Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62015CJ0484

    Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 9 maart 2017.
    Ibrica Zulfikarpašić tegen Slaven Gajer.
    Verzoek van de Općinski sud u Novom Zagrebu – Stalna služba u Samoboru om een prejudiciële beslissing.
    Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Verordening (EG) nr. 805/2004 – Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen – Voorwaarden voor waarmerking als Europese executoriale titel – Begrip ‚gerecht’ – Notaris die op grond van een ‚bewijskrachtig document’ een dwangbevel heeft uitgevaardigd – Authentieke akte.
    Zaak C-484/15.

    Court reports – general

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2017:199

    ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

    9 maart 2017 ( *1 )

    „Prejudiciële verwijzing — Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Verordening (EG) nr. 805/2004 — Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen — Voorwaarden voor waarmerking als Europese executoriale titel — Begrip ‚gerecht’ — Notaris die op grond van een ‚bewijskrachtig document’ een dwangbevel heeft uitgevaardigd — Authentieke akte”

    In zaak C‑484/15,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Općinski sud u Novom Zagrebu – Stalna služba u Samoboru (rechter voor de gemeente Novi Zagreb, permanente afdeling te Samobor, Kroatië) bij beslissing van 7 september 2015, ingekomen bij het Hof op 11 september 2015, in de procedure

    Ibrica Zulfikarpašić

    tegen

    Slaven Gajer,

    wijst

    HET HOF (Tweede kamer),

    samengesteld als volgt: M. Ilešič, kamerpresident, A. Prechal, A. Rosas, C. Toader (rapporteur) en E. Jarašiūnas, rechters,

    advocaat-generaal: Y. Bot,

    griffier: M. Aleksejev, administrateur,

    gezien de stukken en na de terechtzitting op 14 juli 2016,

    gelet op de opmerkingen van:

    de Kroatische regering, vertegenwoordigd door A. Metelko-Zgombić als gemachtigde,

    de Spaanse regering, vertegenwoordigd door V. Ester Casas als gemachtigde,

    de Europese Commissie, vertegenwoordigd door C. Cattabriga, S. Ječmenica en M. Wilderspin als gemachtigden,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 8 september 2016,

    het navolgende

    Arrest

    1

    Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen (PB 2004, L 143, blz. 15).

    2

    Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Ibrica Zulfikarpašić en Slaven Gajer, betreffende een verzoek om een bewijs van waarmerking als Europese executoriale titel te verstrekken voor een dwangbevel dat een notaris in Kroatië op basis van een „bewijskrachtig document” heeft uitgevaardigd.

    Toepasselijke bepalingen

    Unierecht

    3

    De overwegingen 3, 5, 7, 10, 12 en 18 van verordening nr. 805/2004 luiden als volgt:

    „(3)

    De Europese Raad van Tampere van 15 en 16 oktober 1999 onderschreef het beginsel van wederzijdse erkenning van gerechtelijke beslissingen als de hoeksteen van een ware rechtsruimte.

    [...]

    (5)

    Het begrip ‚niet-betwiste schuldvorderingen’ dient betrekking te hebben op alle situaties waarin een schuldeiser, gelet op het feit dat gebleken is dat de schuldenaar de aard of de omvang van een schuldvordering niet betwist, een gerechtelijke beslissing tegen deze schuldenaar heeft verkregen of een executoriale titel waarmee de schuldenaar uitdrukkelijk moet instemmen, in de vorm van een door een gerecht goedgekeurde schikking of een authentieke akte.

    [...]

    (7)

    Deze verordening dient van toepassing te zijn op beslissingen, gerechtelijke schikkingen en authentieke akten inzake niet-betwiste schuldvorderingen en op uitspraken gegeven ingevolge de instelling van rechtsmiddelen tegen als Europese executoriale titel gewaarmerkte beslissingen, gerechtelijke schikkingen en authentieke akten.

    [...]

    (10)

    Wanneer een gerecht in een lidstaat een beslissing inzake een niet-betwiste schuldvordering heeft gegeven in een gerechtelijke procedure waarin de schuldenaar zich afzijdig heeft gehouden, is de afschaffing van elke vorm van controle in de lidstaat van tenuitvoerlegging onlosmakelijk verbonden met en afhankelijk van het bestaan van voldoende waarborgen voor de inachtneming van de rechten van de verdediging.

    [...]

    (12)

    Minimumnormen dienen te worden vastgesteld voor de procedure die tot de beslissing leidt, teneinde ervoor te zorgen dat de schuldenaar, zo tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging nodig is, in kennis wordt gesteld van de tegen hem ingestelde vordering, van de vereisten voor zijn actieve betrokkenheid bij de procedure om de vordering te betwisten, en van de gevolgen indien hij zich afzijdig houdt.

