Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62016CJ0451

    Arrest van het Hof (Grote kamer) van 26 juni 2018.
    MB tegen Secretary of State for Work and Pensions.
    Verzoek van de Supreme Court of the United Kingdom om een prejudiciële beslissing.
    Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 79/7/EEG – Gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid – Nationale overheidspensioenregeling – Voorwaarden voor de erkenning van een geslachtsverandering – Nationale regeling die deze erkenning afhankelijk stelt van de nietigverklaring van een huwelijk dat vóór die geslachtsverandering is gesloten – Weigering om een ouderdomspensioen van overheidswege toe te kennen aan een persoon die van geslacht is veranderd vanaf de wettelijke pensioenleeftijd voor personen van het verkregen geslacht – Rechtstreekse discriminatie op grond van geslacht.
    Zaak C-451/16.

    Court reports – general – 'Information on unpublished decisions' section

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2018:492

    ARREST VAN HET HOF (Grote kamer)

    26 juni 2018 ( *1 )

    „Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 79/7/EEG – Gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid – Nationale overheidspensioenregeling – Voorwaarden voor de erkenning van een geslachtsverandering – Nationale regeling die deze erkenning afhankelijk stelt van de nietigverklaring van een huwelijk dat vóór die geslachtsverandering is gesloten – Weigering om een ouderdomspensioen van overheidswege toe te kennen aan een persoon die van geslacht is veranderd vanaf de wettelijke pensioenleeftijd voor personen van het verkregen geslacht – Rechtstreekse discriminatie op grond van geslacht”

    In zaak C‑451/16,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Supreme Court of the United Kingdom (hoogste rechterlijke instantie van het Verenigd Koninkrijk) bij beslissing van 10 augustus 2016, ingekomen bij het Hof op 12 augustus 2016, in de procedure

    MB

    tegen

    Secretary of State for Work and Pensions,

    wijst

    HET HOF (Grote kamer),

    samengesteld als volgt: K. Lenaerts, president, A. Tizzano, vicepresident, M. Ilešič, T. von Danwitz (rapporteur), A. Rosas en J. Malenovský, kamerpresidenten, E. Juhász, A. Borg Barthet, M. Berger, C. Lycourgos en M. Vilaras, rechters,

    advocaat-generaal: M. Bobek,

    griffier: L. Hewlett, hoofdadministrateur,

    gezien de stukken en na de terechtzitting op 26 september 2017,

    gelet op de opmerkingen van:

    MB, vertegenwoordigd door C. Stothers en J. Mulryne, solicitors, en K. Bretherton en D. Pannick, QC,

    de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door C. Crane en S. Brandon als gemachtigden, bijgestaan door B. Lask, barrister, en J. Coppel, QC,

    de Europese Commissie, vertegenwoordigd door C. Valero en J. Tomkin als gemachtigden,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 5 december 2017,

    het navolgende

    Arrest

    1

    Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van richtlijn 79/7/EEG van de Raad van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid (PB 1979, L 6, blz. 24).

    2

    Dit verzoek is gerezen in het kader van een geding tussen MB en de Secretary of State for Work and Pensions (minister van Arbeidszaken en Pensioenen, Verenigd Koninkrijk) over de weigering om haar een ouderdomspensioen van overheidswege (hierna: „ouderdomspensioen”) toe te kennen vanaf de wettelijke pensioenleeftijd voor personen die tot het geslacht behoren dat zij na een geslachtsverandering heeft gekregen.

    Toepasselijke bepalingen

    Unierecht

    3

    Overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder a), derde streepje, van richtlijn 79/7 is deze van toepassing op de wettelijke regelingen die bescherming bieden tegen de eventualiteiten van ouderdom.

    4

    Artikel 4, lid 1, van de richtlijn luidt:

    „Het beginsel van gelijke behandeling houdt in dat iedere vorm van discriminatie op grond van geslacht, hetzij direct, hetzij indirect door verwijzing naar met name echtelijke staat of gezinssituatie, is uitgesloten in het bijzonder met betrekking tot:

    de werkingssfeer van de regelingen alsmede de voorwaarden inzake toelating tot de regelingen,

    [...]”

