This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62016CJ0529
Judgment of the Court (First Chamber) of 20 December 2017.#Hamamatsu Photonics Deutschland GmbH v Hauptzollamt München.#Request for a preliminary ruling from the Finanzgericht München.#Reference for a preliminary ruling — Common Customs Tariff — Customs Code — Article 29 — Determination of the customs value — Cross-border transactions between related companies — Advance transfer pricing arrangement — Agreed transfer price composed of an amount initially invoiced and a flat-rate adjustment made after the end of the accounting period.#Case C-529/16.
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 20 december 2017.
Hamamatsu Photonics Deutschland GmbH tegen Hauptzollamt München.
Verzoek van het Finanzgericht München om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Gemeenschappelijk douanetarief – Douanewetboek – Artikel 29 – Bepaling van de douanewaarde – Grensoverschrijdende transacties tussen onderling verbonden vennootschappen – Advance Pricing Agreement (voorafgaande verrekenprijsafspraak) – Overeengekomen verrekenprijs die bestaat in een aanvankelijk in rekening gebracht bedrag en een forfaitaire correctie na afloop van het afrekeningstijdvak.
Zaak C-529/16.
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 20 december 2017.
Hamamatsu Photonics Deutschland GmbH tegen Hauptzollamt München.
Verzoek van het Finanzgericht München om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Gemeenschappelijk douanetarief – Douanewetboek – Artikel 29 – Bepaling van de douanewaarde – Grensoverschrijdende transacties tussen onderling verbonden vennootschappen – Advance Pricing Agreement (voorafgaande verrekenprijsafspraak) – Overeengekomen verrekenprijs die bestaat in een aanvankelijk in rekening gebracht bedrag en een forfaitaire correctie na afloop van het afrekeningstijdvak.
Zaak C-529/16.
Court reports – general – 'Information on unpublished decisions' section
ECLI identifier: ECLI:EU:C:2017:984
*A9* Finanzgericht München, 14. Senat, Beschluss vom 15/09/2016 (14 K1974f15)
*P1* Finanzgericht München, 14. Senat, Beschluss vom 15/11/2018 (14 K 2028/18)
*P2* Bundesfinanzhof, VII. Senat, Beschluss vom 17/05/2022 (ECLI:DE:BFH:2022:U.170522.VIIR2.19.0)
ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)
20 december 2017 ( *1 )
„Prejudiciële verwijzing – Gemeenschappelijk douanetarief – Douanewetboek – Artikel 29 – Bepaling van de douanewaarde – Grensoverschrijdende transacties tussen onderling verbonden ondernemingen – Advance Pricing Agreement (voorafgaande verrekenprijsafspraak) – Overeengekomen verrekenprijs die bestaat in een aanvankelijk in rekening gebracht bedrag en een forfaitaire correctie na afloop van het afrekeningstijdvak”
In zaak C‑529/16,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Finanzgericht München (belastingrechter München, Duitsland) bij beslissing van 15 september 2016, ingekomen bij het Hof op 17 oktober 2016, in de procedure
Hamamatsu Photonics Deutschland GmbH
tegen
Hauptzollamt München,
wijst
HET HOF (Eerste kamer),
samengesteld als volgt: R. Silva de Lapuerta, kamerpresident, J.‑C. Bonichot, A. Arabadjiev, S. Rodin en E. Regan (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: E. Tanchev,
griffier: K. Malacek, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 7 september 2017,
gelet op de opmerkingen van:
– |
Hamamatsu Photonics Deutschland GmbH, vertegenwoordigd door G. Eder en J. Dehn, Rechtsanwälte, |
– |
het Hauptzollamt München, vertegenwoordigd door G. Rittenauer, M. Uhl en G. Haubner als gemachtigden, |
– |
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Wasmeier en B.‑R. Killmann als gemachtigden, |
