EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62015CC0046

Conclusie van advocaat-generaal M. Wathelet van 3 maart 2016.

Court reports – general

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2016:137

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

M. WATHELET

van 3 maart 2016 ( 1 )

Zaak C‑46/15

Ambisig – Ambiente e Sistemas de Informação Geográfica SA

tegen

AICP – Associação de Industriais do Concelho de Pombal

[verzoek van de Tribunal Central Administrativo Sul (centrale administratieve rechtbank Zuid, Portugal) om een prejudiciële beslissing]

„Prejudiciële verwijzing — Overheidsopdrachten — Richtlijn 2004/18/EG — Artikel 48, lid 2, onder a), ii) — Rechtstreekse werking — Aanbestedingsprocedures — Ondernemers — Technische bekwaamheid en/of beroepsbekwaamheid — Bewijs”

I – Inleiding

1.

Het verzoek om een prejudiciële beslissing is ingediend in het kader van een geding tussen Ambisig – Ambiente e Sistemas de Informação Geográfica SA (hierna: „Ambisig”) en AICP – Associação de Industriais do Concelho de Pombal (hierna: „AICP”).

2.

Dit verzoek betreft de uitlegging van artikel 48, lid 2, onder a), ii), tweede streepje, van richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten ( 2 ).

3.

Deze bepaling heeft betrekking op het aantonen van de technische bekwaamheid en/of de beroepsbekwaamheid van de in de betrokken opdracht geïnteresseerde ondernemers. Met zijn prejudiciële vragen wenst de Tribunal Central Administrativo Sul (centrale administratieve rechtbank Zuid, Portugal) van het Hof te vernemen of deze bepaling rechtstreekse werking heeft en hoe de hierin genoemde bewijsmiddelen zich tot elkaar verhouden.

II – Toepasselijke bepalingen

A – Unierecht

4.

In titel II van richtlijn 2004/18 worden de voorschriften vastgesteld die van toepassing zijn op overheidsopdrachten. De kwalitatieve selectiecriteria worden uiteengezet in afdeling 2 van hoofdstuk VII, onder meer in de artikelen 45 en 48.

5.

Artikel 45, lid 2, onder g), van richtlijn 2004/18 bepaalt dat iedere ondernemer „die zich in ernstige mate schuldig heeft gemaakt aan valse verklaringen bij het verstrekken van de inlichtingen die ingevolge deze afdeling kunnen worden verlangd, of die inlichtingen niet heeft verstrekt” van deelneming aan de betrokken opdracht kan worden uitgesloten.

6.

Artikel 48 („Technische bekwaamheid en/of beroepsbekwaamheid”) van richtlijn 2004/18 luidt als volgt:

„1.   De technische bekwaamheid en/of beroepsbekwaamheid van de ondernemers worden beoordeeld en gecontroleerd overeenkomstig de leden 2 en 3.

2.   De technische bekwaamheid van de ondernemer kan op een of meer van de volgende manieren worden aangetoond, afhankelijk van de aard, de hoeveelheid of omvang en het doel van de werken, leveringen of diensten:

[...]

ii)

aan de hand van een lijst van de voornaamste leveringen of diensten die gedurende de afgelopen drie jaar werden verricht, met vermelding van het bedrag en de datum en van de publiek- of privaatrechtelijke instanties waarvoor zij bestemd waren. De leveringen en diensten worden aangetoond:

in het geval van leveringen of diensten voor een aanbestedende dienst: door certificaten die de bevoegde autoriteit heeft afgegeven of medeondertekend;

in het geval van leveringen of diensten voor een particuliere afnemer: door certificaten van de afnemer of, bij ontstentenis daarvan, eenvoudigweg door een verklaring van de ondernemer;

[...]”

B – Portugees recht

1. Wetboek overheidsopdrachten

7.

Richtlijn 2004/18 is omgezet in Portugees recht bij het wetboek overheidsopdrachten (Código dos Contratos Públicos), dat is goedgekeurd bij wetsbesluit nr. 18/2008 van 29 januari 2008, zoals gewijzigd en opnieuw gepubliceerd als bijlage bij wetsbesluit nr. 278/2009 van 2 oktober 2009 (Diário da República, 1e reeks, nr. 192, van 2 oktober 2009; hierna: „wetboek overheidsopdrachten”).

8.

Artikel 165 van het wetboek overheidsopdrachten luidt als volgt:

„1 –   De minimumeisen inzake technische bekwaamheid zoals bedoeld in punt h) van lid 1 van het voorgaande artikel moeten zijn aangepast aan de aard van de verrichtingen die het voorwerp zijn van de te gunnen opdracht en moeten een beschrijving bevatten van de omstandigheden, de kwaliteiten, de kenmerken of andere factoren die met name betrekking hebben op:

a)

de beroepservaring van gegadigden;

b)

personeel en technologische hulpmiddelen zoals machines en overige zaken die door gegadigden, op welke manier dan ook, worden ingezet;

c)

de organisatiestructuur en het organisatorisch vermogen van gegadigden, met name wat betreft de directie en de integratie van specialistische kennis, de ondersteunende computersystemen en de kwaliteitscontrolesystemen;

d)

het vermogen van gegadigden om binnen de uitvoering van de te gunnen opdracht milieubeheersmaatregelen te implementeren;

e)

de gegevens die met betrekking tot de ondernemers in het gegevensbestand van het Instituto da Construção e do Imobiliário, I. P. zijn opgenomen, wanneer het gaat om het plaatsen van een overheidsopdracht voor werken of om de verlening van een concessie voor openbare werken.

[...]

5 –   Bij de vaststelling van de minimumeisen inzake technische bekwaamheid zoals bedoeld in lid 1 en de factor ‚f’ zoals bedoeld in punt i) van lid 1 van het voorgaande artikel mag er geen sprake zijn van discriminatie.”

2. Aankondiging van de opdracht

9.

