Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62014CJ0511

    Arrest van het Hof (Derde kamer) van 16 juni 2016.
    Pebros Servizi Srl tegen Aston Martin Lagonda Ltd.
    Verzoek van de Tribunale civile di Bologna om een prejudiciële beslissing.
    Prejudiciële verwijzing – Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Verordening (EG) nr. 805/2004 – Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen – Artikel 3, lid 1, onder b) – Voorwaarden voor waarmerking – Verstekvonnis – Begrip ‚niet-betwiste schuldvordering’ – Procedurele houding van een partij die zich kan beroepen op ‚het ontbreken van betwisting van de schuldvordering’.
    Zaak C-511/14.

    Court reports – general

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2016:448

    ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

    16 juni 2016 ( *1 )

    „Prejudiciële verwijzing — Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht — Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Verordening (EG) nr. 805/2004 — Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen — Artikel 3, lid 1, tweede alinea, onder b) — Voorwaarden voor waarmerking — Verstekvonnis — Begrip ‚niet-betwiste schuldvordering’ — Procedurele houding van een partij die zich kan beroepen op het ontbreken van betwisting van de schuldvordering”

    In zaak C‑511/14,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Tribunale di Bologna (rechtbank Bologna, Italië) bij beslissing van 6 november 2014, ingekomen bij het Hof op 14 november 2014, in de procedure

    Pebros Servizi Srl

    tegen

    Aston Martin Lagonda Ltd,

    wijst

    HET HOF (Derde kamer),

    samengesteld als volgt: L. Bay Larsen, kamerpresident, D. Šváby, J. Malenovský, M. Safjan (rapporteur) en M. Vilaras, rechters,

    advocaat-generaal: Y. Bot,

    griffier: A. Calot Escobar,

    gezien de stukken,

    gelet op de opmerkingen van:

    Pebros Servizi Srl, vertegenwoordigd door N. Maione, avvocato,

    de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door M. Salvatorelli, avvocato dello Stato,

    de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze en J. Kemper als gemachtigden,

    de Europese Commissie, vertegenwoordigd door F. Moro en M. Wilderspin als gemachtigden,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 14 januari 2016,

    het navolgende

    Arrest

    1

    Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 3, lid 1, van verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen (PB 2004, L 143, blz. 15).

    2

    Dit verzoek is ingediend in het kader van een procedure die de in Italië gevestigde vennootschap Pebros Servizi Srl heeft ingeleid tot waarmerking als Europese executoriale titel, in de zin van verordening nr. 805/2004, van een definitief geworden vonnis dat bij verstek is gewezen tegen de in het Verenigd Koninkrijk gevestigde vennootschap Aston Martin Lagonda Ltd (hierna: „Aston Martin”).

    Toepasselijke bepalingen

    Unierecht

    3

    De overwegingen 5, 6, 10, 12, 17 en 20 van verordening nr. 805/2004 luiden als volgt:

    „(5)

    Het begrip ,niet-betwiste schuldvorderingen’ dient betrekking te hebben op alle situaties waarin een schuldeiser, gelet op het feit dat gebleken is dat de schuldenaar de aard of de omvang van een schuldvordering niet betwist, een gerechtelijke beslissing tegen deze schuldenaar heeft verkregen of een executoriale titel waarmee de schuldenaar uitdrukkelijk moet instemmen, in de vorm van een door een gerecht goedgekeurde schikking of een authentieke akte.

    (6)

    Het ontbreken van betwisting door de schuldenaar overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder b), kan de vorm aannemen van verstek laten gaan bij de terechtzitting of van geen gevolg geven aan een verzoek van het gerecht om het voornemen kenbaar te maken zich in de zaak schriftelijk te verweren.

    [...]

    (10)

    Wanneer een gerecht in een lidstaat een beslissing inzake een niet-betwiste schuldvordering heeft gegeven in een gerechtelijke procedure waarin de schuldenaar zich afzijdig heeft gehouden, is de afschaffing van elke vorm van controle in de lidstaat van tenuitvoerlegging onlosmakelijk verbonden met en afhankelijk van het bestaan van voldoende waarborgen voor de inachtneming van de rechten van de verdediging.

    [...]