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1 |
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 28 tot en met 31 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB 1992, L 302, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 82/97 van het Europees Parlement en de Raad van 19 december 1996 (PB 1997, L 17, blz. 1; hierna: „douanewetboek”). |
2 |
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Hamamatsu Photonics Deutschland GmbH (hierna: „Hamamatsu”) en het Hauptzollamt München (douanehoofdkantoor München, Duitsland), na de weigering van laatstgenoemde om over te gaan tot gedeeltelijke terugbetaling van de door Hamamatsu aangegeven en betaalde douanerechten. |
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
Douanewetboek
3 |
Volgens artikel 28 van het douanewetboek wordt krachtens de bepalingen van hoofdstuk 3 van dat wetboek „de douanewaarde vastgesteld voor de toepassing van het douanetarief van de Europese Gemeenschappen en van andere maatregelen dan tariefmaatregelen die in het kader van het goederenverkeer bij specifieke communautaire bepalingen zijn vastgesteld”. |
4 |
Artikel 29, lid 1, van het douanewetboek bepaalt: „De douanewaarde van ingevoerde goederen is de transactiewaarde van die goederen, dat wil zeggen de voor de goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs indien zij voor uitvoer naar het douanegebied van de Gemeenschap worden verkocht, in voorkomend geval na aanpassing overeenkomstig de artikelen 32 en 33, mits:
|
5 |
Artikel 29, lid 2, van dit wetboek luidt als volgt:
|
6 |
Artikel 29, lid 3, onder a), van dat wetboek bepaalt: „De werkelijk betaalde of te betalen prijs is de totale betaling die door de koper aan de verkoper of ten behoeve van de verkoper voor de ingevoerde goederen is of moet worden gedaan en omvat alle betalingen die als voorwaarde voor de verkoop van de ingevoerde goederen, hetzij door de koper aan de verkoper, hetzij door de koper aan een derde ter nakoming van een verplichting van de verkoper, werkelijk zijn of moeten worden gedaan. De betaling behoeft niet noodzakelijk in geld te geschieden; zij kan door middel van kredietbrieven of verhandelbaar papier worden verricht en zowel direct als indirect geschieden.” |
7 |
In artikel 30, lid 1, van dat wetboek is bepaald: „Indien de douanewaarde niet met toepassing van artikel 29 kan worden vastgesteld, dient achtereenvolgens te worden nagegaan welke van de punten a), b), c) en d) van lid 2 van toepassing is. De douanewaarde dient in dit geval te worden vastgesteld met toepassing van het eerste punt dat die vaststelling mogelijk maakt, behoudens wanneer op verzoek van de aangever de volgorde van de punten c) en d) dient te worden omgekeerd. Slechts indien de douanewaarde niet met toepassing van een bepaald punt kan worden vastgesteld, mag het onmiddellijk daarop volgende punt worden toegepast, in de krachtens dit lid vastgestelde volgorde.” |
8 |
Artikel 31, lid 1, van het douanewetboek luidt: „Indien de douanewaarde van de ingevoerde goederen niet met toepassing van de artikelen 29 en 30 kan worden vastgesteld, wordt zij aan de hand van de in de Gemeenschap beschikbare gegevens vastgesteld met gebruikmaking van redelijke middelen die in overeenstemming zijn met de beginselen en de algemene bepalingen van:
|
9 |
Artikel 32 van het douanewetboek bepaalt: „1. Voor het vaststellen van de douanewaarde met toepassing van artikel 29 wordt de voor de ingevoerde goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs verhoogd met:
2. Indien met toepassing van dit artikel elementen aan de werkelijk betaalde of te betalen prijs worden toegevoegd, dient zulks uitsluitend op grond van objectieve en meetbare gegevens te geschieden. 3. Voor de vaststelling van de douanewaarde worden aan de werkelijk betaalde of te betalen prijs geen elementen toegevoegd, met uitzondering van die welke in dit artikel zijn genoemd. […]” |