Artikel 12 van de aankondiging luidt als volgt:

„Om in aanmerking te komen voor selectie dienen gegadigden de volgende documenten over te leggen:

[...]

c)

een verklaring van de klant, op papier voorzien van een briefhoofd en stempel, ten bewijze van de implementatie van het systeem voor milieubeheer en/of kwaliteitsbeheer door de gegadigde [hetgeen vereist is op grond van artikel 8 van de aankondiging], conform de in bijlage VIII bij deze aankondiging opgenomen modelverklaring. De onder de verklaring geplaatste handtekening moet door een notaris, advocaat of andere bevoegde instantie zijn gelegaliseerd en vermeldt de hoedanigheid van de ondertekenaar;

[...]

f)

een verklaring van de klant, op papier voorzien van een briefhoofd en stempel, ten bewijze van de implementatie van beheersystemen, de ontwikkeling en de implementatie van een online technologieplatform, van software voor managementsystemen en van coördinatiemaatregelen door de gegadigde [hetgeen vereist is op grond van artikel 8 van de aankondiging], met vermelding van de desbetreffende waarde, conform de in bijlage IX bij deze aankondiging opgenomen modelverklaring. De onder de verklaring geplaatste handtekening moet door een notaris, advocaat of andere bevoegde instantie zijn gelegaliseerd onder vermelding van de hoedanigheid van de ondertekenaar; [...]”

III – Feiten van het hoofdgeding

10.

Volgens de verwijzingsbeslissing heeft AICP op 23 april 2013 besloten een niet-openbare aanbestedingsprocedure met voorafgaande selectie te starten voor het plaatsen van een opdracht voor diensten met betrekking tot de implementatie van systemen voor milieu- en kwaliteitsbeheer en van een technologieplatform.

11.

Op grond van artikel 8, lid 1, onder a) tot en met c), van de aankondiging moesten de gegadigden voldoen aan meerdere cumulatieve voorwaarden met betrekking tot hun technische bekwaamheid.

12.

Artikel 12, lid 1, onder c) en f), van de aankondiging bepaalde dat gegadigden, om in aanmerking te komen voor selectie, de vervulling van deze voorwaarden moesten aantonen door middel van verklaringen van klanten, op papier voorzien van een briefhoofd en stempel. Tevens moesten deze verklaringen zijn voorzien van een door een notaris, advocaat of andere bevoegde instantie gelegaliseerde handtekening en van een vermelding van de hoedanigheid van de ondertekenaar.

13.

In het kader van deze aanbesteding heeft AICP op 30 augustus 2013 het door de jury opgestelde eindrapport van de selectiefase goedgekeurd. In dit rapport werd de onderneming Índice ICT & Management Lda geselecteerd en de twee andere inschrijvingen, waaronder die van Ambisig, uitgesloten van deelneming.

14.

Om redenen die niet in de verwijzingsbeslissing worden genoemd, is dit besluit bij vonnis van 14 november 2013 van de Tribunal Central Administrativo Sul vernietigd. Bij dit vonnis werd AICP gelast om binnen een termijn van 20 dagen een nieuw besluit omtrent de te volgen procedure te nemen en nieuwe aanbestedingsvoorwaarden op te stellen, zonder de geconstateerde onregelmatigheden, alsmede om over te gaan tot alle ter zake vereiste handelingen en maatregelen.

15.

In overeenstemming met dit vonnis heeft AICP op 10 december 2013 besloten een nieuwe niet-openbare aanbesteding met voorafgaande selectie te starten voor het plaatsen van een opdracht voor diensten met betrekking tot de implementatie van systemen voor milieu- en kwaliteitsbeheer en van een technologieplatform in dertien ondernemingen.

16.

Na afloop van deze nieuwe selectieprocedure heeft de directie van AICP op 27 maart 2014 besloten goedkeuring te verlenen aan het door de jury opgestelde eindrapport van de selectiefase, waarin de inschrijving van Índice ICT & Management Lda werd geselecteerd en die van Ambisig werd uitgesloten van deelneming.

17.

Ambisig heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de Tribunal Administrativo e Fiscal de Leiria (administratieve en fiscale rechtbank te Leiria, Portugal), die het besluit op 11 juni 2014 heeft vernietigd. Desondanks heeft Ambisig deze beslissing aangevochten bij de meervoudige kamer van datzelfde gerecht op grond dat het gerecht ten onrechte de middelen had verworpen betreffende strijdigheid van artikel 12, lid 1, onder c) en f), van de aankondiging met de bewijsvereisten van artikel 48 van richtlijn 2004/18 alsmede met het mededingingsbeginsel, het onpartijdigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel zoals deze voortvloeien uit het wetboek overheidsopdrachten.

18.

Bij uitspraak van 6 augustus 2014 heeft de Tribunal Administrativo e Fiscal de Leiria de vordering van Ambisig afgewezen en dientengevolge de beslissing van 11 juni 2014 bevestigd. Ambisig heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij de Tribunal Central Administrativo Sul.

19.

In het kader van dit hoger beroep is het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend. Bij de Tribunal Central Administrativo Sul bestaat namelijk twijfel over de strekking van de voorwaarden die artikel 48 van richtlijn 2004/18 aan de bewijslevering stelt en over de verenigbaarheid van de in de aankondiging van de opdracht gestelde eisen met dit artikel.

IV – Verzoek om een prejudiciële beslissing en procedure bij het Hof

20.

Bij beslissing van 29 januari 2015, door het Hof ontvangen op 5 februari 2015, heeft de Tribunal Central Administrativo Sul besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof te verzoeken om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Is in het licht van het feit dat het Portugese recht het bepaalde in artikel 48, lid 2, onder a), ii), tweede streepje, van richtlijn 2004/18 [...] niet regelt, deze bepaling rechtstreeks toepasselijk in de Portugese rechtsorde, in de zin dat het particulieren een recht verleent dat zij kunnen inroepen tegenover aanbestedende diensten?

2)

Moet het bepaalde in artikel 48, lid 2, onder a), ii), tweede streepje, van richtlijn 2004/18 in die zin worden uitgelegd dat het zich verzet tegen de toepassing van door een aanbestedende dienst opgestelde bepalingen op grond waarvan het een ondernemer niet is toegestaan om diensten die hij heeft verleend aan te tonen door middel van een door hem ondertekende verklaring, tenzij hij bewijst dat het voor hem onmogelijk of zeer moeilijk is om een verklaring van de particuliere afnemer te verkrijgen?

3)

Moet het bepaalde in artikel 48, lid 2, onder a), ii), tweede streepje, van richtlijn 2004/18 in die zin worden uitgelegd dat het zich verzet tegen de toepassing van door een aanbestedende dienst opgestelde bepalingen op grond waarvan de certificaten van een particuliere afnemer op straffe van uitsluiting van deelneming moeten zijn voorzien van een door een notaris, advocaat of andere bevoegde instantie gelegaliseerde handtekening?”

21.