    (12)

    Minimumnormen dienen te worden vastgesteld voor de procedure die tot de beslissing leidt, teneinde ervoor te zorgen dat de schuldenaar, zo tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging nodig is, in kennis wordt gesteld van de tegen hem ingestelde vordering, van de vereisten voor zijn actieve betrokkenheid bij de procedure om de vordering te betwisten, en van de gevolgen indien hij zich afzijdig houdt.

    [...]

    (17)

    De gerechten die bevoegd zijn te controleren of de procedurele minimumnormen volledig zijn nageleefd, dienen, indien dat het geval is, een gestandaardiseerd bewijs van waarmerking als Europese executoriale titel te verstrekken dat deze controle en de resultaten ervan transparant maakt.

    [...]

    (20)

    Het verzoek om waarmerking als Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen is een keuzemogelijkheid voor schuldeisers, die in plaats daarvan ook voor het systeem van erkenning en tenuitvoerlegging krachtens verordening (EG) nr. 44/2001 [van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1)] of krachtens andere Gemeenschapsinstrumenten kunnen kiezen.”

    4

    Artikel 1 van verordening nr. 805/2004, met als opschrift „Doel”, luidt als volgt:

    „Deze verordening heeft ten doel om door de vastlegging van minimumnormen een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen in het leven te roepen ten behoeve van het vrije verkeer van beslissingen, gerechtelijke schikkingen en authentieke akten in alle lidstaten zonder dat in de lidstaat van tenuitvoerlegging een intermediaire procedure hoeft te worden ingeleid voorafgaand aan de erkenning en tenuitvoerlegging.”

    5

    Artikel 3 van deze verordening, met als opschrift „Als Europese executoriale titel te waarmerken executoriale titels”, bepaalt in lid 1:

    „Deze verordening is van toepassing op beslissingen, gerechtelijke schikkingen en authentieke akten inzake niet-betwiste schuldvorderingen.

    Een schuldvordering wordt als niet-betwist beschouwd indien:

    a)

    de schuldenaar uitdrukkelijk met de schuldvordering heeft ingestemd door het bestaan van de schuld te erkennen door middel van een schikking die door een gerecht is goedgekeurd of die in de loop van de gerechtelijke procedure voor een gerecht is getroffen; of

    b)

    de schuldenaar zich niet, overeenkomstig de toepasselijke vormvoorschriften volgens het recht van de lidstaat van oorsprong, in de loop van de gerechtelijke procedure tegen de schuldvordering heeft verweerd; of

    c)

    de schuldenaar tijdens de terechtzitting over de schuldvordering niet is verschenen of was vertegenwoordigd, nadat hij die schuldvordering in de loop van de procedure aanvankelijk had betwist, op voorwaarde dat deze handelwijze volgens het recht van de lidstaat van oorsprong gelijkstaat met een stilzwijgende erkenning van de schuldvordering of van de door de schuldeiser beweerde feiten; of

    d)

    de schuldenaar bij authentieke akte uitdrukkelijk de schuldvordering heeft erkend.”

    6

    Artikel 6 van diezelfde verordening, met als opschrift „Voorwaarden voor waarmerking als Europese executoriale titel”, bepaalt in lid 1:

    „Een in een lidstaat gegeven beslissing inzake een niet-betwiste schuldvordering wordt, op te eniger tijd aan het gerecht van oorsprong gedaan verzoek, als Europese executoriale titel gewaarmerkt, indien

    a)

    de beslissing in de lidstaat van oorsprong uitvoerbaar is; en

    b)

    de beslissing niet strijdig is met de bevoegdheidsregels van de afdelingen 3 en 6 van hoofdstuk II van verordening (EG) nr. 44/2001; en

    c)

    de gerechtelijke procedure in de lidstaat van oorsprong aan de in hoofdstuk III gestelde vereisten voldeed, wanneer het gaat om een niet-betwiste schuld in de zin van artikel 3, lid 1, onder b) of c) [...]”.

    7

    Artikel 9 van verordening nr. 805/2004 bepaalt onder het opschrift „Verstrekking van het bewijs van waarmerking als Europese executoriale titel” in lid 1:

    „De Europese executoriale titel wordt verstrekt in de vorm van het in bijlage I opgenomen standaardformulier.”

