Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62014TN0285

    Zaak T-285/14: Beroep ingesteld op 2 mei 2014 — Wirtschaftsvereinigung Stahl e.a./Commissie

    PB C 223 van 14.7.2014, p. 36–37 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    14.7.2014   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 223/36


    Beroep ingesteld op 2 mei 2014 — Wirtschaftsvereinigung Stahl e.a./Commissie

    (Zaak T-285/14)

    2014/C 223/40

    Procestaal: Duits

    Partijen

    Verzoekende partijen: Wirtschaftsvereinigung Stahl (Düsseldorf, Duitsland), Benteler Steel/Tube GmbH (Paderborn), BGH Edelstahl Freital GmbH (Freital), BGH Edelstahl Siegen GmbH (Siegen), BGH Edelstahl Lippendorf GmbH (Lippendorf), Buderus Edelstahl Schmiedetechnik GmbH (Wetzlar), ESF Elbe-Stahlwerke Feralpi GmbH (Riesa), Friedr. Lohmann GmbH Werk für Spezial- & Edelstähle (Witten), Outokumpu Nirosta GmbH (Krefeld), Peiner Träger GmbH (Peine), ThyssenKrupp Steel Europe AG (Duisburg), ThyssenKrupp Rasselstein GmbH (Andernach), ThyssenKrupp Electrical Steel GmbH (Gelsenkirchen), Pruna Betreiber GmbH (Grünwald), ThyssenKrupp Gerlach GmbH (Homburg), ThyssenKrupp Federn und Stabilisatoren GmbH (Hagen), Salzgitter Mannesmann Rohr Sachsen GmbH (Zeithain), HSP Hoesch Spundwand und Profil GmbH (Dortmund), Salzgitter Mannesmann Grobblech GmbH (Mülheim an der Ruhr), Mülheim Pipecoatings GmbH (Mülheim an der Ruhr), Salzgitter Mannesmann Stainless Tubes Deutschland GmbH (Remscheid), Salzgitter Hydroforming GmbH & Co. KG (Crimmitschau), Salzgitter Mannesmann Line Pipe GmbH (Siegen), Ilsenburger Grobblech GmbH (Ilsenburg) (vertegenwoordigers: A. Reuter, C. Arhold, N. Wimmer, F. A. Wesche, K. Kindereit, R. Busch, A. Hohler en T. Woltering, advocaten)

    Verwerende partij: Europese Commissie

    Conclusies

    De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:

    het besluit van verweerster van 18 december 2013 tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure in staatssteunzaak SA.3395 (2013/C) (ex 2013/NN) — Steun voor hernieuwbare elektriciteit en verlaagde EEG-heffing voor energie-intensieve ondernemingen, PB C 37/73 van 7 februari 2014, nietig te verklaren;

    de onderhavige zaak en de zaak betreffende het verzoek van Duitsland om nietigverklaring van het bestreden besluit bij het Gerecht (verzoekschrift ingediend op 21 maart 2014) te voegen;

    subsidiair: het procesdossier in de zaak betreffende genoemd verzoek van Duitsland bij de onderhavige zaak te betrekken;

    verweerster te verwijzen in de kosten.

    Middelen en voornaamste argumenten

    Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoekende partijen negen middelen aan.

    1.

    Eerste middel: Geen voordeel

    Verzoeksters betogen dat de bij het Gesetz für den Vorrang erneuerbarer Energien (wet inzake prioriteit voor hernieuwbare energie; hierna: „EEG”) voorziene bijzondere vereffeningsregeling geen voordeel betekent voor grootverbruikers van stroom in de staalindustrie in het algemeen of voor verzoeksters 2 tot en met 24 in het bijzonder.

    2.

    Tweede middel: Geen selectief voordeel

    Verzoeksters voeren daarnaast aan dat de bijzondere vereffeningsregeling voor verzoeksters hoegenaamd geen selectief voordeel in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU oplevert.

    3.

    Derde middel: Geen aanwending van staatsmiddelen

    Verzoeksters stellen voorts dat de bijzondere vereffeningsregeling geen steun vormt die is „bekostigd door de staat of met staatsmiddelen” in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

    4.

    Vierde middel: Geen vervalsing van de mededinging

    Verzoeksters betogen dat de bijzondere vereffeningsregeling de mededinging binnen de Europese Unie niet vervalst.

    5.

    Vijfde middel: Geen negatieve beïnvloeding van de handel tussen de lidstaten

    Verzoeksters voeren daarnaast aan dat de bijzondere vereffeningsregeling evenmin de handel tussen de lidstaten negatief beïnvloedt.

    6.

    Zesde middel: De intrekking of aanzienlijk inperking van de bijzondere vereffeningsregeling schendt verzoeksters’ grondrechten

    Verzoeksters betogen dat de kwalificatie van de bijzondere vereffeningsregeling als staatssteun of een aanzienlijke inperking van de bijzondere vereffeningsregeling niet alleen een overschrijding zou betekenen van de door het Hof van Justitie van de Europese Unie getrokken grenzen van artikel 107 VWEU, maar ook een schending van het fundamentele vereiste dat de materiële lasten billijk worden verdeeld. De intrekking of aanzienlijke inperking van de bijzondere vereffeningsregeling zou dan ook in strijd komen met verzoeksters’ grondrechten, daaronder meer bepaald de rechten die zij ontlenen aan het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

    7.

    Zevende middel: De bijzondere vereffeningsregeling is gedekt door de beschikking van de Commissie van 22 mei 2002

    Verzoeksters stellen voorts dat de Commissie met haar beschikking van 22 mei 2002 uitdrukkelijk heeft vastgesteld dat de EEG en haar „vereffeningsregelingen” niet aan alle voorwaarden voor staatsteun voldeden (1). Deze beschikking dekt ook de bijzondere vereffeningsregeling.

    8.

    Achtste middel: Kennelijke beoordelingsfout en ontoereikend vooronderzoek

    Daarenboven voeren verzoeksters aan dat het onderzoek van de Commissie ontoereikend is geweest, zodat zij niet heeft onderkend dat de uitzonderingsregelingen voor de energie-intensieve ondernemingen naar doel, aard c.q. opzet van de EEG gerechtvaardigd zijn en dus geen selectief voordeel vormen.

    9.

    Negende middel: Schending van het recht om te worden gehoord

    Verzoeksters verwijten de Commissie dat zij hen in elk geval had moeten horen alvorens een besluit met dergelijke belastende rechtsgevolgen vast te stellen.


    (1)  Brief van de Commissie van 22 mei 2002, C (2002) 1887 def./steunmaatregel NN 27/2000 — Duitsland.


    Top