Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62016CJ0503

    Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 14 september 2017.
    Luís Isidro Delgado Mendes tegen Crédito Agrícola Seguros – Companhia de Seguros de Ramos Reais, SA.
    Verzoek van de Tribunal da Relação de Évora om een prejudiciële beslissing.
    Prejudiciële verwijzing – Verplichte verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven – Richtlijnen 72/166/EEG, 84/5/EEG, 90/232/EEG en 2009/103/EG – Diefstal van een voertuig – Verkeersongeval – Lichamelijk letsel en materiële schade die de verzekerde eigenaar als voetganger lijdt – Wettelijke aansprakelijkheid – Schadevergoeding – Dekking door de verplichte verzekering – Uitsluitingsclausules – Nationale regeling op grond waarvan de verzekerde eigenaar van het voertuig is uitgesloten van schadeloosstelling door de verzekering – Verenigbaarheid met die richtlijnen – Begrip ‚derden die het slachtoffer van een ongeval zijn’.
    Zaak C-503/16.

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2017:681

    ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer)

    14 september 2017 ( *1 )

    „Prejudiciële verwijzing – Verplichte verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven – Richtlijnen 72/166/EEG, 84/5/EEG, 90/232/EEG en 2009/103/EG – Diefstal van een voertuig – Verkeersongeval – Lichamelijk letsel en materiële schade die de verzekerde eigenaar als voetganger lijdt – Wettelijke aansprakelijkheid – Schadevergoeding – Dekking door de verplichte verzekering – Uitsluitingsclausules – Nationale regeling op grond waarvan de verzekerde eigenaar van het voertuig is uitgesloten van schadeloosstelling door de verzekering – Verenigbaarheid met die richtlijnen – Begrip ‚derden die het slachtoffer van een ongeval zijn’”

    In zaak C‑503/16,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Tribunal da Relação de Évora (rechter in tweede aanleg Évora, Portugal) bij beslissing van 16 juni 2016, ingekomen bij het Hof op 23 september 2016, in de procedure

    Luís Isidro Delgado Mendes

    tegen

    Crédito Agrícola Seguros – Companhia de Seguros de Ramos Reais SA,

    wijst

    HET HOF (Zesde kamer),

    samengesteld als volgt: E. Regan, kamerpresident, A. Arabadjiev (rapporteur) en C. G. Fernlund, rechters,

    advocaat-generaal: P. Mengozzi,

    griffier: A. Calot Escobar,

    gezien de stukken,

    gelet op de opmerkingen van:

    Crédito Agrícola Seguros – Companhia de Seguros de Ramos Reais SA, vertegenwoordigd door V. Ferreira Pires, advogado,

    de Europese Commissie, vertegenwoordigd door P. Costa de Oliveira, K.‑P. Wojcik en B. Rechena als gemachtigden,

    gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

    het navolgende

    Arrest

    1

    Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 12, lid 3, en artikel 13, lid 1, van richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (PB 2009, L 263, blz. 11).

    2

    Dit verzoek is ingediend in het kader van een geschil tussen Luís Isidro Delgado Mendes en Crédito Agrícola Seguros – Companhia de Seguros de Ramos Reais SA (hierna: „CA Seguros”) over de vraag of laatstgenoemde uit hoofde van de wettelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen de schade dient te vergoeden die Delgado Mendes als gevolg van een verkeersongeval heeft geleden.

    Toepasselijke bepalingen

    Recht van de Unie

    3

    Artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166/EEG van de Raad van 24 april 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (PB 1972, L 103, blz. 1; hierna: „eerste richtlijn”), bepaalt:

    „Iedere lidstaat treft […] de nodige maatregelen opdat de wettelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de deelneming aan het verkeer van voertuigen die gewoonlijk op zijn grondgebied zijn gestald, door een verzekering is gedekt. De dekking van de schade alsmede de voorwaarden van deze verzekering worden in deze maatregelen vastgesteld.”

    4

    Artikel 1, lid 1, van de Tweede richtlijn (84/5/EEG) van de Raad van 30 december 1983 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (PB 1984, L 8, blz. 17), zoals gewijzigd bij richtlijn 2005/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 (PB 2005, L 149, blz. 14) (hierna: „tweede richtlijn”), bepaalde:

    „De verzekering bedoeld in artikel 3, lid 1, van [de eerste richtlijn] dekt zowel materiële schade als lichamelijk letsel.”

    5

    Artikel 2, lid 1, van de tweede richtlijn bepaalde:

    „Iedere lidstaat neemt de nodige maatregelen opdat alle wettelijke bepalingen of contractuele clausules in een verzekeringspolis, afgegeven overeenkomstig artikel 3, lid 1, van [de eerste richtlijn], op grond waarvan van de verzekering is uitgesloten het gebruik of het besturen van voertuigen:

    door personen die daartoe niet uitdrukkelijk of stilzwijgend gemachtigd zijn,

    […]

    voor de toepassing van artikel 3, lid 1, van [de eerste richtlijn] geacht worden niet te gelden inzake aanspraken van derden die slachtoffer zijn van een ongeval.