    [...]

    (18)

    Op grond van het wederzijdse vertrouwen in de rechtspleging in de lidstaten kan door een gerecht van een lidstaat worden vastgesteld dat aan alle voorwaarden voor erkenning als Europese executoriale titel is voldaan, zodat een beslissing in alle andere lidstaten ten uitvoer kan worden gelegd, zonder rechterlijke toetsing van de toepassing van de procedurele minimumnormen in de lidstaat waar de beslissing ten uitvoer moet worden gelegd.”

    4

    Artikel 1 van deze verordening bepaalt:

    „Deze verordening heeft ten doel om door de vastlegging van minimumnormen een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen in het leven te roepen ten behoeve van het vrije verkeer van beslissingen, gerechtelijke schikkingen en authentieke akten in alle lidstaten zonder dat in de lidstaat van tenuitvoerlegging een intermediaire procedure hoeft te worden ingeleid voorafgaand aan de erkenning en tenuitvoerlegging.”

    5

    Artikel 3, lid 1, van de verordening luidt als volgt:

    „Deze verordening is van toepassing op beslissingen, gerechtelijke schikkingen en authentieke akten inzake niet-betwiste schuldvorderingen.

    Een schuldvordering wordt als niet-betwist beschouwd indien:

    a)

    de schuldenaar uitdrukkelijk met de schuldvordering heeft ingestemd door het bestaan van de schuld te erkennen door middel van een schikking die door een gerecht is goedgekeurd of die in de loop van de gerechtelijke procedure voor een gerecht is getroffen; of

    b)

    de schuldenaar zich niet, overeenkomstig de toepasselijke vormvoorschriften volgens het recht van de lidstaat van oorsprong, in de loop van de gerechtelijke procedure tegen de schuldvordering heeft verweerd; of

    c)

    de schuldenaar tijdens de terechtzitting over de schuldvordering niet is verschenen of was vertegenwoordigd, nadat hij die schuldvordering in de loop van de procedure aanvankelijk had betwist, op voorwaarde dat deze handelwijze volgens het recht van de lidstaat van oorsprong gelijkstaat met een stilzwijgende erkenning van de schuldvordering of van de door de schuldeiser beweerde feiten; of

    d)

    de schuldenaar bij authentieke akte uitdrukkelijk de schuldvordering heeft erkend.”

    6

    Artikel 4 van de verordening luidt:

    „In deze verordening wordt verstaan onder:

    1.   ‚beslissing’: elke door een gerecht van een lidstaat gegeven beslissing, ongeacht de daaraan gegeven benaming, zoals arrest, vonnis, beschikking of rechterlijk dwangbevel, alsmede de vaststelling door de griffier van het bedrag der proceskosten;

    2.   ‚schuldvordering’: een vordering tot betaling van een geldbedrag dat opeisbaar is of waarvoor in de beslissing, gerechtelijke schikking of authentieke akte de datum van opeisbaarheid is bepaald;

    3.   ‚authentieke akte’:

    a)

    een document dat als authentieke akte is verleden of geregistreerd en waarvan de authenticiteit:

    i)

    betrekking heeft op de ondertekening en de inhoud van de akte, en

    ii)

    is vastgesteld door een openbare instantie of door een andere daartoe door de lidstaat van oorsprong gemachtigde instantie,

    of

    b)

    een regeling inzake onderhoudsverplichtingen die met bestuurlijke autoriteiten is getroffen of die door deze autoriteiten authentiek is verklaard;

    [...]

    6.   ‚gerecht van oorsprong’: het gerecht waarbij de procedure aanhangig was op het tijdstip waarop de in artikel 3, lid 1, onder a), b) of c), vervatte voorwaarden vervuld waren;

    7.   in Zweden wordt in het kader van de summiere procedures betreffende de ‚betalningsföreläggande’ (aanmaningen tot betaling) onder de term ‚gerecht’ ook de Zweedse tenuitvoerleggingsinstantie (‚kronofogdemyndighet’) verstaan.”

    7

    Artikel 5 van verordening nr. 805/2004, „Afschaffing van het exequatur”, bepaalt:

    „Een beslissing die in de lidstaat van oorsprong als Europese executoriale titel is gewaarmerkt, wordt in de andere lidstaten erkend en ten uitvoer gelegd zonder dat een verklaring van uitvoerbaarheid nodig is en zonder enige mogelijkheid de erkenning te betwisten.”

    8

    Hoofdstuk III van deze verordening, dat de artikelen 12 tot en met 19 bevat, legt de minimumnormen vast voor procedures betreffende niet-betwiste schuldvorderingen, met name met betrekking tot de betekening en kennisgeving van het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk en met betrekking tot de informatieverstrekking aan de schuldenaar.