10 |
Artikel 33 van dat wetboek luidt als volgt: „De hierna genoemde elementen maken geen deel uit van de douanewaarde, op voorwaarde dat zij van de voor de ingevoerde goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs zijn onderscheiden:
|
11 |
Artikel 78 van dat wetboek is als volgt geformuleerd: „1. De douaneautoriteiten kunnen na de vrijgave van de goederen ambtshalve of op verzoek van de aangever tot herziening van de aangifte overgaan. 2. De douaneautoriteiten kunnen, na de goederen te hebben vrijgegeven en ten einde zich van de juistheid van de vermeldingen in de aangifte te vergewissen, overgaan tot een controle van de handelsdocumenten en -gegevens aangaande de in- of uitvoertransacties ten aanzien van de betrokken goederen en aangaande de handelstransacties die later in verband met deze goederen plaatsvinden. Deze controles kunnen worden uitgeoefend bij de aangever en bij elke persoon die beroepshalve direct of indirect bij de genoemde transacties is betrokken, alsmede bij elke andere persoon die beroepshalve over de genoemde documenten en gegevens beschikt. De douaneautoriteiten kunnen eveneens overgaan tot het onderzoek van de goederen wanneer deze nog kunnen worden aangebracht. 3. Indien uit de herziening van de aangifte of uit de controles achteraf blijkt dat de bepalingen die voor de betrokken douaneregeling gelden, op grond van onjuiste of onvolledige gegevens zijn toegepast, nemen de douaneautoriteiten, met inachtneming van de eventueel vastgestelde bepalingen, de nodige maatregelen om een en ander recht te zetten, rekening houdend met de nieuwe gegevens waarover zij beschikken.” |
Uitvoeringsverordening
12 |
Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening nr. 2913/92 (PB 1993, L 253, p. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 881/2003 van de Commissie van 21 mei 2003 (PB 2003, L 134, blz. 1) (hierna: „uitvoeringsverordening”), bevat in afdeling 1 van hoofdstuk 2, met het opschrift „Aangifte voor het vrije verkeer”, van titel IX, „Vereenvoudigde procedures”, bepalingen die van toepassing zijn op onvolledige aangiften. Artikel 256, lid 1, van de uitvoeringsverordening luidt als volgt: „De door de douaneautoriteiten gestelde termijn voor het mededelen, respectievelijk overleggen, van de bij de aanvaarding van de aangifte ontbrekende gegevens of bescheiden mag niet meer bedragen dan een maand te rekenen vanaf de datum van aanvaarding van de aangifte. Betreft het een voor de toepassing van een lager invoerrecht of nulrecht noodzakelijk bescheid, dan kan, indien de douaneautoriteiten gegronde redenen hebben om aan te nemen dat de goederen waarop de onvolledige aangifte betrekking heeft daadwerkelijk voor een lager invoerrecht of nulrecht in aanmerking komen, op verzoek van de aangever, een langere dan de in lid 1 genoemde termijn worden toegestaan voor het overleggen van dit bescheid, voor zover de omstandigheden dit rechtvaardigen. Deze termijn mag evenwel niet langer zijn dan vier maanden te rekenen vanaf de datum van aanvaarding van de aangifte en kan niet worden verlengd. Indien gegevens of bescheiden met betrekking tot de douanewaarde ontbreken, kunnen de douaneautoriteiten voor zover nodig een aanvankelijk vastgestelde termijn verlengen. Voor de totaal toegestane periode dient rekening te worden gehouden met de geldende verjaringstermijnen.” |
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
13 |
Hamamatsu, een in Duitsland gevestigde vennootschap, maakt deel uit van een concern dat wereldwijd actief is en waarvan de moedermaatschappij, Hamamatsu Photonics, is gevestigd in Japan. Hamamatsu biedt voornamelijk opto-elektronische apparatuur, systemen en toebehoren aan. |