    De in het eerste streepje bedoelde bepaling of clausule kan echter worden tegengeworpen aan personen die geheel vrijwillig hebben plaatsgenomen in het voertuig dat de schade heeft veroorzaakt, wanneer de verzekeraar kan bewijzen dat zij wisten dat het voertuig gestolen was.

    De lidstaten hebben de mogelijkheid om voor ongevallen op hun grondgebied het bepaalde in de eerste alinea niet toe te passen indien en voor zover het slachtoffer schadevergoeding kan krijgen van een orgaan van de sociale zekerheid.”

    6

    Artikel 1 van de Derde richtlijn (90/232/EEG) van de Raad van 14 mei 1990 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (PB 1990, L 129, blz. 33), zoals gewijzigd bij richtlijn 2005/14 (hierna: „derde richtlijn”), bepaalde onder meer dat „de in artikel 3, lid 1, van de [eerste richtlijn] bedoelde verzekering de aansprakelijkheid [dekt] voor lichamelijk letsel van de inzittenden van een voertuig, met uitzondering van de bestuurder, ten gevolge van de deelneming van dat voertuig aan het verkeer.”

    7

    Artikel 1 bis van de derde richtlijn bepaalde:

    „De in artikel 3, lid 1, van [de eerste richtlijn] bedoelde verzekering dekt lichamelijk letsel en materiële schade, geleden door voetgangers, fietsers en andere niet-gemotoriseerde weggebruikers die, als gevolg van een ongeval waarbij een motorrijtuig is betrokken, recht hebben op een vergoeding uit hoofde van het nationale burgerlijk recht. Deze bepaling doet geen afbreuk aan de wettelijke aansprakelijkheid, noch aan het bedrag van de schade.”

    8

    Richtlijn 2009/103 bevat een codificatie van de reeds bestaande richtlijnen betreffende de verplichte verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, zodat deze richtlijnen met ingang van 27 oktober 2009 zijn ingetrokken. Volgens de concordantietabel in bijlage II bij deze richtlijn komt artikel 2, lid 1, van de tweede richtlijn overeen met artikel 13, lid 1, van richtlijn 2009/103, en komt artikel 1 bis van de derde richtlijn overeen met artikel 12, lid 3, van richtlijn 2009/103.

    Portugees recht

    9

    Artikel 4, lid 1, van decreto-lei n.° 291/2007, que aprova o regime do sistema do seguro obrigatório de responsabilidade civil automóvel e transpõe parcialmente para a ordem jurídica interna a Directiva n.° 2005/14/CE, do Parlamento Europeu e do Conselho, de 11 de Maio, que altera as Directivas n.os 72/166/CEE, 84/5/CEE, 88/357/CEE e 90/232/CEE, do Conselho, e a Directiva n.° 2000/26/CE, relativas ao seguro de responsabilidade civil resultante da circulação de veículos automóveis (wetsdecreet nr. 291/2007 tot goedkeuring van de regeling voor het stelsel van verplichte motorrijtuigverzekeringen en houdende gedeeltelijke omzetting van richtlijn 2005/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 houdende wijziging van de richtlijnen 72/166/EEG, 84/5/EEG, 88/357/EEG en 90/232/EEG van de Raad en richtlijn 2000/26/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven) van 21 augustus 2007 (Diáro da República, eerste reeks, nr. 160, van 21 augustus 2007), luidt als volgt:

    „Eenieder die wettelijk aansprakelijk kan zijn voor de vergoeding van lichamelijk letsel of materiële schade die aan een derde wordt toegebracht door een motorrijtuig of de aanhanger daarvan voor het besturen waarvan een specifiek document vereist is en dat gewoonlijk in Portugal is gestald, moet, om met dat voertuig aan het verkeer te kunnen deelnemen, gedekt zijn door een verzekering die die aansprakelijkheid dekt overeenkomstig het bepaalde in dit wetsdecreet.”

    10

    Artikel 11, lid 2, van wetsdecreet nr. 291/2007 bepaalt:

    „De verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 4 dekt alle schade die opkomt aan voetgangers, fietsers en andere niet-gemotoriseerde weggebruikers, wanneer en voor zover de wet die van toepassing is op de wettelijke aansprakelijkheid die uit verkeersongevallen voortvloeit, in vergoeding van de schade voorziet.”

    11

    Artikel 14, lid 2, onder b), van dit wetsdecreet luidt:

    „Van dekking door de verzekering is eveneens uitgesloten de aan de volgende personen berokkende materiële schade: […] de verzekeringnemer”.

    12

    Artikel 15, lid 3, van dat wetsdecreet bepaalt:

    „In geval van diefstal, gekwalificeerde diefstal of wederrechtelijk gebruik van een voertuig en het opzettelijk veroorzaken van een verkeersongeval dekt de verzekering niet de schadevergoeding die door de respectieve plegers en medeplegers verschuldigd is aan de eigenaar […]”.

