Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62015CO0631

    Beschikking van het Hof (Tiende kamer) van 21 september 2016.
    Carlos Álvarez Santirso tegen Consejería de Educación, Cultura y Deporte del Principado de Asturias.
    Verzoek van de Juzgado Contencioso-Administrativo n° 1 de Oviedo om een prejudiciële beslissing.
    Prejudiciële verwijzing – Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Richtlijn 1999/70/EG – Raamovereenkomst EVV, Unice en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Clausule 4 – Opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in de overheidssector – Niet-universitair onderwijs – Nationale regeling – Toekenning van een toelage – Voorwaarde – Positieve uitkomst van een beoordelingsprocedure – Leraren die werkzaam zijn als personeelslid in tijdelijke dienst – Daarvan uitgesloten – Discriminatieverbod.
    Zaak C-631/15.

    Court reports – general

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2016:725

    BESCHIKKING VAN HET HOF (Tiende kamer)

    21 september 2016 ( *1 )

    „Prejudiciële verwijzing — Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof — Richtlijn 1999/70/EG — Raamovereenkomst EVV, Unice en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd — Clausule 4 — Opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in de overheidssector — Niet-universitair onderwijs — Nationale regeling — Toekenning van een toelage — Voorwaarde — Positieve uitkomst van een beoordelingsprocedure — Leraren die werkzaam zijn als ambtenaar in tijdelijke dienst — Daarvan uitgesloten — Discriminatieverbod”

    In zaak C‑631/15,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Juzgado de lo Contencioso-Administrativo no 1 de Oviedo (bestuursrechtbank nr. 1 Oviedo, Spanje) bij beslissing van 17 november 2015, ingekomen bij het Hof op 27 november 2015, in de procedure

    Carlos Álvarez Santirso

    tegen

    Consejería de Educación, Cultura y Deporte del Principado de Asturias,

    geeft HET HOF (Tiende kamer),

    samengesteld als volgt: F. Biltgen (rapporteur), kamerpresident, E. Levits en M. Berger, rechters,

    advocaat-generaal: E. Sharpston,

    griffier: A. Calot Escobar,

    gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om overeenkomstig artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof bij met redenen omklede beschikking uitspraak te doen,

    de navolgende

    Beschikking

    1

    Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van clausule 4 van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (hierna: „raamovereenkomst”), die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (PB 1999, L 175, blz. 43).

    2

    Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Carlos Álvarez Santirso en de Consejería de Educación, Cultura y Deporte del Principado de Asturias (ministerie van Onderwijs, Cultuur en Sport van de autonome regio Prinsdom Asturië; hierna: „ministerie van Onderwijs”) over het besluit van het ministerie van Onderwijs om betrokkene uit te sluiten van deelname aan het eerste plan voor de beoordeling van de onderwijstaak.

    Toepasselijke bepalingen

    Unierecht

    3

    Volgens artikel 1 van richtlijn 1999/70 is deze richtlijn gericht op „de uitvoering van de [...] door de algemene brancheoverkoepelende organisaties (EVV, Unice, CEEP) gesloten raamovereenkomst”.

    4

    Artikel 2, eerste alinea, van richtlijn 1999/70 bepaalt:

    „De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om [...] hieraan te voldoen [...] [en] [...] moeten alle nodige maatregelen treffen om de in deze richtlijn voorgeschreven resultaten te allen tijde te kunnen waarborgen. [...]”

    5

    Volgens clausule 1 van de raamovereenkomst is het doel van de raamovereenkomst enerzijds om de kwaliteit van arbeid voor bepaalde tijd te verbeteren door de toepassing van het non-discriminatiebeginsel te waarborgen en anderzijds om een kader vast te stellen om misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen.

    6

    Clausule 2 van de raamovereenkomst draagt het opschrift „Werkingssfeer” en bepaalt in lid 1:

    „Deze overeenkomst is van toepassing op werknemers met een contract voor bepaalde tijd die werken uit hoofde van een arbeidsovereenkomst of een arbeidsverhouding, als omschreven bij wet, collectieve overeenkomsten of gebruiken in iedere lidstaat.”

    7

    Clausule 3 van de raamovereenkomst draagt het opschrift „Definities” en luidt als volgt:

    „In deze overeenkomst wordt verstaan onder:

    1.

    ‚werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd’: iemand met een rechtstreeks tussen een werkgever en een werknemer aangegane arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding voor bepaalde tijd waarvan het einde wordt bepaald door objectieve voorwaarden zoals het bereiken van een bepaald tijdstip, het voltooien van een bepaalde taak of het intreden van een bepaalde gebeurtenis;

    2.

    ‚vergelijkbare werknemer in vaste dienst’: een werknemer met een arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd, in dezelfde vestiging, die hetzelfde of soortgelijk werk verricht of dezelfde of een soortgelijke functie uitoefent, waarbij rekening wordt gehouden met kwalificaties/bekwaamheden. Indien in dezelfde vestiging geen vergelijkbare werknemer in vaste dienst werkzaam is, wordt de vergelijking gemaakt op basis van de geldende collectieve overeenkomst of, bij ontstentenis van een geldende collectieve overeenkomst, overeenkomstig de wetgeving, de nationale collectieve overeenkomsten of gebruiken.”