14 |
Zij heeft ingevoerde goederen gekocht van de moedermaatschappij, die daarvoor de binnen het concern geldende prijzen in rekening heeft gebracht, overeenkomstig de tussen dit concern en de Duitse belastingdienst gesloten Advance Pricing Agreement (APA; voorafgaande verrekenprijsafspraak). Het totaal van de aan verzoekster in het hoofdgeding in rekening gebrachte bedragen werd regelmatig gecontroleerd en in voorkomend geval gecorrigeerd, teneinde te verzekeren dat de verkoopprijzen in overeenstemming waren met het zakelijkheidsbeginsel, dat is vervat in de richtlijnen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) inzake verrekenprijzen voor multinationale ondernemingen en belastingadministraties (hierna: „OESO-richtlijnen”). |
15 |
De verwijzende rechter, het Finanzgericht München (belastingrechter München, Duitsland), zet uiteen dat deze controle in verschillende stappen geschiedt, op basis van de zogeheten „Residual Profit Split Method” (restwinsttoerekeningsmethode), die in overeenstemming is met de OESO-richtlijnen. In de eerste stap wordt aan elke partij een winst toegerekend die toereikend is voor het boeken van een bepaald minimumrendement. De restwinst wordt dan proportioneel verdeeld op basis van bepaalde factoren. In de tweede stap wordt voor Hamamatsu een doelbereik voor de „Operating Margin” (operationele marge) bepaald. Indien het daadwerkelijk behaalde bedrijfsresultaat buiten het doelbereik valt, wordt het resultaat gecorrigeerd tot de boven‑ of ondergrens van het doelbereik en ontvangt zij een navordering of een tegoed. |
16 |
Tussen 7 oktober 2009 en 30 september 2010 heeft verzoekster in het hoofdgeding verschillende goederen, afkomstig uit meer dan 1000 leveringen door de moedermaatschappij, ingeklaard, waarvoor zij een douanewaarde heeft aangegeven die overeenkomt met de in rekening gebrachte prijs. Op de belastbare goederen zijn tarieven toegepast van tussen 1,4 % en 6,7 %. |
17 |
Aangezien de operationele marge van verzoekster in het hoofdgeding tijdens de in geding zijnde periode onder het vastgestelde doelbereik lag, werden de verrekenprijzen dienovereenkomstig bijgesteld. Verzoekster in het hoofdgeding heeft derhalve een tegoed van 3858345,46 EUR ontvangen. |
18 |
Wegens de bijstelling achteraf van de verrekenprijzen heeft verzoekster in het hoofdgeding bij brief van 10 december 2012 verzocht om terugbetaling van douanerechten voor de ingevoerde goederen ten belope van 42942,14 EUR. Het correctiebedrag werd niet uitgesplitst naar de afzonderlijke ingevoerde goederen. |
19 |
Het douanehoofdkantoor München heeft dit verzoek afgewezen op grond dat de door verzoekster in het hoofdgeding gehanteerde methode onverenigbaar was met artikel 29, lid 1, van het douanewetboek, dat ziet op de transactiewaarde van concrete goederen en niet op de transactiewaarde van gemengde leveringen. |
20 |
Verzoekster in het hoofdgeding heeft bij de verwijzende rechter hoger beroep ingesteld tegen die beslissing. |
21 |
De verwijzende rechter meent dat de definitieve verrekenprijs, die moet worden bepaald overeenkomstig het in de OESO-richtlijnen geformuleerde zakelijkheidsbeginsel, op basis van de jaarlijkse definitieve afrekening wordt gevormd. Het heeft dus geen enkele zin om de verrekenprijs uitsluitend te baseren op de in de context van een Advance Pricing Agreement met de belastingdienst voorlopig genoemde prijs, die niet de werkelijke waarde van de ingevoerde goederen weergeeft. Aldus vormt de bij de douaneautoriteiten opgegeven prijs slechts een fictieve prijs en niet een voor de ingevoerde goederen „te betalen” prijs in de zin van artikel 29 van het douanewetboek. |
