EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62014CJ0574

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 15 september 2016.
PGE Górnictwo i Energetyka Konwencjonalna SA tegen Prezes Urzędu Regulacji Energetyki.
Verzoek van de Sąd Najwyższy om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Staatssteun – Langlopende overeenkomsten voor de aankoop van elektriciteit – Compensaties betaald in geval van vrijwillige beëindiging – Beschikking van de Commissie houdende vaststelling dat staatssteun verenigbaar is met de interne markt – Controle van de wettigheid van een steunmaatregel door de nationale rechter – Jaarlijkse aanpassing voor gestrande kosten – Tijdstip waarop het feit dat een energieproducent tot een concern behoort, in aanmerking wordt genomen.
Zaak C-574/14.

Court reports – general

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2016:686

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)

15 september 2016 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing — Staatssteun — Langlopende overeenkomsten voor de aankoop van elektriciteit — In geval van vrijwillige beëindiging betaalde compensaties — Beschikking van de Commissie waarin zij vaststelt dat staatssteun verenigbaar is met de interne markt — Controle van de wettigheid van een steunmaatregel door de nationale rechter — Jaarlijkse aanpassing voor gestrande kosten — Tijdstip waarop het feit dat een energieproducent tot een concern behoort in aanmerking wordt genomen”

In zaak C‑574/14,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Sąd Najwyższy (hooggerechtshof, Polen) bij beslissing van 8 oktober 2014, ingekomen bij het Hof op 11 december 2014, in de procedure

PGE Górnictwo i Energetyka Konwencjonalna S.A.

tegen

Prezes Urzędu Regulacji Energetyki,

wijst HET HOF (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: J. L. da Cruz Vilaça, kamerpresident, A. Tizzano (rapporteur), vicepresident van het Hof, F. Biltgen, A. Borg Barthet en E. Levits, rechters,

advocaat-generaal: M. Campos Sánchez-Bordona,

griffier: M. Aleksejev, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 27 januari 2016,

gelet op de opmerkingen van:

PGE Górnictwo i Energetyka Konwencjonalna S.A., vertegenwoordigd door A. Jodkowski, adwokat,

de Prezes Urzędu Regulacji Energetyki, vertegenwoordigd door Z. Muras en A. Walkiewicz als gemachtigden,

de Poolse regering, vertegenwoordigd door B. Majczyna, M. Rzotkiewicz en E. Gromnicka als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door K. Herrmann, P. Němečková en R. Sauer als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 14 april 2016,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 107 VWEU en artikel 4, lid 3, VEU juncto de bepalingen van beschikking 2009/287/EG van de Commissie van 25 september 2007 betreffende de door Polen toegekende staatssteun in het kader van de [langlopende] Koopovereenkomsten Energie en betreffende de staatssteun die Polen voornemens is toe te kennen als compensatie voor de vrijwillige beëindiging van de [langlopende] Koopovereenkomsten Energie (PB 2009, L 83, blz. 1).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen PGE Górnictwo i Energetyka Konwencjonalna S.A. (hierna: „PGE”) en de Prezes Urzędu Regulacji Energetyki [directeur van de Urząd Regulacji Energetyki (toezichthouder op de elektriciteitmarkt, Polen; hierna: „directeur van de URE”)] over de vaststelling van het bedrag van de jaarlijkse aanpassing van de compensatie, voor het jaar 2009, waarvoor PGE in aanmerking komt uit hoofde van de zogenoemde „gestrande” kosten.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

Mededeling van de Commissie betreffende de onderzoekmethode van staatssteun die verband houdt met gestrande kosten

3

Richtlijn 96/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 december 1996 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit (PB 1997, L 27, blz. 20), is vastgesteld tegen de achtergrond van de waarborging van een elektriciteitsmarkt met mededinging. De omzetting van deze richtlijn is in sommige lidstaten vergezeld gegaan van overheidssteun voor nationale ondernemingen die actief zijn in de elektriciteitssector.

4

Binnen deze context heeft de Europese Commissie op 26 juli 2001 een mededeling aangenomen betreffende de onderzoekmethode van staatssteun die verband houdt met gestrande kosten (hierna: „methode voor gestrande kosten”).

5

Overeenkomstig punt 2, zesde alinea, van de methode voor gestrande kosten, heeft deze ten doel aan te geven op welke wijze de Commissie voornemens is de regels van het VWEU inzake staatssteun toe te passen met betrekking tot staatssteunmaatregelen ter compensatie van de kosten van verplichtingen of garanties die wegens de bij richtlijn 96/92 ingevoerde openstelling van de elektriciteitssector voor mededinging eventueel niet meer kunnen worden nagekomen.