    8

    Clausule 4 van de raamovereenkomst heeft als opschrift „Non-discriminatiebeginsel” en bepaalt in lid 1:

    „Met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden worden werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd louter op grond van het feit dat zij voor bepaalde tijd werken, niet minder gunstig behandeld dan vergelijkbare werknemers in vaste dienst, tenzij het verschil in behandeling om objectieve redenen gerechtvaardigd is.”

    Spaans recht

    9

    Volgens artikel 6 van de Ley del Principado de Asturias 3/1985 de Ordenación de la Función Pública de la Administración del Principado de Asturias (wet 3/1985 van het Prinsdom Asturië inzake de geleding van het ambtenarenapparaat van de overheid van het Prinsdom Asturië) van 26 december 1985 (BOE nr. 59 van 10 maart 1986, blz. 9083) zijn „ambtenaren in tijdelijke dienst” zij die uit hoofde van een wettelijke aanstelling tijdelijk vacatures binnen het personeelsbestand van de overheid van het Prinsdom Asturië vervullen, voor zover deze vacatures niet door ambtenaren in vaste dienst worden vervuld, of in het geval van verlof en bijzondere diensten hun functies waarnemen.

    10

    Artikel 106 van Ley Orgánica 2/2006 de educación (organieke wet 2/2006 op het onderwijs) van 3 mei 2006 (BOE nr. 106 van 4 mei 2006, blz. 17158) bepaalt dat teneinde de kwaliteit van het onderwijs en de arbeid van docenten te verbeteren, de onderwijsautoriteiten plannen opstellen voor de beoordeling van de onderwijstaak, met medewerking van de docenten.

    11

    Volgens de Ley del Principado de Asturias 6/2009 de Evaluación de la Función Docente y sus Incentivos (wet 6/2009 van het Prinsdom Asturië inzake de beoordeling van de onderwijstaak en de daaraan verbonden stimuleringsregeling) van 29 december 2009 (BOE nr. 53 van 2 maart 2010, blz. 20432) zijn de beoordelingsplannen een parameter voor de werking en meting van het onderwijssysteem in Asturië aan de hand van de erkenning en beoordeling van de taak die het onderwijzend personeel verricht. In het kader van de goedgekeurde plannen wordt onder meer gekeken naar verzuim, begeleidende functie, deelname aan gezamenlijke projecten voor verbetering of onderzoek bij complementaire activiteiten, grotere inzet, vervulling van leidinggevende functies en participatie van het onderwijzend personeel aan de verwezenlijking van collectieve doelstellingen van de instelling, zoals vastgesteld in het algemene jaarplan.

    12

    Artikel 2 van wet 6/2009 bepaalt dat voor deelname aan de plannen ter beoordeling van de onderwijstaak in aanmerking komen ambtenaren in vaste dienst die deel uitmaken van het onderwijzend personeel ingevolge organieke wet 2/2006 en tot het vaste personeel van de overheid behoren, en die aantoonbaar vijf jaar in vaste dienst zijn geweest.

    13

    In artikel 3 van wet 6/2009 is bepaald dat zij die aan de in de beoordelingsplannen vastgestelde eisen voldoen, de toelage voor de erkenning van de onderwijstaak ontvangen onder de voorwaarden en ter hoogte van de bedragen die de regionale raad bij de vaststelling van de plannen ter beoordeling van de onderwijstaak bepaalt.

    14

    Volgens het bepaalde in de regeling wordt er dus een bepaalde financiële toelage toegekend, namelijk 206,53 EUR per maand voor ambtenaren in categorie A1 en 132,18 EUR per maand voor ambtenaren in categorie A2.

    Hoofdgeding en prejudiciële vraag

    15

    C. Álvarez Santirso is ambtenaar in tijdelijke dienst en reeds zestien jaar werkzaam als leraar middelbaar onderwijs in verschillende openbare onderwijsinstellingen van de autonome regio Asturië, een en ander op basis van openstaande vacatures.

    16

    In reactie op een besluit van 6 april 2015 van het ministerie van Onderwijs waarbij een termijn werd vastgesteld voor het indienen van een aanvraag voor deelname aan het eerste plan voor de beoordeling van de onderwijstaak, heeft Álvarez Santirso in overeenstemming met de daarvoor geldende termijnen en formulieren een aanvraag ingediend.

    17

    Bij besluit van 5 juni 2015 heeft het ministerie van Onderwijs de definitieve vaststelling van personen toegelaten tot de aanvraagprocedure voor deelname aan het eerste plan voor de beoordeling van de onderwijstaak goedgekeurd. De aanvraag van Álvarez Santirso is afgewezen op de grond dat de aanvrager ambtenaar in tijdelijke dienst is en de overheid meent dat alleen ambtenaren in vaste dienst met minimaal vijf dienstjaren aan het beoordelingsplan kunnen deelnemen.

    18

    Álvarez Santirso heeft tegen dat besluit beroep ingesteld bij de Juzgado de lo Contencioso-Administrativo no 1 de Oviedo (bestuursrechtbank nr. 1 Oviedo, Spanje), stellende dat sprake is van ongelijkheid van beloning tussen ambtenaren in vaste dienst en ambtenaren in tijdelijke dienst op basis van het enkele gegeven van de tijdelijkheid van de arbeidsverhouding van de tweede groep ambtenaren.