    9

    Artikel 12 van de verordening, „Toepassingsgebied van de minimumnormen”, bepaalt:

    „1.   Een beslissing inzake een schuldvordering die onbetwist is in de zin van artikel 3, lid 1, onder b) of c), kan alleen als Europese executoriale titel worden gewaarmerkt indien de gerechtelijke procedure in de lidstaat van oorsprong aan de in dit hoofdstuk vastgestelde vormvoorschriften voldeed.

    2.   Dezelfde voorschriften zijn van toepassing voor het verstrekken van een bewijs van waarmerking als Europese executoriale titel of een vervangend bewijs in de zin van artikel 6, lid 3, voor een uitspraak gegeven ingevolge de instelling van rechtsmiddelen tegen een beslissing indien, ten tijde van die uitspraak, aan de voorwaarden van artikel 3, lid 1, onder b) of c), werd voldaan.”

    10

    Artikel 16 van verordening nr. 805/2004, „Behoorlijke inlichting van de schuldenaar over de schuldvordering”, luidt:

    „Om te verzekeren dat de schuldenaar naar behoren over de schuldvordering werd ingelicht, moet het stuk dat het geding inleidt of het gelijkwaardige stuk de volgende gegevens hebben bevat:

    a)

    de naam en [het] adres van de partijen;

    b)

    het bedrag van de schuldvordering;

    c)

    wanneer rente over de vordering wordt gevorderd, de rentevoet en de termijn waarover rente wordt gevorderd, tenzij volgens het recht van de lidstaat van oorsprong de hoofdsom automatisch met wettelijke rente wordt vermeerderd;

    d)

    de grondslag van de rechtsvordering.”

    11

    Artikel 25, lid 1, van de verordening, dat ziet op de waarmerking van authentieke akten, bepaalt:

    „Authentieke akten betreffende vorderingen in de zin van artikel 4, lid 2, die in een van de lidstaten uitvoerbaar zijn, worden op verzoek door een door de lidstaat van oorsprong aangewezen instantie als Europese executoriale titel gewaarmerkt, waarbij gebruik wordt gemaakt van het in bijlage III opgenomen standaardformulier.”

    12

    Luidens artikel 30, lid 1, onder c), van deze verordening zijn de lidstaten verplicht om de Europese Commissie mededeling te doen van „de lijsten van de in artikel 25 bedoelde [...] instanties [en alle latere wijzigingen daarvan]”.

    13

    De Republiek Kroatië heeft op grond van artikel 30, lid 1, onder c), mededeling gedaan van de volgende lijst:

    „De bevoegde gerechten, de bestuurlijke instanties, de notarissen, de natuurlijke of rechtspersonen die handelen als overheid en bevoegd zijn om krachtens de toepasselijke nationale wetgeving uitvoerbare handelingen of executoriale titels voor niet-betwiste schuldvorderingen te verstrekken.”

    Kroatisch recht

    14

    Artikel 31 van de Ovršni zakon (wet op de gedwongen tenuitvoerlegging, Narodne novine , nrs. 112/12, 25/13 en 93/14) bepaalt:

    „1)   Voor de toepassing van deze wet moet onder ‚bewijskrachtig document’ worden verstaan een factuur, [...] een uittreksel uit de boekhouding, een gelegaliseerde onderhandse akte en elk document dat op grond van bijzondere regelingen wordt geacht een officieel stuk op te leveren. De berekening van intresten wordt eveneens als een factuur beschouwd.

    2)   Een bewijskrachtig document is uitvoerbaar indien daarin melding wordt gemaakt van de identiteit van de schuldeiser en de schuldenaar, alsook van het voorwerp, de aard, de draagwijdte en de datum van opeisbaarheid van de geldvordering.

    3)   De factuur die wordt uitgereikt aan een natuurlijk persoon die geen geregistreerde activiteiten verricht moet niet alleen de in lid 2 van dit artikel genoemde gegevens vermelden, maar moet de schuldenaar er tevens van in kennis stellen dat de schuldeiser, ingeval de opeisbaar geworden geldvordering niet wordt gehonoreerd, om gedwongen tenuitvoerlegging kan verzoeken op basis van een bewijskrachtig document.

    [...]”

    15

    Artikel 278 van die wet luidt als volgt:

    „De notarissen beslissen overeenkomstig de voorschriften van de onderhavige wet over executieverzoeken die gebaseerd zijn op een bewijskrachtig document.”

