar de mening van verzoeksters een kennelijke beoordelingsfout gemaakt.

75

Integendeel, de Commissie heeft zich volgens verzoeksters uitsluitend gebaseerd op factoren die verband houden met de winstgevendheid, de kasstroom en het rendement van investeringen, die een positieve ontwikkeling lieten zien, om te concluderen dat de bedrijfstak van de Unie geen aanmerkelijke schade had geleden, terwijl andere economische factoren naar hun mening erop wezen dat de bedrijfstak van de Unie aan het bezwijken was onder het gewicht van de invoer met dumping. Aldus heeft de Commissie volgens verzoeksters kennelijke beoordelingsfouten gemaakt.

76

Wat meer bepaald de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie betreft, zijn verzoeksters van mening dat dit de enige belangrijke economische factor is waarvan is vermeld dat deze een positieve ontwikkeling vertoont, zoals blijkt uit overweging 140 van het bestreden besluit, terwijl tal van andere factoren een negatieve ontwikkeling laten zien. In punt 4.5.4 van het bestreden besluit, dat de conclusie inzake schade bevat, wordt nergens uiteengezet of onderzocht op welke wijze de winstgevendheid opweegt tegen het effect van de andere factoren, hoewel verzoeksters dienaangaande kritiek hadden geuit tijdens de administratieve procedure. Zo wordt in het bestreden besluit niet uiteengezet welke wisselwerking er bestaat tussen de verschillende essentiële factoren, en met name hoe de verbetering van de winstgevendheid de aan de bedrijfstak van de Unie toegebrachte schade zou kunnen compenseren.

77

In de vierde plaats blijkt volgens verzoeksters uit het bestreden besluit dat de bedrijfstak van de Unie door de dumpingpraktijken van Hangzhou Bioking is verdrongen van de minder winstgevende segmenten van de markt, waardoor zijn verkoopvolumes zijn gedaald. Anders dan de Commissie stelt, betogen verzoeksters naar eigen zeggen niet dat de conclusies van de Commissie moeten berusten op een door hen gekozen segment van de bedrijfstak van de Unie. Volgens hen tonen alle economische indicatoren, in hun geheel beschouwd, aan dat de invoer met dumping door Hangzhou Bioking schade heeft veroorzaakt.

78

In de vijfde plaats zijn verzoeksters van mening dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft begaan door onvoldoende rekening te houden met het belang van de defensieve strategie die de bedrijfstak van de Unie volgt om dumping te bestrijden. Aldus heeft de Commissie in andere antidumpingprocedures geen betekenis toegekend aan de stijging van de winstgevendheid per eenheid, gelet op het feit dat de bedrijfstak van de Unie een deel van zijn verkoopvolumes en marktaandelen had verloren. Dezelfde situatie doet zich volgens verzoeksters voor in het kader van de onderhavige procedure, zodat de Commissie in aanmerking had moeten nemen dat de bedrijfstak van de Unie tussen 2012 en het einde van het onderzoektijdvak had besloten dat hij, gezien de door Hangzhou Bioking verkochte hoeveelheden, geen agressieve prijsconcurrentie kon aangaan, en dat hij in plaats daarvan zijn commerciële inspanningen moest concentreren op klanten die bereid waren een hogere prijs te betalen voor een kwalitatief beter product.

79

In de zesde plaats heeft de Commissie volgens verzoeksters, door in overweging 146 van het bestreden besluit te verklaren dat „[d]e dumpingmarge van een producent-exporteur [...] op zich geen doorslaggevende economische indicator voor de schade [is]”, artikel 3, lid 5, van de basisverordening geschonden. Volgens deze bepaling moet de Commissie rekening houden met „de werkelijke hoogte van de dumpingmarge”. Anders dan de Commissie ter verweer aanvoert, is de vraag niet of deze dumpingmarge in casu al dan niet beslissend was, maar of er bij de beoordeling van de schade voldoende of zelfs in passende mate betekenis aan is toegekend. Verzoeksters stellen dat de Commissie krachtens de basisverordening rekening moet houden met de dumpingmarge en dat deze altijd moet worden berekend over een kortere periode. Voor de beoordeling van de omvang van de dumping in het kader van de basisverordening is volgens verzoeksters dus niet vereist dat de „ontwikkelingen over enige tijd” worden beoordeeld.

