EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62015CN0482

Zaak C-482/15 P: Hogere voorziening ingesteld op 9 september 2015 door Westermann Lernspielverlag GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 15 juli 2015 in zaak T-333/13, Westermann Lernspielverslag GmbH/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

PB C 406 van 7.12.2015, p. 16–17 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

7.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 406/16


Hogere voorziening ingesteld op 9 september 2015 door Westermann Lernspielverlag GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 15 juli 2015 in zaak T-333/13, Westermann Lernspielverslag GmbH/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

(Zaak C-482/15 P)

(2015/C 406/17)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Westermann Lernspielverlag GmbH (vertegenwoordigers: A. Nordemann en M. C. Maier, Rechtsanwälte)

Andere partij in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Conclusies

vernietiging van het arrest van het Gerecht van 15 juli 2015 in zaak T-333/13,

terugverwijzing van de zaak naar het Gerecht voor verder onderzoek,

verwijzing van verweerder in de kosten,

Subsidiair, mocht het Hof tot het besluit komen dat het arrest van het Gerecht van 15 juli 2015 zonder voorwerp is geraakt, aangezien het merk van tegenpartij waarop de oppositie was gebaseerd met ingang van 13 juni 2013 in zijn geheel vervallen is verklaard, verzoeken wij het Hof om te:

verklaren dat de onderhavige hogere voorziening zonder voorwerp is geraakt en dat er niet langer op behoeft te worden beslist.

Middelen en voornaamste argumenten

De onderhavige hogere voorziening is gebaseerd op de volgende gronden:

1.

schending van het beginsel van de rechten van verdediging, in het bijzonder het recht om te worden gehoord,

2.

schending van het beginsel van het recht op een eerlijk proces,

3.

schending van artikel 69, onder c) en d), van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht,

4.

schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 (1).

Rekwirante meent dat het Gerecht haar grondrecht om te worden gehoord niet heeft geëerbiedigd, aangezien (1) de griffier van het Gerecht rekwirante op 3 juli 2015 heeft geïnformeerd dat met haar argument — waarbij het Gerecht ervan op de hoogte werd gebracht dat het merk waarop de oppositie was gebaseerd ex tunc niet langer bestaat — geen rekening kon worden gehouden en (2) het arrest van het Gerecht van 15 juli 2015 geen enkele melding maakte van het feit dat het merk van tegenpartij, waarop de oppositie hoofdzakelijk was gebaseerd, ten tijde van het arrest niet langer bestond.

Rekwirante meent dat het Gerecht haar grondrecht op een eerlijk proces heeft geschonden aangezien (1) het Gerecht rekwirantes verzoek om de behandeling te schorsen heeft afgewezen en bijgevolg is voorbijgegaan aan het feit dat de door rekwirante op 13 juni 2013 ingediende vordering tot vervallenverklaring en de door rekwirante op 5 januari 2015 ingediende vordering tot nietigverklaring op absolute gronden tegen het merk van tegenpartij legitieme verweermiddelen zijn, met een rechtstreekse impact op de uitkomst van de onderhavige procedure, en (2) het Gerecht heeft geweigerd om rekening te houden met rekwirantes opmerkingen van 12 juni 2015.

Rekwirante meent dat het Gerecht artikel 69, onder c) en d), van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht heeft geschonden door rekwirantes beide verzoeken om de behandeling te schorsen, zonder enige uitleg af te wijzen, hoewel verweerder in beide gevallen geen bezwaren tegen een dergelijke schorsing had en rekwirante ernstige redenen had aangevoerd waarom een schorsing van de behandeling noodzakelijk leek.

Rekwirante meent dat het Gerecht artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 heeft geschonden, omdat het blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en relevante feiten van de zaak onjuist heeft opgevat, aangezien de beoordeling van het verwarringsgevaar was gebaseerd op een merk dat op 22 mei 2015 met ingang van 13 juni 2013 vervallen was verklaard; dit is vóór rekwirante haar beroep bij het Gerecht op 17 juni 2013 heeft ingesteld, en vóór het Gerecht zijn arrest heeft geveld. Bijgevolg kon ten tijde van het arrest op 15 juli 2015 geen rekening worden gehouden met gemeenschapsbeeldmerk met een woordelement nr. 003915121 van tegenpartij, en konden op dit merk geen besluiten worden gebaseerd.

Ten slotte verzoekt rekwirante het Hof, mocht het tot het besluit komen dat het arrest van het Gerecht van 15 juli 2015 zonder voorwerp is geraakt, doordat het merk van tegenpartij waarop de oppositie was gebaseerd met ingang van 13 juni 2013 in zijn geheel vervallen is verklaard, om te verklaren dat de onderhavige hogere voorziening zonder voorwerp is geraakt en dat er niet langer op behoeft te worden beslist.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).


Top