    Hoofdgeding en prejudiciële vraag

    13

    Op 26 april 2009 bevonden Delgado Mendes en zijn vrouw zich op hun landgoed te Chamusca (Portugal). Op de binnenplaats stonden twee motorrijtuigen geparkeerd, waarvan het ene toebehoorde aan Delgado Mendes en het andere aan zijn vrouw. Rond 18.00 uur zagen betrokkenen aan het stuur van het aan Delgado Mendes toebehorende voertuig een hun onbekende man, die het voertuig had gestart. Delgado Mendes en zijn echtgenote stapten onmiddellijk in het andere voertuig en zetten de achtervolging van eerstgenoemd voertuig in.

    14

    Bij een kruispunt aangekomen, is het voertuig van Delgado Mendes gestopt. Delgado Mendes is, op ongeveer 20 meter afstand, ook gestopt en is uit het voertuig van zijn vrouw gestapt om zich naar zijn eigen voertuig te begeven.

    15

    De bestuurder van het voertuig van Delgado Mendes is toen achteruit gereden en raakte daarbij de rechterkant van het voertuig van de vrouw van Delgado Mendes alsmede laatstgenoemde zelf, die daardoor op de grond viel. De bestuurder reed toen vooruit en vervolgens plotseling snel weer achteruit, waarbij hij Delgado Mendes, die zojuist was opgestaan, ten val bracht en over hem heen reed. Betrokkene is over een afstand van circa 8 meter door zijn eigen voertuig meegesleurd.

    16

    Delgado Mendes heeft als rechtstreeks gevolg van dit ongeval verschillende botbreuken en verwondingen opgelopen. Hij is tot en met 8 februari 2011 medisch behandeld, gedurende 654 dagen arbeidsongeschikt geweest en heeft nog op vele manieren last van de gevolgen van dit ongeval.

    17

    Op de datum van dat ongeval was de wettelijke aansprakelijkheid voor schade die met het voertuig van Delgado Mendes aan derden zou worden toegebracht, gedekt door een verzekering bij CA Seguros. In de verzekeringspolis stond Delgado Mendes als verzekeringnemer en gebruikelijke bestuurder van dat voertuig vermeld. Deze verzekeringspolis bevatte onder meer de volgende bepalingen:

    als derde wordt aangemerkt „eenieder die als gevolg van een onder deze overeenkomst vallend ongeval schade lijdt die op grond van het burgerlijk recht of deze verzekeringspolis voor herstel of vergoeding in aanmerking komt” [clausule 1, onder e)];

    de „onderhavige overeenkomst strekt tot naleving van de verzekeringsplicht voor de wettelijke motorrijtuigverzekering als bedoeld in artikel 4 van wetsdecreet [nr. 291/2007]” (clausule 2, punt 1);

    de „onderhavige overeenkomst dekt binnen de wettelijke grenzen en voorwaarden:

    a)

    de wettelijke aansprakelijkheid van de verzekeringnemer, de eigenaar van het voertuig […] alsmede de rechtmatige houder of bestuurder van het voertuig, voor aan derden toegebracht lichamelijk letsel en materiële schade;

    b)

    de schadevergoeding die is verschuldigd door hen die zich schuldig hebben gemaakt aan diefstal, gekwalificeerde diefstal of wederrechtelijk gebruik van een voertuig en het opzettelijk veroorzaken van een verkeersongeval” (clausule 2, punt 2);

    de „onderhavige overeenkomst dekt mede […] de uit het burgerlijk recht voortvloeiende verplichting tot schadevergoeding voor ongevallen die zich op het grondgebied van Portugal hebben voorgedaan” [clausule 4, punt 1, onder a)];

    „de materiële schade die is toegebracht [aan de] verzekeringnemer valt niet onder de verplichte dekking van de verzekering” [clausule 5, punt 2, onder b)];

    in „het geval van gekwalificeerde diefstal […] en het opzettelijk veroorzaken van een verkeersongeval dekt de verzekering niet de schadevergoeding die door de respectieve plegers en medeplegers verschuldigd is aan de eigenaar […]” (clausule 5, punt 5).

    18

    Delgado Mendes heeft bij de Tribunal de Comarca de Santarém (rechter in eerste aanleg van het gerechtelijk district Santarém, Portugal) een vordering ingesteld tot veroordeling van CA Seguros om hem een bedrag van in totaal 210641,00 EUR te betalen ter vergoeding van vermogensschade en niet-vermogensschade, vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf de dagvaarding. CA Seguros heeft onder aanvoering van verschillende gronden geconcludeerd tot afwijzing van de vordering.

    19

    Deze rechter heeft de vordering van Delgado Mendes afgewezen en daartoe met name overwogen dat de eigenaar van het voertuig op grond van artikel 15, lid 3, van wetsdecreet nr. 291/2007 was uitgesloten van de kring van potentieel door de verzekering gedekte personen.