6

Punt 3 van die methode preciseert dat het begrip „gestrande kosten” betrekking heeft op verplichtingen of garanties inzake werking die in de praktijk verschillende vormen kunnen hebben, en met name de vorm van koopovereenkomsten op lange termijn, investeringen die zijn gedaan met een impliciete of expliciete afzetgarantie alsmede investeringen die buiten het gebied van de normale activiteit liggen. Inzonderheid moeten deze verplichtingen of garanties, om door de Commissie als gestrande kosten te kunnen worden erkend, volgens punt 3.3 van deze methode:

„[...] eventueel niet kunnen worden nagekomen wegens de bepalingen van richtlijn 96/92[/EG]. Om gestrande kosten te vormen, moeten verplichtingen of garanties derhalve oneconomisch worden vanwege de effecten van [de richtlijn] en het concurrentievermogen van de onderneming in kwestie in belangrijke mate ongunstig beïnvloeden. Hiertoe moet de onderneming in kwestie met name boekingen verrichten (bijvoorbeeld voorzieningen) om het te verwachten effect van deze garanties of verplichtingen weer te geven.

Zeker wanneer de betrokken verplichtingen of garanties tot gevolg hebben dat zonder steun of overgangsmaatregelen de levensvatbaarheid van de betrokken ondernemingen in gevaar zou kunnen komen, worden deze verplichtingen of garanties geacht aan de voorwaarden van de voorgaande alinea te voldoen.

Het effect van deze verplichtingen of garanties op het concurrentievermogen of de levensvatbaarheid van de betrokken ondernemingen zal worden beoordeeld op de schaal van de geconsolideerde ondernemingen. Om verplichtingen of garanties tot gestrande kosten te kunnen maken, moet een oorzakelijk verband kunnen worden vastgesteld tussen de inwerkingtreding van richtlijn 96/92/EG en de problemen die de betrokken ondernemingen hebben om deze verplichtingen of garanties na te komen of te doen nakomen. Om dit oorzakelijke verband vast te stellen, zal de Commissie met name de dalingen van de elektriciteitsprijzen of de verloren marktaandelen van de betrokken ondernemingen in aanmerking nemen. Verplichtingen of garanties die ook onafhankelijk van de inwerkingtreding van de richtlijn niet hadden kunnen worden nagekomen, vormen geen gestrande kosten.”

7

De onder punt 4, vijfde alinea, van de methode voor gestrande kosten opgenomen punten 4.2, 4.3 en 4.5 luiden:

„4.2

De regeling voor de uitkering van de steun moet het mogelijk maken de toekomstige daadwerkelijke ontwikkeling van de mededinging in aanmerking te nemen. Deze ontwikkeling kan met name worden gemeten aan de hand van kwantificeerbare factoren (prijzen, marktaandelen, door de lidstaat vermelde andere pertinente factoren). Aangezien de ontwikkeling van de concurrentievoorwaarden rechtstreeks van invloed is op het bedrag van de in aanmerking komende gestrande kosten, zal het bedrag van de uitgekeerde steun noodzakelijk afhankelijk zijn van de ontwikkeling van een echte mededinging, en bij de berekening van de in de loop van de tijd uitgekeerde steun zal derhalve rekening moeten worden gehouden met de ontwikkeling van de relevante factoren voor de meting van de bereikte mate van mededinging.

4.3

De lidstaat moet zich ertoe verbinden de Commissie jaarlijks verslag uit te brengen over met name de ontwikkeling van de mededingingsituatie op zijn elektriciteitsmarkt, met vermelding van met name de waargenomen variaties van de relevante kwantificeerbare factoren. Dit jaarverslag zal een gedetailleerde berekening bevatten van de gestrande kosten die voor het desbetreffende jaar in aanmerking zijn genomen, en zal tevens de uitgekeerde steunbedragen nauwkeurig vermelden.

[...]

4.5

Het maximumbedrag van de steun die aan een onderneming kan worden uitgekeerd om de gestrande kosten te compenseren, moet tevoren worden vermeld. Bij de vaststelling van dit bedrag moet de mogelijke productiviteitswinst van de onderneming in aanmerking worden genomen.

Ook moeten de precieze wijze van berekening en financiering van de steun ter compensatie van de gestrande kosten, alsmede de maximumperiode gedurende welke deze steun kan worden uitgekeerd, tevoren duidelijk worden aangegeven. Bij de aanmelding van deze steun zal met name nauwkeurig moeten worden vermeld op welke wijze bij de berekening van de gestrande kosten de ontwikkeling van de verschillende in punt 4.2 vermelde factoren in aanmerking zal worden genomen.”

Beschikking 2009/287

8

Artikel 1 van beschikking 2009/287, dat betrekking heeft op langlopende overeenkomsten voor de aankoop van elektriciteit die zijn gesloten tussen de openbare beheerder van het Poolse elektriciteitsnet, Polskie Sieci Elektroenergetyczne S.A. (hierna: „PSE”), en een aantal ondernemingen die actief zijn in de betreffende sector, luidt als volgt:

„1.   De [langlopende] Koopovereenkomsten Energie [PPA's] tussen [PSE] en de ondernemingen genoemd in bijlage 1 bij de [Ustawa o zasadach pokrywania kosztów powstałych u wytwórców w związku z przedterminowym rozwiązaniem umów długoterminowych sprzedaży mocy i energii elektrycznej (Poolse wet inzake de regels die van toepassing zijn op het vergoeden van de kosten die ondernemingen hebben gemaakt in verband met de vroegtijdige beëindiging van de [langlopende] Koopovereenkomsten Energie) van 29 juni 2007 (Dz. U. van 2007, nr. 130, post 905; hierna: ‚wet KDT’),] dienen als staatssteun voor elektriciteitsproducenten te worden aangemerkt in de zin van artikel [107, lid 1, VWEU].