Ambisig, de Portugese regering alsmede de Europese Commissie hebben schriftelijke opmerkingen ingediend. De Portugese regering en de Commissie hebben bovendien mondelinge opmerkingen gemaakt ter terechtzitting van 28 januari 2016.

V – Analyse

A – Eerste prejudiciële vraag

22.

Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 48, lid 2, onder a), ii), tweede streepje, van richtlijn 2004/18 aldus moet worden uitgelegd dat, bij gebreke van omzetting ervan in nationaal recht, particulieren er rechten aan kunnen ontlenen die zij tegenover de aanbestedende diensten kunnen inroepen in het kader van geschillen die bij de nationale rechter aanhangig zijn gemaakt. Het gaat er dus om vast te stellen of deze bepaling al dan niet rechtstreekse werking heeft.

1. Vaststelling van de rechtstreekse werking van artikel 48, lid 2, onder a), ii), tweede streepje, van richtlijn 2004/18

23.

De voorwaarden voor en de grenzen van aanvaarding van rechtstreekse werking van richtlijnbepalingen zijn bekend. Uit vaste rechtspraak van het Hof volgt dat particulieren zich in alle gevallen waarin de bepalingen van een richtlijn inhoudelijk gezien onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn, voor de nationale rechter op die bepalingen kunnen beroepen tegenover de staat, wanneer deze hetzij heeft verzuimd de richtlijn binnen de termijn in nationaal recht om te zetten, hetzij dit op onjuiste wijze heeft gedaan. ( 3 )

24.

Een Unierechtelijke bepaling is onvoorwaardelijk, wanneer zij een verplichting oplegt die aan geen enkele voorwaarde is gebonden en die voor haar uitvoering of werking niet afhangt van een handeling van de instellingen van de Europese Unie of van de lidstaten. ( 4 )

25.

Artikel 48, lid 2, onder a), ii), tweede streepje, van richtlijn 2004/18 is mijns inziens onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig, zodat het voldoet aan bovengenoemde voorwaarden. Deze bepaling behoeft immers geen aanvullende maatregel om te kunnen worden toegepast waar zij voorschrijft dat de technische bekwaamheid van de ondernemer kan worden aangetoond aan de hand van een lijst van de voornaamste leveringen of diensten die gedurende de afgelopen drie jaar werden verricht, met vermelding van het bedrag en de datum en van de publiek‑ of privaatrechtelijke instanties waarvoor zij bestemd waren, en dat in het geval van diensten voor een particuliere afnemer, deze aangetoond kunnen worden door certificaten van de afnemer of, bij ontstentenis daarvan, eenvoudigweg door een verklaring van de ondernemer.

26.

Bovendien heeft het Hof reeds geoordeeld dat artikel 26 van richtlijn 71/305/EEG van de Raad van 26 juli 1971 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken ( 5 ), door een particulier voor de nationale rechter kan worden ingeroepen „daar voor de inachtneming van [de in het artikel bepaalde] vereisten geen bijzondere uitvoeringsmaatregelen nodig zijn” ( 6 ). Ook al had dit artikel uit richtlijn 71/305 alleen betrekking op opdrachten voor werken en niet op opdrachten voor diensten, de regels die in dit artikel worden genoemd om de technische bekwaamheid aan te tonen kunnen, gezien het onvoorwaardelijke karakter en de nauwkeurigheid ervan, beschouwd worden als vergelijkbaar met die van artikel 48 van richtlijn 2004/18.

27.

Ten slotte wil ik opmerken dat het Hof tevens in algemene zin heeft vastgesteld dat de bepalingen van titel VI van richtlijn 92/50/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening ( 7 ), door een particulier voor de nationale rechter kunnen worden ingeroepen „voor zover bij individueel onderzoek van de bewoordingen ervan blijkt dat zij onvoorwaardelijk en voldoende duidelijk en nauwkeurig zijn” ( 8 ). Eén van deze bepalingen was artikel 32, dat in lid 2 al bepaalde dat de technische bekwaamheid van de dienstverlener kon worden bewezen „door overlegging van een lijst van de voornaamste diensten die de dienstverlener gedurende de afgelopen drie jaar heeft verricht, met vermelding van bedrag en datum en van de publiek- of privaatrechtelijke instanties waarvoor zij bestemd waren, [en dat] indien het gaat om diensten aan particulieren, de certificaten [worden] opgesteld door degene te wiens behoeve de diensten zijn verricht; bij ontstentenis daarvan is een verklaring van de dienstverlener toegelaten”.

28.

Ik stel vast dat artikel 48, lid 2, van richtlijn 2004/18 de tekst van deze bepaling nagenoeg letterlijk heeft overgenomen. Naar mijn mening is artikel 48, lid 2, van richtlijn 2004/18 dan ook onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig om door particulieren te kunnen worden ingeroepen voor de nationale rechter.

2. Noodzaak om de aanbestedende dienst als „staat” aan te merken

29.

Voordat Ambisig echter voor de nationale rechter een beroep kan doen op artikel 48, lid 2, onder a), ii), tweede streepje, van richtlijn 2004/18, dient de verwijzende rechter zich ervan te overtuigen dat de aanbestedende dienst waar het in het hoofdgeding om gaat, geen „particulier” is.

30.

Volgens vaste rechtspraak kan een richtlijn uit zichzelf immers geen verplichtingen aan particulieren opleggen. Zij kan dus niet als zodanig tegenover een particulier worden ingeroepen voor een nationale rechterlijke instantie. ( 9 )

31.

Bepalingen van een richtlijn die rechtstreekse werking hebben kunnen bijgevolg alleen worden ingeroepen tegen een staat, waarbij niet van belang is in welke hoedanigheid hij optreedt. ( 10 )

32.

Zo behoort volgens vaste rechtspraak „tot de rechtssubjecten jegens welke kunnen worden ingeroepen de bepalingen van een richtlijn die rechtstreekse werking kunnen hebben, een orgaan, ongeacht zijn rechtsvorm, dat krachtens een handeling van de overheid onder toezicht van deze laatste met het verlenen van een dienst van openbaar belang is belast en daartoe over bevoegdheden beschikt die verder gaan dan de voor de betrekkingen tussen particulieren geldende regels”. ( 11 )

33.

De naam van de aanbestedende dienst waar het in het hoofdgeding om gaat, lijkt te duiden op een louter privaatrechtelijk samenwerkingsverband van ondernemingen, dat geen diensten van openbaar belang verleent en in ieder geval niet beschikt over bijzondere bevoegdheden om zijn taken uit te voeren.