    19

    De vertegenwoordiging van het Prinsdom Asturië betoogt dat er objectieve redenen zijn voor de aan de orde zijnde verschillende behandeling, welke redenen zien op een verschil in opleiding, bekwaamheid en kwalificatie waarvan is gebleken door het met succes doorlopen van de selectieprocedure, en dat ambtenaren in vaste dienst aan strengere eisen moeten voldoen, zodat daartegenover een hogere beloning staat. Verder wordt gesteld dat toekenning van een tot de loopbaan behorende beloning aan ambtenaren in tijdelijke dienst discriminatie van ambtenaren in vaste dienst oplevert, in de zin dat voor deze laatsten de continuïteit van hun functie afhangt van de uitkomst van de beoordeling.

    20

    De verwijzende rechter betwijfelt of de aan de orde zijnde regeling zich verdraagt met clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst, met name in het licht van de rechtspraak van het Hof volgens welke de tijdelijkheid van een arbeidsverhouding zonder objectieve rechtvaardiging op zichzelf niet voldoende is ter rechtvaardiging van een verschil in behandeling ter zake van de arbeidsvoorwaarden, of het nu gaat om de erkenning van een driejaarlijkse toelage (arrest van 22 december 2010, Gavieiro Gavieiro en Iglesias Torres, C‑444/09 en C‑456/09, EU:C:2010:819), de indeling in een hogere salarisgroep (arrest van 8 september 2011, Rosado Santana, C‑177/10, EU:C:2011:557) of de betaling van een zesjaarlijkse toelage voor permanente educatie (beschikking van 9 februari 2012, Lorenzo Martínez, C‑556/11, niet gepubliceerd, EU:C:2012:67).

    21

    In casu wijst de verwijzende rechter erop dat de aan de orde zijnde nationale regeling de toepassing van plannen ter beoordeling van de onderwijstaak aan ambtenaren in vaste dienst voorbehoudt en zodoende ambtenaren in tijdelijke dienst uitsluit, ook al zijn deze laatsten gedurende de vijf jaar die als eis geldt werkzaam geweest en ook al voldoen zij aan de eisen ten aanzien van opleiding, inzet ten behoeve van de instelling of betrokkenheid bij de verwezenlijking van haar collectieve doelstellingen. Aan deze verschillende eisen die beoordeeld worden kan immers zowel door een ambtenaar in vaste dienst als door een ambtenaar in tijdelijke dienst worden voldaan, zodat geen sprake is van objectieve elementen op basis waarvan die beoordelingsplannen slechts op ambtenaren in vaste dienst van toepassing kunnen worden geacht, aldus deze rechter.

    22

    De verwijzende rechter geeft aan dat een positieve beoordeling zich enkel en alleen in het verkrijgen van een financiële toelage vertaalt en dus helemaal geen verband houdt met een promotie‑ of loopbaansysteem.

    23

    Tegen deze achtergrond heeft de Juzgado de lo Contencioso-Administrativo no 1 de Oviedo (bestuursrechtbank nr. 1 Oviedo) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

    „Moet clausule 4 van de [raamovereenkomst] aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een regionale regeling als [wet 6/2009], in artikel 2 waarvan, om voor deelname aan het beoordelingsplan (en daarmee het verkrijgen van de daaraan verbonden financiële toelagen) in aanmerking te komen, de eis wordt gesteld dat men de hoedanigheid van ambtenaar in vaste dienst heeft en zodoende ambtenaren in tijdelijke dienst worden uitgesloten?”

    Beantwoording van de prejudiciële vraag

    24

    Met de gestelde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst aldus moet worden uitgelegd dat deze clausule zich verzet tegen een nationale regeling als in het hoofdgeding die de deelname aan het plan voor de beoordeling van de onderwijstaak en de bij een positieve beoordeling daaraan verbonden financiële toelage voorbehoudt aan onderwijzend personeel dat op basis van een dienstverband voor onbepaalde tijd werkzaam is als ambtenaar in vaste dienst, en onderwijzend personeel dat op basis van een dienstverband voor bepaalde tijd werkzaam is als ambtenaar in tijdelijke dienst, uitsluit.

    25

    Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof bepaalt dat wanneer het antwoord op een prejudiciële vraag duidelijk uit de rechtspraak kan worden afgeleid of over het antwoord op een dergelijke vraag redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan, het Hof in elke stand van het geding op voorstel van de rechter-rapporteur, de advocaat-generaal gehoord, kan beslissen om bij met redenen omklede beschikking uitspraak te doen.

    26

    Deze bepaling dient in de onderhavige zaak te worden toegepast. Het antwoord op de prejudiciële vraag kan immers duidelijk worden afgeleid uit de rechtspraak van het Hof (zie met name arresten van 13 september 2007, Del Cerro Alonso, C‑307/05, EU:C:2007:509, en 22 december 2010, Gavieiro Gavieiro en Iglesias Torres, C‑444/09 en C‑456/09, EU:C:2010:819; beschikking van 18 maart 2011, Montoya Medina, C‑273/10, niet gepubliceerd, EU:C:2011:167; arrest van 8 september 2011, Rosado Santana, C‑177/10, EU:C:2011:557; beschikking van 9 februari 2012, Lorenzo Martínez, C‑556/11, niet gepubliceerd, EU:C:2012:67; arresten van 18 oktober 2012, Valenza e.a., C‑302/11–C‑305/11, EU:C:2012:646, en 12 december 2013, Carratù, C‑361/12, EU:C:2013:830, en beschikking van 7 maart 2013, Bertazzi e.a., C‑393/11, niet gepubliceerd, EU:C:2013:143).