2.   De staatssteun als bedoeld in artikel 1, lid 1, is onrechtmatig toegekend en derhalve met de [interne] markt onverenigbaar.”

9

Artikel 4 van die beschikking bepaalt:

„1.   De compensatie zoals voorzien in de wet [KDT] dient in de zin van artikel [107, lid 1, VWEU] als staatssteun aangemerkt te worden ten gunste van de elektriciteitsproducenten die opgenomen zijn in bijlage 2 bij die wet.

2.   De in artikel 4, lid 1, genoemde staatssteun is in overeenstemming met de methode voor gestrande kosten met de [interne] markt verenigbaar.

3.   Het maximale compensatiebedrag zoals voorzien in de wet [KDT] is het bedrag dat resteert na aftrek van de opbrengsten die in het verleden op grond van de PPA’s door de activa zijn gegenereerd en die beschikbaar zijn om investeringskosten te dekken.”

Pools recht

10

De modernisering van de Poolse electriciteitsinfrastructuur in de jaren 90 vergde aanzienlijke investeringen. Aangezien de financiële situatie van de nationale producenten ontoereikend was om dergelijke investeringen te doen, hebben deze producenten met PSE langlopende overeenkomsten voor de aankoop van elektriciteit (hierna: „OAE”) gesloten.

11

Krachtens die overeenkomsten hebben de betrokken elektriciteitsproducenten zich ertoe verbonden nieuwe productiecapaciteit te creëren, hun installaties te moderniseren en aan PSE een vaste, minimale hoeveelheid elektriciteit te leveren. PSE heeft zich op haar beurt ertoe verbonden de overeengekomen minimale hoeveelheid elektriciteit af te nemen, tegen een prijs die was gebaseerd op doorberekening van de kosten aan de klant.

12

Na de inwerkingtreding van richtlijn 96/92 voorzag de wet KDT in de mogelijkheid voor de in bijlage 1 ervan genoemde producenten om de met PSE gesloten OAE te beëindigen.

13

De wet KDT heeft met name voor de producenten die die overeenkomsten uit eigen beweging hebben beëindigd, een recht ingevoerd op compensatie van de gestrande kosten, in overeenstemming met de daarin vastgestelde voorwaarden. Deze elektriciteitsproducenten, die partij waren bij de OAE, kunnen aldus elk jaar, in beginsel voor een duur die overeenkomt met die van de vroegtijdig beëindigde OAE, aanspraak maken op een dergelijke compensatie.

14

Overeenkomstig de wet KDT dient de compensatie de gestrande kosten te dekken. Het in die wet neergelegde compensatiesysteem voorziet inzonderheid in de betaling aan de producent van een voorschot voor gestrande kosten ter hoogte van het voorgestelde bedrag, welk bedrag niet hoger mag zijn dan hetgeen is vastgesteld in die wet, en bepaalt voorts dat jaarlijks een afrekening moet worden opgesteld van het door de directeur van de URE betaalde bedrag, met name op basis van het werkelijke financiële resultaat.

15

Daartoe stelt de directeur van de URE het bedrag van de voor een bepaald jaar verschuldigde compensatie vast. Als gevolg hiervan moet de producent ofwel een deel van het voorschot aan het systeem terugbetalen, ofwel krijgt hij aanvullende middelen toegekend. Vervolgens wordt, na afloop van het aanpassingstijdvak, een definitieve afrekening opgesteld van de aan de producent betaalde en verschuldigde bedragen, in de vorm van een definitieve aanpassing.

16

Artikel 2, punt 12, van de wet KDT, definieert de „gestrande kosten” als kosten van de producent die niet zijn gedekt door inkomsten uit de verkoop van geproduceerde elektrische energie, reservecapaciteit en systeemdiensten op de aan mededinging onderworpen markt, na vroegtijdige beëindiging van een OAE, waarbij het gaat om uitgaven die deze producent heeft gedaan tot 1 mei 2004 voor activa die verband houden met de productie van elektrische energie.

17

Artikel 32, lid 1, van de wet KDT, dat het mechanisme regelt voor de berekening van de aanpassing van de gestrande kosten voor de producenten die deel uitmaken van een concern, bepaalt:

„Indien de producent die een beëindigingsovereenkomst heeft gesloten tot een concern behoort, wordt bij de berekening van de gestrande kosten rekening gehouden met de met de letters ‚N’, ‚SD’, ‚R’ en ‚P’ aangegeven waarden, waarnaar wordt verwezen in artikel 27, lid 1, met betrekking tot elke producent en onderneming die tot het concern behoort en een economische activiteit op het gebied van de productie van elektrische energie op Pools grondgebied uitoefent in de in bijlage 7 bij deze wet genoemde productie-eenheden.”

18

Bijlage 1 bij de wet KDT bevat een lijst van producenten die partij zijn bij OAE en somt de productie-eenheden op waarop deze overeenkomsten betrekking hebben.

19

Bijlage 7 bij die wet bevat een lijst met productie-eenheden die in aanmerking worden genomen bij de berekening van de gestrande kosten van de producenten. Met die lijst wordt rekening gehouden bij de aanpassingen van de gestrande kosten.