    16

    Artikel 281, lid 1, van deze wet bepaalt onder welke voorwaarden de notarissen dwangbevelen mogen uitvaardigen op grond van een „bewijskrachtig document”, terwijl in de leden 2 tot en met 8 van dit artikel de procedure is neergelegd die wordt gevolgd wanneer de notaris geen dergelijk bevel uitvaardigt.

    17

    Artikel 282 van deze wet voorziet in de mogelijkheid om, door middel van verzet, beroep in te stellen tegen het dwangbevel van de notaris, en legt de procedure vast volgens welke een dergelijk beroep wordt onderzocht.

    18

    Artikel 283, lid 1, van de wet op de gedwongen tenuitvoerlegging bepaalt dat de notaris, op vraag van de verzoeker, op een grosse van het door hem afgegeven dwangbevel de formule van tenuitvoerlegging aanbrengt indien acht dagen na het verstrijken van de verzetstermijn geen verzet is aangetekend.

    19

    Artikel 356 van die wet bepaalt:

    „De bepalingen van de onderhavige titel bevatten de procedure ter verstrekking van een bewijs van waarmerking als Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen overeenkomstig verordening [nr. 805/2004] en stellen een procedure voor executie krachtens de Europese executoriale titel in.”

    20

    Artikel 357 van deze wet bepaalt:

    „In de Republiek Kroatië berust de bevoegdheid voor het afgeven van:

    [...]

    certificaten van uitvoerbaarheid van andere officiële handelingen die uitvoerbaar zijn in de Republiek Kroatië op grond van artikel 25, lid 1, van verordening [nr. 805/2004],

    [...]

    bij de gerechten, de bestuurlijke instanties en de notarissen of de natuurlijke of rechtspersonen die handelen als overheid en bevoegd zijn om een uitvoerbare grosse te verstrekken van een Europese executoriale titel die is uitgevaardigd door een nationaal gerecht en betrekking heeft op een niet-betwiste schuldvordering.”

    21

    In artikel 358 van diezelfde wet wordt bepaald:

    „1)   De in artikel 9, lid 1, artikel 24, lid 1, artikel 25, lid 1, en artikel 6, lid 3, van de verordening bedoelde bewijzen van waarmerking worden verstrekt zonder dat de schuldenaar eerst is gehoord.

    2)   De instantie of de persoon die het bewijs van waarmerking heeft afgegeven, moet uit eigen beweging een afschrift aan de schuldenaar verstrekken.

    [...]

    4)   Indien de notaris vaststelt dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor de verstrekking van het in lid 1 bedoelde bewijs van waarmerking, stuurt hij het verzoek om verstrekking van dit bewijs – samen met een afschrift van de relevante documenten of van het dossier – ter afdoening door naar de gemeentelijke rechtbank van het rechtsgebied waarin zijn kantoor is gevestigd. De notaris dient daarbij aan te geven waarom volgens hem niet is voldaan aan de voorwaarden voor inwilliging van het verzoek van de betrokkene.”

    Hoofdgeding en prejudiciële vraag

    22

    Zulfikarpašić, die actief is als advocaat, heeft met Gajer – zijn cliënt – een overeenkomst voor bijstand en vertegenwoordiging gesloten. Deze laatste heeft de aan hem gerichte factuur niet betaald.

    23

    Daarop heeft Zulfikarpašić een notaris verzocht om op grond van de voornoemde factuur, die krachtens de wet op de gedwongen tenuitvoerlegging als „bewijskrachtige akte” moet worden aangemerkt, over te gaan tot gedwongen tenuitvoerlegging jegens Gajer. Op 12 februari 2014 heeft de notaris op grond van de betrokken factuur een dwangbevel afgegeven, dat definitief is geworden omdat de schuldenaar geen verzet heeft aangetekend.

    24

    Op 13 november 2014 heeft Zulfikarpašić een notaris verzocht om dit dwangbevel te waarmerken als Europese executoriale titel.

    25

    Deze notaris was echter van mening dat niet was voldaan aan de voorwaarden om een bewijs van waarmerking te verstrekken. Hij heeft opgemerkt dat het volgens artikel 3, lid 1, van verordening nr. 805/2004 om een niet-betwiste schuldvordering moet gaan. Slechts twee soorten schuldvorderingen behoren volgens hem tot die categorie: krachtens artikel 3, lid 1, onder a) tot en met c), de schuldvorderingen die het voorwerp hebben uitgemaakt van een gerechtelijke procedure, en krachtens artikel 3, lid 1, onder d), de schuldvorderingen die uitdrukkelijk zijn erkend bij authentieke akte, een begrip dat in de zin van deze verordening ook de door een notaris opgemaakte akten – zoals een op basis van een bewijskrachtig document uitgevaardigd dwangbevel – moet omvatten. Een dergelijk bevel voldoet evenwel niet aan de voorwaarde dat de schuldenaar de schuldvordering uitdrukkelijk heeft erkend.