80

Bovendien zijn verzoeksters de mening toegedaan dat dezelfde redenering moet worden gevolgd met betrekking tot de prijsonderbieding, die moet worden beoordeeld op grond van artikel 3, lid 3, van de basisverordening. In het bestreden besluit wordt niet verwezen naar deze factor, behalve in de overwegingen 141 en 150, waar hij terzijde wordt gesteld zonder dat de gevolgen ervan zorgvuldig zijn onderzocht, ook al was de prijsonderbiedingsmarge vastgesteld op 10,3 %.

81

In de zevende plaats heeft de Commissie volgens verzoeksters niet onderzocht wat de gevolgen zijn van de invoer met dumping door Hangzhou Bioking voor de verkoopvolumes van de bedrijfstak van de Unie. De prijsdruk die uitgaat van de invoer met dumping, heeft geleid tot een daling van de prijzen met 76 % tussen 2013 en het einde van het onderzoektijdvak, alsmede tot een drastische daling van de verkochte hoeveelheden en van de marktaandelen. Voorts is de ontwikkeling van de door Hangzhou Bioking ingevoerde hoeveelheden tegengesteld aan die van het verbruik in de Unie. Verzoeksters onderstrepen dat tussen 2011 en 2014 het verbruik in de Unie met 11 % is afgenomen, terwijl de invoer door Hangzhou Bioking in absolute cijfers is toegenomen met 25 %, wat betekent dat deze onderneming de wetmatigheden van de markt heeft kunnen trotseren. Bovendien merken verzoeksters op dat de verkoopvolumes van de bedrijfstak van de Unie aan het einde van de beoordelingsperiode zijn gedaald met 30 %, terwijl het verbruik is afgenomen met 11 %. Derhalve is volgens hen 19 % van de resterende verkoopvolumes rechtstreeks verloren gegaan ten voordele van Hangzhou Bioking.

82

Wat in de achtste en laatste plaats de opmerkingen van de Commissie over de vermindering van de productieacapaciteit van de bedrijfstak van de Unie betreft, erkennen verzoeksters dat de geproduceerde hoeveelheden met 14 % zijn gedaald terwijl de vraag met 11 % is afgenomen. Doordat de bedrijfstak van de Unie erin geslaagd is zijn uitvoer op peil te houden of te doen toenemen, was de daling van de productie evenwel minder groot. Volgens verzoeksters moet hoe dan ook de uitleg van de Commissie over de omvang van de productie van de bedrijfstak van de Unie en het verbruik in de Unie worden afgewezen. Tussen deze twee factoren bestaat namelijk geen correlatie, aangezien de eerste tijdens de gehele beoordelingsperiode gestaag is gedaald, terwijl de tweede tussen 2011 en 2013 is gestegen en in de daaropvolgende periode teruggevallen.

83

De Commissie betwist de argumenten van verzoeksters.

84

Zoals in herinnering is gebracht in punt 38 hierboven, moet om te beginnen het objectieve onderzoek dat dient te worden verricht om vast te stellen of schade wordt toegebracht aan de bedrijfstak van de Unie, overeenkomstig artikel 3, lid 2, van de basisverordening betrekking hebben op de omvang van de invoer met dumping en op de gevolgen daarvan voor zowel de prijzen van soortgelijke producten op de markt van de Unie als de bedrijfstak van de Unie.