    5

    Artikel 7, lid 1, onder a), van de richtlijn bepaalt:

    „Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten om van haar werkingssfeer uit te sluiten:

    a)

    de vaststelling van de pensioengerechtigde leeftijd met het oog op de toekenning van ouderdoms- en rustpensioenen en de gevolgen die hieruit kunnen voortvloeien voor andere prestaties”.

    6

    Artikel 2, lid 1, onder a), van richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (PB 2006, L 204, blz. 23), luidt:

    „Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

    a)

    ‘directe discriminatie’: wanneer iemand op grond van geslacht ongunstiger wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld”.

    Recht van het Verenigd Koninkrijk

    7

    Overeenkomstig section 44 van de Social Security Contributions and Benefits Act 1992 (wet op de socialezekerheidsbijdragen en -prestaties van 1992), gelezen in samenhang met section 122 van die wet en met bijlage 4, lid 1, bij de Pensions Act 1995 (wet op de pensioenen van 1995), heeft een vrouw die vóór 6 april 1950 is geboren, vanaf de leeftijd van 60 jaar recht op een ouderdomspensioen van de „categorie A”, terwijl een man die vóór 6 december 1953 is geboren, pas vanaf de leeftijd van 65 jaar recht daarop heeft.

    8

    Section 1 van de Gender Recognition Act 2004 (wet inzake geslachtserkenning van 2004; hierna: „GRA”) bepaalde in de op het hoofdgeding toepasselijke versie dat elke persoon zich kon wenden tot het Gender Recognition Panel (comité voor de geslachtserkenning; hierna: „GRP”) ter verkrijging van een definitief erkenningscertificaat, waarin werd verklaard dat zijn of haar geboortegeslacht was veranderd op grond van het feit dat deze persoon leefde als persoon van het andere geslacht. Het geslacht van degene die een dergelijk certificaat aanvroeg, vormde volgens die verklaring het verkregen geslacht.

    9

    Section 2, lid 1, van deze wet bepaalde dat het GRP een erkenningscertificaat moest afgeven, wanneer de aanvrager:

    „a)

    lijdt of heeft geleden aan genderdysforie;

    b)

    gedurende ten minste twee jaar vóór de indiening van de aanvraag heeft geleefd [als persoon van het verworven geslacht];

    c)

    van plan is om tot aan zijn dood [als persoon van het verworven geslacht] te blijven leven, en

    d)

    voldoet aan de bewijsverplichtingen van section 3 [van de GRA].”

    10

    Voor de verkrijging van dit certificaat moest de aanvrager volgens section 3 van de wet, met als opschrift „Bewijzen”, een medisch rapport overleggen dat was opgesteld door twee artsen of door een arts en een psycholoog.

    11

    Section 4 van de GRA, met als opschrift „Toegewezen aanvragen”, bepaalde in lid 2 ervan dat een niet-gehuwde aanvrager recht had op de afgifte van een definitief erkenningscertificaat, terwijl een gehuwde aanvrager volgens lid 3 van die section alleen een tijdelijk erkenningscertificaat kon krijgen.

    12

    Section 9, lid 1, van de wet bepaalde dat de afgifte van een definitief erkenningscertificaat tot gevolg had dat het door de aanvrager verkregen geslacht in alle opzichten werd erkend. Volgens bijlage 5, lid 7, bij die wet, die specifiek betrekking had op de gevolgen van het definitief erkenningscertificaat voor de rechten op een ouderdomspensioen, had de afgifte van dat certificaat tot gevolg dat elke vraag omtrent het recht van de betrokkene op een ouderdomspensioen moest worden onderzocht alsof hij altijd als persoon van het verkregen geslacht had geleefd.

    13

    Het tijdelijk erkenningscertificaat van de gehuwde aanvrager stelde hem in staat om zijn huwelijk door een rechter nietig te doen verklaren. Volgens section 5, lid 1, GRA diende de rechter die de nietigverklaring had uitgesproken, vervolgens een definitief erkenningscertificaat af te geven.

    14

    Section 11, onder c), van de Matrimonial Causes Act 1973 (wet op het huwelijksrecht van 1973) bepaalde in de ten tijde van het hoofdgeding toepasselijke versie dat alleen een huwelijk tussen een man en een vrouw een rechtsgeldig huwelijk was.