    8

    In hoofdstuk III van verordening nr. 805/2004, met de artikelen 12 tot en met 19, zijn minimumnormen voor procedures betreffende niet-betwiste schuldvorderingen vastgelegd. Deze normen, die dienen ter vrijwaring van de rechten van verdediging van de schuldenaar, zien niet alleen op de wijze van betekening of kennisgeving van het gedinginleidend stuk en andere akten, maar ook op de informatieve inhoud van dat stuk, waarbij de schuldenaar moet worden ingelicht over de schuldvordering en over de ter betwisting ervan te volgen procedure. Artikel 12 van deze verordening, met als opschrift „Toepassingsgebied van de minimumnormen”, bepaalt in lid 1 ervan:

    „Een beslissing inzake een schuldvordering die onbetwist is in de zin van artikel 3, lid 1, onder b) of c), kan alleen als Europese executoriale titel worden gewaarmerkt indien de gerechtelijke procedure in de lidstaat van oorsprong aan de in dit hoofdstuk vastgestelde vormvoorschriften voldeed.”

    9

    Artikel 27 van verordening nr. 805/2004, met als opschrift „Verhouding tot verordening (EG) nr. 44/2001”, bepaalt:

    „Deze verordening laat de mogelijkheid onverlet om een beslissing, een gerechtelijke schikking of een authentieke akte inzake een niet-betwiste schuldvordering te laten erkennen en ten uitvoer te laten leggen overeenkomstig verordening (EG) nr. 44/2001.”

    Italiaans recht

    10

    Naar Italiaans recht is de verstekprocedure geregeld in boek II, titel I, hoofdstuk VI, van de Codice di procedura civile (wetboek van burgerlijke rechtsvordering). Dat hoofdstuk VI bevat de artikelen 290 tot en met 294 van dit wetboek.

    11

    Artikel 291 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering bepaalt onder het opschrift „Verstek van de verwerende partij” in de eerste alinea:

    „Indien de verwerende partij niet aanwezig is en de rechterlijke instantie die kennis neemt van de zaak een onrechtmatigheid vaststelt die tot de nietigheid van de kennisgeving van de dagvaarding leidt, verleent hij de verzoekende partij een bindende termijn voor een nieuwe kennisgeving. De nieuwe kennisgeving belet verval.”

    12

    Artikel 293 van dit wetboek, met als opschrift „Verschijning van de in gebreke blijvende partij”, bepaalt:

    „De in gebreke blijvende partij kan te allen tijde in de loop van de procedure verschijnen tot aan de terechtzitting waarop de vorderingen worden omschreven.

    Deze partij kan verschijnen door indiening van een memorie, van de volmacht en de stukken ter griffie, ofwel ter terechtzitting.

    De in gebreke blijvende partij die verschijnt, kan in elk geval op de eerste terechtzitting of binnen de termijn die haar is gesteld door de rechterlijke instantie die kennis neemt van de zaak, de lastens haar overgelegde schrifturen betwisten.”

    13

    Artikel 294 van ditzelfde wetboek bepaalt onder het opschrift „Ontheffing van verval” in de eerste alinea:

    „De in gebreke blijvende partij die verschijnt, kan de rechterlijke instantie die kennis neemt van de zaak, verzoeken ertoe te worden gemachtigd handelingen te stellen waarvoor anders verval zou zijn ingetreden, indien zij aantoont dat zij wegens de nietigheid van de dagvaarding of van de kennisgeving ervan geen kennis heeft kunnen nemen van het geding of dat zij verhinderd was te verschijnen om een reden buiten haar wil om.”

    Hoofdgeding en prejudiciële vraag

    14

    Blijkens de verwijzingsbeslissing heeft Pebros Servizi verschillende vennootschappen, waaronder Aston Martin, gedagvaard om te verschijnen voor het Tribunale di Bologna (rechtbank Bologna, Italië).

    15

    Aston Martin is niet verschenen in de procedure die Pebros Servizi bij deze rechter tegen haar had aangespannen, hoewel volgens de verwijzingsbeslissing de dagvaarding aan Aston Marin regelmatig is betekend en Aston Martin in staat is gesteld aan deze procedure deel te nemen.

