Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62013CN0366

    Zaak C-366/13: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) op 1 juli 2013 — Profit Investment SIM SpA, in liquidatie/Stefano Ossi en Commerzbank AG

    PB C 260 van 7.9.2013, p. 30–30 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
    PB C 260 van 7.9.2013, p. 21–22 (HR)

    7.9.2013   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 260/30


    Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) op 1 juli 2013 — Profit Investment SIM SpA, in liquidatie/Stefano Ossi en Commerzbank AG

    (Zaak C-366/13)

    2013/C 260/55

    Procestaal: Italiaans

    Verwijzende rechter

    Corte suprema di cassazione

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partij: Profit Investment SIM SpA, in liquidatie

    Verwerende partijen: Stefano Ossi, Commerzbank AG

    Prejudiciële vragen

    1)

    Is er sprake van de in artikel 6, punt 1, van verordening nr. 44/2001 (1) bedoelde band tussen verschillende zaken, wanneer het voorwerp van de met de twee beroepen ingestelde vorderingen alsook de grond waarop deze zijn ingesteld, verschilt, en er tussen die vorderingen geen verhouding van ondergeschiktheid bestaat of zij uit logisch-juridisch oogpunt niet onderling strijdig zijn, maar de eventuele toewijzing van één van die vorderingen feitelijk van invloed kan zijn op de omvang van het belang ter bescherming waarvan de andere vordering is ingesteld?

    2)

    Is voldaan aan de voorwaarde van artikel 23, lid 1, sub a, van verordening nr. 44/2001 dat het beding tot aanwijzing van het bevoegde gerecht een schriftelijk beding is, wanneer een dergelijk beding is opgenomen in een document (Information memorandum) dat eenzijdig is opgesteld door de emittent van een obligatielening, zodat het aangewezen gerecht ook bevoegd is voor geschillen over de geldigheid van die obligaties waarbij toekomstige kopers betrokken zijn? Zo neen, strookt het met de gewoonten van de internationale handel in de zin van artikel 23, lid 1, sub c, van die verordening, om een dergelijk beding op te nemen in de voorwaarden van een obligatielening die grensoverschrijdend zal worden verhandeld?

    3)

    Moet het begrip „verbintenissen uit overeenkomst” in artikel 5, punt 1, van die verordening aldus worden opgevat dat het enkel betrekking heeft op geschillen waarin een partij zich in rechte beroept op de rechtsbetrekking die op grond van de overeenkomst is ontstaan en op geschillen die nauw verband houden met deze betrekking, of ziet het ook op geschillen waarin de verzoekende partij zich niet op de overeenkomst beroept, maar integendeel het bestaan van een rechtsgeldige contractuele band ontkent en terugbetaling beoogt te verkrijgen van de bedragen die zijn voldaan op grond van een document dat volgens haar geen rechtskracht heeft?


    (1)  Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1).


    Top