    15

    De Marriage (Same Sex Couples) Act 2013 (wet op het huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht van 2013), die in werking is getreden op 10 december 2014, maakt het mogelijk dat personen van hetzelfde geslacht met elkaar huwen. De bepalingen van bijlage 5 erbij hebben die van section 4 GRA in die zin gewijzigd, dat het GRP een definitief erkenningscertificaat moet afgeven indien de echtgeno(o)t(e) van de aanvrager hiermee instemt. De wet op het huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht van 2013 is echter niet van toepassing op het hoofdgeding.

    Hoofdgeding en prejudiciële vraag

    16

    MB is in 1948 als man geboren en is in de loop van 1974 gehuwd. In 1991 is zij als vrouw gaan leven en in 1995 heeft zij een geslachtsveranderende operatie ondergaan.

    17

    MB beschikt echter niet over een definitief erkenningscertificaat van haar geslachtsverandering, omdat voor de afgifte daarvan op grond van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling de nietigverklaring van haar huwelijk vereist was. Zij en haar echtgenote willen namelijk om religieuze redenen verbonden blijven door het huwelijk.

    18

    In 2008 diende MB, die de leeftijd van 60 jaar had bereikt, dat wil zeggen de leeftijd waarop vrouwen die geboren zijn vóór 6 april 1950, volgens het nationale recht een ouderdomspensioen „van de categorie A” kunnen krijgen, een aanvraag in om vanaf die leeftijd dat ouderdomspensioen te krijgen uit hoofde van de bijdragen die zij gedurende haar beroepsactiviteit aan de pensioenregeling van de staat had betaald.

    19

    Haar aanvraag werd bij besluit van 2 september 2008 afgewezen, op grond dat zij, daar zij niet over een definitief erkenningscertificaat van haar geslachtsverandering beschikte, voor de bepaling van de wettelijke pensioenleeftijd niet als vrouw kon worden behandeld.

    20

    Het door MB tegen dat besluit ingestelde beroep is zowel door de First-tier Tribunal (rechter in eerste aanleg, Verenigd Koninkrijk) als door de Upper Tribunal (rechter in tweede aanleg) en de Court of Appeal (hof van beroep) verworpen.

    21

    MB heeft hogere voorziening ingesteld bij de Supreme Court of the United Kingdom (hoogste rechterlijke instantie van het Verenigd Koninkrijk), op grond dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling een door artikel 4, lid 1, van richtlijn 79/7 verboden discriminatie op grond van geslacht vormde.

    22

    Volgens de aanwijzingen in de verwijzingsbeslissing voldoet MB aan de fysieke, sociale en psychologische criteria die de nationale regeling inzake de burgerlijke staat die in het hoofdgeding aan de orde is, stelt voor de juridische erkenning van haar geslachtsverandering. De verwijzende rechter zet uiteen dat de nationale regeling ten tijde van de feiten van het hoofdgeding die erkenning evenals de afgifte van het in punt 17 van dit arrest genoemde certificaat echter afhankelijk stelde van de nietigverklaring van het huwelijk dat vóór die verandering was gesloten. Die nietigverklaring was, aldus die rechter, ook vereist voor de toegang van een persoon die van geslacht was veranderd, zoals MB, tot het ouderdomspensioen vanaf de wettelijke pensioenleeftijd voor personen van het door een dergelijke persoon verkregen geslacht.

    23

    Voor de verwijzende rechter heeft de Secretary of State for Work and Pensions betoogd dat volgens de rechtspraak van het Hof in de arresten van 7 januari 2004, K. B. (C‑117/01, EU:C:2004:7, punt 35), en 27 april 2006, Richards (C‑423/04, EU:C:2006:256, punt 21), het aan de lidstaten is om de voorwaarden te bepalen voor de juridische erkenning van de geslachtsverandering van een persoon. Die voorwaarden kunnen zijns inziens niet beperkt zijn tot sociale, fysieke en psychologische criteria, maar kunnen eveneens criteria betreffende de echtelijke staat inhouden.