34.

In antwoord op de door het Hof ter terechtzitting van 28 januari 2016 gestelde vragen heeft de vertegenwoordiger van de Portugese regering bevestigd dat AICP een privaatrechtelijk samenwerkingsverband is dat geen taken van openbaar belang uitvoert en waaraan deze ook niet zijn opgedragen. Volgens zijn uitleg is de wetgeving betreffende overheidsopdrachten ( 12 ) alleen van toepassing, omdat de activiteiten van AICP in hoofdzaak door de overheid worden gefinancierd.

35.

In deze omstandigheden staat het aan de Tribunal Central Administrativo Sul om na te gaan of AICP ten tijde van de feiten van het hoofdgeding een orgaan was dat belast was met het verlenen, onder toezicht van de overheid, van een dienst van openbaar belang en of dit samenwerkingsverband van ondernemingen daartoe over bijzondere bevoegdheden beschikte. ( 13 )

36.

Is dit niet het geval, dan kan artikel 48, lid 2, onder a), ii), tweede streepje, van richtlijn 2004/18 niet tegen AICP worden ingeroepen. De verwijzende rechter is dan wel gehouden het beginsel van richtlijnconforme uitlegging toe te passen en alle relevante bepalingen van nationaal recht zo veel mogelijk uit te leggen in het licht van de bewoordingen en het doel van richtlijn 2004/18 teneinde het daarmee beoogde resultaat te bereiken en aldus aan artikel 288, derde alinea, VWEU te voldoen. ( 14 )

B – Tweede prejudiciële vraag

37.

Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 48, lid 2, onder a), ii), tweede streepje, van richtlijn 2004/18 zich verzet tegen de toepassing van door een aanbestedende dienst opgestelde bepalingen op grond waarvan een ondernemer zijn technische bekwaamheid niet mag aantonen door middel van een door hem ondertekende verklaring, tenzij hij bewijst dat het voor hem onmogelijk of zeer moeilijk is om een verklaring te verkrijgen van de particuliere afnemer.

38.

De verwijzende rechter vraagt het Hof dus of er sprake is van een rangorde tussen de bewijsmiddelen die worden toegestaan door artikel 48, lid 2, onder a), ii), tweede streepje, van richtlijn 2004/18.

39.

Artikel 48, lid 2, onder a), ii), van richtlijn 2004/18 bepaalt dat de technische bekwaamheid van de ondernemer kan worden aangetoond aan de hand van een lijst van de voornaamste leveringen of diensten die gedurende de afgelopen drie jaar werden verricht. Wanneer het een particuliere afnemer betreft, staan onder het tweede streepje van deze bepaling twee manieren aangegeven waarop aangetoond kan worden dat de genoemde werkzaamheden (leveringen of diensten) hebben plaatsgevonden. Dit kan of „door certificaten van de afnemer of, bij ontstentenis daarvan, eenvoudigweg door een verklaring van de ondernemer”. ( 15 )

40.

Volgens vaste rechtspraak van het Hof dient bij de uitlegging van een bepaling van Unierecht niet alleen rekening te worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context en de doelstellingen die de regeling waarvan deze bepaling deel uitmaakt, nastreeft. ( 16 )

41.

Toch is, zoals advocaat-generaal Trstenjak in punt 37 van haar conclusie in de zaak Agrana Zucker (C‑33/08, EU:C:2009:99) opmerkte, „de tekst van een bepaling [...] steeds het uitgangspunt en tegelijkertijd de grens van iedere uitlegging”. ( 17 ) Voorts onderschrijf ik de overweging van advocaat-generaal Léger dat geen gebruik hoeft te worden gemaakt van een andere uitlegging dan de grammaticale wanneer de betrokken tekst volkomen helder en eenduidig is. „In dat geval volstaan de [Unierechtelijke] bepalingen namelijk als zodanig”. ( 18 )

42.

In de onderhavige zaak moet aldus worden vastgesteld of artikel 48, lid 2, onder a), ii), van richtlijn 2004/18, in alle taalversies, de vereiste helderheid en eenduidigheid bezit.

43.

De in deze bepaling gebruikte uitdrukking „bij ontstentenis van” [in de Franse versie: „à défaut”] betekent „bij afwezigheid van” ( 19 ) of „bij gebreke van” ( 20 ). Hieruit volgt dat er sprake moet zijn van een hiërarchische relatie. In concreto betekent dit dat het bewijsmiddel dat volgt op de uitdrukking „bij ontstentenis van” – dat wil zeggen de verklaring van de ondernemer – noodzakelijkerwijs ondergeschikt is aan het daarvoor genoemde bewijsmiddel, dat wil zeggen de certificaten van de afnemer.

44.

Sommige taalversies zijn nog explicieter, doordat zij niet volstaan met een uitdrukking die gelijkwaardig is aan „bij ontstentenis van”, maar uitdrukkelijk aangeven dat de verklaring van de ondernemer alleen is toegestaan als de eerdergenoemde certificaten van de afnemer ontbreken. ( 21 )

45.

Bovendien geldt dat indien de ondernemer vrij zou kunnen kiezen op welke van de in artikel 48, lid 2, onder a), ii), tweede streepje, van richtlijn 2004/18 genoemde manieren hij bewijs levert, de uitdrukking „bij ontstentenis van” overbodig zou zijn. Het is voor de ondernemer immers altijd eenvoudiger zelf een verklaring op te stellen dan een certificaat bij een derde op te vragen.

46.

De verklaring van de ondernemer is dus een subsidiair bewijsmiddel dat kan worden gebruikt voor het geval dat het niet mogelijk is om certificaten van de afnemer te verkrijgen. In dat geval is het aan de ondernemer aan te tonen dat het voor hem niet mogelijk is geweest die certificaten te verkrijgen.

47.

Aangezien artikel 45, lid 2, onder g), van richtlijn 2004/18 de uitsluiting van deelneming toestaat van iedere ondernemer „die zich in ernstige mate schuldig heeft gemaakt aan valse verklaringen bij het verstrekken van de inlichtingen die ingevolge deze afdeling kunnen worden verlangd, of die inlichtingen niet heeft verstrekt”, moet de aanbestedende dienst in staat zijn de juistheid van de inlichtingen of de reden van hun afwezigheid te controleren.

48.