85

Wat de omvang van die invoer en de gevolgen daarvan voor de prijzen van soortgelijke producten op de markt van de Unie betreft, bepaalt artikel 3, lid 3, van de basisverordening welke factoren bij dat onderzoek in aanmerking moeten worden genomen, waarbij wordt gepreciseerd dat deze factoren op zich, of verscheidene van deze factoren gezamenlijk, niet doorslaggevend kunnen zijn.

86

In artikel 3, lid 5, van de basisverordening wordt dan weer gepreciseerd dat het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping voor de betrokken bedrijfstak van de Unie een beoordeling omvat van alle relevante economische factoren en indicatoren die van invloed zijn op de situatie van die bedrijfstak. Deze bepaling bevat een lijst van de verschillende factoren die in aanmerking kunnen worden genomen, en preciseert dat deze lijst niet limitatief is, alsook dat een of meer van deze factoren niet noodzakelijk doorslaggevend zijn (arresten van 28 november 2013, CHEMK en KF/Raad, C‑13/12 P, niet gepubliceerd, EU:C:2013:780, punt 56; 19 december 2013, Transnational Company Kazchrome en ENRC Marketing/Raad, C‑10/12 P, niet gepubliceerd, EU:C:2013:865, punt 20, en 16 april 2015, TMK Europe, C‑143/14, EU:C:2015:236, punt 32). Diezelfde bepaling kent de betrokken instellingen dus een ruime beoordelingsvrijheid toe bij het onderzoek en de beoordeling van de verschillende indicatoren (zie in die zin arrest van 27 september 2007, Ikea Wholesale, C‑351/04, EU:C:2007:547, punt 61).

87

Aan de hand van de bovengenoemde bepalingen, gelezen in onderlinge samenhang, moet bijgevolg worden vastgesteld of de Commissie, zonder een kennelijke beoordelingsfout te maken, tot de slotsom kon komen dat geen aanmerkelijke schade werd toegebracht aan de bedrijfstak van de Unie.

88

Met betrekking tot de stelling dat de Commissie zich te veel heeft gericht op de economische gegevens betreffende de algemene financiële situatie, zoals de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie, de kasstroom en het rendement van investeringen, dient vooraf te worden vermeld dat de beslissende factoren volgens verzoeksters de verkoopvolumes van de bedrijfstak van de Unie, de productieniveaus en de bezettingsgraad in de Unie zijn. Zij verwijzen ook naar andere factoren waarmee de Commissie rekening had moeten houden, zoals de omvang van de dumping, de prijsonderbieding door Hangzhou Bioking, de stijging van de ingevoerde hoeveelheden in absolute cijfers, de voorraden, de productiviteit, de groei, de lonen en de investeringen.

89

In casu zij in de eerste plaats opgemerkt dat de Commissie al de bovengenoemde factoren heeft onderzocht, zoals volgt uit de punten 4.5.2 en 4.5.3 van het bestreden besluit. Wat de macro-economische factoren betreft, blijkt namelijk uit de overwegingen 111 tot en met 123 van het bestreden besluit dat de Commissie de productie, de productiecapaciteit, de bezettingsgraad, het verkoopvolume, het marktaandeel, de groei, de werkgelegenheid, de productiviteit, de hoogte van de dumpingmarge en het herstel van eerdere dumping heeft onderzocht. Van de micro-economische factoren zijn de gemiddelde eenheidsprijzen, de kosten per eenheid, de loonkosten, de voorraden, de winstgevendheid, de kasstroom, de investeringen, het rendement van investeringen en het vermogen om kapitaal aan te trekken onderzocht.