    20

    Delgado Mendes heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij de Tribunal da Relação de Évora (rechter in tweede aanleg Évora, Portugal). Hij betoogt met name dat het genoemde artikel 15, lid 3, eng moet worden uitgelegd, in die zin dat enkel vergoeding van de door de eigenaar van het voertuig geleden materiële schade is uitgesloten. Met die tekst heeft de wetgever immers niet het oog gehad op ongevallen zoals dat waarvan Delgado Mendes het slachtoffer is geworden. Het voornaamste doel van de verzekeringsovereenkomst in het hoofdgeding is de bescherming van slachtoffers van lichamelijk letsel door te zorgen voor schadevergoeding voor alle betrokkenen, met uitzondering van de bestuurder zelf, zodat de schadevergoeding voor het lichamelijk letsel dat Delgado Mendes heeft opgelopen, in dit geval valt onder situatie dat een derde het slachtoffer is van een ongeval.

    21

    CA Seguros bestrijdt deze enge uitlegging en betoogt onder meer dat die uitlegging in strijd is met artikel 9 van de código civil (burgerlijk wetboek), aangezien de betrokken verzekering ertoe strekt dekking te bieden tegen de aansprakelijkheid van „eenieder die wettelijk aansprakelijk kan zijn voor de vergoeding van schade die met een motorrijtuig wordt toegebracht aan derden”. Niet kan worden aanvaard dat degene die aansprakelijk is voor het risico met betrekking tot de deelneming aan het verkeer van een motorrijtuig, zelf uit hoofde van de wettelijke aansprakelijkheid wordt beschermd alsof hij de hoedanigheid van derde had.

    22

    De verwijzende rechter merkt op dat in het hoger beroep enkel aan de orde is de vaststelling van het verband tussen enerzijds het feit dat tot aansprakelijkheid heeft geleid en de daaruit voortvloeiende verplichting tot schadeloosstelling van het slachtoffer, en anderzijds de grenzen en de reikwijdte van de verzekeringsovereenkomst in het hoofdgeding.

    23

    De Tribunal da Relação de Évora geeft aan dat voor hem vaststaat dat de bestuurder van het door CA Seguros verzekerde voertuig van Delgado Mendes voor het plaatsvinden van het ongeval aansprakelijk is, en dat op die bestuurder de verplichting rust om de door hem veroorzaakte schade te vergoeden. Deze rechter merkt daarbij op dat CA Seguros in een normale situatie waarin het slachtoffer een derde partij is ten opzichte van de verzekeringsverhouding tussen de eigenaar van het voertuig en zijn verzekeringsmaatschappij, op basis van de verzekeringsovereenkomst tussen Delgado Mendes en haarzelf zonder meer aansprakelijk zou zijn voor de vergoeding van de schade die uitsluitend is ontstaan door de schuld van die bestuurder.

    24

    Het hoofdgeding vertoont evenwel twee bijzonderheden in die zin dat de bestuurder van het voertuig van Delgado Mendes het ongeval opzettelijk heeft veroorzaakt, en dat het slachtoffer dat vergoeding vordert, voor dat voertuig de verzekeringnemer is.

    25

    Wat betreft de eerste bijzonderheid merkt de verwijzende rechter op dat de verplichting voor de verzekeraar om de schade te vergoeden die het gevolg is van opzettelijk veroorzaakte verkeersongevallen, sinds 2007 in vaste rechtspraak van de Supremo Tribunal de Justiça (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Portugal) wordt aanvaard.

    26

    Wat echter de tweede bijzonderheid betreft, geldt dat zowel in artikel 15, lid 3, van wetsdecreet nr. 291/2007 als in de verzekeringsovereenkomst in het hoofdgeding uitdrukkelijk is bepaald dat in „geval van diefstal […] en het opzettelijk veroorzaken van een verkeersongeval […] de verzekering niet de schadevergoeding [dekt] die door de respectieve plegers en medeplegers verschuldigd is aan de eigenaar”. De omstandigheden van het geval komen overeen met deze twee situaties. Verder wordt in artikel 14, lid 2, onder b), van dit decreet ook „van dekking door de verzekering […] uitgesloten de aan de verzekeringnemer berokkende materiële schade”.

    27

    De Tribunal da Relação de Évora en CA Seguros zijn voorts van mening dat de door Delgado Mendes bepleite uitlegging van artikel 15, lid 3, van wetsdecreet nr. 291/2007 niet strookt met de ter zake in artikel 9 van het burgerlijk wetboek gestelde eisen.

    28

    De verwijzende rechter koestert evenwel twijfels over de verenigbaarheid van artikel 14, lid 2, onder b), en artikel 15, lid 3, van wetsdecreet nr. 291/2007 (hierna: „litigieuze regeling”) met het Unierecht. Hij wijst er in dit verband op dat met de tweede richtlijn de voor de verzekeringsovereenkomst kenmerkende relatie tussen eigenaar en verzekeraar is vervangen door de relatie tussen verzekeraar en aansprakelijke voor het ongeval, en dat in de derde richtlijn is bevestigd dat voor bepalingen of contractuele clausules tot uitsluiting van de dekking, de relatie tussen verzekeraar en bestuurder bepalend is, en niet de relatie tussen verzekeraar en eigenaar. Deze benadering is vervolgens in de loop van 2008 overgenomen door de Supremo Tribunal de Justiça.