    27

    Om te beginnen volgt uit die rechtspraak dat richtlijn 1999/70 en de raamovereenkomst van toepassing zijn op alle werknemers die tegen betaling arbeid verrichten in het kader van een arbeidsverhouding voor bepaalde tijd met hun werkgever (arresten van 13 september 2007, Del Cerro Alonso, C‑307/05, EU:C:2007:509, punt 28, en 22 december 2010, Gavieiro Gavieiro en Iglesias Torres, C‑444/09 en C‑456/09, EU:C:2010:819, punt 42; beschikking van 18 maart 2011, Montoya Medina, C‑273/10, niet gepubliceerd, EU:C:2011:167, punt 26; arrest van 8 september 2011, Rosado Santana, C‑177/10, EU:C:2011:557, punt 40, en beschikking van 9 februari 2012, Lorenzo Martínez, C‑556/11, niet gepubliceerd, EU:C:2012:67, punt 31).

    28

    De in de raamovereenkomst opgenomen voorschriften kunnen dus worden toegepast op arbeidsovereenkomsten en ‑verhoudingen voor bepaalde tijd die met overheidsdiensten en andere entiteiten van de openbare sector zijn aangegaan (arrest van 22 december 2010, Gavieiro Gavieiro en Iglesias Torres, C‑444/09 en C‑456/09, EU:C:2010:819, punt 38en aldaar aangehaalde rechtspraak, en beschikkingen van 18 maart 2011, Montoya Medina, C‑273/10, niet gepubliceerd, EU:C:2011:167, punt 27, en 9 februari 2012, Lorenzo Martínez, C‑556/11, niet gepubliceerd, EU:C:2012:67, punt 32).

    29

    Als ambtenaar in tijdelijke dienst heeft Álvarez Santirso op basis van dienstverbanden voor bepaalde tijd meer dan zestien jaar lang gewerkt als leraar middelbaar onderwijs in verschillende openbare onderwijsinstellingen van de autonome regio Asturië, met als gevolg dat hij onder richtlijn 1999/70 en de raamovereenkomst valt.

    30

    Voorts moet, aangezien clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst een verbod bevat om, met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden, werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd louter op grond van het feit dat zij op basis van een overeenkomst voor bepaalde tijd werken, minder gunstig te behandelen dan vergelijkbare werknemers in vaste dienst, tenzij het verschil in behandeling om objectieve redenen gerechtvaardigd is, worden nagegaan of de deelname aan het plan voor de beoordeling van de onderwijstaak en de bij een positieve beoordeling daaraan verbonden financiële toelage onder het begrip „arbeidsvoorwaarden” in de zin van die bepaling vallen.

    31

    In herinnering dient te worden gebracht dat volgens clausule 1, onder a), van de raamovereenkomst een van de doelen van deze overeenkomst erin bestaat de kwaliteit van arbeid voor bepaalde tijd te verbeteren door de toepassing van het non-discriminatiebeginsel te waarborgen. Verder geeft volgens de derde alinea van de preambule van de raamovereenkomst deze overeenkomst „blijk van de bereidheid van de sociale partners een algemeen kader vast te stellen om de gelijke behandeling van werknemers met arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te waarborgen door hen tegen discriminatie te beschermen”. In overweging 14 van richtlijn 1999/70 staat in dit verband te lezen dat het doel van de raamovereenkomst met name is de kwaliteit van arbeid voor bepaalde tijd te verbeteren door minimumvoorschriften vast te stellen waarmee de toepassing van het non-discriminatiebeginsel wordt gegarandeerd (arrest van 22 december 2010, Gavieiro Gavieiro en Iglesias Torres, C‑444/09 en C‑456/09, EU:C:2010:819, punt 47, en beschikkingen van 18 maart 2011, Montoya Medina, C‑273/10, niet gepubliceerd, EU:C:2011:167, punt 29, en 9 februari 2012, Lorenzo Martínez, C‑556/11, niet gepubliceerd, EU:C:2012:67, punt 34).

    32

    De bedoeling van clausule 4 van de raamovereenkomst is dat het non-discriminatiebeginsel wordt toegepast op werknemers met een overeenkomst voor bepaalde tijd, om te voorkomen dat dit type arbeidsverhouding door een werkgever wordt gebruikt om deze werknemers rechten te onthouden die wel toekomen aan werknemers met een dienstverband voor onbepaalde tijd (arresten van 13 september 2007, Del Cerro Alonso, C‑307/05, EU:C:2007:509, punt 37, en 22 december 2010, Gavieiro Gavieiro en Iglesias Torres, C‑444/09 en C‑456/09, EU:C:2010:819, punt 48, alsmede beschikkingen van 18 maart 2011, Montoya Medina, C‑273/10, niet gepubliceerd, EU:C:2011:167, punt 30, en 9 februari 2012, Lorenzo Martínez, C‑556/11, niet gepubliceerd, EU:C:2012:67, punt 35).