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

20

Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat PGE, die ten tijde van de aan het hoofdgeding ten grondslag liggende feiten haar activiteiten uitoefende onder de naam Zespół Elektrowni Dolna Odra S.A., en Elektrownia Bełchatów S.A. (hierna: „ELB”), gedurende de periode waarin PGE de verbintenissen aanging waarvan de terugbetaling voor haar resulteerde in het ontstaan van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde gestrande kosten, niet tot hetzelfde concern behoorden. Zespół Elektrowni Dolna Odra S.A. werd in bijlage 1 bij de wet KDT vermeld als producent en partij bij een OAE met PSE. Van ELB waren de productie-eenheden opgenomen in bijlage 7 bij deze wet, waarin deze onderneming werd genoemd als behorend tot de houdstermaatschappij BOT, en dus tot een ander concern dan dat waartoe PGE behoorde. Niettemin maakten PGE en ELB zowel op het tijdstip van vaststelling van de wet KDT, als op het tijdstip van vaststelling van beschikking 2009/287, deel uit van hetzelfde concern.

21

ELB was geen partij bij een OAE met PSE en had om die reden niet de status van „producent” in de zin van de wet KDT. Zij had echter wel de status van „eenheid”, in de zin van artikel 32 van deze wet, waarvan het financiële resultaat in aanmerking wordt genomen bij de aanpassing van de gestrande kosten van een producent die onder voornoemde wet valt.

22

Bij besluit van 30 juli 2010 heeft de directeur van de URE het bedrag van de jaarlijkse aanpassing van de gestrande kosten voor PGE vastgesteld op 24077793 PLN (ongeveer 4988900 EUR) voor het jaar 2009. Krachtens artikel 32 van de wet KDT is hij overgegaan tot aanpassing van de gestrande kosten van PGE, die overeenkomstig de definitie in artikel 2, lid 1, van deze wet deel uitmaakte van een concern. Volgens de vaststellingen van de directeur van de URE, behoorde ELB in de loop van het jaar 2009 tot hetzelfde concern als PGE en nam zij deel aan de staatssteunregeling, zonder dat zij echter middelen ontving om de gestrande kosten te dekken.

23

PGE heeft beroep ingesteld bij de Sąd Okręgowy w Warszawie (regionale rechtbank te Warschau, Polen), strekkende tot herziening van dat besluit van de directeur van de URE. Zij heeft met name verzocht de jaarlijkse aanpassing van de gestrande kosten vast te stellen op het bedrag van 116985205 PLN (ongeveer 26435046 EUR), of dat besluit in zijn geheel nietig te verklaren. In haar beroep heeft PGE aangevoerd dat artikel 32, lid 1, van de wet KDT uitsluitend van toepassing was op eenheden die in bijlage 7 bij deze wet waren aangewezen als behorend tot een concern. Volgens PGE mocht de directeur van de URE, aangezien ELB volgens die bijlage geen deel uitmaakte van het concern waartoe PGE behoorde, de gestrande kosten voor PGE niet aanpassen met inaanmerkingneming van het financiële resultaat van ELB.

24

Bij beslissing van 4 juni 2012, heeft de Sąd Okręgowy w Warszawie (regionale rechtbank te Warschau) het beroep van PGE gegrond verklaard en het bedrag van de aanpassing van de gestrande kosten vastgesteld op 116985205 PLN (ongeveer 26435046 EUR).

25

De directeur van de URE is tegen die beslissing in hoger beroep gegaan bij de Sąd Apelacyjny w Warszawie (rechter in tweede aanleg te Warschau), die dit hoger beroep bij arrest van 17 januari 2013 heeft verworpen. In dat arrest heeft de rechterlijke beroepsinstantie geoordeeld dat, teneinde bij de aanpassing van de gestrande kosten rekening te houden met het reële financiële resultaat van een andere eenheid, het noodzakelijk was dat die eenheid op het tijdstip van vaststelling van de wet KDT deel uitmaakte van hetzelfde concern als PGE. Niettemin kon ELB, overeenkomstig bijlage 7 bij deze wet, waarnaar artikel 32 van deze wet verwijst, voor de berekening van de aanpassing van de compensatie van de gestrande kosten niet worden aangemerkt als behorend tot hetzelfde concern als PGE.

26

Op 15 juli 2013 heeft de directeur van de URE tegen het arrest van de Sąd Apelacyjny w Warszawie (rechter in tweede aanleg te Warschau), van 17 januari 2013 beroep in cassatie ingesteld bij de verwijzende rechter, de Sąd Najwyższy (hooggerechtshof, Polen). Hij betoogt dat voor de uitlegging van het begrip „concern”, in de zin van artikel 2, lid 1, van de wet KDT, niet moet worden verwezen naar bijlage 7 bij de wet KDT, maar enkel de eenheden in aanmerking moeten worden genomen die op het moment van inwerkingtreding van deze wet behoorden tot een bepaald concern.