    16

    Bij vonnis van 24 januari 2014 waarmee deze procedure is beëindigd, heeft het Tribunale di Bologna Aston Martin veroordeeld tot betaling aan Pebros Servizi van het bedrag van 18000 EUR, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de bekendmaking van dat vonnis tot aan de dag van betaling, en tot betaling van de kosten, zijnde een bedrag van 835 EUR en een bedrag van 9500 EUR voor de proceskosten respectievelijk bedrijfskosten, te vermeerderen met de belasting over de toegevoegde waarde en andere naar Italiaans recht verschuldigde aanvullende socialezekerheidsbijdragen.

    17

    Dit vonnis is definitief geworden doordat geen hoger beroep is ingesteld.

    18

    Op 14 oktober 2014 heeft Pebros Servizi het Tribunale di Bologna verzocht om waarmerking van dat vonnis als Europese executoriale titel in de zin van verordening nr. 805/2004 teneinde de procedure van tenuitvoerlegging aan te vatten met het oog op invordering van haar schuldvordering.

    19

    De verwijzende rechter twijfelt eraan of verordening nr. 805/2004 in het hoofdgeding van toepassing is, aangezien in het Italiaanse rechtsstelsel afwezigheid tijdens de procedure geen aanvaarding door de verweerder van de tegen hem ingestelde vordering impliceert. Derhalve rijst de vraag of een veroordeling bij verstek kan worden gelijkgesteld met een veroordeling wegens een niet-betwiste schuldvordering.

    20

    In dit verband merkt deze rechter op dat het begrip „niet-betwist” voor tweeërlei interpretatie vatbaar is. Volgens de eerste interpretatie, die deze rechter voorstaat en die gebaseerd is op het nationale recht, is toepassing van verordening nr. 805/2004 uitgesloten omdat de verstekprocedure in de Italiaanse rechtsorde niet gelijk te stellen is met een niet-betwisting van de schuldvordering. Volgens de tweede interpretatie wordt het begrip „niet-betwist” daarentegen autonoom door het Unierecht gedefinieerd en ziet het ook op de afwezigheid tijdens de procedure.

    21

    Tegen deze achtergrond heeft het Tribunale di Bologna de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een beslissing over de volgende prejudiciële vraag:

    „In geval van een verstekvonnis (niet-verschijning ter terechtzitting) waarbij de afwezige verweerder is veroordeeld zonder dat hij evenwel als partij die niet aan de procedure heeft deelgenomen op welke wijze ook de vordering uitdrukkelijk erkent,

    is het dan zaak van het nationale recht om te bepalen of deze procedurele houding al dan niet geldt als niet-betwisting in de zin van verordening nr. 805/2004, en mag het nationale recht in dat geval eventueel bepalen dat er dan geen sprake is van een niet-betwiste schuldvordering,

    of

    impliceert een verstekvonnis reeds naar zijn aard alleen dat er volgens het recht van de Europese Unie sprake is van een niet-betwiste schuldvordering, zodat – ongeacht de wijze waarop de nationale rechter die vraag beoordeelt – verordening nr. 805/2004 van toepassing is?”

    Ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing en van de prejudiciële vraag

    22

    De Italiaanse regering betwist de ontvankelijkheid van zowel het verzoek om een prejudiciële beslissing als de prejudiciële vraag.

    Ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing

    23

    Volgens de Italiaanse regering handelt het Tribunale di Bologna in het hoofdgeding niet als een „rechterlijke instantie” in de zin van artikel 267 VWEU omdat de procedure die deze rechtbank volgt wanneer zij zich moet uitspreken op een verzoek om waarmerking van een gerechtelijke beslissing als Europese executoriale titel, niet voldoet aan de criteria op basis waarvan deze procedure kan worden aangemerkt als de uitoefening van een rechtsprekende activiteit, zodat deze procedure veeleer moet worden gelijkgesteld met een zuiver administratieve procedure of een procedure van willige rechtspraak.