    29

    Verder is de verwijzende rechter van opvatting dat de uitsluiting van de in de litigieuze regeling bedoelde personen berust op algemene en abstracte criteria, hetgeen het Hof in strijd met de betrokken richtlijnen heeft geoordeeld. Hij vraagt zich tevens af of die uitsluiting, die enkel berust op de hoedanigheid van eigenaar van het voertuig dat betrokken was bij het ongeval, verenigbaar is met het beginsel van gelijke behandeling.

    30

    In deze omstandigheden heeft de Tribunal da Relação de Évora de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

    „Moet het [Unierecht], meer bepaald [artikel] 12, lid 3, en [artikel] 13, lid 1, van richtlijn 2009/103/EG […] aldus worden uitgelegd dat dit recht in geval van een verkeersongeval waardoor lichamelijk letsel en materiële schade is toegebracht aan een voetganger die opzettelijk is aangereden door het hem in eigendom toebehorende voertuig, dat werd bestuurd door de persoon die het voertuig had gestolen, eraan in de weg staat dat schadeloosstelling van die voetganger naar nationaal recht is uitgesloten op grond dat hij eigenaar van het voertuig en verzekeringnemer is?”

    Beantwoording van de prejudiciële vraag

    31

    Vooraf dient allereerst te worden opgemerkt dat richtlijn 2009/103 ratione temporis niet van toepassing is in het hoofdgeding. Gelet op de datum van het daarin centraal staande ongeval zijn in dit geval immers met name artikel 2, lid 1, van de tweede richtlijn en artikel 1 bis van de derde richtlijn van toepassing.

    32

    Vervolgens dient, om een nuttig antwoord te kunnen geven op de gestelde vraag, naast de in de prejudiciële vraag uitdrukkelijk genoemde bepalingen rekening te worden gehouden met artikel 3, lid 1, van de eerste richtlijn en artikel 1, lid 1, van de tweede richtlijn.

    33

    Ten slotte blijkt uit de opmerking van de verwijzende rechter dat de verplichting voor de verzekeraar om schadevergoeding te betalen bij opzettelijk veroorzaakte verkeersongevallen, sinds 2007 in vaste rechtspraak van de Supremo Tribunal de Justiça wordt aanvaard, dat de gestelde vraag er in feite niet toe strekt te vernemen of de eerste tot en met de derde richtlijn al dan niet bepalen dat de schade als gevolg van opzettelijk veroorzaakte verkeersongevallen valt onder de dekking van de verplichte verzekering, maar specifiek of het met die richtlijnen verenigbaar is om een voetganger van die dekking uit te sluiten op de enkele grond dat die voetganger verzekeringnemer is en eigenaar van het voertuig waarmee die schade is toegebracht.

    34

    Derhalve dient ervan te worden uitgegaan dat de verwijzende rechter met zijn vraag in essentie wenst te vernemen of artikel 3, lid 1, van de eerste richtlijn, artikel 1, lid 1, en artikel 2, lid 1, van de tweede richtlijn alsmede artikel 1 bis van de derde richtlijn aldus moeten worden uitgelegd dat deze bepalingen in de weg staan aan een nationale regeling zoals in het hoofdgeding, op grond waarvan de verplichte verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, geen dekking en dus ook geen schadevergoeding biedt voor lichamelijk letsel en materiële schade geleden door een voetganger die slachtoffer is van een verkeersongeval, op de enkele grond dat die voetganger verzekeringnemer en eigenaar is van het voertuig waarmee dat letsel en die schade zijn toegebracht.

    35

    Dienaangaande moet er in de eerste plaats aan worden herinnerd dat met de Unieregeling ter zake van de verplichte verzekering voor de aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, wordt beoogd het vrije verkeer te waarborgen, zowel van de gewoonlijk op het grondgebied van de Unie gestalde voertuigen als van de inzittenden, en te verzekeren dat de slachtoffers van door deze voertuigen veroorzaakte ongevallen een vergelijkbare behandeling krijgen, ongeacht de plaats in de Unie waar het ongeval zich heeft voorgedaan (arrest van 1 december 2011, Churchill Insurance Company Limited en Evans, C‑442/10, EU:C:2011:799, punt 27).

