EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62016CO0241

Beschikking van het Hof (Tiende kamer) van 1 februari 2017.
Darko Graf tegen Europese Commissie.
Hogere voorziening – Artikel 181 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Beroep tot schadevergoeding – Akte van toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie – Toezeggingen betreffende een strategie voor justitiële hervorming – Invoering gevolgd door de schrapping van het ambt van gerechtsdeurwaarder – Schade geleden door personen die als gerechtsdeurwaarder waren aangesteld – Geen onjuist toezicht op de verplichtingen van de Republiek Kroatië door de Europese Commissie – Verwerping van het beroep – Hogere voorziening kennelijk niet-ontvankelijk.
Zaak C-241/16 P.

Court reports – general

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2017:86

BESCHIKKING VAN HET HOF (Tiende kamer)

1 februari 2017 ( 1 )

„Hogere voorziening — Artikel 181 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof — Beroep tot schadevergoeding — Akte van toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie — Toezeggingen betreffende een strategie voor justitiële hervorming — Invoering gevolgd door de schrapping van het ambt van gerechtsdeurwaarder — Schade geleden door personen die als gerechtsdeurwaarder zijn aangesteld — Geen onjuist toezicht op de verplichtingen van de Republiek Kroatië door de Europese Commissie — Verwerping van het beroep — Hogere voorziening kennelijk niet-ontvankelijk”

In zaak C‑241/16 P,

betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ingesteld op 26 april 2016,

Darko Graf, wonende te Zagreb (Kroatië), vertegenwoordigd door L. Duvnjak, odvjetnik,

rekwirant,

ander partij in de procedure:

Europese Commissie, vertegenwoordigd door S. Ječmenica en G. Wils als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster in eerste aanleg,

geeft HET HOF (Tiende kamer),

samengesteld als volgt: M. Berger (rapporteur), kamerpresident, A. Borg Barthet en E. Levits, rechters,

advocaat-generaal:Y. Bot,

griffier:A. Calot Escobar,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om te beslissen bij met redenen omklede beschikking, overeenkomstig artikel 181 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof,

de navolgende

Beschikking

1

Met zijn hogere voorziening vraagt Darko Graf om vernietiging van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 26 februari 2016, Vidmar e.a./Commissie (T‑507/14, niet gepubliceerd, EU:T:2016:106; hierna: „bestreden arrest”), waarbij is verworpen zijn beroep tot vergoeding van de schade die hij zou hebben geleden omdat de Europese Commissie zich bij het uitoefenen van haar toezicht op de naleving van de toetredingsverplichtingen door de Republiek Kroatië onrechtmatig heeft gedragen.

I. Unierecht

2

Artikel 36 van de Akte betreffende de voorwaarden voor de toetreding van de Republiek Kroatië en de aanpassing van het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (PB 2012, L 112, blz. 21; hierna: „Toetredingsakte”), die als bijlage is gehecht aan het Verdrag tussen de lidstaten van de Europese Unie en de Republiek Kroatië betreffende de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie (PB 2012, L 112, blz. 10; hierna: „Toetredingsverdrag”), bepaalt:

„1.   De Commissie ziet nauwlettend toe op alle verplichtingen die Kroatië tijdens de toetredingsonderhandelingen is aangegaan, waaronder die welke het vóór of uiterlijk op de datum van toetreding moet nakomen. Het door de Commissie uitgeoefende toezicht zal bestaan uit regelmatig geactualiseerde monitoringtabellen, de dialoog in het kader van de Stabilisatie‑ en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Kroatië anderzijds […], collegiale toetsingen, het economische pretoetredingsprogramma, begrotingskennisgevingen en, indien nodig, schriftelijke waarschuwingen aan de Kroatische autoriteiten. In het najaar van 2011 legt de Commissie een voortgangsverslag voor aan het Europees Parlement en de Raad. In het najaar van 2012 legt zij een uitgebreid monitoringverslag voor aan het Europees Parlement en de Raad. De Commissie maakt tijdens het gehele monitoringproces ook gebruik van inbreng van de lidstaten en houdt, in voorkomend geval, rekening met de bijdrage van internationale en maatschappelijke organisaties.

Het toezicht door de Commissie heeft in het bijzonder betrekking op de door Kroatië aangegane verplichtingen op het gebied van rechterlijke macht en grondrechten (bijlage VII), waarbij het land ook resultaten moet blijven voorleggen op het gebied van justitiële hervorming en efficiëntie, de onpartijdige behandeling van rechtszaken betreffende oorlogsmisdaden en de bestrijding van corruptie.