90

Aldus is de Commissie in overweging 140 van het bestreden besluit tot de slotsom gekomen dat „[d]e schade-indicatoren, zoals productie, verkoopvolume en marktaandeel, [...] in de beoordelingsperiode een negatieve ontwikkeling [vertoonden]”, zonder dat deze ontwikkeling evenwel „negatieve gevolgen [had] voor de algemene financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie”. Hieraan wordt in deze overweging toegevoegd dat „[i]ntegendeel, de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie [...] in de beoordelingsperiode een gelijkmatige positieve ontwikkeling [vertoonde] en [...] in het onderzoektijdvak zelfs groter [was] dan de streefwinst”. Voorts zijn volgens die overweging „andere financiële indicatoren, zoals kasstroom en rendement van investeringen, ook gestegen in de beoordelingsperiode”. Bovendien zijn deze schade-indicatoren, zoals de Commissie ter terechtzitting heeft aangevoerd, eveneens onderzocht in punt 4.5.5 van het bestreden besluit. In dit punt, dat een integrerend onderdeel is van de motivering van dat besluit, heeft de Commissie gereageerd op de opmerkingen van de belanghebbenden.

91

Gelet op de ruime vrijheid waarover de Commissie bij de beoordeling van de economische gegevens beschikt, dient dan ook te worden geoordeeld dat zij de relevantie van alle factoren heeft onderzocht alsook de positieve en negatieve ontwikkelingen van de betreffende factoren tegen elkaar heeft afgewogen.

92

Wat voorts de stellingen betreft die verband houden met de ontwikkelingen op het gebied van de invoervolumes en de invoerprijzen, zij opgemerkt dat, zoals verzoeksters hebben beklemtoond, in overweging 47 van het bestreden besluit erop wordt gewezen dat de Chinese binnenlandse markt van maleïnezuuranhydride wordt geacht geheel te zijn verstoord. Tevens is onbetwist dat de vastgestelde dumpingmarge 42,8 % bedroeg en dus hoger was dan de de-minimisdrempel, zoals blijkt uit de overwegingen 88 en 122 van het bestreden besluit. Ten slotte is het juist dat de gewogen gemiddelde prijsonderbiedingsmarge 10,3 % bedroeg, hetgeen volgt uit overweging 107 van het bestreden besluit.

93

Anders dan verzoeksters betogen, kan op grond van deze constateringen als zodanig evenwel niet worden besloten dat sprake is van aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3 van de basisverordening.

94

Wat namelijk inzonderheid de hoogte van de dumpingmarge betreft, staat het buiten kijf dat deze overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening in aanmerking kan worden genomen bij de beoordeling van alle relevante economische factoren en indicatoren die van invloed zijn op de situatie van de bedrijfstak van de Unie. De Commissie heeft evenwel in overweging 146 van het bestreden besluit terecht benadrukt dat de dumpingmarge van een producent op zich geen doorslaggevende economische indicator voor de schade is. Zoals de Commissie ter terechtzitting heeft beklemtoond, is geen enkele factor in die bepaling op zich doorslaggevend bij de algemene beoordeling van de schade door de Commissie.

95

Wat in de tweede plaats de beoordeling van elke economische factor afzonderlijk betreft, blijkt met betrekking tot de beoordeling van de prijzen uit tabel 3 van het bestreden besluit dat de gemiddelde prijs van de invoer van het betreffende product met dumping is gestegen met 35 % tijdens de beoordelingsperiode. Uit tabel 7 van het bestreden besluit kan worden afgeleid dat de gemiddelde verkoopprijzen per eenheid van de bedrijfstak van de Unie tijdens de beoordelingsperiode zijn gestegen met 19 %. Hieruit volgt dus dat de prijzen van Hangzhou Bioking in sterkere mate zijn gestegen dan de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie, zodat het verschil tussen beide prijzen is verminderd. Tevens zij opgemerkt dat tijdens de beoordelingsperiode, zoals blijkt uit tabel 7 en uit overweging 127 van het bestreden besluit, de stijging van de gemiddelde verkoopprijzen per eenheid van de bedrijfstak van de Unie, te weten 19 %, sterker was dan de toename van de productiekosten van deze bedrijfstak, die 9 % bedroeg. Zoals de Commissie terecht heeft beklemtoond, lijkt deze vaststelling te bevestigen dat de invoer door Hangzhou Bioking geen druk uitoefent op de prijzen.

