EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62016CJ0097

Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 2 maart 2017.
José María Pérez Retamero tegen TNT Express Worldwide Spain SL e.a.
Verzoek van de Juzgado de lo Social n° 3 de Barcelona om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Sociale politiek – Richtlijn 2002/15/EG – Bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers – Organisatie van de arbeidstijd – Wegvervoer – Mobiele werknemer – Zelfstandige bestuurder – Begrip – Niet-ontvankelijkheid.
Zaak C-97/16.

Court reports – general

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2017:158

ARREST VAN HET HOF (Tiende kamer)

2 maart 2017 ( *1 )*

„Prejudiciële verwijzing — Sociale politiek — Richtlijn 2002/15/EG — Bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers — Organisatie van de arbeidstijd — Wegvervoer — Mobiele werknemer — Zelfstandige bestuurder — Begrip — Niet-ontvankelijkheid”

In zaak C‑97/16,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Juzgado de lo Social no 3 de Barcelona (arbeidsrechter Barcelona, Spanje) bij beslissing van 2 februari 2016, ingekomen bij het Hof op 17 februari 2016, in de procedure

José María Pérez Retamero

tegen

TNT Express Worldwide Spain, S.L.,

Last Mile Courier, S.L., voorheen Transportes Sapirod, S.L.,

Fondo de Garantía Salarial (Fogasa),

wijst

HET HOF (Tiende kamer),

samengesteld als volgt: M. Berger, kamerpresident, E. Levits en F. Biltgen (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: E. Sharpston,

griffier: A. Calot Escobar,

gelet op de opmerkingen van:

José María Pérez Retamero, vertegenwoordigd door J. Juan Monreal, abogado,

TNT Express Worldwide Spain, S.L., vertegenwoordigd door D. Fernández de Lis Alonso, abogado,

Last Mile Courier, S.L., voorheen Transportes Sapirod, S.L., vertegenwoordigd door V. Domènech Huertas, abogado,

de Spaanse regering, vertegenwoordigd door V. Ester Casas als gemachtigde,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door J. Hottiaux en J. Rius Riu als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 3, onder d) en e), van richtlijn 2002/15/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2002 betreffende de organisatie van de arbeidstijd van personen die mobiele werkzaamheden in het wegvervoer uitoefenen (PB 2002, L 80, blz. 35).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding dat speelt tussen enerzijds José María Pérez Retamero en anderzijds Last Mile Courier, S.L., voorheen Transportes Sapirod, S.L. (hierna: „Sapirod”), en TNT Express Worldwide Spain, S.L. (hierna: „TNT”) en betrekking heeft op de opzegging van de overeenkomst van Pérez Retamero door Sapirod.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

3

De overwegingen 4, 9 en 10 van richtlijn 2002/15 luiden als volgt:

„(4)

Bijgevolg moeten voor het wegvervoer een aantal meer specifieke voorschriften inzake de arbeidstijd worden opgesteld die erop gericht zijn de veiligheid van het vervoer en de gezondheid en veiligheid van de betrokkenen te waarborgen.

[...]

(9)

De definities van deze richtlijn behoeven geen precedent te zijn voor andere communautaire regelgeving op het gebied van de arbeidstijd.

(10)

Om de verkeersveiligheid te verbeteren, concurrentievervalsing te voorkomen en de veiligheid en gezondheid van de onder deze richtlijn vallende mobiele werknemers te waarborgen, moeten deze nauwkeurig weten hoeveel tijd, besteed aan wegvervoeractiviteiten, als arbeidstijd wordt aangemerkt, en, anderzijds, hoeveel tijd geen arbeidstijd is en als pauze, als rusttijd of als beschikbaarheidstijd wordt aangemerkt. Deze werknemers moeten recht hebben op een minimale dagelijkse en wekelijkse rusttijd, en op passende pauzes; ook moet een maximumgrens worden gesteld aan het aantal arbeidsuren per week.”