22 |
Daarop heeft het Finanzgericht München de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
|
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Eerste vraag
23 |
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 28 tot en met 31 van het douanewetboek aldus moeten worden uitgelegd dat op grond daarvan als douanewaarde mag worden gehanteerd een overeengekomen transactiewaarde die is samengesteld uit deels een aanvankelijk in rekening gebracht en aangegeven bedrag en deels een forfaitaire correctie daarop na afloop van het afrekeningstijdvak, zonder mogelijkheid om te weten of aan het einde van het afrekeningstijdvak deze correctie naar boven of naar beneden zal plaatsvinden. |
24 |
Vooraf zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak van het Hof het Unierecht betreffende de vaststelling van de douanewaarde een billijk, uniform en neutraal systeem beoogt in te voeren dat het gebruik van willekeurige of fictieve douanewaarden uitsluit. De douanewaarde moet bijgevolg de werkelijke economische waarde van een ingevoerd goed weergeven en dus rekening houden met alle elementen van dat goed die een economische waarde vertegenwoordigen (zie in die zin arresten van 16 november 2006, Compaq Computer International Corporation, C‑306/04, EU:C:2006:716, punt 30; 16 juni 2016, EURO 2004. Hungary, C‑291/15, EU:C:2016:455, punten 23 en 26, en 9 maart 2017, GE Healthcare, C‑173/15, EU:C:2017:195, punt 30). |
25 |
Krachtens artikel 29 van het douanewetboek is de douanewaarde van ingevoerde goederen de transactiewaarde ervan, dat wil zeggen de voor deze goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs, wanneer zij voor uitvoer naar het douanegebied van de Unie worden verkocht, na aanpassing evenwel overeenkomstig de artikelen 32 en 33 van dit wetboek (zie in die zin arresten van 12 december 2013, Christodoulou e.a., C‑116/12, EU:C:2013:825, punt 38, en 16 juni 2016, EURO 2004. Hungary, C‑291/15, EU:C:2016:455, punt 24). |
26 |
Voorts heeft het Hof er reeds op gewezen dat de douanewaarde krachtens artikel 29 van het douanewetboek primair moet worden bepaald volgens de zogeheten „transactiewaarde”-methode. Pas wanneer de voor de goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs, wanneer zij voor uitvoer worden verkocht, niet kan worden bepaald, dienen subsidiair de methoden van de artikelen 30 en 31 van dat wetboek te worden gehanteerd (zie met name arresten van 12 december 2013, Christodoulou e.a., C‑116/12, EU:C:2013:825, punten 38, 41, 42 en 44, en 16 juni 2016, EURO 2004. Hungary, C‑291/15, EU:C:2016:455, punten 24 en 27‑30). |
27 |
Het Hof heeft tevens gepreciseerd dat de voor de goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs in de regel weliswaar de basis voor de berekening van de douanewaarde vormt, maar zo nodig moet worden aangepast om te voorkomen dat een arbitraire of fictieve douanewaarde wordt vastgesteld (zie in die zin arresten van 12 juni 1986, Repenning, 183/85, EU:C:1986:247, punt 16; 19 maart 2009, Mitsui & Co. Deutschland, C‑256/07, EU:C:2009:167, punt 24; 12 december 2013, Christodoulou e.a., C‑116/12, EU:C:2013:825, punt 39, en 16 juni 2016, EURO 2004. Hungary, C‑291/15, EU:C:2016:455, punt 25). |
28 |
De transactiewaarde moet immers de werkelijke economische waarde van ingevoerde goederen weergeven en rekening houden met alle daaraan verbonden aspecten die een economische waarde vertegenwoordigen (arresten van 12 december 2013, Christodoulou e.a., C‑116/12, EU:C:2013:825, punt 40, en 16 juni 2016, EURO 2004 Hungary, C‑291/15, EU:C:2016:455, punt 26). |
29 |
Op grond van artikel 78 van het douanewetboek kunnen de douaneautoriteiten ambtshalve of op verzoek van de aangever tot herziening van de aangifte overgaan. |