[…]

Als integrerend deel van haar regelmatige monitoringtabellen en -verslagen maakt de Commissie tot de datum van toetreding van Kroatië halfjaarlijkse beoordelingen bekend van de door Kroatië aangegane verplichtingen op deze gebieden.

2.   De Raad kan, op voorstel van de Commissie met een gekwalificeerde meerderheid, alle passende maatregelen nemen indien tijdens het monitoringproces punten van zorg aan het licht komen.[…]”

3

Op grond van toezegging nr. 1, opgenomen in bijlage VII bij de Toetredingsakte, „Specifieke toezeggingen van de Republiek Kroatië tijdens de toetredingsonderhandelingen (als bedoeld in artikel 36, lid 1, tweede alinea, van de Toetredingsakte” (hierna: „toezegging nr. 1”), is de Republiek Kroatië verplicht om te „[b]lijven garanderen dat [haar] strategie voor justitiële hervorming en [haar] actieplan effectief worden uitgevoerd”.

4

Artikel 36 van de Toetredingsakte is volgens artikel 3, lid 5, van het Toetredingsverdrag van toepassing vanaf de datum van ondertekening van dat verdrag, te weten 9 december 2011.

II. Voorgeschiedenis van het geding

5

De in de punten 4 tot en met 33 van het bestreden arrest uiteengezette voorgeschiedenis van het geding kan worden samengevat als volgt.

6

Met het oog op de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Unie zijn de onderhandelingen betreffende hoofdstuk 23 van de toetredingsonderhandelingen, met als opschrift „Rechterlijke macht en fundamentele rechten”, geopend op 30 juni 2010.

7

In aansluiting op een herzien actieplan voor justitiële hervorming, dat met name voorzag in de instelling van het „gerechtsdeurwaardersambt”, heeft het Kroatische parlement op 23 november 2010 de Ovršni zakon (wet op de gedwongen tenuitvoerlegging) en de Zakon o javnim ovršiteljima (wet op het gerechtsdeurwaardersambt) vastgesteld, die een nieuw stelsel voor de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen hebben ingevoerd. De inwerkingtreding van een aantal bepalingen van de wet op het gerechtsdeurwaardersambt is echter op een latere datum vastgesteld. Voorts heeft het Kroatische parlement op 15 december 2010 een strategie voor justitiële hervorming voor de periode 2011‑2015 (hierna: „strategie voor justitiële hervorming 2011‑2015”) aangenomen, volgens welke met name de gedwongen tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen aan gerechtsdeurwaarders en niet meer aan de gerechten moest worden toevertrouwd.

8

Naar aanleiding van een op 19 augustus 2011 gepubliceerde openbare oproep tot kandidaatstelling met het oog op de benoeming van gerechtsdeurwaarders door het Kroatische ministerie van Justitie, is rekwirant, na voor het betrokken vergelijkend examen te zijn geslaagd, aangesteld als gerechtsdeurwaarder en heeft hij toestemming gekregen om zijn activiteit te beginnen.

9

Het Toetredingsverdrag tussen de lidstaten van de Unie en de Republiek Kroatië, dat de Republiek Kroatië in januari 2012 had geratificeerd, is op 24 april 2012 bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. De Toetredingsakte, die aan het Toetredingsverdrag is gehecht, bepaalt in artikel 36 dat de Commissie toezicht uitoefent op de verplichtingen die de Republiek Kroatië tijdens de toetredingsonderhandelingen is aangegaan.

10

Op 22 december 2011 heeft het Kroatische parlement besloten om de toepassing van de wet op de gedwongen tenuitvoerlegging en de wet op het gerechtsdeurwaardersambt uit te stellen. In mei 2012 hebben de Kroatische autoriteiten de Commissie uitleg verstrekt over de hervorming van het stelsel voor de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen en over de desbetreffende wetsontwerpen. Op 21 juni 2012 is de inwerkingtreding van de wet op het gerechtsdeurwaardersambt opnieuw uitgesteld. Bij wet van 28 september 2012 is de wet op het gerechtsdeurwaardersambt ten slotte ingetrokken en werd dat beroep met ingang van 15 oktober 2012 afgeschaft.

11

In haar verslag van 26 maart 2013 heeft de Commissie aangegeven dat de Republiek Kroatië een nieuwe wettelijke regeling voor de uitvoering van rechterlijke beslissingen had vastgesteld om te verzekeren dat rechterlijke beslissingen werden toegepast en om de achterstand van zaken betreffende de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen te verminderen. Op 22 april 2013 heeft de Raad van de Europese Unie met voldoening kennisgenomen van dat monitoringverslag van de Commissie.

12

De Republiek Kroatië is op 1 juli 2013 tot de Unie toegetreden.