    33

    Gelet op door de raamovereenkomst nagestreefde doelstellingen moet clausule 4 van deze overeenkomst dus worden opgevat als de uitdrukking van een beginsel van sociaal recht van de Unie dat niet restrictief mag worden uitgelegd (zie in die zin arresten van 13 september 2007, Del Cerro Alonso, C‑307/05, EU:C:2007:509, punt 38, en 22 december 2010, Gavieiro Gavieiro en Iglesias Torres, C‑444/09 en C‑456/09, EU:C:2010:819, punt 49, alsmede beschikkingen van 18 maart 2011, Montoya Medina, C‑273/10, niet gepubliceerd, EU:C:2011:167, punt 31, en 9 februari 2012, Lorenzo Martínez, C‑556/11, niet gepubliceerd, EU:C:2012:67, punt 36).

    34

    Zo heeft het Hof geoordeeld dat juist het dienstverband, namelijk de arbeidsverhouding tussen een werknemer en zijn werkgever, het beslissende criterium vormt om te bepalen of een maatregel valt onder de „arbeidsvoorwaarden” in de zin van clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst (zie in die zin arrest van 12 december 2013, Carratù, C‑361/12, EU:C:2013:830, punt 35).

    35

    Onder het begrip „arbeidsvoorwaarden” in de zin van clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst zijn dus begrepen driejaarlijkse anciënniteitstoelagen (zie in die zin arresten van 13 september 2007, Del Cerro Alonso, C‑307/05, EU:C:2007:509, punt 47, en 22 december 2010, Gavieiro Gavieiro en Iglesias Torres, C‑444/09 en C‑456/09, EU:C:2010:819, punten 5058, en beschikking van 18 maart 2011, Montoya Medina, C‑273/10, niet gepubliceerd, EU:C:2011:167, punten 3234), zesjaarlijkse toelagen voor permanente educatie (zie in die zin beschikking van 9 februari 2012, Lorenzo Martínez, C‑556/11, niet gepubliceerd, EU:C:2012:67, punt 38) en regels inzake de diensttijd die moet worden vervuld om te kunnen worden ingedeeld in een hogere salarisgroep, of inzake de berekening van de diensttijd die wordt vereist om elk jaar een beoordelingsrapport te krijgen (zie in die zin arrest van 8 september 2011, Rosado Santana, C‑177/10, EU:C:2011:557, punt 46en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    36

    In casu moet, ook al staat het in beginsel aan de verwijzende rechter om na te gaan van welke aard de betrokken maatregelen zijn en welke doelstellingen daarmee worden beoogd, worden vastgesteld dat uit de door deze rechter aan het Hof overgelegde stukken blijkt dat de deelname aan het beoordelingsplan en de bij een positieve beoordeling daaraan verbonden financiële toelage ook zijn aan te merken als „arbeidsvoorwaarden” in de zin van clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst.

    37

    De vijf jaar die als eis geldt voor deelname aan het beoordelingsplan voldoet immers aan het in punt 34 van de onderhavige beschikking genoemde beslissende criterium.

    38

    Verder heeft het feit dat bij het beoordelingsplan een positieve beoordeling wordt verkregen, geen gevolgen voor het promotie‑ of loopbaansysteem, maar is slechts sprake van een toelage. Een beloningsbestanddeel in de vorm van een financiële toelage moet als arbeidsvoorwaarde in gelijke mate worden toegekend aan een werknemer met een overeenkomst voor bepaalde tijd als aan een werknemer met een overeenkomst voor onbepaalde tijd.

    39

    Een uitlegging van clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst die het recht op deelname aan het beoordelingsplan en de bij een positieve beoordeling daaraan verbonden financiële toelage uitsluit van de definitie van het begrip „arbeidsvoorwaarden”, zou ertoe leiden dat de werkingssfeer van de aan werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd toegekende bescherming tegen discriminatie in strijd met de doelstelling van deze bepaling wordt ingeperkt.

    40

    Ten slotte is het vaste rechtspraak dat wat de arbeidsvoorwaarden in de zin van clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst betreft werknemers in tijdelijke dienst niet ongunstiger mogen worden behandeld dan vergelijkbare werknemers in vaste dienst, tenzij het verschil in behandeling om objectieve redenen gerechtvaardigd is (zie in die zin arresten van 13 september 2007, Del Cerro Alonso, C‑307/05, EU:C:2007:509, punten 42 en 47, en 22 december 2010, Gavieiro Gavieiro en Iglesias Torres, C‑444/09 en C‑456/09, EU:C:2010:819, punt 53; beschikking van 18 maart 2011, Montoya Medina, C‑273/10, niet gepubliceerd, EU:C:2011:167, punt 34; arrest van 8 september 2011, Rosado Santana, C‑177/10, EU:C:2011:557, punten 56, 57 en 64, en beschikking van 9 februari 2012, Lorenzo Martínez, C‑556/11, niet gepubliceerd, EU:C:2012:67, punt 40).