27

Zoals volgt uit de punten 3.3 en 4.2 van de methode voor gestrande kosten, dient daarentegen bij de berekening van deze kosten rekening te worden gehouden met de vraag of energieproducenten die onder de wet KDT vallen daadwerkelijk voor elk jaar waarvoor de aanpassing van gestrande kosten plaatsvindt, tot een concern behoren. Aangezien PGE op het tijdstip van vaststelling van het besluit van de directeur van de URE, behoorde tot hetzelfde concern als ELB, moet bij de aanpassing van het bedrag van de gestrande kosten van PGE het financiële resultaat van ELB in aanmerking worden genomen.

28

In deze omstandigheden heeft de Sąd Najwyższy (hooggerechtshof) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Moet artikel 107 VWEU, gelezen in samenhang met artikel 4, lid 3, VEU en artikel 4, lid 2, van beschikking [2009/287,] aldus worden uitgelegd dat wanneer de Commissie staatssteun verenigbaar met de gemeenschappelijke markt verklaart, de nationale rechter niet mag nagaan of de als rechtmatige staatssteun aangemerkte nationale bepalingen in overeenstemming zijn met de beginselen die ten grondslag liggen aan de [methode voor gestrande kosten]?

2)

Moet artikel 107 VWEU, gelezen in samenhang met artikel 4, lid 3, VEU en artikel 4, leden 1 en 2, van beschikking [2009/287], gelet op de punten 3.3 en 4.2 van de [methode voor gestrande kosten,] aldus worden uitgelegd dat in het kader van de uitvoering van een staatssteunprogramma waarvan de Commissie de verenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt heeft vastgesteld, bij de jaarlijkse aanpassing van de gestrande kosten van de tot een concern behorende producenten wordt uitgegaan van de veronderstelling dat alleen beslissend is of de producent blijkens de bijlagen bij de door de Commissie onderzochte rechtshandeling deel uitmaakt van het concern, of moet voor elk jaar waarin de gestrande kosten worden aangepast, worden nagegaan of de begunstigde van het staatssteunprogramma voor gestrande kosten in dat tijdvak daadwerkelijk deel uitmaakt van het concern waartoe ook de andere onder het steunprogramma vallende producenten behoren?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Eerste vraag

29

Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 107 VWEU en artikel 4, lid 3, VEU juncto artikel 4, lid 2, van beschikking 2009/287 aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat, wanneer de Commissie een steunregeling heeft onderzocht in het licht van de methode voor gestrande kosten, en deze, vóór de uitvoering ervan, verenigbaar heeft geacht met de interne markt, de nationale autoriteiten en rechterlijke instanties op hun beurt, bij de uitvoering van de betrokken steunmaatregel, nagaan of deze verenigbaar is met de beginselen van deze methode.

30

Ter beantwoording van deze vraag moet eraan worden herinnerd dat, overeenkomstig vaste rechtspraak van het Hof in het kader van de toezichtregeling voor staatssteun, de Commissie enerzijds, en de nationale rechterlijke instanties anderzijds, aanvullende, maar onderscheiden taken vervullen (zie in die zin arrest van 21 november 2013, Deutsche Lufthansa, C‑284/12, EU:C:2013:755, punt 27en aldaar aangehaalde rechtspraak).

31

Inzonderheid dienen de nationale rechterlijke instanties, in afwachting van de eindbeslissing van de Commissie, de rechten van de justitiabelen te beschermen tegenover een eventuele schending van het in artikel 108, lid 3, VWEU neergelegde verbod door de nationale autoriteiten (arrest van 21 november 2013, Deutsche Lufthansa, C‑284/12, EU:C:2013:755, punt 28en aldaar aangehaalde rechtspraak). Daartoe kunnen bij de nationale rechterlijke instanties gedingen aanhangig worden gemaakt waarin die instanties het begrip „steunmaatregel”, als bedoeld in artikel 107, lid 1, VWEU moeten uitleggen en toepassen, teneinde vast te stellen of een overheidsmaatregel die zonder inachtneming van de voorafgaande controleprocedure van artikel 108, lid 3, VWEU is getroffen, daaraan al dan niet had moeten worden onderworpen (zie in die zin arrest van 18 juli 2007, Lucchini, C‑119/05, EU:C:2007:434, punt 50en aldaar aangehaalde rechtspraak).

32

Die rechterlijke instanties zijn daarentegen niet bevoegd om zich uit te spreken over de verenigbaarheid van steunmaatregelen of van een staatssteunregeling met de interne markt. Volgens vaste rechtspraak van het Hof valt deze beoordeling immers onder de uitsluitende bevoegdheid van de Commissie, die daarbij onder toezicht van de rechterlijke instanties van de Unie staat (zie in die zin arresten van 18 juli 2007, Lucchini, C‑119/05, EU:C:2007:434, punten 51 en 52 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 21 november 2013, Deutsche Lufthansa, C‑284/12, EU:C:2013:755, punt 28en aldaar aangehaalde rechtspraak).