Deze mogelijkheid tot verificatie van de aanbestedende dienst klemt temeer omdat het Hof al heeft geoordeeld dat de aanbestedende diensten op grond van het beginsel van gelijke behandeling en de transparantieverplichting die eruit voortvloeit, waaraan zij krachtens artikel 2 van richtlijn 2004/18 zijn onderworpen, „de door [hen]zelf vastgestelde criteria nauwgezet in acht [dienen] te nemen, zodat [zij] gehouden [zijn] een marktdeelnemer uit te sluiten die een stuk of een gegeven dat volgens de aanbestedingsdocumenten op straffe van uitsluiting moest worden overgelegd, niet heeft medegedeeld” ( 22 ).

49.

Zoals de Commissie echter benadrukt in haar schriftelijke opmerkingen, moet deze aanvullende eis in overeenstemming zijn met het evenredigheidsbeginsel.

50.

Dit betekent enerzijds dat het gebruik van het middel van de verklaring van de ondernemer niet mag worden beperkt tot de absolute onmogelijkheid om een certificaat van de afnemer te verkrijgen (bijvoorbeeld in het geval van faillissement). Een hindernis bij het verkrijgen van dit certificaat, zoals een niet-beargumenteerde weigering van de afnemer of diens verzoek om een financiële tegenprestatie, zou voldoende kunnen zijn. Anderzijds moet het bewijs van deze onmogelijkheid in het concrete geval worden beoordeeld. Zo kan, wanneer de overlegging van een officieel document wordt gevraagd in een faillissementsituatie, een briefwisseling of de afwezigheid van een antwoord (bijvoorbeeld te bewijzen door een of meerdere aanmaningen) volstaan om de onwil van de afnemer aan te tonen.

51.

Kortom, artikel 48, lid 2, onder a), ii), tweede streepje, van richtlijn 2004/18 verzet zich mijns inziens niet tegen de toepassing van door een aanbestedende dienst opgestelde bepalingen op grond waarvan een ondernemer zijn technische bekwaamheid niet kan aantonen door middel van een door hemzelf ondertekende verklaring, tenzij hij bewijst dat het voor hem onmogelijk of zeer moeilijk is om een verklaring van de particuliere afnemer te verkrijgen.

C – Derde prejudiciële vraag

52.

Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 48, lid 2, onder a), ii), tweede streepje, van richtlijn 2004/18 zich verzet tegen de toepassing van door een aanbestedende dienst opgestelde bepalingen op grond waarvan het certificaat van de particuliere afnemer op straffe van uitsluiting van deelneming moet zijn voorzien van een door een notaris, advocaat of andere bevoegde instantie gelegaliseerde handtekening.

53.

De oorzaak van de twijfel bij de verwijzende rechter is gelegen in de formulering van artikel 48, lid 2, onder a), ii), tweede streepje, van richtlijn 2004/18 in de Portugese taalversie. Hierin wordt immers gesproken van een „declaração reconhecida do adquirente” ( 23 ), dat wil zeggen een verklaring die „erkend” of „gelegaliseerd” is. In de andere taalversies ontbreekt een dergelijk bijvoeglijk naamwoord in de tekst van artikel 48, lid 2, onder a), ii), tweede streepje, van genoemde richtlijn.

54.

Volgens vaste rechtspraak van het Hof kan de in een van de taalversies van een Unierechtelijke bepaling gebruikte formulering niet als enige grondslag voor de uitlegging van die bepaling dienen of in zoverre voorrang hebben boven de andere taalversies. Unierechtelijke bepalingen moeten immers uniform worden uitgelegd en toegepast tegen de achtergrond van de tekst in alle talen van de Unie. Wanneer er tussen de verschillende taalversies van een tekst van de Unie verschillen bestaan, moet bij de uitlegging van de betrokken bepaling worden gelet op de algemene opzet en de doelstelling van de regeling waarvan zij een onderdeel vormt. ( 24 )

55.

Dit beginsel van linguïstische gelijkwaardigheid of gelijkheid gaat echter niet zover dat het Hof erdoor wordt weerhouden om de taalversie van een tekst die in strijd is met de door de andere taalversies gedeelde gewone betekenis, te passeren op grond van de contextuele en/of teleologische interpretatie van deze tekst. ( 25 )

56.

In het onderhavige geval kan louter op grond van de gewone betekenis van de in de andere taalversies gebruikte term geen eenduidig antwoord worden gegeven op de prejudiciële vraag. Echter, gezien de context van artikel 48 van richtlijn 2004/18 en de ontwikkeling daarvan, alsmede de teleologische interpretatie van het artikel meen ik dat artikel 48, lid 2, onder a), ii), tweede streepje, van richtlijn 2004/18 niet vereist dat het certificaat van de particuliere afnemer is voorzien van een door een notaris, advocaat of andere bevoegde instantie gelegaliseerde handtekening.

1. Formulering van artikel 48, lid 2, onder a), ii), tweede streepje, van richtlijn 2004/18

57.

Bij vergelijking van de verschillende taalversies van artikel 48, lid 2, onder a), ii), tweede streepje, van richtlijn 2004/18 blijkt dat niet alleen de toevoeging „reconhecida” („erkend” of „gelegaliseerd”) uitsluitend in de Portugese taalversie voorkomt, maar ook dat het de enige versie is waarin dezelfde term wordt gebruikt voor de twee mogelijkheden waarop bewijs kan worden geleverd.

58.

In de andere taalversies wordt de term „verklaring” immers alleen gebruikt voor de tweede mogelijkheid (de verklaring van de ondernemer), terwijl de eerste betrekking heeft op „certificaten” van de afnemer in geval van leveringen of diensten. Zo zien we, met name in de Spaanse, de Duitse, de Engelse en de Franse taalversie, de termen „certificado” en „declaración”, „Bescheinigung” en „Erklärung”, „certification” en „declaration” alsmede „certification” en „déclaration” ( 26 ).

59.

Met het gebruik van een verschillende term voor elk van beide situaties genoemd in artikel 48, lid 2, onder a), ii), tweede streepje, van richtlijn 2004/18 heeft de Uniewetgever mogelijk de bedoeling gehad een onderscheid in de bewijslast tussen beide te maken. Het verschil tussen de termen „certificaat” en „verklaring” zou dan de gedachte van een groter formalisme in het eerste geval weerspiegelen. Deze interpretatie wordt bevestigd door de formulering van de bepaling in de Portugese taalversie waar de term „verklaring” voor beide gevallen wordt gebruikt, maar waaraan alleen in het eerste geval het bijvoeglijk naamwoord „erkend” of „gelegaliseerd” is toegevoegd.