    41

    Aangezien in casu vaststaat dat er een verschil in behandeling bestaat tussen op basis van een dienstverband voor onbepaalde tijd werkzame ambtenaren in vaste dienst en op basis van een dienstverband voor bepaalde tijd werkzame ambtenaren in tijdelijke dienst, moet in de eerste plaats worden nagegaan of de situatie van werknemers in tijdelijke dienst en die van werknemers in vaste dienst, als bedoeld in het hoofdgeding, vergelijkbaar zijn.

    42

    In clausule 3, punt 2, van de raamovereenkomst wordt het begrip „vergelijkbare werknemer in vaste dienst” omschreven als „een werknemer met een arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd, in dezelfde vestiging, die hetzelfde of soortgelijk werk verricht of dezelfde of een soortgelijke functie uitoefent, waarbij rekening wordt gehouden met kwalificaties/bekwaamheden” (beschikkingen van 18 maart 2011, Montoya Medina, C‑273/10, niet gepubliceerd, EU:C:2011:167, punt 36, en 9 februari 2012, Lorenzo Martínez, C‑556/11, niet gepubliceerd, EU:C:2012:67, punt 42).

    43

    Om te beoordelen of werknemers hetzelfde of soortgelijk werk verrichten in de zin van de raamovereenkomst, dient overeenkomstig clausule 3, punt 2, en clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst te worden onderzocht of die werknemers, gelet op een reeks van factoren, zoals de aard van het werk, de opleidingsvereisten en de arbeidsomstandigheden, kunnen worden geacht zich in een vergelijkbare situatie te bevinden (arrest van 18 oktober 2012, Valenza e.a., C‑302/11–C‑305/11, EU:C:2012:646, punt 42en aldaar aangehaalde rechtspraak, en beschikkingen van 18 maart 2011, Montoya Medina, C‑273/10, niet gepubliceerd, EU:C:2011:167, punt 37, en 9 februari 2012, Lorenzo Martínez, C‑556/11, niet gepubliceerd, EU:C:2012:67, punt 43).

    44

    Het staat in beginsel aan de verwijzende rechter, en niet aan het Hof, om vast te stellen of ambtenaren in vaste dienst en ambtenaren in tijdelijke dienst zich in een vergelijkbare situatie bevinden (zie naar analogie beschikking van 18 maart 2011, Montoya Medina, C‑273/10, niet gepubliceerd, EU:C:2011:167, punt 39; arresten van 8 september 2011, Rosado Santana, C‑177/10, EU:C:2011:557, punt 67, en 18 oktober 2012, Valenza e.a., C‑302/11–C‑305/11, EU:C:2012:646, punt 43en aldaar aangehaalde rechtspraak, en beschikking van 9 februari 2012, Lorenzo Martínez, C‑556/11, niet gepubliceerd, EU:C:2012:67, punt 44).

    45

    In het hoofdgeding blijkt echter niet dat voor het uitvoeren van onderwijstaken door leraren die werkzaam zijn als ambtenaar in vaste dienst en door leraren die werkzaam zijn als ambtenaar in tijdelijke dienst andere academische kwalificaties of beroepservaring vereist zijn. Integendeel, uit de informatie in de verwijzingsbeslissing blijkt dat beide groepen leraren soortgelijk werk verrichten en dezelfde verplichtingen hebben, met name met betrekking tot de eisen die worden gesteld in de beoordelingsplannen en zien op opleiding, inzet ten behoeve van de doelstellingen van de instelling en deelname aan de activiteiten van die instelling.

    46

    Het enige aspect waarin de situatie van een leraar die werkzaam is als ambtenaar in tijdelijke dienst zich in casu mogelijkerwijs onderscheidt van die van een ambtenaar in vaste dienst die wenst deel te nemen aan een beoordelingsplan, is dus de tijdelijkheid van het dienstverband met de werkgever.

    47

    In dat geval dient in de tweede plaats te worden nagegaan of er een objectieve reden in de zin van clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst voor het geconstateerde verschil in behandeling is.

    48

    Het in clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst genoemde begrip „objectieve redenen” dient aldus te worden begrepen dat het niet toestaat een verschil in behandeling tussen werknemers met een overeenkomst voor bepaalde tijd en werknemers met een overeenkomst voor onbepaalde tijd te rechtvaardigen met het feit dat dit verschil is vastgelegd in een algemene, abstracte nationale regeling, zoals een wet of een collectieve arbeidsovereenkomst (arresten van 13 september 2007, Del Cerro Alonso, C‑307/05, EU:C:2007:509, punt 57, en 22 december 2010, Gavieiro Gavieiro en Iglesias Torres, C‑444/09 en C‑456/09, EU:C:2010:819, punt 54; beschikking van 18 maart 2011, Montoya Medina, C‑273/10, niet gepubliceerd, EU:C:2011:167, punt 40; arrest van 8 september 2011, Rosado Santana, C‑177/10, EU:C:2011:557, punt 72, en beschikking van 9 februari 2012, Lorenzo Martínez, C‑556/11, niet gepubliceerd, EU:C:2012:67, punt 47).