33

Tevens moet in herinnering worden gebracht dat de toepassing van de Unierechtelijke mededingingsregels berust op een verplichting tot loyale samenwerking tussen de nationale rechterlijke instanties enerzijds en de Commissie en de rechterlijke instanties van de Unie anderzijds, in het kader waarvan elk handelt overeenkomstig de taak die haar bij het Verdrag is toegekend. In het kader van deze samenwerking dienen de nationale rechterlijke instanties alle algemene of bijzondere maatregelen te treffen die geschikt zijn om de nakoming van de uit het Unierecht voortvloeiende verplichtingen te verzekeren en zich te onthouden van alle maatregelen welke de verwezenlijking van de doelstellingen van het Verdrag in gevaar kunnen brengen, zoals artikel 4, lid 3, VEU voorschrijft. Aldus moeten de nationale rechterlijke instanties zich inzonderheid ervan onthouden, beslissingen te nemen die tegen een besluit van de Commissie indruisen, ook al heeft dit besluit een voorlopig karakter (zie arrest van 21 november 2013, Deutsche Lufthansa, C‑284/12, EU:C:2013:755, punt 41).

34

Zoals blijkt uit de verwijzingsbeslissing, wenst de verwijzende rechter in casu te vernemen of moet worden onderzocht of in een nationale wet, zoals de wet KDT, voorziene steunmaatregelen verenigbaar zijn met de beginselen van de methode voor gestrande kosten, hoewel de Commissie in haar beschikking 2009/287 deze verenigbaarheid reeds heeft vastgesteld.

35

Dienaangaande moet worden benadrukt dat de Commissie – na in artikel 1 van die beschikking te hebben overwogen dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde compensatieregeling diende te worden aangemerkt als „staatssteun” voor elektriciteitsproducenten, in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU – deze regeling definitief heeft toegestaan, aangezien zij in artikel 4, lid 2, oordeelde dat de compensatie voor gestrande kosten juist „conform de methode voor gestrande kosten”, verenigbaar was met de interne markt.

36

Wanneer, in die omstandigheden, een nationale rechterlijke instantie in het kader van de uitvoering van een staatssteunregeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, zou worden toegestaan zich op haar beurt uit te spreken over de verenigbaarheid van een dergelijke regeling met de interne markt, zou dit er in wezen op neerkomen dat deze rechterlijke instantie de bevoegdheid wordt verleend om haar eigen beoordeling in de plaats te stellen van de door de Commissie, in casu in haar beschikking 2009/287, verrichte beoordeling. Daardoor zou die rechterlijke instantie worden toegestaan om, in strijd met de in punt 32 van het onderhavige arrest aangehaalde jurisprudentie, inbreuk te maken op de exclusieve bevoegdheden die aan de Commissie zijn voorbehouden voor wat betreft de beoordeling van de verenigbaarheid van staatssteun met de interne markt.

37

Erkennen dat een nationale rechterlijke instantie de mogelijkheid heeft om tot een dergelijke beoordeling over te gaan, zou er bovendien juist toe leiden dat deze instantie de grenzen van haar eigen, in punt 31 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte, bevoegdheden – waarmee de naleving van het Unierecht inzake staatssteun moet worden verzekerd – overschrijdt, alsmede de, in punt 33 van het onderhavige arrest genoemde, verplichting schendt tot loyale samenwerking met de instellingen van de Unie. Het valt namelijk niet uit te sluiten – zoals in casu overigens het geval lijkt te zijn – dat de door de betrokken nationale rechter verrichte verificatie hem ertoe brengt een beslissing te nemen die in strijd is met de, overigens definitieve, beschikking van de Commissie.

38

Het is inderdaad zo dat, wanneer de Commissie zich uitspreekt over de verenigbaarheid van een staatssteunregeling met de interne markt, niet valt uit te sluiten dat de door die instelling in aanmerking genomen feitelijke context een wijziging ondergaat tussen het tijdstip waarop zij overgaat tot het onderzoek van deze context en dat waarop zij haar definitieve beschikking vaststelt. Een dergelijke omstandigheid kan voor de nationale rechterlijke instantie die moet onderzoeken of een bepaalde maatregel onder een goedgekeurde steunregeling valt, daadwerkelijk aanleiding zijn om de relevantie van de beschikking van de Commissie in dit opzicht in twijfel te trekken.

39

Desalniettemin kan, zoals de advocaat-generaal heeft opgemerkt in punt 53 van zijn conclusie, de oplossing van dat probleem niet betekenen dat de nationale autoriteiten bevoegdheden mogen krijgen die uitsluitend zijn voorbehouden aan de Commissie. De oplossing moet eerder worden gezocht in de afbakening van de, in de punten 30 tot en met 33 van het onderhavige arrest beschreven, aanvullende en onderscheiden taken die deze actoren spelen op het gebied van staatssteun.

40

Derhalve kan de nationale rechterlijke instantie, wanneer zij twijfels heeft over de uitlegging van een beschikking van de Commissie waarbij een bepaalde maatregel als staatssteun wordt aangemerkt, die instelling verzoeken om verduidelijkingen en kan of moet zij, krachtens artikel 267, tweede en derde alinea, VWEU een prejudiciële vraag over de uitlegging van artikel 107 VWEU voorleggen aan het Hof (zie in die zin met name arresten van 11 juli 1996, SFEI e.a., C‑39/94, EU:C:1996:285, punten 50 en 51, en 21 november 2013, Deutsche Lufthansa, C‑284/12, EU:C:2013:755, punt 44).