    24

    In dat verband heeft de Secretary of State for Work and Pensions opgemerkt dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft erkend dat de lidstaten de erkenning van de geslachtsverandering van een persoon afhankelijk kunnen stellen van een voorwaarde betreffende de nietigverklaring van zijn huwelijk (EHRM, 16 juli 2014, Hämäläinen tegen Finland, CE:ECHR:2014:0716JUD003735909). Het op 4 november 1950 te Rome ondertekende Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden verplicht staten die partij zijn bij dat verdrag, weliswaar om het geslacht te erkennen van een persoon die van geslacht is veranderd, doch het vereist niet dat zij het huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht toestaan. Het doel bestaande in het behoud van het traditionele concept van het huwelijk als verbond tussen een man en een vrouw kan rechtvaardigen dat de erkenning van de geslachtsverandering afhankelijk wordt gesteld van een dergelijke voorwaarde.

    25

    Daarop heeft de Supreme Court of the United Kingdom de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag voorgelegd:

    „Staat richtlijn 79/7 eraan in de weg dat het nationale recht, naast het feit dat aan de fysieke, sociale en psychologische voorwaarden moet zijn voldaan alvorens een geslachtsverandering wordt erkend, vereist dat een persoon die van geslacht is veranderd, tevens ongehuwd is om voor een ouderdomspensioen in aanmerking te komen?”

    Beantwoording van de prejudiciële vraag

    26

    Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of richtlijn 79/7, en met name artikel 4, lid 1, eerste streepje, ervan, gelezen in samenhang met artikel 3, lid 1, onder a), derde streepje, en artikel 7, lid 1, onder a), ervan, aldus moet worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan een persoon die van geslacht is veranderd, niet alleen aan fysieke, sociale en psychologische criteria moet voldoen, maar eveneens aan de voorwaarde dat hij niet gehuwd is met een persoon van het geslacht dat hij door die verandering heeft gekregen, om aanspraak te kunnen maken op een ouderdomspensioen vanaf de wettelijke pensioenleeftijd voor personen van dat verkregen geslacht.

    27

    Om te beginnen moet worden opgemerkt dat het hoofdgeding en de aan het Hof voorgelegde vraag uitsluitend betrekking hebben op de voorwaarden voor de toekenning van het ouderdomspensioen zoals dat in het hoofdgeding aan de orde is. Het Hof is dus niet de vraag voorgelegd of de juridische erkenning van een geslachtsverandering algemeen afhankelijk kan worden gesteld van de nietigverklaring van een huwelijk dat vóór die geslachtsverandering is gesloten.

    28

    De regering van het Verenigd Koninkrijk stelt dat de juridische erkenning van geslachtsverandering en het huwelijk kwesties zijn die tot de bevoegdheid van de lidstaten op het gebied van de burgerlijke staat behoren. Bij de uitoefening van die bevoegdheid kunnen lidstaten die het huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht niet toestaan, de toekenning van een ouderdomspensioen afhankelijk stellen van de nietigverklaring van een eerder huwelijk tussen die personen.

    29

    In dit verband zij eraan herinnerd dat het Unierecht weliswaar geen afbreuk doet aan de bevoegdheid van de lidstaten op het gebied van de burgerlijke staat van personen en de juridische erkenning van de geslachtsverandering van een persoon, doch dat zij bij de uitoefening van deze bevoegdheid wel het Unierecht in acht dienen te nemen, met name de bepalingen over het discriminatieverbod (zie in die zin met name arresten van 27 april 2006, Richards, C‑423/04, EU:C:2006:256, punten 2124; 1 april 2008, Maruko, C‑267/06, EU:C:2008:179, punt 59, en 5 juni 2018, Coman e.a., C‑673/16, EU:C:2018:385, punten 37 en 38 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    30

    Zo blijkt met name uit de rechtspraak van het Hof dat een nationale regeling die het recht op een pensioenuitkering afhankelijk stelt van een voorwaarde betreffende de burgerlijke staat, ook het verbod van discriminatie op grond van geslacht in acht moet nemen dat op het gebied van de beloning van werknemers is opgenomen in artikel 157 VWEU (zie in die zin voor wat artikel 141 EG betreft, arrest van 7 januari 2004, K. B., C‑117/01, EU:C:2004:7, punten 3436).

    31

    Hieruit volgt dat artikel 4, lid 1, van richtlijn 79/7, dat op het gebied van de sociale zekerheid uitvoering geeft aan het verbod van discriminatie op grond van geslacht, door de lidstaten in acht moet worden genomen bij de uitoefening van hun bevoegdheid op het gebied van de burgerlijke staat.

