This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62014CN0274
Case C-274/14: Request for a preliminary ruling from the Tribunal Económico Administrativo Central de Madrid (Spain) lodged on 5 June 2014 — Banco de Santander, S.A.
Zaak C-274/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Económico Administrativo Central de Madrid (Spanje) op 5 juni 2014 — Banco de Santander S.A.
Zaak C-274/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Económico Administrativo Central de Madrid (Spanje) op 5 juni 2014 — Banco de Santander S.A.
PB C 303 van 8.9.2014, p. 15–16
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
8.9.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 303/15 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Económico Administrativo Central de Madrid (Spanje) op 5 juni 2014 — Banco de Santander S.A.
(Zaak C-274/14)
2014/C 303/19
Procestaal: Spaans
Verwijzende rechter
Tribunal Económico Administrativo Central de Madrid
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Banco de Santander S.A.
Prejudiciële vragen
1) |
Dient artikel 1, lid 2, van beschikking 2011/5/EG (1) van de Commissie van 28 oktober 2009 inzake de belastingafschrijving van de financiële goodwill voor de verwerving van deelnemingen in buitenlandse ondernemingen C 45/07, aldus te worden uitgelegd dat het in dat lid erkende gewettigd vertrouwen in de daarin aangegeven omvang mede van toepassing is op de aftrekbaarheid van de belastingafschrijving van de financiële goodwill volgens artikel 12, lid 5, TRLIS, wanneer het de indirecte verwerving van deelnemingen in buitenlandse ondernemingen door middel van de directe verwerving van een buitenlandse holding betreft? |
2) |
Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, moet beschikking C(2013) 4399 def van 17 juli 2013 in staatssteunprocedure SA.35550 (13/C) (ex 13/NN, ex 12/CP) — Belastingafschrijving van de financiële goodwill voor de verwerving van deelnemingen in buitenlandse ondernemingen, waarbij is besloten tot inleiding van de procedure van artikel 108, lid 2, VWEU, dan wegens schending van artikel 108 VWEU zelf en van verordening (EG) nr. 659/1999 (2) van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (thans artikel 108 VWEU) als ongeldig worden beschouwd?” |
(2) PB L 83, blz. 1.