    49

    De enkele omstandigheid dat het personeel van de overheidsinstantie tijdelijk is tewerkgesteld, kan dus geen objectieve reden in de zin van clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst vormen (arrest van 22 december 2010, Gavieiro Gavieiro en Iglesias Torres, C‑444/09 en C‑456/09, EU:C:2010:819, punt 56; beschikking van 18 maart 2011, Montoya Medina, C‑273/10, niet gepubliceerd, EU:C:2011:167, punt 42; arrest van 8 september 2011, Rosado Santana, C‑177/10, EU:C:2011:557, punt 74, en beschikking van 9 februari 2012, Lorenzo Martínez, C‑556/11, niet gepubliceerd, EU:C:2012:67, punt 49).

    50

    Een verschil in behandeling ter zake van de arbeidsvoorwaarden tussen werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en werknemers in vaste dienst kan immers niet worden gerechtvaardigd door een criterium dat algemeen en abstract gebaseerd is op de duur van het dienstverband. Zou worden aanvaard dat de tijdelijkheid van een arbeidsverhouding op zichzelf een dergelijk verschil kan rechtvaardigen, dan zouden de doelstellingen van richtlijn 1999/70 en van de raamovereenkomst elke betekenis verliezen. De toepassing van een dergelijk criterium zou de kwaliteit van de arbeid voor bepaalde tijd niet verbeteren en evenmin de door richtlijn 1999/70 en de raamovereenkomst nagestreefde gelijkheid van behandeling bevorderen, maar integendeel neerkomen op de bestendiging van een voor werknemers in tijdelijke dienst ongunstige situatie (arrest van 22 december 2010, Gavieiro Gavieiro en Iglesias Torres, C‑444/09 en C‑456/09, EU:C:2010:819, punt 57, en beschikkingen van 18 maart 2011, Montoya Medina, C‑273/10, niet gepubliceerd, EU:C:2011:167, punt 43, en 9 februari 2012, Lorenzo Martínez, C‑556/11, niet gepubliceerd, EU:C:2012:67, punt 50).

    51

    Het genoemde begrip verlangt dan ook dat de geconstateerde ongelijke behandeling wordt gerechtvaardigd door precieze en concrete gegevens, die kenmerkend zijn voor de betreffende arbeidsvoorwaarde, in de bijzondere context waarin deze voorwaarde is gesteld en op grond van objectieve en transparante criteria, zodat kan worden nagegaan of deze ongelijkheid voorziet in een werkelijke behoefte, geschikt is om de nagestreefde doelstelling te bereiken en daartoe noodzakelijk is. Deze gegevens kunnen met name voortvloeien uit de bijzondere aard van de taken waarvoor arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd zijn gesloten en uit de daaraan inherente kenmerken, of eventueel uit het nastreven van een rechtmatige doelstelling van sociaal beleid van een lidstaat (arresten van 13 september 2007, Del Cerro Alonso, C‑307/05, EU:C:2007:509, punten 53 en 58, en 22 december 2010, Gavieiro Gavieiro en Iglesias Torres, C‑444/09 en C‑456/09, EU:C:2010:819, punt 55; beschikking van 18 maart 2011, Montoya Medina, C‑273/10, niet gepubliceerd, EU:C:2011:167, punt 41; arrest van 8 september 2011, Rosado Santana, C‑177/10, EU:C:2011:557, punt 73, en beschikking van 9 februari 2012, Lorenzo Martínez, C‑556/11, niet gepubliceerd, EU:C:2012:67, punt 48).

    52

    In casu wijst de vertegenwoordiging van het Prinsdom Asturië slechts op de omstandigheid dat met betrekking tot de aanstelling van ambtenaren in tijdelijke dienst geringere eisen worden gesteld en dat mogelijkerwijs sprake is van omgekeerde discriminatie van ambtenaren in vaste dienst.

    53

    Dienaangaande moet worden vastgesteld dat de lidstaten, gelet op hun beoordelingsmarge bij de organisatie van hun eigen overheidsdiensten, in beginsel, zonder in strijd te handelen met richtlijn 1999/70 of de raamovereenkomst, anciënniteitsvoorwaarden kunnen vaststellen voor de toegang tot bepaalde betrekkingen, de toegang tot een interne bevordering kunnen voorbehouden aan ambtenaren in vaste dienst en kunnen vereisen dat die ambtenaren beschikken over een aantoonbare beroepservaring behorend bij de graad direct onder die waarop de selectieprocedure betrekking heeft (arresten van 8 september 2011, Rosado Santana, C‑177/10, EU:C:2011:557, punt 76, en 18 oktober 2012, Valenza e.a., C‑302/11–C‑305/11, EU:C:2012:646, punt 57, en beschikking van 7 maart 2013, Bertazzi e.a., C‑393/11, niet gepubliceerd, EU:C:2013:143, punt 43).

    54

    Niettemin moeten, ondanks die beoordelingsmarge, de criteria die de lidstaten vaststellen transparant worden toegepast en controleerbaar zijn, ter voorkoming dat werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd worden uitgesloten enkel op grond van de duur van de arbeidsovereenkomsten of ‑verhoudingen die hun anciënniteit en hun beroepservaring aantonen (arresten van 8 september 2011, Rosado Santana, C‑177/10, EU:C:2011:557, punt 77, en 18 oktober 2012, Valenza e.a., C‑302/11–C‑305/11, EU:C:2012:646, punt 59, en beschikking van 7 maart 2013, Bertazzi e.a., C‑393/11, niet gepubliceerd, EU:C:2013:143, punt 44).