    26

    Deze notaris heeft er eveneens op gewezen dat in artikel 4, punt 7, van verordening nr. 805/2004 weliswaar uitdrukkelijk is bepaald dat in Zweden in het kader van de summiere procedures betreffende aanmaningen tot betaling ook de Zweedse tenuitvoerleggingsinstantie wordt verstaan onder de term „gerecht”, maar noch deze bepaling, noch andere bepalingen van deze verordening, noch andere Unierechtelijke rechtsinstrumenten met betrekking tot executieprocedures stellen de notaris in Kroatië gelijk met een „gerecht”.

    27

    Bijgevolg heeft die notaris de in het hoofdgeding aan de orde zijnde zaak overeenkomstig artikel 358, lid 4, van de wet op de gedwongen tenuitvoerlegging doorgestuurd naar de Općinski sud u Novom Zagrebu – Stalna služba u Samoboru (rechter voor de gemeente Novi Zagreb, permanente afdeling te Samobor, Kroatië), voor een beslissing over het verzoek van Zulfikarpašić om waarmerking.

    28

    In die omstandigheden heeft de Općinski sud u Novom Zagrebu – Stalna služba u Samoboru de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

    „Zijn de bepalingen van de Kroatische wet op de gedwongen tenuitvoerlegging die betrekking hebben op de Europese executoriale titel verenigbaar met verordening nr. 805/2004 en, met name, omvat de term ‚gerecht’ in Kroatië, in het kader van de afgifte van een op een authentieke akte gebaseerd dwangbevel in het kader van een executieprocedure, ook de notaris en kan deze laatste bewijzen van waarmerking als Europese executoriale titel verstrekken voor definitieve en uitvoerbare dwangbevelen die op authentieke akten zijn gebaseerd, wanneer die dwangbevelen niet zijn betwist, en zo hij dat niet kan, kan de rechter bewijzen van waarmerking als Europese executoriale titel verstrekken voor dwangbevelen die door een notaris zijn opgesteld op basis van een authentieke akte, wanneer die dwangbevelen niet-betwiste schuldvorderingen betreffen en, in voorkomend geval, welk formulier dient daartoe te worden gebruikt?”

    Beantwoording van de prejudiciële vraag

    29

    De gestelde prejudiciële vraag bestaat uit drie onderdelen.

    Eerste onderdeel van de vraag

    30

    Met het eerste onderdeel van de vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of verordening nr. 805/2004 aldus moet worden uitgelegd dat de notarissen in Kroatië, wanneer zij optreden in het kader van de bevoegdheden die hun door het nationale recht zijn toebedeeld in procedures van gedwongen tenuitvoerlegging op grond van een „bewijskrachtig document”, onder het begrip „gerecht” vallen in de zin van deze verordening.

    31

    De Kroatische en de Spaanse regering zijn van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De in verordening nr. 805/2004 gebruikte begrippen „gerecht” en „gerechtelijke procedure” zien volgens hen niet slechts op de gerechten in de strikte zin van het woord. Zij betogen dat elke instantie hieronder kan vallen wanneer zij een in wezen rechtsprekende functie uitoefent, wat volgens hen in casu het geval is. De Europese Commissie neemt het standpunt in dat de gestelde vraag ontkennend moet worden beantwoord.

    32

    Om te beginnen moet eraan worden herinnerd dat de eenvormige toepassing van het Unierecht en het gelijkheidsbeginsel volgens vaste rechtspraak van het Hof vereisen dat de bewoordingen van een bepaling van Unierecht die voor de betekenis en de draagwijdte ervan niet uitdrukkelijk naar het recht van de lidstaten verwijst, normaliter in de gehele Europese Unie autonoom en uniform worden uitgelegd, rekening houdend met de context van de bepaling en het doel van de betrokken regeling (zie arrest van 13 oktober 2016, Mikołajczyk, C‑294/15, EU:C:2016:772, punt 44en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    33

    Wat de opzet van verordening nr. 805/2004 betreft, moet worden opgemerkt dat in deze verordening weliswaar meermaals de begrippen „gerecht” en „gerechtelijke procedure” worden gebruikt, maar dat niet wordt verduidelijkt wat die begrippen precies inhouden. Zo wordt het begrip „gerecht van oorsprong” in artikel 4, punt 6, van de verordening gedefinieerd als „het gerecht waarbij de procedure aanhangig was op het tijdstip waarop de in artikel 3, lid 1, onder a), b) of c), vervatte voorwaarden vervuld waren”. Artikel 4, punt 1, van deze verordening definieert het begrip „beslissing” als „elke door een gerecht van een lidstaat gegeven beslissing”.