    32

    Voormeld artikel 4, lid 1, eerste streepje, gelezen in samenhang met artikel 3, lid 1, onder a), derde streepje, van deze richtlijn verbiedt in het bijzonder elke discriminatie op grond van geslacht met name voor wat de voorwaarden betreft voor toegang tot de wettelijke regelingen die bescherming bieden tegen de eventualiteiten van ouderdom.

    33

    Partijen in het hoofdgeding betwisten niet dat de betrokken ouderdomspensioenregeling deel uitmaakt van die regelingen.

    34

    Volgens artikel 2, lid 1, onder a), van richtlijn 2006/54 is er sprake van directe discriminatie op grond van geslacht wanneer iemand op grond van zijn of haar geslacht minder gunstig wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld. In de context van richtlijn 79/7 moet dit begrip op dezelfde wijze worden opgevat.

    35

    Volgens vaste rechtspraak van het Hof moet laatstgenoemde richtlijn, gelet op haar doelstelling en de aard van de rechten die zij beoogt te beschermen, ook toepassing vinden bij discriminatie die berust op de geslachtsverandering van de betrokkene (zie in die zin arrest van 27 april 2006, Richards, C‑423/04, EU:C:2006:256, punten 23 en 24 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Ofschoon het, zoals in punt 29 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, aan de lidstaten staat om de voorwaarden te bepalen voor de juridische erkenning van de geslachtsverandering van een persoon, moet worden vastgesteld dat er voor de toepassing van richtlijn 79/7 van moet worden uitgegaan dat personen die gedurende een aanzienlijke periode hebben geleefd als persoon van een ander dan hun geboortegeslacht en die een geslachtsveranderende operatie hebben ondergaan, van geslacht zijn veranderd.

    36

    In casu stelt de nationale regeling die in het hoofdgeding aan de orde is, de toegang van een persoon die van geslacht is veranderd, tot een ouderdomspensioen vanaf de wettelijke pensioenleeftijd voor personen van het door hem verkregen geslacht, met name afhankelijk van de nietigverklaring van een eventueel vóór die verandering gesloten huwelijk. Volgens de aanwijzingen in het dossier waarover het Hof beschikt, geldt die voorwaarde van nietigverklaring van het huwelijk echter niet voor een persoon die zijn geboortegeslacht heeft behouden en is gehuwd, en die dus recht heeft op het ouderdomspensioen vanaf de wettelijke pensioenleeftijd voor personen van dat geslacht, ongeacht zijn echtelijke staat.

    37

    Die nationale regeling lijkt een persoon die van geslacht is veranderd na te zijn gehuwd, dus minder gunstig te behandelen dan een persoon die zijn geboortegeslacht heeft behouden en is gehuwd.

    38

    Een dergelijke minder gunstige behandeling is gebaseerd op het geslacht en kan dus rechtstreekse discriminatie vormen in de zin van artikel 4, lid 1, van richtlijn 79/7.

    39

    Onderzocht dient echter te worden of de situatie van een persoon die van geslacht is veranderd na te zijn gehuwd, en die van een persoon die zijn geboortegeslacht heeft behouden en is gehuwd, vergelijkbaar zijn.

    40

    De regering van het Verenigd Koninkrijk is van mening dat die situaties niet vergelijkbaar zijn, aangezien de betrokken personen verschillen wat hun echtelijke staat betreft. Een persoon die van geslacht is veranderd na te zijn gehuwd, is immers gehuwd met een persoon van het door hem verkregen geslacht, hetgeen echter niet geldt voor een persoon die zijn geboortegeslacht heeft behouden en dus gehuwd is met een persoon van het andere geslacht. Gelet op het doel van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde voorwaarde om het huwelijk nietig te laten verklaren, namelijk het vermijden van huwelijken tussen personen van hetzelfde geslacht, betekent dit verschil, aldus die regering, dat de situaties van die personen niet vergelijkbaar zijn.

