Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62013TN0152

Zaak T-152/13: Beroep ingesteld op 15 maart 2013 — Sea Handling/Commissie

PB C 129 van 4.5.2013, p. 28–29 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

4.5.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/28


Beroep ingesteld op 15 maart 2013 — Sea Handling/Commissie

(Zaak T-152/13)

2013/C 129/53

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Sea Handling SpA (Somma Lombardo, Italië) (vertegenwoordigers: B. Nascimbene, F. Rossi dal Pozzo, M. Merla en L. Cappelletti, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het bestreden besluit, waarbij de Commissie heeft verklaard dat de maatregelen die SEA ten gunste van SEA Handling heeft genomen in de vorm van kapitaalverhogingen, staatssteun vormen die onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt en de terugvordering ervan heeft gelast, nietig te verklaren;

subsidiair, artikel 3 van het bestreden besluit, waarbij de Commissie de terugvordering van de vermeende staatssteun heeft gelast, nietig te verklaren;

de Commissie te verwijzen in de proceskosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Het bestreden besluit in de onderhavige zaak is hetzelfde besluit dat in zaak T-125/13, Italië/Commissie, aan de orde is.

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij zes middelen aan.

1)

Eerste middel: schending van enkele procesregels.

Verzoekster stelt in dit verband schending van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 83, blz. 1) en van de procesrechten van SEA Handling, en ontoereikend onderzoek met betrekking tot de periode in kwestie, wegens het ontbreken van een onderzoek en een voorafgaande beoordeling van de periode 2006-2010.

Voorts stelt zij dat de beginselen van rechtszekerheid en behoorlijk bestuur zijn geschonden wegens de duur van de procedure en met name wegens de ongerechtvaardigde buitensporige duur van het voorafgaande onderzoek.

2)

Tweede middel: schending van artikel 107, lid 1, VWEU, in verband met de betrokkenheid van overheidsmiddelen.

Verzoekster beroept zich op dit punt op een motiveringsgebrek en ontoereikend onderzoek met betrekking tot het ontbreken van een last voor de Staatsfinanciën; en op verzuim aan te tonen dat de middelen de Staat ter beschikking stonden.

3)

Derde middel: schending van artikel 107, lid 1, VWEU, in verband met de toerekenbaarheid.

Volgens verzoekster zijn de beslissingen om het kapitaal te verhogen waarop het bestreden besluit is gebaseerd, niet afzonderlijk onderzocht en heeft de Commissie niet gemotiveerd waarom aan de staatssteun aan SEA Handling in de periode 2002-2010 een globaal plan ten grondslag zou liggen.

Daarnaast kunnen de aanwijzingen waarop de Commissie zich beroept volgens verzoekster niet aantonen dat de maatregelen aan de Staat zijn toe te rekenen en heeft de Commissie verzuimd de gegevens mee te wegen die partijen hebben aangevoerd om aan te tonen dat de maatregelen niet aan de Staat kunnen worden toegerekend.

4)

Vierde middel: schending van artikel 107, lid 1, VWEU, in verband met de doctrine van de particuliere investeerder.

Volgens verzoekster heeft de Commissie niet bewezen dat een met SEA vergelijkbare particuliere investeerder niet voor de herkapitalisatie van een dochtermaatschappij zou hebben gekozen, en zich ertoe beperkt in algemene zin te betwisten dat de door SEA gehanteerde maatstaven met het oog op haar keuze als ondernemer correct waren.

Daarnaast moet worden vastgesteld dat de maatregelen binnen de SEA-groep niet binnen een context passen, de feiten met betrekking tot de vergelijking tussen SEA Handling en de andere marktpartijen onjuist zijn beoordeeld, en het beginsel van de particuliere investeerder onjuist is toegepast, aangezien een analyse van de afzonderlijke kapitaalverhogingstransacties ontbreekt.

5)

Vijfde middel: schending van artikel 107, lid 3, VWEU.

Verzoekster wijst in dit verband op een onjuiste opvatting van de werkingssfeer van de richtsnoeren voor de luchthavensector. Deze waren namelijk niet van toepassing op de onderhavige zaak.

Daarnaast bevat het besluit een kennelijke beoordelingsfout en ontbreekt een toereikende motivering bij de toepassing van de richtsnoeren voor redding en herstructurering, voor zover de Commissie de betekenis van het vereiste van herstel van de levensvatbaarheid van de vennootschap op de lange termijn onjuist heeft opgevat, de door SEA aangeboden compensatiemaatregelen in het kader van de herstructurering van haar dochtermaatschappij ten onrechte heeft afgewezen en niet afdoende heeft meegewogen dat de litigieuze kapitaalverhogingen steeds binnen de grenzen van het strikt noodzakelijke voor de herstructurering van de vennootschap zijn gebleven.

6)

Zesde middel: onrechtmatigheid van de terugvorderingsopdracht.

Verzoekster stelt dat de terugvorderingsopdracht onrechtmatig is wegens schending van het vertrouwensbeginsel en motiveringsgebrek.


Top