    36

    Zo verplicht de eerste richtlijn, zoals verduidelijkt en aangevuld bij de tweede en de derde richtlijn, de lidstaten om ervoor te zorgen dat de wettelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen die gewoonlijk op hun grondgebied zijn gestald, door een verzekering wordt gedekt, en wordt daarin met name verduidelijkt welke soorten schade en welke derden die het slachtoffer van een ongeval zijn, door deze verzekering moeten worden gedekt (arrest van 23 oktober 2012, Marques Almeida, C‑300/10, EU:C:2012:656, punt 27en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    37

    In dit verband heeft het Hof er reeds op gewezen dat met artikel 3, lid 1, van de eerste richtlijn, artikel 2, lid 1, van de tweede richtlijn en artikel 1 van de derde richtlijn wordt beoogd te waarborgen dat alle inzittenden die slachtoffer zijn van een door een voertuig veroorzaakt ongeval, op grond van de verplichte motorrijtuigenverzekering schadeloosstelling voor de door hen geleden schade kunnen verkrijgen (arrest van 1 december 2011, Churchill Insurance Company Limited en Evans, C‑442/10, EU:C:2011:799, punt 29).

    38

    Uit de ontwikkeling van de Unieregeling inzake de verplichte verzekering blijkt immers dat de Uniewetgever deze doelstelling van bescherming van de slachtoffers van door voertuigen veroorzaakte ongevallen voortdurend heeft nagestreefd en versterkt (arrest van 4 september 2014, Vnuk, C‑162/13, EU:C:2014:2146, punt 52).

    39

    In het bijzonder is bij richtlijn 2005/14 met de invoering van artikel 1 bis in de derde richtlijn, de in artikel 3, lid 1, van de eerste richtlijn bedoelde verzekeringsdekking uitgebreid tot lichamelijk letsel en materiële schade van voetgangers, fietsers en andere niet-gemotoriseerde weggebruikers (zie in die zin arrest van 4 september 2014, Vnuk, C‑162/13, EU:C:2014:2146, punt 55).

    40

    Aangezien Delgado Mendes bij het ongeluk in het hoofdgeding de hoedanigheid van voetganger had, moet bijgevolg worden vastgesteld dat ingevolge artikel 1 bis van de derde richtlijn het lichamelijk letsel en de materiële schade die hij heeft geleden als gevolg van dat ongeval en waarvoor een voetganger recht heeft op schadevergoeding uit hoofde van het nationale burgerlijk recht, gedekt moeten zijn door de voor zijn voertuig afgesloten verplichte verzekering.

    41

    Meer specifiek in verband met de situatie waarin een slachtoffer van een verkeersongeval de hoedanigheid heeft van verzekeringnemer en eigenaar van het bij dat ongeval betrokken voertuig, dient eraan te worden herinnerd dat het Hof heeft geoordeeld dat de met de eerste, de tweede en de derde richtlijn nagestreefde doelstelling om slachtoffers te beschermen vereist dat de rechtssituatie van de eigenaar van het voertuig die zich op het tijdstip van het ongeval als inzittende in dit voertuig bevond, wordt gelijkgesteld met die van elke andere inzittende die slachtoffer is van het ongeval (arrest van 1 december 2011, Churchill Insurance Company Limited en Evans, C‑442/10, EU:C:2011:799, punt 30).

    42

    Verder heeft het Hof geoordeeld dat deze doelstelling zich er ook tegen verzet dat een nationale regeling het begrip „door de verplichte motorrijtuigverzekering gedekte inzittende” onnodig inperkt door de personen die hebben plaatsgenomen in een gedeelte van het voertuig dat niet voor hun vervoer is ontworpen en daarvoor ook niet is uitgerust, van dit begrip uit te sluiten (arrest van 1 december 2011, Churchill Insurance Company Limited en Evans, C‑442/10, EU:C:2011:799, punt 30).

    43

    Daaruit heeft het Hof afgeleid dat de genoemde doelstelling om slachtoffers te beschermen ook vereist dat de rechtssituatie van de persoon die verzekerd was om het voertuig te besturen maar als passagier meereed op het tijdstip van het ongeval, wordt gelijkgesteld met die van elke andere inzittende die slachtoffer is van dat ongeval, zodat een persoon niet op grond van het feit dat hij verzekerd was om het voertuig te besturen dat het ongeval heeft veroorzaakt, van het begrip „derden die slachtoffer zijn van een ongeval” als bedoeld in artikel 2, lid 1, van de tweede richtlijn kan worden uitgesloten wanneer hij passagier en niet bestuurder van dat voertuig was (arrest van 1 december 2011, Churchill Insurance Company Limited en Evans, C‑442/10, EU:C:2011:799, punten 31 en 32).

    44

    Naar analogie dient te worden geoordeeld dat een voetganger die bij een verkeersongeval is aangereden, niet op grond van het feit dat hij verzekeringnemer en eigenaar is van het voertuig waarmee dit ongeval is veroorzaakt, kan worden uitgesloten van het begrip „derden die slachtoffer zijn van een ongeval” in de zin van artikel 2, lid 1, van de tweede richtlijn en artikel 1 bis van de derde richtlijn.

    45

    Zoals de verwijzende rechter heeft opgemerkt en de Commissie op goede gronden heeft betoogd, kan een verschil in behandeling, gelet op diezelfde in punt 41 van dit arrest genoemde beschermingsdoelstelling zoals nagestreefd met de eerste tot en met de derde richtlijn, immers niet worden gerechtvaardigd door de omstandigheid dat de eigenaar van het betrokken voertuig, tevens verzekeringnemer, zich tijdens het ongeval niet in dat voertuig bevond, maar als voetganger door dat voertuig is aangereden.