41

Gelet op het voorgaande dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 107 VWEU en artikel 4, lid 3, VEU juncto artikel 4, lid 2, van beschikking 2009/287 aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat, wanneer de Commissie een steunregeling heeft onderzocht in het licht van de methode voor gestrande kosten, en deze, vóór de uitvoering ervan, verenigbaar heeft geacht met de interne markt, de nationale autoriteiten en rechterlijke instanties op hun beurt, bij de uitvoering van de betrokken steunmaatregel, nagaan of deze verenigbaar is met de beginselen van deze methode.

Tweede vraag

42

Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 4, leden 1 en 2, van beschikking 2009/287, gelet op de methode voor gestrande kosten, aldus moet worden uitgelegd dat het, in omstandigheden als in het hoofdgeding, vereist dat bij de bepaling van de jaarlijkse aanpassing van de compensatie voor gestrande kosten die moet worden betaald aan een tot een concern behorende producent, met dit feit dat deze producent tot een concern behoort, en, derhalve, met het financiële resultaat van dit concern, rekening moet worden gehouden op het tijdstip waarop de Commissie de verenigbaarheid van de compensatieregeling met de interne markt heeft onderzocht, of, veeleer, op het tijdstip waarop tot deze aanpassing wordt overgegaan.

43

Voor een nuttig antwoord aan de verwijzende rechter dient in herinnering te worden gebracht dat deze wenst te vernemen aan de hand van welke criteria, gelet op de feitelijke omstandigheden van het hoofdgeding, het bedrag moet worden berekend van de jaarlijkse aanpassing van de krachtens de wet KDT voor 2009 aan PGE toegekende compensatie voor gestrande kosten.

44

Inzonderheid dient, blijkens de verwijzingsbeslissing, de verwijzende rechter te bepalen of voor die berekening een „statische”, dan wel veeleer een „dynamische” benadering moet worden gevolgd. In het eerste geval dient alleen rekening te worden gehouden met de in bijlage 7 bij de wet KDT omschreven concernstructuur, op basis waarvan de Commissie de in het hoofdgeding aan de orde zijnde staatssteunregeling heeft goedgekeurd. In het tweede geval moet bij de aanpassing van het bedrag van de aan PGE toekomende compensatie ook rekening worden gehouden met het financiële resultaat van ELB, die, hoewel zij in voornoemde bijlage niet wordt vermeld als behorend tot hetzelfde concern als PGE, in de loop van 2009 deel is gaan uitmaken van dit concern en daarmee op het tijdstip van vaststelling van de in punt 22 van het onderhavige arrest bedoelde beschikking van de directeur van de URE, dus op 30 juli 2010, tot dit concern behoorde.

45

Dienaangaande zij opgemerkt dat, zoals in punt 35 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, overeenkomstig artikel 4, lid 2, van beschikking 2009/287, de Commissie de compensatieregeling voor gestrande kosten heeft goedgekeurd aangezien deze regeling juist „conform met de methode voor gestrande kosten” verenigbaar werd geacht met de interne markt.

46

Derhalve dienen voor het vaststellen van criteria aan de hand waarvan het jaarlijkse bedrag van de compensatie, alsmede de eventuele uiteindelijke aanpassing van dit bedrag, moet worden berekend, de relevante bepalingen van die beschikking te worden uitgelegd in het licht van die methode.

47

Volgens de methode voor gestrande kosten wordt de staatssteun die wordt toegekend in de vorm van een compensatie voor gestrande kosten, beoordeeld in twee stappen. De eerste stap heeft, overeenkomstig punt 3 van deze methode, tot doel te bepalen welke kosten kunnen worden aangemerkt als „gestrande kosten”. De tweede stap bestaat, volgens punt 4 van deze methode, in de berekening van de concreet aan de ontvangende producent uit hoofde van gestrande kosten te betalen compensatie, waarbij rekening wordt gehouden met de ontwikkeling van een echte mededinging op de markt.

48

Zoals de advocaat-generaal heeft opgemerkt in punt 63 van zijn conclusie, berust de methode van de gestrande kosten op de premisse dat de ontwikkeling van de concurrentievoorwaarden op de elektriciteitsmarkt worden gekenmerkt door een aanzienlijke ontwikkeling en waarborgt zij aldus dat rekening wordt gehouden met wijzigingen van bepaalde aspecten van deze markt in de betreffende lidstaat.

49

Met name zij opgemerkt, dat, overeenkomstig punt 4.2 van deze methode, „[d]e regeling voor de uitkering van de steun [...] het mogelijk [moet] maken de toekomstige daadwerkelijke ontwikkeling van de mededinging in aanmerking te nemen”, welke ontwikkeling met name kan worden gemeten aan de hand van kwantificeerbare factoren, zoals de prijzen en de marktaandelen. Bovendien zal, volgens ditzelfde punt, aangezien de ontwikkeling van de concurrentievoorwaarden rechtstreeks van invloed is op het bedrag van de in aanmerking komende gestrande kosten, „het bedrag van de uitgekeerde steun noodzakelijk afhankelijk zijn van de ontwikkeling van een echte mededinging, en [zal] bij de berekening van de in de loop van de tijd uitgekeerde steun [...] derhalve rekening moeten worden gehouden met de ontwikkeling van de relevante factoren voor de meting van de bereikte mate van mededinging”.