    41

    Dienaangaande zij eraan herinnerd dat het vereiste dat situaties vergelijkbaar moeten zijn, niet verlangt dat de situaties identiek zijn, maar alleen dat zij soortgelijk zijn (zie in die zin arresten van 10 mei 2011, Römer, C‑147/08, EU:C:2011:286, punt 42, en 19 juli 2017, Abercrombie & Fitch Italia, C‑143/16, EU:C:2017:566, punt 25en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    42

    De vergelijkbaarheid van situaties moet niet algemeen en abstract worden beoordeeld, maar specifiek en concreet aan de hand van alle elementen waardoor zij worden gekenmerkt, en met name in het licht van het voorwerp en het doel van de nationale regeling die het betrokken onderscheid invoert en, eventueel, de beginselen en de doelstellingen van het gebied waarvan die nationale regeling deel uitmaakt (zie in die zin arresten van 16 december 2008, Arcelor Atlantique et Lorraine e.a., C‑127/07, EU:C:2008:728, punten 25 en 26; 16 juli 2015, CHEZ Razpredelenie Bulgaria, C‑83/14, EU:C:2015:480, punten 89 en 90, en 9 maart 2017, Milkova, C‑406/15, EU:C:2017:198, punten 56 en 57 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    43

    In casu blijkt uit de aanwijzingen in de verwijzingsbeslissing dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling de toekenning tot doel heeft van een ouderdomspensioen van de „categorie A”, waarop personen aanspraak kunnen maken die de wettelijke pensioenleeftijd hebben bereikt. Tijdens de terechtzitting voor het Hof hebben partijen in het hoofdgeding gepreciseerd dat het nationale recht dat ouderdomspensioen toekent aan eenieder die deze leeftijd heeft bereikt en voldoende heeft bijgedragen aan de openbare pensioenregeling van het Verenigd Koninkrijk. Bijgevolg lijkt de in het hoofdgeding aan de orde zijnde wettelijke pensioenregeling bescherming te bieden tegen de eventualiteit van ouderdom, en wel door aan iedere betrokkene een individueel recht op een ouderdomspensioen toe te kennen dat wordt verkregen naargelang de bijdragen die hij gedurende zijn beroepsloopbaan heeft betaald en dit ongeacht zijn echtelijke staat.

    44

    Gelet op het doel en de voorwaarden voor de toekenning van dat ouderdomspensioen, zoals deze in het vorige punt zijn gepreciseerd, is de situatie van een persoon die van geslacht is veranderd na te zijn gehuwd, dus vergelijkbaar met die van een persoon die zijn geboortegeslacht heeft behouden en is gehuwd.

    45

    Zoals de advocaat-generaal in punt 43 van zijn conclusie heeft opgemerkt, komt het betoog van de regering van het Verenigd Koninkrijk, dat de nadruk legt op het verschil in echtelijke staat van die personen, erop neer dat dit een doorslaggevend element voor de vergelijkbaarheid van de betrokken situaties wordt, terwijl de echtelijke staat als zodanig, zoals in punt 43 van dit arrest is beklemtoond, niet relevant is voor de toekenning van het in het hoofdgeding aan de orde zijnde ouderdomspensioen.

    46

    Bovendien houdt de door die regering genoemde doelstelling van de voorwaarde dat het huwelijk nietig moet worden verklaard, namelijk het voorkomen dat personen van hetzelfde geslacht met elkaar huwen, geen verband met die ouderdomspensioenregeling. Die doelstelling heeft daarom, gelet op het doel en de voorwaarden voor de toekenning van dat ouderdomspensioen zoals gepreciseerd in punt 43 van dit arrest, geen invloed op de vergelijkbaarheid van de situatie van een persoon die van geslacht is veranderd na te zijn gehuwd, en die van een persoon die zijn geboortegeslacht heeft behouden en is gehuwd.

    47

    Aan die uitlegging wordt niet afgedaan door de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, waarnaar de regering van het Verenigd Koninkrijk ook verwijst ter betwisting van de vergelijkbaarheid van de situatie van die personen. Zoals de advocaat-generaal in punt 44 van zijn conclusie heeft opgemerkt, heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in zijn arrest van 16 juli 2014, Hämäläinen tegen Finland (CE:ECHR:2014:0716JUD003735909, § 111 en 112), immers de mogelijke vergelijkbaarheid beoordeeld van de situatie van een persoon die na zijn huwelijk een geslachtsveranderende operatie had ondergaan, en die van een gehuwd persoon die niet van geslacht was veranderd, in het licht van het doel van de betrokken nationale wettelijke regeling, die de juridische erkenning van de geslachtsverandering op het gebied van de burgerlijke staat betrof. Zoals in punt 27 van dit arrest is beklemtoond, gaat het in deze zaak echter om de vergelijkbaarheid van de situatie van de betrokken personen in het licht van een regeling die als specifiek doel de toegang tot een ouderdomspensioen heeft.