4

Artikel 1 van richtlijn 2002/15 draagt het opschrift „Doel” en luidt:

„Deze richtlijn heeft ten doel minimumvoorschriften inzake de organisatie van de arbeidstijd vast te stellen, om de veiligheid en de gezondheid van personen die een mobiele werkzaamheid in het wegvervoer uitoefenen beter te beschermen, de verkeersveiligheid te verhogen en de mededingingsvoorwaarden beter op elkaar af te stemmen.”

5

Artikel 2, lid 1, van deze richtlijn beperkt de werkingssfeer van de richtlijn tot „mobiele werknemers van in een lidstaat gevestigde ondernemingen die deelnemen aan wegvervoersactiviteiten die vallen onder verordening (EEG) nr. 3820/85 [van de Raad van 20 december 1985 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (PB 1985, L 370, blz. 1)] of, zo niet, onder de [Europese Overeenkomst nopens de arbeidsvoorwaarden voor de bemanningen van motorrijtuigen in het internationale vervoer over de weg (AETR)]” en, sinds 23 maart 2009, tot „zelfstandige bestuurders” die deelnemen aan die vervoersactiviteiten.

6

Artikel 3 van richtlijn 2002/15 bepaalt:

„In deze richtlijn wordt verstaan onder:

[...]

d)

‚mobiele werknemer’: werknemer die lid is van het personeel dat zich verplaatst van een onderneming die voor rekening van derden of voor eigen rekening personen‑ of goederenvervoer over de weg verricht, met inbegrip van stagiaires en leerlingen;

e)

‚zelfstandige bestuurder’: eenieder wiens voornaamste beroepsactiviteit erin bestaat met een communautaire vergunning of een andere beroepsbevoegdheid om dit vervoer te verrichten, tegen vergoeding [in de zin van het gemeenschapsrecht] personen of goederen over te weg te vervoeren en die gerechtigd is om voor eigen rekening te werken en die niet aan een werkgever gebonden is door een arbeidsovereenkomst of enige andere arbeidsrechtelijke ondergeschiktheidsrelatie, die de bedoelde activiteiten vrij kan organiseren, wiens inkomsten rechtstreeks afhankelijk zijn van de gemaakte winst en die vrij is om individueel of in samenwerking met andere zelfstandige bestuurders handelsbetrekkingen met verscheidene klanten te onderhouden.

Ter fine van deze richtlijn gelden voor bestuurders die niet aan deze criteria voldoen, dezelfde plichten en rechten als die welke in deze richtlijn voor [mobiele] werknemers zijn vastgesteld;

[...]”

Spaans recht

7

Artikel 1 van de gecodificeerde tekst van de Ley del Estatuto de los Trabajadores (wet op het werknemersstatuut), die is goedgekeurd bij Real Decreto Legislativo 1/1995 (koninklijk wetgevend besluit 1/1995) van 24 maart 1995 (BOE nr. 75 van 29 maart 1995, blz. 9654), in de ten tijde van de feiten in het hoofdgeding geldende redactie (hierna: „werknemersstatuut”), bepaalt:

„1.   Deze wet is van toepassing op werknemers die vrijwillig hun diensten tegen betaling verrichten voor rekening van een ander binnen de organisatie en onder leiding van een natuurlijke of rechtspersoon, werkgever of ondernemer genaamd.

[...]

3.   Deze wet is niet van toepassing op:

[...]

g)

in het algemeen alle arbeid die wordt verricht in het kader van een verhouding die afwijkt van die omschreven in het eerste lid van dit artikel.

In dit verband is geen sprake van een dienstbetrekking wanneer het de werkzaamheden betreft van personen die vervoersdiensten verrichten in het kader van door de bevoegde autoriteit afgegeven vergunningen, tegen de desbetreffende prijs, met voor vervoersactiviteiten ingezette bedrijfsvoertuigen waarvoor specifieke regelgeving geldt, en deze personen die voertuigen in eigendom hebben of daarover de directe beschikkingsmacht hebben, ook al worden die diensten duurzaam voor dezelfde verlader of handelaar verricht.