III. Beroep bij het Gerecht en bestreden arrest

13

Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 1 juli 2014, hebben Graf alsmede Vedran Vidmar, Saša Čaldarević, Irena Glogovšek, Gordana Grancarić, Martina Grgec, Ines Grubišić, Sunčica Horvat Peris, Zlatko Ilak, Mirjana Jelavić, Romuald Kantoci, Svjetlana Klobučar, Ivan Kobaš, Tihana Kušeta Šerić, Damir Lemaić, Željko Ljubičić, Gordana Mahovac, Martina Majcen, Višnja Merdžo, Tomislav Perić, Darko Radić en Damjan Saridžić beroep ingesteld tot veroordeling van de Commissie tot vergoeding van de schade die zij zouden hebben geleden en welke zij begroten op een bedrag van 600000 EUR per jaar en per rekwirant, vermeerderd met vertragingsrente.

14

Bij het bestreden arrest heeft het Gerecht dat beroep ongegrond verklaard.

IV. Conclusies van partijen

15

Met zijn hogere voorziening verzoekt rekwirant het Hof:

primair, het bestreden arrest te vernietigen en zijn bij het Gerecht ingediende vorderingen toe te wijzen;

subsidiair, het bestreden arrest te vernietigen en de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht;

in elk geval, de Commissie te verwijzen in de kosten.

16

De Commissie verzoekt het Hof:

primair, de hogere voorziening kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren;

subsidiair, de hogere voorziening kennelijk ongegrond te verklaren, en

rekwirant te verwijzen in de kosten van het geding.

V. Hogere voorziening

17

Ter onderbouwing van zijn hogere voorziening voert rekwirant in wezen twee middelen aan, ontleend aan schending van het Unierecht respectievelijk procedurele onregelmatigheden waardoor afbreuk is gedaan aan zijn belangen.

18

Volgens artikel 181 van het Reglement voor de procesvoering kan het Hof, wanneer de hogere voorziening geheel of gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is in elke stand van het geding op voorstel van de rechter-rapporteur, de advocaat-generaal gehoord, beslissen om deze hogere voorziening geheel of gedeeltelijk bij met redenen omklede beschikking af te wijzen, zonder de mondelinge behandeling te openen.

19

In de onderhavige zaak moet van deze mogelijkheid gebruik worden gemaakt.

A. Eerste middel: schending van het Unierecht

20

Met zijn eerste middel betoogt rekwirant in wezen dat, in tegenstelling tot hetgeen het Gerecht in de punten 47 tot en met 52 van het bestreden arrest heeft geoordeeld, artikel 36 van de Toetredingsakte, gelezen in samenhang met bijlage VII erbij, specifieke verplichtingen voor de Republiek Kroatië bevat, zodat de niet-nakoming van die verplichtingen voor de Commissie de plicht heeft doen ontstaan om te handelen overeenkomstig artikel 36, lid 2. Het Gerecht heeft derhalve ten onrechte geoordeeld dat de Commissie ten eerste in casu niet kan worden geacht het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen te hebben geschonden en, ten tweede, niet artikel 17 VEU heeft geschonden.

21

In dit verband zij eraan herinnerd dat het Gerecht in de punten 47 tot en met 49 van het bestreden arrest heeft geoordeeld dat, kort samengevat, toezegging nr. 1, die erin voorzag dat de Republiek Kroatië de effectieve uitvoering van haar strategie voor justitiële hervorming en haar actieplan moest blijven verzekeren, niet zag op een bepaalde strategie voor justitiële hervorming en een bepaald actieplan. De algemene vermeldingen in die toezegging werden gebruikt omdat er tussen de datum van ondertekening van een Toetredingsakte en de datum van daadwerkelijke toetreding, en meer in het bijzonder tijdens het uitoefenen van toezicht in die periode, regelmatig uitwisselingen zouden plaatsvinden tussen de autoriteiten van de Unie en die van de toetredende staat. Die uitwisselingen zouden noodzakelijkerwijs voor beide partijen wijzigingen meebrengen.

22

Bovendien heeft het Gerecht in de punten 50 tot en met 52 van het bestreden arrest geoordeeld dat de strategie voor hervorming en het actieplan die in bijlage VII bij de Toetredingsakte zijn genoemd, niet uitsluitend naar de strategie voor justitiële hervorming 2011‑2015 en naar het plan voor de justitiële hervorming verwezen, daar dit plan voornamelijk kortetermijndoelstellingen bevatte die in 2010 moesten worden verwezenlijkt, zodat er na dat plan tot aan de datum van daadwerkelijke toetreding noodzakelijkerwijze een nieuw plan moest volgen. Uit toezegging nr. 1 kon dus niet worden afgeleid dat op de Kroatische autoriteiten een verplichting rustte om een gerechtsdeurwaardersambt in te voeren.