    34

    Artikel 4, punt 7, van dezelfde verordening bepaalt dat in Zweden, in het kader van de summiere procedures betreffende de „betalningsföreläggande” (aanmaningen tot betaling), onder de term „gerecht” ook de Zweedse tenuitvoerleggingsinstantie („kronofogdemyndighet”) wordt verstaan. Aangezien dit artikel specifiek betrekking heeft op de daarin vermelde instantie, vallen de notarissen in Kroatië daar niet onder.

    35

    Voorts moet worden vastgesteld dat verordening nr. 805/2004, anders dan bijvoorbeeld verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring (PB 2012, L 201, blz. 107) – waarvan artikel 3, lid 2, preciseert dat onder het begrip „gerecht” in de zin van die verordening niet alleen de gerechtelijke autoriteiten moeten worden verstaan maar ook alle andere op dit gebied bevoegde autoriteiten die rechterlijke functies vervullen, voor zover zij voldoen aan bepaalde in dat voorschrift opgesomde voorwaarden – geen algemene bepaling van die strekking bevat.

    36

    Deze vaststelling vindt steun in de rechtspraak met betrekking tot verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2012, L 351, blz. 1). Volgens deze rechtspraak ziet artikel 3 van die verordening – waarin is bepaald dat het begrip „gerecht” ook de Zweedse tenuitvoerleggingsinstantie en de notarissen in Hongarije omvat – niet op de notarissen in Kroatië (zie in die zin arrest van heden, Pula Parking, C‑551/15, punt 46).

    37

    Derhalve moeten de begrippen „gerecht” en „gerechtelijke procedure”, zoals in punt 32 hierboven reeds in herinnering is gebracht, worden onderzocht in het licht van de doelstellingen van verordening nr. 805/2004, waarvan de verwijzende rechter in de onderhavige zaak om uitlegging verzoekt.

    38

    Dienaangaande volgt uit de bewoordingen van artikel 1 van deze verordening dat deze laatste tot doel heeft om voor niet-betwiste schuldvorderingen het vrije verkeer van beslissingen te verzekeren in alle lidstaten, zonder dat in de lidstaat van tenuitvoerlegging een intermediaire procedure hoeft te worden ingeleid voorafgaand aan de erkenning en tenuitvoerlegging.

    39

    Volgens overweging 10 van deze verordening mag dit doel echter niet worden bereikt door op welke wijze dan ook afbreuk te doen aan de rechten van de verdediging (zie naar analogie arrest van 14 december 2006, ASML, C‑283/05, EU:C:2006:787, punt 24en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    40

    Bovendien vloeit uit overweging 3 van verordening nr. 805/2004 voort dat het beginsel van wederzijdse erkenning van gerechtelijke beslissingen de hoeksteen is van een ware Europese rechtsruimte. Dit beginsel berust met name op wederzijds vertrouwen in de rechtspleging in de lidstaten, zoals in overweging 18 van deze verordening wordt vermeld.

    41

    Het beginsel van wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten is in het Unierecht immers van wezenlijk belang, aangezien het de mogelijkheid biedt om een ruimte zonder binnengrenzen te verwezenlijken en in stand te houden, die berust op de hoge mate van vertrouwen die tussen de lidstaten moet bestaan (arrest van 5 april 2016, Aranyosi en Căldăraru, C‑404/15 en C‑659/15 PPU, EU:C:2016:198, punt 78).

    42

    Concreet houdt dit beginsel krachtens artikel 5 van verordening nr. 805/2004 in dat beslissingen die in de lidstaat van oorsprong als Europese executoriale titel zijn gewaarmerkt, in de andere lidstaten worden erkend en ten uitvoer worden gelegd.

    43

    Om ervoor te zorgen dat het beginsel van gewettigd vertrouwen wordt beschermd in een context van vrij verkeer van beslissingen, als die welke in de punten 38 en 39 van het onderhavige arrest in herinnering is geroepen, is het noodzakelijk dat de bestanddelen van het begrip „gerecht” in de zin van deze verordening restrictief worden beoordeeld, zodat de nationale autoriteiten kunnen weten welke beslissingen zijn gegeven door een gerecht van een andere lidstaat. De eerbiediging van het beginsel van wederzijds vertrouwen in de rechtspleging binnen de lidstaten van de Unie, dat ten grondslag ligt aan de toepassing van deze verordening, veronderstelt immers met name dat de beslissingen waarvan om uitvoering wordt verzocht in een andere lidstaat dan de lidstaat van oorsprong, zijn gegeven in het kader van een gerechtelijke procedure waarin waarborgen voor onafhankelijkheid en onpartijdigheid gelden en waarin het beginsel van tegenspraak wordt geëerbiedigd.