    55

    Wanneer bij een selectieprocedure een dergelijk verschil in behandeling voortvloeit uit de noodzaak om rekening te houden met objectieve vereisten die verband houden met de betrekking waarin die procedure moet voorzien en die losstaan van de omstandigheid dat de ambtenaar in tijdelijke dienst een arbeidsverhouding voor bepaalde tijd met zijn werkgever heeft, dan kan dit verschil gerechtvaardigd zijn in de zin van clausule 4, leden 1 en/of 4, van de raamovereenkomst (arresten van 8 september 2011, Rosado Santana, C‑177/10, EU:C:2011:557, punt 79, en 18 oktober 2012, Valenza e.a., C‑302/11–C‑305/11, EU:C:2012:646, punt 61, en beschikking van 7 maart 2013, Bertazzi e.a., C‑393/11, niet gepubliceerd, EU:C:2013:143, punt 46).

    56

    Daarentegen voldoet een algemene en abstracte voorwaarde volgens welke de periode van vijf jaar die als eis wordt gesteld slechts kan worden vervuld als ambtenaar in vaste dienst, zonder dat met name wordt gekeken naar de bijzondere aard van de door ambtenaren in vaste dienst te vervullen taken of de daaraan inherente kenmerken, niet aan de vereisten van de rechtspraak inzake clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst, zoals uiteengezet in de punten 48 tot en met 51 van de onderhavige beschikking.

    57

    Voorts moet aangaande het beweerde doel omgekeerde discriminatie van ambtenaren in vaste dienst te voorkomen worden opgemerkt dat dit doel weliswaar een „objectieve reden” in de zin van clausule 4, leden 1 en/of 4, van de raamovereenkomst kan zijn, maar hoe dan ook geen rechtvaardiging kan vormen voor een onevenredige nationale regeling zoals die aan de orde in het hoofdgeding, die volledig en in alle omstandigheden uitsluit dat de tijdvakken waarin werknemers in dienst zijn geweest in het kader van dienstverbanden voor bepaalde tijd in aanmerking worden genomen voor de bepaling van hun anciënniteit en daarmee van de hoogte van hun bezoldiging (arrest van 18 oktober 2012, Valenza e.a., C‑302/11–C‑305/11, EU:C:2012:646, punt 62, en beschikking van 7 maart 2013, Bertazzi e.a., C‑393/11, niet gepubliceerd, EU:C:2013:143, punt 47).

    58

    Dit geldt des te meer wanneer, zoals in het hoofdgeding, deelname aan het plan voor de beoordeling van de onderwijstaak en toekenning van een toelage bij een positieve beoordeling volgens de nationale regeling slechts zijn weggelegd voor leraren die reeds vijf jaar werkzaam zijn als ambtenaar in vaste dienst, terwijl leraren die werkzaam zijn als ambtenaar in tijdelijke dienst en aan precies dezelfde deelnamevoorwaarden voldoen, van deelname zijn uitgesloten.

    59

    Tot slot moet in herinnering worden geroepen dat clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig is om door particulieren voor de nationale rechter te kunnen worden ingeroepen tegenover de staat (zie in die zin arrest van 22 december 2010, Gavieiro Gavieiro en Iglesias Torres, C‑444/09 en C‑456/09, EU:C:2010:819, punten 7883; beschikking van 18 maart 2011, Montoya Medina, C‑273/10, niet gepubliceerd, EU:C:2011:167, punt 46; arrest van 8 september 2011, Rosado Santana, C‑177/10, EU:C:2011:557, punt 56, en beschikking van 9 februari 2012, Lorenzo Martínez, C‑556/11, niet gepubliceerd, EU:C:2012:67, punt 53).

    60

    Gelet op al het voorgaande moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst aldus moet worden uitgelegd dat deze clausule zich verzet tegen een nationale regeling als in het hoofdgeding die zonder objectieve rechtvaardiging de deelname aan het plan voor de beoordeling van de onderwijstaak en de bij een positieve beoordeling daaraan verbonden financiële toelage voorbehoudt aan onderwijzend personeel dat op basis van een dienstverband voor onbepaalde tijd werkzaam is als ambtenaar in vaste dienst, en onderwijzend personeel dat op basis van een dienstverband voor bepaalde tijd werkzaam is als ambtenaar in tijdelijke dienst, uitsluit.

    Kosten

    61

    Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen.

     

    Het Hof (Tiende kamer) verklaart voor recht:

     

    Clausule 4, lid 1, van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, moet aldus worden uitgelegd dat deze clausule zich verzet tegen een nationale regeling als in het hoofdgeding die zonder objectieve rechtvaardiging de deelname aan het plan voor de beoordeling van de onderwijstaak en de bij een positieve beoordeling daaraan verbonden financiële toelage voorbehoudt aan onderwijzend personeel dat op basis van een dienstverband voor onbepaalde tijd werkzaam is als ambtenaar in vaste dienst, en onderwijzend personeel dat op basis van een dienstverband voor bepaalde tijd werkzaam is als ambtenaar in tijdelijke dienst, uitsluit.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Spaans.

    Top