60.

Ik kan echter niet helemaal voorbijgaan aan het feit dat volgens artikel 48, lid 2, onder a), ii), tweede streepje, van richtlijn 2004/18 het bewijs van de diensten waar de ondernemer zich op beroept, kan worden geleverd door middel van een certificaat van de afnemer, zonder dat daarbij wordt verwezen naar enig officieel document of de tussenkomst van een derde. Bij gebreke van een dergelijke kwalificatie is de gewone betekenis van het woord „certificaat” niets anders dan iets schriftelijk bevestigen. ( 27 )

61.

Dientengevolge stel ik vast dat het niet mogelijk is met voldoende zekerheid een interpretatie van de betrokken bepaling te geven uitsluitend op grond van de tekstanalyse ervan.

2. Systematische interpretatie van artikel 48, lid 2, onder a), ii), tweede streepje, van richtlijn 2004/18

62.

Allereerst blijkt uit vaste rechtspraak van het Hof dat artikel 48 van richtlijn 2004/18 voorziet in een gesloten systeem met beperkte beoordelings‑ en controlemethoden voor aanbestedende diensten en dus beperkte mogelijkheden om eisen te stellen. ( 28 )

63.

Voorts heeft het Hof aangegeven dat zelfs in een open systeem (zoals dat van artikel 47, lid 4, van richtlijn 2004/18, betreffende de economische en financiële draagkracht van gegadigden) de vrijheid van de aanbestedende diensten niet onbegrensd is en dat de gekozen factoren „objectief geschikt [moeten] zijn voor het bieden van informatie over die draagkracht [...] [zonder echter] verder [te gaan] dan hetgeen daartoe redelijkerwijs noodzakelijk is”. ( 29 )

64.

Dit geldt nog sterker voor de eisen die in het gesloten systeem van bewijsmiddelen van artikel 48 van richtlijn 2004/18 worden gesteld. Het verplicht stellen van een gelegaliseerde handtekening van de particuliere afnemer ter bevestiging van de levering of de dienst van de ondernemer die gegadigde is voor de opdracht, lijkt me voor het aantonen van de technische bekwaamheid van de betrokken ondernemer verder te gaan dan noodzakelijk en overdreven formalistisch in verhouding tot de eenvoudige verklaring van de ondernemer, het subsidiaire bewijsmiddel dat is toegestaan op grond van artikel 48, lid 2, onder a), ii), tweede streepje, van richtlijn 2004/18.

65.

Als de aanbestedende dienst twijfelt aan de juistheid van een document dat hem is verstrekt, kan hij mijns inziens ook vragen om aanvullende informatie waarmee de authenticiteit van het overgelegde certificaat kan worden aangetoond. In het kader van de contextuele analyse moet niet worden vergeten dat artikel 45, lid 2, onder g), van richtlijn 2004/18 de uitsluiting van deelneming toestaat van de ondernemer die zich „in ernstige mate schuldig heeft gemaakt aan valse verklaringen bij het verstrekken van de [verlangde] inlichtingen”.

66.

Voorts pleit ook de ontwikkeling van de toepasselijke regeling voor een niet-formalistische interpretatie van het certificaatvereiste.

67.

De grondgedachte van artikel 48, lid 2, onder a), ii), tweede streepje, van richtlijn 2004/18 is reeds te vinden in richtlijn 92/50, alleen de formulering is enigszins verschillend. Zo moest de ondernemer de dienst waarop hij zich voor zijn technische bekwaamheid wilde beroepen volgens artikel 32, lid 2, onder b), tweede streepje, van richtlijn 92/50 bewijzen door middel van „certificaten opgesteld door degene te wiens behoeve de diensten zijn verricht”. ( 30 )

68.

Hoewel de term „certificaten” terugkomt in de uitdrukking „certificaten opstellen”, was het des te duidelijker dat er geen sprake was van enige tussenkomst van een officiële derde. Het accent lag duidelijk op een actie van de afnemer, aangezien de certificaten door hem werden opgesteld.

69.

Voorts kan worden geconstateerd dat de Portugese taalversie van richtlijn 92/50 de term „declaração” al gebruikte voor beide mogelijkheden om bewijs te leveren, echter zonder toevoeging van enig bijvoeglijk naamwoord bij de eerste mogelijkheid.

70.

De tekst van artikel 32, lid 2, van richtlijn 92/50 was in eerste instantie ongewijzigd overgenomen in het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten [COM(2000) 275 def.] ( 31 ), dat heeft geleid tot artikel 48, lid 2, van richtlijn 2004/18.

71.

Pas na aanvaarding van de amendementen van het Europees Parlement met betrekking tot enerzijds de deelneming van combinaties van ondernemers en anderzijds de zorg voor het milieu en de gezondheid en veiligheid van werknemers is artikel 48, lid 2, onder a), ii), tweede streepje, van richtlijn 2004/18 in de huidige formulering tot stand gekomen. ( 32 )

72.

De wijziging van de tekst van de litigieuze bepaling kan dus niet als argument worden gebruikt, aangezien de overwegingen die hebben geleid tot deze wijziging er geenszins op duiden dat de wetgever de bedoeling had om de bewijsformaliteiten voor de door de afnemer verstrekte certificaten ten bewijze van de door de ondernemer verleende diensten, verder te verzwaren.

73.

Integendeel, richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18 ( 33 ) gaat zelfs verder in het verminderen van het bewijsformalisme door iedere verwijzing naar een certificaat van de afnemer te schrappen.

74.

Artikel 60, lid 4, van deze richtlijn – dat artikel 48, lid 2, van richtlijn 2004/18 vervangt – bepaalt voortaan eenvoudigweg dat „de technische bekwaamheid van de ondernemer kan worden aangetoond op één of meer van de wijzen bedoeld in bijlage XII, deel II, naargelang de aard, de hoeveelheid of het belang en het gebruik van de werken, leveringen of diensten”.

75.

Volgens die bijlage XII, deel II, onder a), ii), van richtlijn 2014/24 kan het bewijs van de technische bekwaamheid van de ondernemer worden geleverd door „een lijst van de voornaamste leveringen of diensten die gedurende de afgelopen periode van maximaal drie jaar werden verricht, met vermelding van het bedrag en de datum en van de publiek- of privaatrechtelijke instanties waarvoor zij bestemd waren. Indien noodzakelijk om een toereikend mededingingsniveau te waarborgen, kunnen de aanbestedende diensten aangeven dat bewijs van relevante leveringen of diensten die langer dan drie jaar geleden zijn geleverd of verleend toch in aanmerking wordt genomen.” De voorwaarde dat bij bovengenoemde lijst certificaten van de afnemer moeten worden gevoegd, is dus verdwenen.