96

Wat voorts de stelling van verzoeksters betreft volgens welke de relatieve stijging van de prijzen niet relevant is, zij opgemerkt dat de prijs een van de in artikel 3, leden 2, 3 en 5, van de basisverordening genoemde factoren is om vast te stellen of schade wordt toegebracht aan de bedrijfstak van de Unie. Volgens de Commissie is de onderbiedingsmarge zowel vóór als na het onderzoektijdvak afgenomen. De Commissie heeft dan ook terecht aangenomen dat een dergelijke afname een positieve ontwikkeling vormde waarmee rekening moest worden gehouden bij de beoordeling van de schade.

97

Wat de evolutie van de ingevoerde hoeveelheden in kwestie en van de marktaandelen betreft, staat het buiten kijf dat de invoer door Hangzhou Bioking tijdens de beoordelingsperiode met 25 % is gestegen, zodat het marktaandeel van deze onderneming – gelet op het feit dat het totale verbruik in de Unie tijdens diezelfde periode is afgenomen met 11 % (zie tabel 1 van het bestreden besluit) – met 41 % is toegenomen (zie overwegingen 101 en 102 van het bestreden besluit). Zoals de Commissie in overweging 148 van het bestreden besluit heeft benadrukt, waren het marktaandeel en de ingevoerde hoeveelheden evenwel niet de enige factoren die moesten worden onderzocht om te beoordelen of de bedrijfstak van de Unie al dan niet aanmerkelijke schade had geleden. In dit verband is het volume van de invoer met dumping van het betreffende product in de Unie door Hangzhou Bioking, zoals blijkt uit tabel 2 en uit overweging 101 van het bestreden besluit, tijdens de beoordelingsperiode met 25 % gestegen, terwijl uit tabel 10 kan worden afgeleid dat de winstgevendheid van de producenten in de Unie tijdens de beoordelingsperiode aanzienlijk is toegenomen, namelijk tot 10 % in het onderzoektijdvak. De winstgevendheid van de producenten in de Unie is dan ook toegenomen ondanks de stijging van de door Hangzhou Bioking ingevoerde hoeveelheden.

98

Voorts kan niet worden betwist dat de evolutie van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie een belangrijke factor is om te beoordelen of die bedrijfstak aanmerkelijke schade lijdt (arrest van 14 maart 2007, Aluminium Silicon Mill Products/Raad, T‑107/04, EU:T:2007:85, punt 65). Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie is in casu in de loop van de beoordelingsperiode met 21 % afgenomen en bedroeg aan het einde van deze periode 44 %, zoals blijkt uit de door het Gerecht getroffen maatregel van instructie (zie punt 19 hierboven). De Commissie kon dus niet met recht aannemen, zoals zij in overweging 148 van het bestreden besluit heeft gedaan, dat dit marktaandeel tijdens de beoordelingsperiode op een relatief hoog niveau was gebleven.

99

Wat betreft de bewering van verzoeksters dat de Commissie geen enkel gewicht heeft toegekend aan de gevolgen van de ophanden zijnde uitbreiding van de door Hangzhou Bioking geproduceerde hoeveelheden voor de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie en de andere financiële indicatoren, die in de nabije toekomst zullen achteruitgaan, zij eraan herinnerd dat, voor de vaststelling van de schade na de inleiding van een procedure, op grond van artikel 3, lid 1, van de basisverordening is vereist dat wordt aangetoond dat er sprake is van „aanmerkelijke schade voor een bedrijfstak van de [Unie], dreiging van aanmerkelijke schade voor een bedrijfstak van de [Unie] of aanmerkelijke vertraging van de vestiging van een dergelijke bedrijfstak”. Aangezien de klacht van de producenten in de Unie was gebaseerd op het – volgens hen reeds bewezen – bestaan van aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Unie, heeft de Commissie onderzocht of dergelijke schade tijdens de beoordelingsperiode kon worden vastgesteld. Zoals blijkt uit de overwegingen 6 en 141 van het bestreden besluit, had het onderzoek van de Commissie namelijk enkel betrekking op de aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 3, lid 1, van de basisverordening, en niet op de toekomstige productiecapaciteit van de Chinese exporteurs. Het betoog van verzoeksters steunt op de eventuele toekomstige uitbreiding van de productiecapaciteit van de Chinese producenten-exporteurs, die relevant is in het kader van een onderzoek naar een „dreiging van aanmerkelijke schade” in de zin van die bepaling. Derhalve zijn de argumenten van verzoeksters met betrekking tot een prospectieve analyse van de bedrijfstak van de Unie in een dergelijke context niet ter zake dienend.

