Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62013CN0375

    Zaak C-375/13: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Handelsgericht Wien (Oostenrijk) op 3 juli 2013 — Harald Kolassa/Barclays Bank PLC

    PB C 274 van 21.9.2013, p. 6–7 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
    PB C 274 van 21.9.2013, p. 3–4 (HR)

    21.9.2013   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 274/6


    Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Handelsgericht Wien (Oostenrijk) op 3 juli 2013 — Harald Kolassa/Barclays Bank PLC

    (Zaak C-375/13)

    2013/C 274/12

    Procestaal: Duits

    Verwijzende rechter

    Handelsgericht Wien

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partij: Harald Kolassa

    Verwerende partij: Barclays Bank PLC

    Prejudiciële vragen

    A.

    Artikel 15, lid 1, van verordening (EG) nr. 44/2001  (1) (Brussel I-verordening)

    1)

    Moeten de bewoordingen „voor overeenkomsten gesloten door een persoon, de consument, voor een gebruik dat als niet bedrijfs- of beroepsmatig kan worden beschouwd” in artikel 15, lid 1, van verordening (EG) nr. 44/2001 aldus worden uitgelegd dat

    1.1)

    een verzoeker die als consument op de secundaire markt obligaties aan toonder heeft verworven en thans vorderingen instelt tegen de uitgevende instelling uit hoofde van prospectusaansprakelijkheid, wegens niet-nakoming van informatie- en toezichtverplichtingen en op grond van de voorwaarden van de obligatielening, zich kan beroepen op deze bevoegdheidsgrond wanneer hij, door de effecten van een derde te kopen, indirect is toegetreden tot de overeenkomst tussen de uitgevende instelling en de oorspronkelijke inschrijver op de obligatielening?

    1.2)

    (indien vraag 1.1 bevestigend wordt beantwoord) de verzoeker zich ook kan beroepen op de bevoegdheidsgrond van het bovenvermelde artikel 15 wanneer de derde van wie hij de obligaties aan toonder heeft gekocht, deze obligaties tevoren heeft verworven voor een gebruik dat als bedrijfs- of beroepsmatig kan worden beschouwd, dit wil zeggen dat de verzoeker de obligatieovereenkomst overneemt van een persoon die geen consument is?

    1.3)

    (indien de vragen 1.1 en 1.2 bevestigend worden beantwoord) de verzoeker zich ook kan beroepen op de in het bovenvermelde artikel 15 bedoelde bevoegdheidsgrond voor consumentenovereenkomsten wanneer niet hij zelf de obligatiehouder is maar de derde, die door hem is belast met de verwerving van de effecten en zelf geen consument is, die deze effecten zoals overeengekomen in eigen naam als trustee voor de verzoeker in bewaring neemt en jegens wie de verzoeker enkel een verbintenisrechtelijke aanspraak op levering heeft?

    2)

    (indien vraag 1.1 bevestigend wordt beantwoord) Verleent artikel 15, lid 1, van verordening (EG) nr. 44/2001 het gerecht waarbij een op de verwerving van obligaties gegronde contractuele vordering is ingesteld, ook een accessoire bevoegdheid voor vorderingen uit onrechtmatige daad die op diezelfde verwerving van obligaties zijn gebaseerd?

    B.

    Artikel 5, punt 1, sub a, van verordening (EG) nr. 44/2001 (Brussel I-verordening)

    1)

    Moeten de bewoordingen „ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst” in artikel 5, punt 1, sub a, van verordening (EG) nr. 44/2001 aldus worden uitgelegd dat

    1.1)

    een verzoeker die op de secundaire markt obligaties aan toonder heeft verworven en thans vorderingen instelt tegen de uitgevende instelling uit hoofde van prospectusaansprakelijkheid, wegens niet-nakoming van informatie- en toezichtverplichtingen en op grond van de voorwaarden van de obligatielening, zich kan beroepen op deze bevoegdheidsgrond wanneer hij, door de effecten van een derde te kopen, indirect is toegetreden tot de overeenkomst tussen de uitgevende instelling en de oorspronkelijke inschrijver op de obligatielening?

    1.2)

    (indien vraag 1.1 bevestigend wordt beantwoord) de verzoeker zich ook kan beroepen op de in het bovenvermelde artikel 5, punt 1, sub a, bedoelde bevoegdheidsgrond wanneer niet hij zelf de obligatiehouder is maar de derde, die door hem is belast met de aankoop van de effecten, die deze effecten zoals overeengekomen in eigen naam als trustee voor de verzoeker in bewaring neemt en jegens wie de verzoeker enkel een verbintenisrechtelijke aanspraak op levering heeft?

    2)

    (indien vraag 1.1 bevestigend wordt beantwoord) Verleent artikel 5, punt 1, sub a, van verordening (EG) nr. 44/2001 het gerecht waarbij een op de verwerving van obligaties gegronde contractuele vordering is ingesteld, ook een accessoire bevoegdheid voor vorderingen uit onrechtmatige daad die op diezelfde verwerving van obligaties zijn gebaseerd?

    C.

    Artikel 5, punt 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 (Brussel I-verordening)

    1)

    Zijn kapitaalmarktrechtelijke, op prospectusaansprakelijkheid gegronde vorderingen en vorderingen wegens niet-nakoming van beschermings- en informatieverplichtingen in verband met de uitgifte van obligaties aan toonder vorderingen uit hoofde van verbintenissen uit onrechtmatige daad in de zin van artikel 5, punt 3, van verordening (EG) nr. 44/2001?

    1.1)

    (indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord) Geldt dat ook wanneer deze vorderingen worden ingesteld tegen de uitgevende instelling door een persoon die niet de obligatiehouder is, maar enkel een verbintenisrechtelijke aanspraak tot teruggave heeft jegens de obligatiehouder die de effecten als trustee voor hem in bewaring neemt?

    2)

    Moet de uitdrukking „plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen” in artikel 5, punt 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 aldus worden uitgelegd dat bij aankoop van effecten op grond van opzettelijk onjuiste informatie

    2.1)

    ervan moet worden uitgegaan dat de plaats waar de schade zich heeft voorgedaan, de woonplaats van de gelaedeerde als het centrum van zijn vermogen is?

    2.2)

    (indien vraag 2.1 bevestigend wordt beantwoord) Geldt dat ook wanneer het kooporder en de overschrijving van het geld kunnen worden herroepen totdat de transactie is afgewikkeld en de afwikkeling enige tijd na de debitering van de bankrekening van de gelaedeerde plaatsvond in een andere lidstaat?

    D.

    Toetsing van de bevoegdheid en feiten die in tweeërlei opzicht relevant zijn

    1)

    Is het gerecht in het kader van de toetsing van de bevoegdheid overeenkomstig de artikelen 25 e.v. van verordening (EG) nr. 44/2001 verplicht om betwiste feiten die zowel voor de bevoegdheidsvraag als voor het bestaan van de ingestelde vordering relevant zijn („in tweeërlei opzicht relevante feiten”), te onderwerpen aan een uitgebreide bewijsprocedure of moet het bij zijn uitspraak over de bevoegdheidsvraag ervan uitgaan dat de feiten zoals die door de verzoekende partij zijn aangevoerd, juist zijn?


    (1)  Verordening (EG) van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 12, blz. 1).


    Top