[...]”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

8

Op 2 juni 2008 heeft José María Pérez Retamero met TNT een algemene modelovereenkomst voor het verrichten van vervoersdiensten gesloten. Volgens deze overeenkomst omvatten de door TNT aan Pérez Retamero opgedragen diensten het ophalen en afleveren van goederen in Catalonië (Spanje), het volgens nauwkeurige instructies opstellen en behandelen van documenten voor de douaneafhandeling, het inladen, stouwen, uitladen en lossen van de vervoerde goederen, en ten slotte het innen van de betalingen voor de opgehaalde of afgeleverde pakketten. In de overeenkomst was tevens aangegeven dat TNT de voor de vervoersdiensten geldende beginselen en regels eenzijdig geheel of gedeeltelijk kon wijzigen. Pérez Retamero kreeg voor het organiseren van zijn werkzaamheden een mobiele telefoon met een Vodafone-kaart. De overeenkomst bepaalde ook dat Pérez Retamero een transportverzekering moest afsluiten en in elk geval aansprakelijk was voor verlies of vernietiging van de goederen en voor vertragingen bij de aflevering. De overeenkomst was aanvankelijk gesloten voor een periode van zes maanden, maar kon telkens met zes maanden worden verlengd. Voor de verrichte diensten ontving betrokkene een vaste vergoeding per gewerkte dag, welke vergoeding per maand werd uitbetaald. Volgens de aan de orde zijnde overeenkomst moest het gebruikte voertuig worden voorzien van de door TNT gewenste kleuren en reclame. Pérez Retamero gaf voorts aan in het bezit te zijn van een vergunning voor het verrichten van vervoersactiviteiten. In bijlage I bij de overeenkomst was bepaald dat de transporteur een opzichter zou hebben.

9

De overeenkomst werd steeds verlengd of er werden vervolgens nieuwe overeenkomsten gesloten, maar de inhoud van die overeenkomsten bleef in wezen onveranderd.

10

Hoewel Pérez Retamero hetzelfde werk bleef verrichten, moest hij vanaf januari 2014 zijn facturen sturen aan Sapirod, de door TNT voor de betrokken transportdiensten gecontracteerde onderneming. De toegangspassen tot de bedrijfsgebouwen van TNT werden door TNT rechtstreeks verstrekt aan de vervoerders. Op de toegangspas van Pérez Retamero werd hij aangeduid als „tewerkgestelde chauffeur”.

11

Pérez Retamero was eigenaar van een bestelwagen met een laadvermogen van 2590 kg, waarvoor hij een vervoersvergunning had. Hij mocht dan ook vervoersdiensten verrichten.

12

Op 17 februari 2015 deelde Sapirod Pérez Retamero mondeling mee dat zij hem geen vervoersdiensten meer kon aanbieden, hetgeen werd bevestigd in een brief van 6 maart 2015.

13

Op 17 maart 2015 heeft Pérez Retamero bij de Juzgado de lo Social de Barcelona no 3 (arbeidsrechter Barcelona, Spanje) een vordering ingesteld, strekkende tot vaststelling dat er tussen hem en Sapirod een arbeidsovereenkomst was en dat derhalve sprake was van kennelijk onredelijke opzegging van zijn overeenkomst. Daarnaast heeft hij ook tegen TNT een vordering ingesteld wegens met de wet strijdige terbeschikkingstelling van arbeidskrachten en dus verzocht om hoofdelijke veroordeling van beide ondernemingen.

14

Ter onderbouwing van het gevorderde heeft Pérez Retamero gesteld dat alle voor een dienstverband kenmerkende aspecten of factoren, zoals de gezagsverhouding, het verrichten van arbeid voor een ander en integratie in de bedrijfsorganisatie, aanwezig waren, zodat in casu geen sprake was van een zakelijke relatie, maar van een arbeidsovereenkomst. Volgens hem verdraagt de in artikel 1, lid 3, onder g), van het werknemersstatuut gehanteerde objectieve uitsluiting zich niet met richtlijn 2002/15, met als gevolg dat hij niet kan worden aangemerkt als „zelfstandige bestuurder” in de zin van artikel 3, onder e), van die richtlijn.