76.

Ook al is richtlijn 2014/24 niet van toepassing op het hoofdgeding, deze nieuwe richtlijn, die richtlijn 2004/18 vervangt, is niettemin van belang omdat zij uitdrukking geeft aan de huidige opvatting van de Uniewetgever. Zij kan ons dus helpen de eigenlijke betekenis te vinden van een soortgelijke voorafgaande bepaling, voor zover het resultaat niet contra legem is.

77.

In het onderhavige geval is de tekst van de toepasselijke bepaling mijns inziens niet in strijd met de opvatting dat, zoals uit richtlijn 92/50 en richtlijn 2014/24 blijkt, het nooit de bedoeling van de Uniewetgever is geweest de bewijslevering ten aanzien van de technische bekwaamheid van de ondernemer met specifieke formaliteiten te omgeven.

78.

Met andere woorden, bezien in zijn context en vanuit een historisch perspectief, verlangt artikel 48, lid 2, onder a), ii), tweede streepje, van richtlijn 2004/18 niets anders dan de verzekering of de bevestiging van de afnemer dat de dienst waarop de ondernemer zich beroept om de opdracht te verkrijgen, daadwerkelijk is verricht.

3. Teleologische interpretatie van artikel 48, lid 2, onder a), ii), tweede streepje, van richtlijn 2004/18

79.

Tot slot stemt deze interpretatie ook overeen met het doel van richtlijn 2004/18, namelijk het bevorderen van het vrije verkeer van goederen, de vrijheid van vestiging en het vrij verlenen van diensten alsmede, meer in het algemeen, het garanderen van daadwerkelijke mededinging op het gebied van overheidsopdrachten. ( 34 )

80.

Aanvaarding van het certificaat van de afnemer afhankelijk te stellen van de eis dat het door een notaris, advocaat of andere bevoegde instantie is gelegaliseerd, lijkt mij in strijd met deze doelstelling.

81.

Een dergelijke voorwaarde kan er namelijk toe leiden dat bepaalde potentiële gegadigden ontmoedigd raken wanneer zij zich geconfronteerd zien met de praktische problemen die deze aanvullende voorwaarde met zich brengt (bijvoorbeeld vanwege de in de aankondiging van de opdracht gestelde termijnen), waardoor zij ervan af zullen zien om een inschrijving in te dienen.

4. Beantwoording van de derde prejudiciële vraag

82.

Ik kom tot de slotsom dat de contextuele en de teleologische interpretatie van artikel 48, lid 2, onder a), ii), tweede streepje, van richtlijn 2004/18 de gewone betekenis van de daarin genoemde term „certificaten” bevestigen en dat er geen reden is om specifieke consequenties te verbinden aan de toevoeging van het woord „reconhecida” in de Portugese taalversie.

83.

De context van artikel 48, lid 2, onder a), ii), tweede streepje, van richtlijn 2004/18 en de ontwikkeling ervan, alsmede de teleologische interpretatie ervan leiden ertoe dat deze bepaling aldus moet worden uitgelegd dat het woord „certificaten” of de uitdrukking „gelegaliseerde verklaring” in de Portugese taalversie geen bijzondere formaliteiten vereist.

84.

Derhalve ben ik van mening dat artikel 48, lid 2, onder a), ii), tweede streepje, van richtlijn 2004/18 zich verzet tegen de toepassing van door een aanbestedende dienst opgestelde bepalingen op grond waarvan het certificaat van de particuliere afnemer op straffe van uitsluiting van deelneming moet zijn voorzien van een door een notaris, advocaat of andere bevoegde instantie gelegaliseerde handtekening.

VI – Conclusie

85.

Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen van de Tribunal Central Administrativo Sul te beantwoorden als volgt:

„1)

Artikel 48, lid 2, onder a), ii), tweede streepje, van richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten, moet aldus worden uitgelegd dat, bij gebreke van omzetting ervan in nationaal recht, particulieren er rechten aan kunnen ontlenen die zij tegenover de aanbestedende diensten kunnen inroepen in het kader van geschillen die bij de nationale rechter aanhangig zijn, op voorwaarde dat de betrokken aanbestedende dienst voldoet aan het begrip staat in de zin van de rechtspraak van het Hof.

2)

Artikel 48, lid 2, onder a), ii), tweede streepje, van richtlijn 2004/18 verzet zich niet tegen de toepassing van door een aanbestedende dienst opgestelde bepalingen op grond waarvan een ondernemer zijn technische bekwaamheid niet kan aantonen door middel van een door hem ondertekende verklaring, tenzij hij bewijst dat het voor hem onmogelijk of zeer moeilijk is om een verklaring van de particuliere afnemer te verkrijgen.

3)

Artikel 48, lid 2, onder a), ii), tweede streepje, van richtlijn 2004/18 verzet zich tegen de toepassing van door een aanbestedende dienst opgestelde bepalingen op grond waarvan de certificaten van de particuliere afnemer op straffe van uitsluiting van deelneming moeten zijn voorzien van een door een notaris, advocaat of andere bevoegde instantie gelegaliseerde handtekening.”


( 1 ) Oorspronkelijke taal: Frans.

( 2 ) PB L 134, blz. 114.

( 3 ) Zie in die zin onder meer arrest Portgás (C‑425/12, EU:C:2013:829, punt 18en aldaar aangehaalde rechtspraak).

( 4 ) Zie in die zin arresten Almos Agrárkülkereskedelmi (C‑337/13, EU:C:2014:328, punt 32) en Larentia + Minerva en Marenave Schiffahrt (C‑108/14 en C‑109/14, EU:C:2015:496, punt 49).

( 5 ) PB L 185, blz. 5.

( 6 ) Arrest Beentjes (31/87, EU:C:1988:422, punt 43).

( 7 ) PB L 209, blz. 1.

( 8 ) Arrest Tögel (C‑76/97, EU:C:1998:432, punt 47).

( 9 ) Zie in die zin arresten Marshall (152/84, EU:C:1986:84, punt 48), Faccini Dori (C‑91/92, EU:C:1994:292, punt 20) en Portgás (C‑425/12, EU:C:2013:829, punt 22).