100

Wat in de derde plaats het argument van verzoeksters betreft dat de Commissie zich uitsluitend heeft gebaseerd op de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie, de kasstroom en het rendement van investeringen, en dat alleen deze indicatoren een positieve ontwikkeling vertoonden, zij om te beginnen opgemerkt dat de Commissie, zoals is vastgesteld in punt 91 hierboven, in het bestreden besluit rekening heeft gehouden met alle voor haar onderzoek relevante gegevens. Voorts is de winstgevendheid, zoals de Commissie heeft aangevoerd, een van de beslissende factoren bij het onderzoek naar de schade. Ten slotte blijkt uit overweging 135 van het bestreden besluit dat „de winstgevendheid [van de bedrijfstak van de Unie] tijdens de beoordelingsperiode aanzienlijk is gestegen, namelijk tot 10 % in het onderzoektijdvak, wat meer is dan de streefwinst van 8 % van deze bedrijfstak”. Onderstreept dient te worden dat een dergelijke stijging aanmerkelijk is en niet geïsoleerd mag worden beschouwd, maar in verband met de overige positieve economische indicatoren, zoals de kasstroom, het rendement van investeringen en de werkgelegenheid, zoals volgt uit de overwegingen 119 tot en met 139 van het bestreden besluit.

101

Voor zover verzoeksters de Commissie verwijten dat zij het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd wat betreft de verklaring van de wijze waarop de achteruitgang van de prestaties van de bedrijfstak van de Unie zou zijn gecompenseerd door een verbetering van de algemene winstgevendheid, lijken zij in werkelijkheid met hun betoog de beoordeling zelf van de economische gegevens door de Commissie te betwisten. Het Gerecht is van oordeel dat uit het onderzoek van de overwegingen 119 tot en met 139 van het bestreden besluit volgt dat de Commissie geen kennelijke fout heeft gemaakt bij de beoordeling van die gegevens.

102

Ten overvloede zij opgemerkt dat de krachtens artikel 296 VWEU vereiste motivering moet beantwoorden aan de aard van de betrokken handeling en de redenering van de instelling die de handeling heeft verricht, duidelijk en ondubbelzinnig tot uitdrukking moet doen komen, zodat de belanghebbenden kennis kunnen nemen van de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel en de bevoegde rechter zijn toezicht kan uitoefenen (arrest van 10 september 2015, Fliesen-Zentrum Deutschland, C‑687/13, EU:C:2015:573, punt 75).

103

Dit vereiste moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval, waarbij met name rekening moet worden gehouden met de inhoud van de handeling, de aard van de redengeving en het belang dat de adressaten of andere personen die door de handeling rechtstreeks en individueel worden geraakt, bij een verklaring kunnen hebben. Het is niet noodzakelijk dat alle relevante feitelijke en juridische gegevens in de motivering worden gespecificeerd, aangezien bij de beantwoording van de vraag of de motivering van een handeling voldoet aan de eisen van artikel 296 VWEU, niet alleen acht moet worden geslagen op de bewoordingen ervan, maar ook op de context en op het geheel van de rechtsregels die de betrokken materie regelen (zie arrest van 10 september 2015, Fliesen-Zentrum Deutschland, C‑687/13, EU:C:2015:573, punt 76).