15

Sapirod heeft voor de verwijzende rechter met name betoogd dat artikel 1, lid 3, onder g), van het werknemersstatuut en artikel 3 van richtlijn 2002/15 niet onderling tegenstrijdig waren, aangezien in beide bepalingen het bezit van een „door de bevoegde autoriteit afgegeven vergunning” voor het verrichten van wegvervoersdiensten het doorslaggevende aspect is om uit te sluiten dat sprake is van een dienstverband. Dat in de bepaling van Unierecht niet expliciet wordt verwezen naar de eigendom van of beschikkingsmacht over het voertuig, doet niet ter zake, aldus Sapirod.

16

TNT heeft voor de verwijzende rechter met name aangevoerd dat richtlijn 2002/15 blijkens overweging 5 niet verder gaat dan voor de verwezenlijking van de in artikel 1 genoemde doelstellingen noodzakelijk is, zodat deze richtlijn geen geschikt juridisch middel is om een onderscheid te maken tussen het verrichten van vervoersdiensten in het kader van een dienstverband en het verrichten van die diensten als zelfstandige bestuurder.

17

De verwijzende rechter wijst erop dat richtlijn 2002/15 weliswaar niet tot doel heeft de begrippen „werknemer in loondienst” en „zelfstandige” te definiëren, maar dat de aan de orde zijnde kwalificatie van cruciaal belang is, gelet op de daaruit voortvloeiende aansprakelijkheidsregeling. Hieraan wordt toegevoegd dat indien met het Unierecht op het gebied van vervoer wordt beoogd de mededingingsvoorwaarden te harmoniseren, de in artikel 3, onder d) en e), van die richtlijn genoemde begrippen „mobiele werknemer” en „zelfstandige bestuurder” in alle lidstaten identiek moeten zijn.

18

Tegen deze achtergrond heeft de Juzgado de lo Social no 3 de Barcelona de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Moet de definitie van ‚mobiele werknemer’ in artikel 3, onder d), van richtlijn [2002/15] aldus worden uitgelegd dat deze bepaling in de weg staat aan een nationale bepaling als artikel 1, lid 3, onder g), van het werknemersstatuut, dat bepaalt dat ‚personen die vervoersdiensten verrichten in het kader van door de bevoegde autoriteit afgegeven vergunningen, [...] met [voertuigen die zij] in eigendom hebben of [w]aarover [zij] de directe beschikkingsmacht hebben, [...]’ niet als ‚mobiele werknemers’ kunnen worden aangemerkt?

2)

Moet artikel 3, onder e), tweede alinea, van de richtlijn [...] aldus worden uitgelegd dat, indien niet aan alle criteria is voldaan om als ‚zelfstandige bestuurder’ te worden aangemerkt, moet worden aangenomen dat het om een ‚mobiele werknemer’ gaat?”

Ontvankelijkheid van de prejudiciële vragen

19

Sapirod, TNT, de Spaanse regering en de Europese Commissie hebben in hun schriftelijke opmerkingen de ontvankelijkheid van de vragen ter discussie gesteld, met name op de grond dat het hoofdgeding niet onder richtlijn 2002/15 valt, zodat de uitlegging van deze richtlijn niet noodzakelijk is voor de beslechting van dat geding.

20

Volgens vaste rechtspraak is de procedure van artikel 267 VWEU een instrument van samenwerking tussen het Hof en de nationale rechterlijke instanties. Bijgevolg staat het uitsluitend aan de nationale rechterlijke instanties waarbij het geding aanhangig is en die de verantwoordelijkheid voor de te geven rechterlijke beslissing dragen, om met inachtneming van de bijzondere omstandigheden van het concrete geval zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van hun vonnis als de relevantie van de vragen die zij het Hof stellen, te beoordelen (zie met name arresten van 17 juli 1997, Leur‑Bloem, C‑28/95, EU:C:1997:369, punt 24, en 7 juli 2011, Agafiţei e.a., C‑310/10, EU:C:2011:467, punt 25).