50

Ook is van belang erop te wijzen dat ingevolge punt 4.3 van voornoemde methode de lidstaten verplicht zijn om aan de Commissie jaarlijks verslag uit te brengen „over met name de ontwikkeling van de mededingingsituatie” op de elektriciteitsmarkt en daarbij onder meer de waargenomen variaties van de relevante kwantificeerbare factoren dienen te vermelden. Dit verslag dient met name informatie te bevatten over de eventuele wijzigingen met betrekking tot de structuur van de energiemarkt in de desbetreffende lidstaat.

51

In deze omstandigheden moet, aangezien beschikking 2009/287 overeenkomstig artikel 4, lid 2, ervan nu juist gebaseerd is op de methode voor gestrande kosten en, zoals met name volgt uit de overwegingen 36, 38 en 40, bedoeld is om van toepassing te zijn op compensaties voor gestrande kosten die moe(s)ten worden betaald voor de periode van 2006 tot en met 2025, ervan uit worden gegaan dat zij berust op dezelfde ontwikkelingsgeoriënteerde overwegingen als deze methode en dus moet worden uitgelegd volgens een „dynamische” benadering.

52

Dientengevolge moet de jaarlijkse aanpassing van de compensatie voor gestrande kosten plaatsvinden met inachtneming van de reële situatie op de markt op het tijdstip van berekening van dat bedrag, hetgeen een beoordeling vergt van de ontwikkeling van de concurrentie op de desbetreffende markt.

53

Hieruit volgt dat beschikking 2009/287 aldus moet worden uitgelegd dat alle wijzigingen binnen de eigendomsstructuren van elektriciteitproducerende ondernemingen binnen de werkingssfeer van deze beschikking vallen en, dientengevolge, in aanmerking moeten worden genomen door de nationale autoriteiten of rechterlijke instanties wanneer zij overgaan tot aanpassing van het jaarlijkse bedrag van de compensatie voor gestrande kosten.

54

Voorts bestaat, zoals de Commissie ter terechtzitting terecht heeft opgemerkt, het concept zelf van de correctie, anders dan dat van de vooruitbetaling, erin nieuwe gegevens in aanmerking te nemen die bekend zijn geworden na de toekenning van de compensatie voor gestrande kosten, en kan dit niet worden gereduceerd tot een eenvoudige verwijzing naar de structuur van een concern zoals die van tevoren is „gestold” in een nationale wetgevende handeling.

55

Bovendien heeft de inaanmerkingneming van dergelijke gegevens in het kader van de berekening van de aanpassing van de compensatie het voordeel dat kan worden voorkomen dat de voorafgaande controleprocedure van artikel 108 VWEU systematisch moet worden heropend telkens wanneer ook maar de geringste verandering plaatsvindt binnen de structuur van de betrokken concerns.

56

Gelet op het voorgaande dient op de tweede vraag te worden geantwoord dat artikel 4, leden 1 en 2, van beschikking 2009/287, gelet op de methode voor gestrande kosten, aldus moet worden uitgelegd dat het, in omstandigheden als in het hoofdgeding, vereist dat bij de bepaling van de jaarlijkse aanpassing van de compensatie voor gestrande kosten die moet worden betaald aan een tot een concern behorende producent, met dit feit dat deze producent tot een concern behoort, en, derhalve, met het financiële resultaat van dit concern, rekening wordt gehouden op het tijdstip waarop tot deze aanpassing wordt overgegaan.

Kosten

57

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:

 

1)

Artikel 107 VWEU en artikel 4, lid 3, VEU juncto artikel 4, lid 2, van beschikking 2009/287/EG van de Commissie van 25 september 2007 betreffende de door Polen toegekende staatssteun in het kader van de [langlopende] Koopovereenkomsten Energie en betreffende de staatssteun die Polen voornemens is toe te kennen als compensatie voor de vrijwillige beëindiging van de [langlopende] Koopovereenkomsten Energie, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat, wanneer de Europese Commissie een steunregeling heeft onderzocht in het licht van de mededeling van de Commissie van 26 juli 2001 betreffende de onderzoekmethode van staatssteun die verband houdt met gestrande kosten, en deze, vóór de uitvoering ervan, verenigbaar heeft geacht met de interne markt, de nationale autoriteiten en rechterlijke instanties op hun beurt, bij de uitvoering van de betrokken steunmaatregel, nagaan of deze verenigbaar is met de beginselen van deze methode.

 

2)

Artikel 4, leden 1 en 2, van beschikking 2009/287 moet, gelet op de mededeling van de Commissie van 26 juli 2001 betreffende de onderzoekmethode van staatssteun die verband houdt met gestrande kosten, aldus worden uitgelegd dat het, in omstandigheden als in het hoofdgeding, vereist dat bij de bepaling van de jaarlijkse aanpassing van de compensatie voor gestrande kosten die moet worden betaald aan een tot een concern behorende producent, met dit feit dat deze producent tot een concern behoort en, derhalve, met het financiële resultaat van dit concern, rekening wordt gehouden op het tijdstip waarop tot deze aanpassing wordt overgegaan.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Pools.

Top