104

Voorts dient te worden onderstreept dat de instellingen niet verplicht zijn om een standpunt in te nemen over alle argumenten die de belanghebbenden voor hen hebben aangevoerd, maar kunnen volstaan met een uiteenzetting van de feiten en juridische overwegingen die voor de opzet van het besluit van wezenlijk belang zijn (zie in die zin arrest van 11 januari 2007, Technische Glaswerke Ilmenau/Commissie, C‑404/04 P, niet gepubliceerd, EU:C:2007:6, punt 30).

105

In de onderhavige zaak bevatten de overwegingen 140, 141 en 148 tot en met 160 van het bestreden besluit de redenen waarom de Commissie zich op het standpunt heeft gesteld dat sommige schade-indicatoren geen negatieve gevolgen hebben gehad voor de algemene financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie, terwijl andere indicatoren een positieve ontwikkeling hebben gekend. In die overwegingen heeft de Commissie duidelijk uiteengezet waarom zij van mening was dat de bedrijfstak van de Unie geen aanmerkelijke schade had geleden ten gevolge van de invoer door Hangzhou Bioking. Het bestreden besluit is in zoverre dan ook rechtens genoegzaam gemotiveerd.

106

Wat in de vierde plaats de stelling van verzoeksters betreft dat de Commissie slechts één segment van de bedrijfstak van de Unie heeft geanalyseerd, zij opgemerkt dat deze grief reeds is onderzocht in het kader van het eerste middel. Uit punt 60 hierboven blijkt namelijk dat verzoeksters niet hebben aangetoond in welk opzicht de door de Commissie samengestelde steekproef ertoe heeft geleid dat zij een kennelijke fout heeft gemaakt bij haar beoordeling of sprake is van aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Unie.

107

In de vijfde plaats is de bedrijfstak van de Unie weliswaar een defensieve strategie gaan volgen om dumping te bestrijden, maar deze strategie heeft met name geresulteerd in een toename van de winstgevendheid van de betrokken producenten. Bijgevolg kunnen de argumenten van verzoeksters volgens welke de Commissie geen rekening heeft gehouden met die strategie, niet afdoen aan de gegrondheid van de conclusies in het bestreden besluit met betrekking tot de afwezigheid van aanmerkelijke schade.

108

Wat in de zesde plaats het argument betreft dat de Commissie onvoldoende rekening heeft gehouden met de dumpingmarge, zoals reeds is opgemerkt in punt 94 hierboven, is het weliswaar juist dat deze marge in aanmerking moet worden genomen bij de vaststelling van het bestaan van schade op grond van artikel 3, lid 5, van de basisverordening, maar zij is vooral een factor waarmee rekening moet worden gehouden bij de vaststelling van het bestaan van dumping, die een voorwaarde is die losstaat van die welke verband houdt met de vaststelling van schade in het kader van de instelling van antidumpingmaatregelen.

109

Met betrekking tot het in aanmerking nemen van de prijsonderbieding ten opzichte van de prijzen van de bedrijfstak van de Unie zij opgemerkt dat de Commissie in overweging 105 van het bestreden besluit heeft vastgesteld dat „[d]e gemiddelde invoerprijs van het betrokken product van [Hangzhou] Bioking [...] met 35 % [was] gestegen tijdens de beoordelingsperiode”, en dat „hij [...] met 43 % [was] gestegen tussen 2011 en 2013, maar vervolgens in het onderzoektijdvak met 8 % [was] gedaald ten opzichte van 2013”. Daarop heeft de Commissie geconstateerd dat de gewogen gemiddelde onderbiedingsmarge 10,3 % bedroeg voor de invoer met dumping door Hangzhou Bioking op de markt van de Unie. Op basis van deze gegevens is de Commissie in overweging 141 van het bestreden besluit – onder expliciete verwijzing naar de onderbieding van de prijzen van de bedrijfstak van de Unie – tot de slotsom gekomen dat geen sprake was van aanmerkelijke schade. Derhalve dient te worden geoordeeld dat de Commissie rekening heeft gehouden met deze factor. Voor zover verzoeksters beogen op te komen tegen de betekenis die aan die factor is toegekend, zij eraan herinnerd dat in artikel 3, lid 5, van de basisverordening is bepaald dat een of meer van de in deze bepaling vermelde factoren niet noodzakelijkerwijze doorslaggevend zijn. De prijsonderbiedingsmarge vormt dan ook op zichzelf geen doorslaggevende economische schade-indicator.