    46

    Wat betreft de aan derden die slachtoffer zijn van een ongeval toegekende rechten, dient er in de tweede plaats aan te worden herinnerd dat de verplichting om bij wege van een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering de door motorrijtuigen aan derden veroorzaakte schade te dekken, moet worden onderscheiden van de omvang van die schadeloosstelling op grond van de wettelijke aansprakelijkheid van de verzekerde. Terwijl de eerste verplichting is vastgesteld en gewaarborgd door de regeling van de Unie, wordt de tweede immers hoofdzakelijk door het nationale recht bepaald (arrest van 23 oktober 2012, Marques Almeida, C‑300/10, EU:C:2012:656, punt 28en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    47

    In lijn daarmee heeft het Hof geoordeeld dat uit het doel en de bewoordingen van de eerste tot en met de derde richtlijn blijkt dat zij er niet toe strekken de wettelijke aansprakelijkheidsregelingen van de lidstaten te harmoniseren, en dat de lidstaten bij de huidige stand van het Unierecht bevoegd blijven om te bepalen welke regeling inzake wettelijke aansprakelijkheid geldt voor ongevallen ten gevolge van de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen (arrest van 23 oktober 2012, Marques Almeida, C‑300/10, EU:C:2012:656, punt 29en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    48

    Het Hof heeft evenwel gepreciseerd dat de lidstaten bij de uitoefening van hun bevoegdheden op dit gebied het Unierecht in acht dienen te nemen en dat de nationale bepalingen die de vergoeding regelen van schade veroorzaakt door ongevallen ten gevolge van de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen, de eerste tot en met de derde richtlijn niet hun nuttige werking mogen ontnemen (arrest van 23 oktober 2012, Marques Almeida, C‑300/10, EU:C:2012:656, punt 31en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    49

    Zoals het Hof ook heeft gepreciseerd, zouden deze richtlijnen een dergelijke werking missen indien een nationale regeling aan de hand van algemene en abstracte criteria, op grond van het feit dat het slachtoffer tot de schade heeft bijgedragen, hetzij hem het recht zou ontzeggen om te worden vergoed door de verplichte verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, hetzij dit recht op onevenredige wijze zou beperken. Slechts in uitzonderlijke situaties kan dit recht dus op basis van een individuele beoordeling worden beperkt (arrest van 23 oktober 2012, Marques Almeida, C‑300/10, EU:C:2012:656, punt 32en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    50

    Uit de rechtspraak vloeit dus voort dat die richtlijnen zich verzetten tegen een nationale wettelijke regeling op grond waarvan, louter omdat de inzittende tot de door hem geleden schade heeft bijgedragen, het recht van die inzittende op schadeloosstelling door de verplichte motorrijtuigverzekering, mag worden geweigerd of op onevenredige wijze beperkt (zie in die zin arrest van 23 oktober 2012, Marques Almeida, C‑300/10, EU:C:2012:656, punt 33en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    51

    Hetzelfde geldt voor een nationale regeling zoals de litigieuze regeling, op grond waarvan een voetganger, louter omdat hij de hoedanigheid heeft van verzekeringnemer en eigenaar van het voertuig waarmee het lichamelijk letsel en de materiële schade zijn toegebracht, het recht op schadeloosstelling door de verplichte motorrijtuigverzekering wordt geweigerd.

    52

    Het Hof heeft immers geoordeeld dat artikel 3, lid 1, van de eerste richtlijn zich ertegen verzet dat de verzekeraar voor de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, met een beroep op wettelijke bepalingen of contractuele clausules kan weigeren slachtoffers van een met het verzekerde voertuig veroorzaakt ongeval, schadeloos te stellen (arrest van 1 december 2011, Churchill Insurance Company Limited en Evans, C‑442/10, EU:C:2011:799, punt 33).

    53

    Het Hof heeft eveneens geoordeeld dat artikel 2, lid 1, eerste alinea, van de tweede richtlijn die verplichting slechts in herinnering brengt met betrekking tot bepalingen of clausules in een verzekeringspolis als bedoeld in dat artikel, op grond waarvan schade die aan benadeelde derden is veroorzaakt ten gevolge van het gebruik of het besturen van verzekerde voertuigen door personen die niet gemachtigd zijn het betrokken voertuig te besturen, personen die geen rijbewijs hebben of personen die de wettelijke technische vereisten inzake de toestand en veiligheid van het betrokken voertuig niet hebben nageleefd, van dekking door de motorrijtuigverzekering is uitgesloten (arrest van 1 december 2011, Churchill Insurance Company Limited en Evans, C‑442/10, EU:C:2011:799, punt 34).