( 10 ) Zie in die zin arrest Portgás (C‑425/12, EU:C:2013:829, punt 23).

( 11 ) Arrest Portgás (C‑425/12, EU:C:2013:829, punt 24en aldaar aangehaalde rechtspraak).

( 12 ) Overeenkomstig artikel 1, lid 9, van richtlijn 2004/18.

( 13 ) Zie in die zin arrest Portgás (C‑425/12, EU:C:2013:829, punt 31).

( 14 ) Zie in die zin arrest Dominguez (C‑282/10, EU:C:2012:33, punt 24en aldaar aangehaalde rechtspraak). In de zaak die heeft geleid tot het arrest Fenoll (C‑316/13, EU:C:2015:200) heeft het Hof expliciet de rangorde van de mogelijke oplossingen in een geschil tussen particulieren aangegeven: „indien het nationale recht niet in overeenstemming met [de betrokken] richtlijn kan worden uitgelegd – hetgeen door de verwijzende rechterlijke instantie dient te worden nagegaan – [kunnen] partijen in een geding tussen particulieren [...] zich niet beroepen op [het ter zake doende] artikel van die richtlijn teneinde de volle werking van het [daarin toegekende] recht te verzekeren en elke tegenstrijdige nationaalrechtelijke bepaling buiten toepassing te laten. Anderzijds zou in een dergelijke situatie de partij die benadeeld is doordat het nationale recht niet met het recht van de Unie strookt zich wel kunnen beroepen op de rechtspraak [met betrekking tot de niet-contractuele aansprakelijkheid van lidstaten voor schending van het Unierecht] die voortvloeit uit het arrest Francovich e.a. (C‑6/90 en C‑9/90, EU:C:1991:428), om in voorkomend geval vergoeding van de geleden schade te verkrijgen (zie arrest Dominguez, C‑282/10, EU:C:2012:33, punt 43)” (punt 48). Met andere woorden, als de nationale rechter er in een geschil tussen particulieren niet in slaagt om het nationale recht uit te leggen conform de van toepassing zijnde richtlijn, kan hij deze richtlijn niet toepassen, maar mag hij evenmin de strijdige nationale regeling buiten toepassing laten. In dat geval is de enige mogelijkheid die de benadeelde particulier resteert, de lidstaat aansprakelijk te stellen voor schending van het Unierecht.

( 15 ) Cursivering van mij.

( 16 ) Zie met name arresten Yaesu Europe (C‑433/08, EU:C:2009:750, punt 24), Brain Products (C‑219/11, EU:C:2012:742, punt 13), Koushkaki (C‑84/12, EU:C:2013:862, punt 34) en Lanigan (C‑237/15 PPU, EU:C:2015:474, punt 35).

( 17 ) Cursivering van mij.

( 18 ) Conclusie van advocaat-generaal Léger in de zaak Schulte (C‑350/03, EU:C:2004:568, punt 88). Zie ook, volgens een a-contrario-lezing, arrest Tecom Mican en Arias Domínguez (C‑223/14, EU:C:2015:744, punt 35).

( 19 ) In het Frans „en l’absence de” (volgens het woordenboek Le Petit Robert, 2014).

( 20 ) In het Frans „à la place de” en „faute de quelque chose” (volgens het woordenboek Larousse.fr).

( 21 ) Zie met name de Spaanse taalversie waarin artikel 48, lid 2, onder a), ii), van richtlijn 2004/18 aldus is geformuleerd: „cuando el destinatario sea un comprador privado, mediante un certificado del comprador o, a falta de este certificado [bij ontstentenis van dit certificaat], simplemente mediante una declaración del operador económico” (cursivering van mij). De Italiaanse taalversie spreekt eveneens van „in mancaza di tale attestazione”. In de Duitse taalversie ten slotte doelt de Uniewetgever op de situatie „falls eine derartige Bescheinigung nicht erhältlich ist”. De Griekse taalversie is nog duidelijker door te verwijzen naar de „onmogelijkheid” van een certificaat van de afnemer: „εάν ο αποδέκτης είναι ιδιωτικός φορέας, με βεβαίωση του αγοραστή ή, εάν τούτο δεν είναι δυνατόν [indien dit niet mogelijk is], με απλή δήλωση του οικονομικού φορέα” (cursivering van mij).

( 22 ) Arrest Cartiera dell’Adda (C‑42/13, EU:C:2014:2345, punt 42). Zie ook punt 43 van dit arrest voor de verwijzing naar de beginselen van gelijkheid en transparantie en artikel 2 van richtlijn 2004/18.

( 23 ) Cursivering van mij.

( 24 ) Zie in die zin arrest Léger (C‑528/13, EU:C:2015:288, punt 35en aldaar aangehaalde rechtspraak).

( 25 ) Zie in die zin Lenaerts, K., en Guttiérrez-Fons, J.A., „To say what the law of the EU is: Methods of interpretation and the European Court of Justice”, Columbia Journal of European Law, 2014, 20th Anniversary Issue, blz. 3‑61, met name blz. 14 en de aangehaalde auteurs in voetnoot 78.

( 26 ) Opgemerkt zij dat in de Slowaakse taalversie de termen „potvrdením”, dat eerder met „bevestiging” wordt vertaald dan met „certificaat”, en „vyhlásením” worden gebruikt.

( 27 ) Volgens het Franse woordenboek Le Petit Robert (2014) is „certification” in de eerste plaats een juridische term die „schriftelijke bevestiging” betekent. In het Spaans verwijst volgens het online woordenboek van de Real Academia Española het woord „certificado” naar „certificación”, dat kan worden omschreven als een document waarin de juistheid van een feit wordt bevestigd.

( 28 ) Zie in die zin arrest Édukövízig en Hochtief Construction (C‑218/11, EU:C:2012:643, punt 28).

( 29 ) Arrest Édukövízig en Hochtief Construction (C‑218/11, EU:C:2012:643, punt 29).

( 30 ) Cursivering van mij.

( 31 ) PB 2001, C 29 E, blz. 11. Zie artikel 49, lid 3, van het richtlijnvoorstel.

( 32 ) Zie het gewijzigde voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen, diensten en werken [COM(2002) 236 definitief, PB 2002, C 203 E, blz. 210, in het bijzonder blz. 223 en 224].

( 33 ) PB L 94, blz. 65.

( 34 ) Zie overweging 2 van richtlijn 2004/18.

Top