23

Volgens vaste rechtspraak van het Hof moet een hogere voorziening duidelijk aangeven tegen welke onderdelen van het arrest waarvan de vernietiging wordt gevorderd het is gericht en welke argumenten rechtens die vordering specifiek staven (zie met name arrest van 5 maart 2015, Ezz e.a./Raad, C‑220/14 P, EU:C:2015:147, punt 111en aldaar aangehaalde rechtspraak). Een middel dat geen enkel juridisch argument bevat om aan te tonen op welk punt het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en dat slechts een nieuw onderzoek van het in eerste aanleg ingediende verzoekschrift beoogt, in strijd met de vereisten van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie en het Reglement voor de procesvoering van het Hof, voldoet niet aan die vereisten (zie in die zin arrest van 13 september 2007, Il Ponte Finanziaria/BHIM, C‑234/06 P, EU:C:2007:514, punten 45 en 46).

24

Er zij evenwel aan herinnerd dat uit artikel 256, lid 1, tweede alinea, VWEU en artikel 58, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie volgt dat het Gerecht bij uitsluiting bevoegd is, enerzijds, om de feiten vast te stellen, behoudens het geval waarin de feitelijke onjuistheid van zijn vaststellingen blijkt uit de hem overgelegde processtukken en, anderzijds, om die feiten te beoordelen. Wanneer het Gerecht de feiten heeft vastgesteld of beoordeeld, is het Hof krachtens voormeld artikel 256 bevoegd om toezicht uit te oefenen op de wijze waarop het Gerecht de feiten juridisch heeft gekwalificeerd en op de rechtsgevolgen die het daaraan heeft verbonden [zie met name beschikking van de president van het Hof van 6 oktober 2015, Cap Actions SNCM/Commissie, C‑418/15 P(I), EU:C:2015:671, punt 24en aldaar aangehaalde rechtspraak].

25

In het kader van het onderhavige middel voert rekwirant echter geen enkel nauwkeurig juridisch argument aan om aan te tonen dat het Gerecht is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting. Hij betwist immers slechts algemeen de juistheid van de punten 47 tot en met 52 van het bestreden arrest en herhaalt grotendeels enkel de voor het Gerecht aangevoerde argumenten. Ditzelfde geldt voor de vermeende schending, door de Commissie, van artikel 17 VEU, welke het Gerecht in punt 68 van dat arrest ten onrechte zou hebben uitgesloten. Hij voert echter geen enkel concreet argument aan om te bepalen waarin die onjuiste rechtsopvatting van het Gerecht in die punten van het bestreden arrest bestaat.

26

Voor zover rekwirant voorts in de punten 8 tot en met 15 van zijn verzoekschrift in hogere voorziening probeertaan te tonen dat hij van de Commissie nauwkeurige, onvoorwaardelijke en onderlinge overeenstemmende toezeggingen heeft gekregen dat de gerechtsdeurwaarders hun activiteiten op 1 januari 2012 konden beginnen, beoogt hij de beoordeling van de feiten door het Gerecht in dat opzicht ter discussie te stellen. Ter onderbouwing van zijnstellingen beroept hij zich echter niet op een verkeerde opvatting van die feiten door het Gerecht en geeft hij in geen geval aan welke elementen het Gerecht precies verkeerd zou hebben opgevat noch waarin die onjuiste opvatting zou bestaan.

27

Onder deze omstandigheden moet het eerste middel kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard.

B. Tweede middel: procedurele onregelmatigheden waardoor afbreuk is gedaan aan de belangen van rekwirant

28

Met betrekking tot het tweede middel, dat kort ter sprake is gebracht in punt 1 van het verzoekschrift in hogere voorziening, moet worden vastgesteld dat het geen enkel argument bevat om aan te tonen dat het Gerecht zich schuldig zou hebben gemaakt aan een procedurele onregelmatigheid en dat het dus kennelijk niet beantwoordt aan de vereisten voortvloeiende uit de artikelen 168, lid 1, onder d), en 169, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering. Derhalve moet het kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard.

29

Daar de twee ter onderbouwing van deze hogere voorziening aangevoerde middelen kennelijk niet-ontvankelijk zijn, moet deze in haar geheel worden afgewezen.

VI. Kosten

30

Ingevolge artikel 138, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering, dat op grond van artikel 184, lid 1, van dat Reglement van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien rekwirant in het ongelijk is gesteld, dient hij overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten in hogere voorziening te worden verwezen.

 

Het Hof (Tiende kamer) beschikt:

 

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

 

2)

Darko Graf wordt verwezen in de kosten.

 

ondertekeningen


( 1 ) Procestaal: Kroatisch.

Top