    48

    Derhalve moet worden vastgesteld dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling een rechtstreeks op het geslacht gebaseerde minder gunstige behandeling verleent aan een persoon die van geslacht is veranderd na te zijn gehuwd, dan aan een persoon die zijn geboortegeslacht heeft behouden en is gehuwd, ofschoon die personen zich in vergelijkbare situaties bevinden.

    49

    De regering van het Verenigd Koninkrijk stelt echter dat het doel bestaande in het vermijden van een huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht een rechtvaardiging kon vormen voor het feit dat alleen voor personen die van geslacht zijn veranderd, de voorwaarde geldt dat een eerder door een dergelijk persoon gesloten huwelijk nietig moet worden verklaard, wanneer het nationale recht ten tijde van de feiten van het hoofdgeding een huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht niet toestond.

    50

    Volgens de rechtspraak van het Hof is een uitzondering op het in artikel 4, lid 1, van richtlijn 79/7 geformuleerde verbod van elke rechtstreeks op het geslacht gebaseerde discriminatie, echter alleen mogelijk in de gevallen die in de bepalingen van die richtlijn uitputtend worden genoemd (zie in die zin arresten van 21 juli 2005, Vergani, C‑207/04, EU:C:2005:495, punten 34 en 35, en 3 september 2014, X, C‑318/13, EU:C:2014:2133, punten 34 en 35). Het door de regering van het Verenigd Koninkrijk genoemde doel valt echter onder geen van de door die richtlijn toegestane uitzonderingen.

    51

    Wat meer in het bijzonder de uitzondering in artikel 7, lid 1, onder a), van die richtlijn betreft, heeft het Hof reeds geoordeeld dat deze de lidstaten niet toestaat om een persoon die van geslacht is veranderd na te zijn gehuwd, met betrekking tot de leeftijd voor het recht op een ouderdomspensioen anders te behandelen dan een persoon die zijn geboortegeslacht heeft behouden en is gehuwd (zie in die zin arrest van 27 april 2006, Richards, C‑423/04, EU:C:2006:256, punten 37 en 38).

    52

    De in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling vormt dus rechtstreeks op het geslacht gebaseerde discriminatie die op grond van richtlijn 79/7 verboden is.

    53

    Gelet op de voorgaande overwegingen moet op de prejudiciële vraag worden geantwoord dat richtlijn 79/7, met name artikel 4, lid 1, eerste streepje, ervan, gelezen in samenhang met artikel 3, lid 1, onder a), derde streepje, en artikel 7, lid 1, onder a), ervan, aldus moet worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan een persoon die van geslacht is veranderd, niet alleen aan fysieke, sociale en psychologische criteria moet voldoen, maar eveneens aan de voorwaarde dat hij niet gehuwd is met een persoon van het geslacht dat hij door die verandering heeft gekregen, om aanspraak te kunnen maken op een ouderdomspensioen vanaf de wettelijke pensioenleeftijd voor personen van dat verkregen geslacht.

    Kosten

    54

    Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

     

    Het Hof (Grote kamer) verklaart voor recht:

     

    Richtlijn 79/7/EEG van de Raad van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid, met name artikel 4, lid 1, eerste streepje, ervan, gelezen in samenhang met artikel 3, lid 1, onder a), derde streepje, en artikel 7, lid 1, onder a), ervan, moet aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan een persoon die van geslacht is veranderd, niet alleen aan fysieke, sociale en psychologische criteria moet voldoen, maar eveneens aan de voorwaarde dat hij niet gehuwd is met een persoon van het geslacht dat hij door die verandering heeft gekregen, om aanspraak te kunnen maken op een ouderdomspensioen van overheidswege vanaf de wettelijke pensioenleeftijd voor personen van dat verkregen geslacht.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Engels.

    Top