    24

    Volgens vaste rechtspraak van het Hof stelt artikel 267 VWEU de verwijzing naar het Hof weliswaar niet afhankelijk van de contradictoire aard van de procedure waarin de nationale rechter een prejudiciële vraag stelt, maar de nationale rechter is alleen bevoegd tot verwijzing naar het Hof, indien bij hem een geding aanhangig is gemaakt en hij uitspraak moet doen in het kader van een procedure die moet uitmonden in een beslissing die de kenmerken vertoont van een rechterlijke uitspraak (arrest van 25 juni 2009, Roda Golf & Beach Resort, C‑14/08, EU:C:2009:395, punten 33 en 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    25

    Dat is namelijk het geval voor de procedure tot waarmerking van een gerechtelijke beslissing als Europese executoriale titel. Dienaangaande heeft het Hof reeds verduidelijkt dat deze procedure een rechterlijke toetsing van de in verordening nr. 805/2004 gestelde voorwaarden vereist teneinde te beoordelen of de minimumnormen ter waarborging van de rechten van verdediging van de schuldenaar zijn nageleefd (arrest van 17 december 2014, Imtech Marine Belgium, C‑300/14, EU:C:2015:825, punten 46 en 47).

    26

    Deze verordening verplicht de instantie die een gerechtelijke beslissing als Europese executoriale titel waarmerkt, dus tot een reeks controles betreffende de in het formulier van bijlage I bij verordening nr. 805/2004 opgesomde gegevens. De toetsing van de regelmatigheid van de gerechtelijke procedure die heeft geleid tot een beslissing waarvan om waarmerking wordt verzocht, die deze rechterlijke instantie moet verrichten in het stadium van deze waarmerking, verschilt niet – zoals de advocaat-generaal in punt 29 van zijn conclusie heeft opgemerkt – van de rechterlijke toetsing die zij in andere procedures moet uitvoeren alvorens een gerechtelijke beslissing te nemen. Bovendien is deze rechter op grond van artikel 6 van deze verordening verplicht om, naast de toetsing van de regelmatigheid van deze vroegere gerechtelijke procedure en de controle van de naleving van de bevoegdheidsregels, met name de uitvoerbaarheid van de genomen beslissing en de aard van de schuldvordering te controleren.

    27

    Hoewel de procedure van waarmerking volgt op de beslechting van het geschil door middel van een gerechtelijke beslissing die een einde maakt aan het geding, is deze beslissing, zonder waarmerking, bovendien nog niet geschikt voor vrij verkeer binnen de Europese rechtsruimte, zoals de advocaat-generaal in punt 32 van zijn conclusie heeft opgemerkt.

    28

    Dienaangaande zij eraan herinnerd dat hoewel het begrip „wijzen van haar vonnis” in de zin van artikel 267, tweede alinea, VWEU betrekking heeft op de gehele procedure die leidt tot het vonnis van de verwijzende rechterlijke instantie, dit begrip ruim moet worden uitgelegd teneinde te voorkomen dat tal van procedurekwesties niet-ontvankelijk worden geacht en door het Hof niet kunnen worden uitgelegd en dat het Hof niet in staat is uitspraak te doen over de uitlegging van alle Unierechtelijke bepalingen die de verwijzende rechter dient toe te passen (zie in die zin arresten van 17 februari 2011, Weryński, C‑283/09, EU:C:2011:85, punten 41 en 42, en 11 juni 2015, Fahnenbrock e.a., C‑226/13, C‑245/13, C‑247/13 en C‑578/13, EU:C:2015:383, punt 30).

    29

    Derhalve lijkt de procedure tot waarmerking van een gerechtelijke beslissing als Europese executoriale titel uit functioneel oogpunt geen van de vroegere gerechtelijke procedure gescheiden procedure te zijn, doch vormt zij het sluitstuk van die gerechtelijke procedure dat noodzakelijk is om de doeltreffendheid ervan ten volle te verzekeren doordat de schuldeiser aldus in staat wordt gesteld zijn schuldvordering in te vorderen.

    30

    Gelet op het voorgaande dient te worden vastgesteld dat de waarmerking van een gerechtelijke beslissing als Europese executoriale titel een rechtsprekende handeling is en dat de nationale rechter bij het nemen van deze beslissing gemachtigd is het Hof een prejudiciële vraag te stellen. Bijgevolg is het verzoek om een prejudiciële beslissing ontvankelijk.

    Ontvankelijkheid van de prejudiciële vraag

    31

    De Italiaanse regering werpt een exceptie van niet-ontvankelijkheid van de prejudiciële vraag op en stelt daartoe dat deze vraag niet relevant is aangezien verordening nr. 805/2004 in het hoofdgeding niet dwingend van toepassing is. Volgens deze regering maakt toepassing, in dit geding, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2012, L 351, blz. 1) het immers mogelijk om het in dit geding gerezen probleem te vermijden, welk probleem besloten ligt in de definitie van een niet-betwiste schuldvordering doordat deze verordening geen verwijzing naar de nationale procedureregels bevat.