    44

    In casu moet in herinnering worden gebracht dat de notarissen in Kroatië overeenkomstig de wet op de gedwongen tenuitvoerlegging bevoegd zijn om een bevel uit te vaardigen naar aanleiding van een verzoek om inleiding van een procedure tot tenuitvoerlegging op grond van een bewijskrachtig document. Zodra het bevel ter kennis is gebracht van de schuldenaar, kan deze verzet aantekenen. Indien bij de notaris tijdig en ontvankelijk gemotiveerd verzet is aangetekend tegen een door hem uitgevaardigd bevel, maakt hij het dossier met het oog op de verzetsprocedure over aan het bevoegde gerecht, dat uitspraak doet op het verzet.

    45

    Uit deze bepalingen blijkt dat dwangbevelen die door de notaris worden uitgevaardigd op grond van een „bewijskrachtig document” slechts na de vaststelling ervan ter kennis worden gebracht van de schuldenaar, terwijl deze schuldenaar niet in kennis wordt gesteld van het bij de notaris ingediende verzoek.

    46

    Het is weliswaar zo dat de schuldenaar verzet kan aantekenen tegen het door de notaris uitgevaardigde dwangbevel en dat de notaris de bevoegdheden die hem in het kader van de procedure van gedwongen tenuitvoerlegging op grond van een „bewijskrachtig document” zijn verleend, lijkt uit te oefenen onder toezicht van een rechter, aan wie de notaris eventuele betwistingen moet voorleggen, maar het onderzoek door de notaris in Kroatië van het verzoek om afgifte van een dwangbevel op grond van een bewijskrachtig document is niet contradictoir.

    47

    Volgens artikel 12 van verordening nr. 805/2004 kan een beslissing inzake een schuldvordering die onbetwist is in de zin van artikel 3, lid 1, onder b) en c), van deze verordening alleen als Europese executoriale titel worden gewaarmerkt indien de gerechtelijke procedure in de lidstaat van oorsprong voldeed aan de in hoofdstuk III van deze verordening vastgestelde minimumvoorschriften.

    48

    Artikel 16 van deze verordening, gelezen in het licht van overweging 12 ervan, bepaalt dat de schuldenaar „behoorlijk” moet worden ingelicht, zodat hij zijn verdediging kan voorbereiden, en garandeert aldus de contradictoire aard van de procedure die leidt tot de verstrekking van een executoriale titel waarvoor later een bewijs van waarmerking kan worden afgegeven. Deze minimumvoorschriften zijn een uiting van de wil van de wetgever van de Unie om ervoor te waken dat de procedures die leiden tot de vaststelling van beslissingen in verband met een niet-betwiste schuldvordering, voldoende garanties bieden voor de eerbiediging van de rechten van de verdediging (zie in die zin arrest van 16 juni 2016, Pebros Servizi, C‑511/14, EU:C:2016:448, punt 44).

    49

    Een nationale procedure tot vaststelling van een dwangbevel waarbij geen betekening of kennisgeving aan de schuldenaar gebeurt van het stuk dat het geding inleidt of van een gelijkwaardig stuk en waarbij de schuldenaar in dat stuk niet wordt ingelicht over de schuldvordering, zodat hij slechts kennis krijgt van de opgeëiste vordering op het ogenblik dat dit bevel hem ter kennis wordt gebracht, kan niet als contradictoir worden aangemerkt.

    50

    Gelet op een en ander moet op het eerste onderdeel van de vraag worden geantwoord dat verordening nr. 805/2004 aldus moet worden uitgelegd dat de notarissen in Kroatië, wanneer zij optreden in het kader van de bevoegdheden die hun door het nationale recht zijn toebedeeld in procedures van gedwongen tenuitvoerlegging op grond van een „bewijskrachtig document”, niet onder het begrip „gerecht” vallen in de zin van deze verordening.

    Tweede en derde onderdeel van de vraag

    51

    Met het tweede en het derde onderdeel van de vraag, die samen dienen te worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of verordening nr. 805/2004 aldus moet worden uitgelegd dat een door een notaris in Kroatië op grond van een „bewijskrachtig document” uitgevaardigd dwangbevel waartegen geen verzet is aangetekend, kan worden gewaarmerkt als Europese executoriale titel, en voorts of deze verordening aldus moet worden uitgelegd dat de bevoegdheid om een bewijs van waarmerking af te geven, toekomt aan de notarissen dan wel dat zij toekomt aan de nationale gerechten.