30 |
Evenwel dient eraan te worden herinnerd dat de gevallen waarin het Hof een correctie achteraf van de transactiewaarde heeft aanvaard, beperkt zijn tot specifieke situaties die verband houden met, met name, een kwaliteitsgebrek van het goed of gebreken die aan het licht zijn gekomen nadat het goed is ingeklaard. |
31 |
Het Hof heeft inzonderheid reeds geoordeeld dat wanneer goederen waarvan de waarde moet worden vastgesteld, bij aankoop onbeschadigd waren doch vóór de inklaring schade hebben opgelopen, de werkelijk betaalde of te betalen prijs naar evenredigheid van de ingetreden schade moet worden verminderd voor zover het om een onvoorziene vermindering van de handelswaarde van de goederen gaat (arrest van 19 maart 2009, Mitsui & Co. Deutschland, C‑256/07, EU:C:2009:167, punt 25en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
32 |
Evenzo heeft het Hof aanvaard dat de werkelijk betaalde of te betalen prijs wegens een verborgen gebrek waarvan is bewezen dat het bestond vóórdat de goederen in het vrije verkeer zijn gebracht, en dat nadien tot vergoedingen krachtens een contractuele garantieverplichting heeft geleid, kan worden verlaagd naar evenredigheid van de vermindering van de handelswaarde van de goederen en bijgevolg ertoe kan leiden dat de douanewaarde van deze goederen achteraf wordt verminderd (arrest van 19 maart 2009, Mitsui & Co. Deutschland, C‑256/07, EU:C:2009:167, punt 26en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
33 |
Ten slotte moet worden vastgesteld dat het douanewetboek, zoals thans geldend, ten eerste, geen verplichting oplegt aan importbedrijven om te verzoeken om correcties van de transactiewaarde wanneer deze achteraf naar boven wordt bijgesteld, en, ten tweede, geen bepaling bevat op basis waarvan de douaneautoriteiten zich kunnen indekken tegen het risico dat die bedrijven alleen verzoeken om aanpassingen naar beneden. |
34 |
In die omstandigheden moet worden vastgesteld dat het douanewetboek, zoals thans geldend, niet toestaat dat een bijstelling achteraf van de transactiewaarde zoals aan de orde in het hoofdgeding, in aanmerking wordt genomen. |
35 |
Bijgevolg dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat de artikelen 28 tot en met 31 van het douanewetboek aldus moeten worden uitgelegd dat zij niet toestaan dat als douanewaarde wordt gehanteerd een overeengekomen transactiewaarde die bestaat uit deels een aanvankelijk in rekening gebracht en aangegeven bedrag en deels een forfaitaire correctie daarop na afloop van het afrekeningstijdvak, zonder dat het mogelijk is te weten of aan het einde van het afrekeningstijdvak deze correctie naar boven of naar beneden zal plaatsvinden. |
Tweede vraag
36 |
Aangezien de tweede prejudiciële vraag uitdrukkelijk slechts is gesteld voor het geval dat het antwoord op de eerste prejudiciële vraag bevestigend luidt, hoeft zij niet te worden behandeld. |
Kosten
37 |
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. |
Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht: |
De artikelen 28 tot en met 31 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 82/97 van het Europees Parlement en de Raad van 19 december 1996, moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet toestaan dat als douanewaarde wordt gehanteerd een overeengekomen transactiewaarde die bestaat uit deels een aanvankelijk in rekening gebracht en aangegeven bedrag en deels een forfaitaire correctie daarop na afloop van het afrekeningstijdvak, zonder dat het mogelijk is om te weten of aan het einde van het afrekeningstijdvak deze correctie naar boven of naar beneden zal plaatsvinden. |
ondertekeningen |
( *1 ) Procestaal: Duits.