    54

    In afwijking van die verplichting bepaalt artikel 2, lid 1, tweede alinea, van de tweede richtlijn weliswaar dat de verzekeraar in bepaalde gevallen wel kan weigeren de schade te vergoeden, gelet op de situatie die de slachtoffers zelf hebben geschapen, namelijk in geval van personen die geheel vrijwillig hebben plaatsgenomen in het voertuig dat de schade heeft veroorzaakt, wanneer de verzekeraar kan bewijzen dat zij wisten dat het gestolen was, maar zoals het Hof reeds heeft geoordeeld kan uitsluitend in dat specifieke geval worden afgeweken van artikel 2, lid 1, eerste alinea, van de tweede richtlijn (arrest van 1 december 2011, Churchill Insurance Company Limited en Evans, C‑442/10, EU:C:2011:799, punt 35).

    55

    In het hoofdgeding doet dat geval zich echter niet voor.

    56

    Gelet hierop dient te worden vastgesteld dat de litigieuze regeling afbreuk doet aan de door het Unierecht geboden waarborg dat de volgens het toepasselijke nationale recht bepaalde wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, gedekt moet zijn door een verzekering die voldoet aan de eerste tot en met de derde richtlijn.

    57

    Bijgevolg moeten artikel 3, lid 1, van de eerste richtlijn alsmede artikel 1, lid 1, en artikel 2, lid 1, van de tweede richtlijn aldus worden uitgelegd dat deze bepalingen zich ertegen verzetten dat de verzekeraar voor de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, een nationale regeling zoals de litigieuze regeling kan inroepen om te weigeren derden die slachtoffer zijn van een ongeval dat is veroorzaakt met een verzekerd voertuig, schadeloos te stellen voor het lichamelijk letsel en de materiële schade die zij hebben geleden.

    58

    In de derde plaats dient te worden opgemerkt dat aan deze constatering niet wordt afgedaan door het betoog van CA Seguros dat het stelsel van de wettelijke aansprakelijkheid ernstig zou worden aangetast indien die aansprakelijkheid kon berusten bij de verzekerde persoon zelf, hetgeen de schadevordering in het hoofdgeding tot gevolg zou hebben.

    59

    In dit verband heeft de verwijzende rechter opgemerkt dat het voorwerp van het hoger beroep zich in dit stadium van de procedure enkel uitstrekt tot de mate waarin de verzekeringsovereenkomst in het hoofdgeding dekking biedt voor de al vastgestelde wettelijke aansprakelijkheid. Deze rechter heeft immers verklaard reeds te hebben aanvaard dat de bestuurder van het verzekerde voertuig aansprakelijk is voor de vergoeding van de door hem veroorzaakte schade, en hij heeft aangegeven dat op basis van de verzekeringsovereenkomst tussen Delgado Mendes en CA Seguros deze laatste aansprakelijk zou zijn voor de vergoeding van de schade die uitsluitend is ontstaan door de schuld van die bestuurder indien de litigieuze regeling niet bestond.

    60

    Derhalve mist het betoog van CA Seguros feitelijke grondslag, aangezien de verwijzende rechter niet heeft vastgesteld dat Delgado Mendes jegens zichzelf wettelijk aansprakelijk is, maar dat de bestuurder van het bij het ongeval in het hoofdgeding betrokken voertuig jegens hem aansprakelijk is.

    61

    Gelet op een en ander dient op de gestelde vraag te worden geantwoord dat artikel 3, lid 1, van de eerste richtlijn, artikel 1, lid 1, en artikel 2, lid 1, van de tweede richtlijn alsmede artikel 1 bis van de derde richtlijn aldus moeten worden uitgelegd dat deze bepalingen in de weg staan aan een nationale regeling zoals in het hoofdgeding, op grond waarvan de verplichte verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, geen dekking en dus ook geen schadevergoeding biedt voor het lichamelijk letsel en de materiële schade die zijn geleden door een voetganger die slachtoffer is van een verkeersongeval, op de enkele grond dat die voetganger verzekeringnemer is en eigenaar van het voertuig waarmee die schade is toegebracht.

    Kosten

    62

    Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

     

    Het Hof (Zesde kamer) verklaart voor recht:

     

    Artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166/EEG van de Raad van 24 april 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid, artikel 1, lid 1, en artikel 2, lid 1, van de Tweede richtlijn (84/5/EEG) van de Raad van 30 december 1983 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, zoals gewijzigd bij richtlijn 2005/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005, alsmede artikel 1 bis van de Derde richtlijn (90/232/EEG) van de Raad van 14 mei 1990 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, zoals gewijzigd bij richtlijn 2005/14, moeten aldus worden uitgelegd dat deze bepalingen in de weg staan aan een nationale regeling zoals in het hoofdgeding, op grond waarvan de verplichte verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, geen dekking en dus ook geen schadevergoeding biedt voor het lichamelijk letsel en de materiële schade die zijn geleden door een voetganger die slachtoffer is van een verkeersongeval, op de enkele grond dat die voetganger verzekeringnemer is en eigenaar van het voertuig waarmee die schade is toegebracht.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Portugees

    Top