    52

    Artikel 3 van deze verordening, „Als Europese executoriale titel te waarmerken executoriale titels”, bepaalt onder welke voorwaarden een schuldvordering als niet-betwist wordt beschouwd en onderscheidt in dit verband de in lid 1, onder a) tot en met c), bedoelde gevallen, betreffende schuldvorderingen die zijn vastgesteld in het kader van een gerechtelijke procedure, van het in lid 1, onder d), bedoelde geval, betreffende schuldvorderingen die de schuldenaar uitdrukkelijk heeft erkend bij authentieke akte.

    53

    Uit het antwoord op het eerste onderdeel van de vraag volgt dat een dwangbevel dat door een notaris in Kroatië is uitgevaardigd op grond van een „bewijskrachtig document” niet als een gerechtelijke beslissing kan worden aangemerkt omdat deze nationale autoriteit geen gerecht is, en dat een dergelijk bevel dus niet kan worden geacht in het kader van een gerechtelijke procedure te zijn uitgevaardigd, maar onderzocht moet nog worden of een dergelijk bevel kan worden aangemerkt als een authentieke akte in verband met een niet-betwiste schuldvordering in de zin van artikel 3, lid 1, onder d), van verordening nr. 805/2004.

    54

    Volgens artikel 4, punt 3, van deze verordening wordt onder „authentieke akte” verstaan een document dat als authentieke akte is verleden of geregistreerd en waarvan de authenticiteit betrekking heeft op de ondertekening en de inhoud van de akte en is vastgesteld door een daartoe gemachtigde instantie, alsook een regeling inzake onderhoudsverplichtingen die met bestuurlijke autoriteiten is getroffen of die door deze autoriteiten authentiek is verklaard.

    55

    Vastgesteld moet worden dat de notarissen in de Kroatische rechtsorde weliswaar gerechtigd zijn om authentieke akten op te stellen, maar dat schuldvorderingen die zijn vastgesteld in een krachtens een „bewijskrachtig document” uitgevaardigd dwangbevel niet onbetwist zijn.

    56

    In artikel 3, lid 1, onder d), van verordening nr. 805/2004 is immers, overeenkomstig overweging 5 ervan, bepaald dat een authentieke akte slechts kan worden gewaarmerkt als Europese executoriale titel voor zover de schuldenaar in die akte uitdrukkelijk de schuldvordering heeft erkend.

    57

    In het hoofdgeding heeft de notaris echter een dwangbevel uitgevaardigd op basis van een „bewijskrachtig document” dat eenzijdig door een advocaat is opgesteld, te weten de factuur die Zulfikarpašić in het kader van een overeenkomst voor bijstand en vertegenwoordiging heeft uitgereikt. Uit de inhoud van het betrokken bevel blijkt niet dat de schuldenaar de schuldvordering uitdrukkelijk heeft erkend.

    58

    Het feit dat de schuldenaar geen verzet heeft aangetekend kan overigens niet worden gelijkgesteld met een uitdrukkelijke erkenning van de schuldvordering in de zin van artikel 3, lid 1, onder d), van verordening nr. 805/2004, aangezien die erkenning moet zijn vermeld in de authentieke akte die wordt gewaarmerkt.

    59

    Gelet op een en ander moet op het tweede en het derde onderdeel van de vraag worden geantwoord dat verordening nr. 805/2004 aldus moet worden uitgelegd dat een door een notaris in Kroatië op grond van een „bewijskrachtig document” uitgevaardigd dwangbevel waartegen geen verzet is aangetekend, niet kan worden gewaarmerkt als Europese executoriale titel, aangezien het geen betrekking heeft op een niet-betwiste schuldvordering in de zin van artikel 3, lid 1, van deze verordening.

    Kosten

    60

    Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

     

    Het Hof (Tweede kamer) verklaart voor recht:

     

    1)

    Verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen moet aldus worden uitgelegd dat de notarissen in Kroatië, wanneer zij optreden in het kader van de bevoegdheden die hun door het nationale recht zijn toebedeeld in procedures van gedwongen tenuitvoerlegging op grond van een „bewijskrachtig document”, niet onder het begrip „gerecht” vallen in de zin van deze verordening.

     

    2)

    Verordening nr. 805/2004 moet aldus worden uitgelegd dat een door een notaris in Kroatië op grond van een „bewijskrachtig document” uitgevaardigd dwangbevel waartegen geen verzet is aangetekend, niet kan worden gewaarmerkt als Europese executoriale titel, aangezien het geen betrekking heeft op een niet-betwiste schuldvordering in de zin van artikel 3, lid 1, van deze verordening.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) * Procestaal: Kroatisch.

    Top