110

Wat in de zevende plaats de stelling van verzoeksters betreft dat de prijzen zijn gedaald „met 76 % tussen 2013 en het onderzoektijdvak”, verwijzen zij zelf naar een daling van de prijzen van de bedrijfstak van de Unie met 56 %. Dienaangaande zij opgemerkt dat de gemiddelde verkoopprijzen per eenheid van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, zoals blijkt uit overweging 125 van het bestreden besluit, weliswaar met 56 % zijn gedaald tussen 2013 en het einde van het onderzoektijdvak, maar tijdens de beoordelingsperiode met 19 % zijn gestegen. Voorts was de stijging met 19 % van de gemiddelde verkoopprijzen per eenheid tijdens de beoordelingsperiode, zoals is geconstateerd in overweging 127 van het bestreden besluit en is opgemerkt in punt 95 hierboven, sterker dan de toename met 9 % van de productiekosten tijdens diezelfde periode, wat erop wijst dat de druk op de prijzen die uitging van de invoer door Hangzhou Bioking, de stijging van de verkoopprijzen per eenheid van de bedrijfstak van de Unie niet heeft verhinderd.

111

Wat in de achtste plaats de vermindering van het productievolume betreft, zij opgemerkt dat dit volume inderdaad met 16 % is afgenomen tijdens de beoordelingsperiode, maar tussen 2013 en het einde van het onderzoektijdvak stabiel is gebleven, hetgeen blijkt uit tabel 4 van het bestreden besluit. Zoals de Commissie terecht heeft opgemerkt, moet deze omstandigheid evenwel worden beoordeeld in het licht van de in punt 97 hierboven vermelde daling van het verbruik tijdens de beoordelingsperiode met 11 %. Derhalve mag worden aangenomen dat het grootste deel van de teruggang van het productievolume van de bedrijfstak van de Unie tijdens de beoordelingsperiode was te wijten aan de daling van het verbruik.

112

Uit het voorgaande volgt dat verzoeksters geen gegevens hebben verstrekt die kunnen afdoen aan de conclusie van de Commissie dat de bedrijfstak van de Unie, gelet op alle relevante factoren, geen aanmerkelijke schade heeft geleden. Bijgevolg dient te worden geoordeeld dat de Commissie, ondanks het door haar verrichte onderzoek van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie (zie punt 98 hierboven), geen kennelijke fout heeft gemaakt bij de algemene beoordeling van het bestaan van aanmerkelijke schade op basis van alle factoren die in het kader van het tweede middel zijn aangevoerd.

113

Het tweede middel moet dan ook, net zoals het beroep in zijn geheel, worden verworpen.

Kosten

114

Volgens artikel 134, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dat is gevorderd. Aangezien verzoeksters in het ongelijk zijn gesteld, dienen zij overeenkomstig de vordering van de Commissie te worden verwezen in hun eigen kosten en in die van de Commissie.

 

HET GERECHT (Negende kamer),

rechtdoende, verklaart:

 

1)

Het beroep wordt verworpen.

 

2)

Caviro Distillerie Srl, Distillerie Bonollo SpA, Distillerie Mazzari SpA en Industria Chimica Valenzana (ICV) SpA worden verwezen in hun eigen kosten en in die van de Europese Commissie.

 

Gervasoni

Madise

da Silva Passos

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 15 maart 2018.

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Engels.

Top