    32

    Dienaangaande hoeft slechts eraan te worden herinnerd dat volgens vaste rechtspraak van het Hof, aangezien op de vragen betreffende de uitlegging van het recht van de Unie een vermoeden van relevantie rust, het Hof een verzoek van een nationale rechter slechts kan afwijzen wanneer duidelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging van het recht van de Unie geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, of wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is of het Hof niet beschikt over de gegevens, feitelijk en rechtens, die noodzakelijk zijn om een zinvol antwoord te geven op de gestelde vragen (zie met name arrest van 11 juni 2015, Fahnenbrock e.a., C‑226/13, C‑245/13, C‑247/13 en C‑578/13, EU:C:2015:383, punt 25en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    33

    In casu heeft Pebros Servizi op grond van verordening nr. 805/2004 verzocht om waarmerking van een vonnis als Europese executoriale titel. Derhalve moet de rechterlijke instantie waarbij dit verzoek is ingediend, nagaan of is voldaan aan de door deze verordening gestelde voorwaarden. Los van het feit dat verordening nr. 1215/2012 ratione temporis niet van toepassing is op het hoofdgeding, waarvan de feiten dateren van voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening, is de omstandigheid dat Pebros Servizi bij afwijzing van dat verzoek volgens de Italiaanse regering de in deze verordening geregelde procedure van tenuitvoerlegging kan inleiden of rechtstreeks voor deze procedure kan opteren, van geen belang voor de relevantie van de prejudiciële vraag.

    34

    Hieruit volgt dat de prejudiciële vraag ontvankelijk is.

    Ten gronde

    35

    Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de voorwaarden waaronder een schuldvordering in geval van een verstekvonnis wordt geacht „niet-betwist” te zijn in de zin van artikel 3, lid 1, tweede alinea, van verordening nr. 805/2004, moeten worden bepaald volgens de lex fori dan wel autonoom, uitsluitend op basis van deze verordening.

    36

    Volgens vaste rechtspraak van het Hof vereisen de eenvormige toepassing van het Unierecht en het gelijkheidsbeginsel dat de bewoordingen van een bepaling van Unierecht die ter bepaling van de betekenis en de draagwijdte ervan niet uitdrukkelijk naar het recht van de lidstaten verwijst, normaliter in de gehele Europese Unie autonoom en uniform worden uitgelegd, rekening houdend met de context van de bepaling en het doel van de betrokken regeling (arrest van 5 december 2013, Vapenik, C‑508/12, EU:C:2013:790, punt 23en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    37

    Dienaangaande zij vastgesteld dat verordening nr. 805/2004 het begrip „niet-betwiste schuldvordering” niet definieert door te verwijzen naar het recht van de lidstaten. Integendeel, wanneer artikel 3 van deze verordening in samenhang met overweging 5 ervan wordt gelezen, blijkt dat dit begrip een autonoom begrip van Unierecht is. De verwijzing naar het recht van de lidstaten in artikel 3, lid 1, tweede alinea, onder b) en c), van deze verordening ziet niet op de bestanddelen van dat begrip, maar op specifieke elementen voor de toepassing ervan.

    38

    Volgens overweging 5 van deze verordening dient het begrip „niet-betwiste schuldvorderingen” betrekking te hebben op alle situaties waarin een schuldeiser, gelet op het feit dat gebleken is dat de schuldenaar de aard of de omvang van een schuldvordering niet betwist, met name een gerechtelijke beslissing tegen deze schuldenaar heeft verkregen.

    39

    Zoals blijkt uit de verwijzingsbeslissing, is Aston Martin, als schuldenaar die naar behoren is ingelicht en in staat is gesteld aan de gerechtelijke procedure deel te nemen, gedurende deze volledige procedure blijven stilzitten door op geen enkel tijdstip eraan deel te nemen. Daarom is lastens Aston Martin een verstekvonnis uitgesproken. Hieruit volgt dat de situatie van deze vennootschap valt onder artikel 3, lid 1, tweede alinea, onder b), van verordening nr. 805/2004, dat bepaalt dat een schuldvordering als niet-betwist wordt beschouwd indien „de schuldenaar zich niet, overeenkomstig de toepasselijke vormvoorschriften volgens het recht van de lidstaat van oorsprong, in de loop van de gerechtelijke procedure tegen de schuldvordering heeft verweerd”.