21

Wanneer de door de nationale rechterlijke instanties gestelde vragen betrekking hebben op de uitlegging van een bepaling van Unierecht, is het Hof derhalve in beginsel verplicht daarop te antwoorden (zie met name arresten van 17 juli 1997, Leur‑Bloem, C‑28/95, EU:C:1997:369 punt 25, en 7 juli 2011, Agafiţei e.a., C‑310/10, EU:C:2011:467, punt 26).

22

Het Hof kan evenwel weigeren uitspraak te doen over een prejudiciële vraag van een nationale rechter wanneer duidelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging van het Unierecht geen enkel verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is of wanneer het Hof niet beschikt over de gegevens, feitelijk en rechtens, die noodzakelijk zijn om een nuttig antwoord te geven op de gestelde vragen (zie met name arresten van 11 juli 2006, Chacón Navas, C‑13/05, EU:C:2006:456, punt 33, en 7 juli 2011, Agafiţei e.a., C‑310/10, EU:C:2011:467, punt 27).

23

Bijgevolg is het vaste rechtspraak dat een verzoek van een nationale rechterlijke instantie met name kan worden afgewezen wanneer duidelijk is dat het Unierecht rechtstreeks noch indirect van toepassing kan zijn op de omstandigheden van het geval (arrest van 7 juli 2011, Agafiţei e.a., C‑310/10, EU:C:2011:467, punt 28).

24

In casu verzoekt de verwijzende rechter het Hof om richtlijn 2002/15 uit te leggen, maar is niet vastgesteld dat een situatie als in het hoofdgeding onder die richtlijn valt.

25

Richtlijn 2002/15 heeft blijkens artikel 1 ten doel minimumvoorschriften inzake de organisatie van de arbeidstijd vast te stellen, om de veiligheid en de gezondheid van personen die een mobiele werkzaamheid in het wegvervoer uitoefenen beter te beschermen, de verkeersveiligheid te verhogen en de mededingingsvoorwaarden beter op elkaar af te stemmen.

26

Voorts is in artikel 3 van richtlijn 2002/15 aangegeven dat de daarin vervatte definities gelden „[i]n [de context van] deze richtlijn”. De in artikel 3, onder d) en e), van die richtlijn gedefinieerde begrippen „mobiele werknemer” en „zelfstandige bestuurder” dienen dus te worden uitgelegd binnen de context van de richtlijn.

27

In het hoofdgeding, dat ziet op een vordering waarmee de opzegging van een overeenkomst wordt betwist, is echter niet de organisatie van de arbeidstijd aan de orde, maar gaat het om de vraag of betrokkene voor de toepassing van het nationale arbeidsrecht en meer in het bijzonder het ontslagrecht is aan te merken als „mobiele werknemer” en daarmee als werknemer in loondienst.

28

Geoordeeld moet derhalve worden dat een geding als het hoofdgeding niet onder richtlijn 2002/15 valt en dat de in artikel 3, onder d) en e), van die richtlijn genoemde begrippen dus niet van toepassing zijn op dat geding.

29

Hieruit volgt dat de uitlegging van artikel 3, onder d) en e), van richtlijn 2002/15 niet noodzakelijk is voor de afdoening van het hoofdgeding.

30

Vastgesteld moet dan ook worden dat de vragen waarop het door de Juzgado de lo Social no 3 de Barcelona ingediende verzoek om een prejudiciële beslissing betrekking heeft, niet-ontvankelijk zijn.

Kosten

31

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Tiende kamer) verklaart voor recht:

 

Het door de Juzgado de lo Social no 3 de Barcelona (arbeidsrechter Barcelona, Spanje) ingediende verzoek om een prejudiciële beslissing is niet-ontvankelijk.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Spaans.

Top