    40

    In overweging 6 van deze verordening wordt dienaangaande gepreciseerd dat het ontbreken van betwisting door de schuldenaar overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder b), van deze verordening de vorm kan aannemen van verstek laten gaan op de terechtzitting of van geen gevolg geven aan een verzoek van het gerecht om schriftelijk het voornemen kenbaar te maken zich in de zaak te verweren.

    41

    Bijgevolg kan een schuldvordering als „niet-betwist” in de zin van artikel 3, lid 1, tweede alinea, onder b), van verordening nr. 805/2004 worden beschouwd indien de schuldenaar geen enkele handeling stelt om die schuldvordering te betwisten doordat hij geen gevolg verleent aan het verzoek van het gerecht om schriftelijk het voornemen kenbaar te maken zich in de zaak te verweren of door op de terechtzitting verstek te laten gaan.

    42

    Derhalve dient te worden vastgesteld dat de omstandigheid dat een veroordeling bij verstek naar Italiaans recht niet gelijk te stellen is met een veroordeling wegens een niet-betwiste schuldvordering, geen verschil uitmaakt voor het antwoord op de vraag van de verwijzende rechter. De uitdrukkelijke verwijzing, in artikel 3, lid 1, tweede alinea, onder b), van verordening nr. 805/2004, naar de vormvoorschriften van de lidstaat ziet niet op de rechtsgevolgen van de afwezigheid van de schuldenaar tijdens de procedure, die op grond van deze verordening een autonome kwalificatie krijgen, maar uitsluitend op de nadere procedureregels volgens welke de schuldenaar de schuldvordering daadwerkelijk kan betwisten.

    43

    Verordening nr. 805/2004 bepaalt immers uitsluitend procedurele minimumnormen die noodzakelijk zijn ter eerbiediging van de rechten van verdediging van de in gebreke blijvende schuldenaar, maar regelt niet alle aspecten betreffende de betwisting van de schuldvordering, zoals met name de vorm van een betwisting, de bij de procedure tot betwisting betrokken instanties of de toepasselijke termijnen. Bijgevolg moet, in elke lidstaat, de schuldenaar de betrokken schuldvordering betwisten overeenkomstig de geldende regels van burgerlijk procesrecht.

    44

    De in hoofdstuk III van deze verordening vastgelegde en in het vorige punt van dit arrest bedoelde procedurele minimumnormen, waarvan de naleving overeenkomstig artikel 6, lid 1, onder c), van deze verordening een vereiste is opdat een in een lidstaat gegeven beslissing betreffende een niet-betwiste schuldvordering als Europese executoriale titel kan worden gewaarmerkt, hebben bovendien tot doel, te waarborgen, overeenkomstig overweging 12 van deze verordening, dat de schuldenaar, zo tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging nodig is, in kennis wordt gesteld van de tegen hem ingestelde vordering, van de vereisten voor zijn actieve betrokkenheid bij de procedure om de vordering te betwisten, en van de gevolgen indien hij zich afzijdig houdt. In het bijzondere geval waarin een beslissing bij verstek in de zin van artikel 3, lid 1, tweede alinea, onder b), van verordening nr. 805/2004 is gegeven, beogen deze procedurele minimumnormen te verzekeren dat toereikende waarborgen voor de eerbieding van de rechten van verdediging bestaan.

    45

    Gelet op al het voorgaande dient op de prejudiciële vraag te worden geantwoord dat de voorwaarden waaronder een schuldvordering in geval van een verstekvonnis wordt geacht „niet-betwist” te zijn in de zin van artikel 3, lid 1, tweede alinea, onder b), van verordening nr. 805/2004, autonoom, uitsluitend op basis van deze verordening, moeten worden bepaald.

    Kosten

    46

    Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

     

    Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

     

    De voorwaarden waaronder een schuldvordering in geval van een verstekvonnis wordt geacht „niet-betwist” te zijn in de zin van artikel 3, lid 1, tweede alinea, onder b), van verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen, moeten autonoom, uitsluitend op basis van deze verordening, worden bepaald.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Italiaans.

    Top