Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62013CJ0510

    Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 19 maart 2015.
    E.ON Földgáz Trade Zrt tegen Magyar Energetikai és Közmű-szabályozási Hivatal.
    Verzoek van de Kúria om een prejudiciële beslissing.
    Prejudiciële verwijzing – Interne markt voor aardgas – Richtlijn 2003/55/EG – Artikel 25 – Richtlijn 2009/73/EG – Artikelen 41 en 54 – Toepassing ratione temporis – Verordening (EG) nr. 1775/2005 – Artikel 5 – Mechanismen voor capaciteitsallocatie en procedures voor congestiebeheer – Besluit van een regelgevende instantie – Recht van beroep – Beroep ingesteld door een vennootschap die over een vergunning beschikt voor het vervoer van aardgas – Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Artikel 47 – Recht op een effectieve rechterlijke bescherming tegen een besluit van een regelgevende instantie.
    Zaak C-510/13.

    Court reports – general

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2015:189

    ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

    19 maart 2015 ( *1 )

    „Prejudiciële verwijzing — Interne markt voor aardgas — Richtlijn 2003/55/EG — Artikel 25 — Richtlijn 2009/73/EG — Artikelen 41 en 54 — Toepassing ratione temporis — Verordening (EG) nr. 1775/2005 — Artikel 5 — Mechanismen voor capaciteitsallocatie en procedures voor congestiebeheer — Besluit van een regelgevende instantie — Recht van beroep — Beroep ingesteld door een vennootschap die over een vergunning beschikt voor het vervoer van aardgas — Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Artikel 47 — Recht op een effectieve rechterlijke bescherming tegen een besluit van een regelgevende instantie”

    In zaak C‑510/13,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Kúria (Hongarije) bij beslissing van 2 juli 2013, ingekomen bij het Hof op 25 september 2013, in de procedure

    E.ON Földgáz Trade Zrt

    tegen

    Magyar Energetikai és Közmű-szabályozási Hivatal,

    wijst

    HET HOF (Vierde kamer),

    samengesteld als volgt: L. Bay Larsen, kamerpresident, K. Jürimäe (rapporteur), J. Malenovský, M. Safjan en A. Prechal, rechters,

    advocaat-generaal: P. Cruz Villalón,

    griffier: C. Strömholm, administrateur,

    gezien de stukken,

    gelet op de opmerkingen van:

    de Poolse regering, vertegenwoordigd door B. Majczyna als gemachtigde,

    de Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. Tokár en K. Herrmann als gemachtigden,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 23 oktober 2014,

    het navolgende

    Arrest

    1

    Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 25 van richtlijn 2003/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en houdende intrekking van richtlijn 98/30/EG (PB L 176, blz. 57, en rectificatie PB 2004, L 16, blz. 74; hierna: „tweede richtlijn”), en de artikelen 41 en 54 van richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van richtlijn 2003/55/EG (PB L 211, blz. 94; hierna: „derde richtlijn”).

    2

    Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen E.ON Földgáz Trade Zrt. (hierna: „E.ON Földgáz”) en de Magyar Energetikai és Közmű-szabályozási Hivatal (Hongaarse regelgevende instantie voor de energiesector en de nutssector; hierna: „regelgevende instantie”) over de wijziging door deze regelgevende instantie van de regels van de gasnetcode (hierna: „netcode”) voor de toewijzing van capaciteit voor lange duur en het congestiebeheer.

    Toepasselijke bepalingen

    Unierecht

    Tweede richtlijn

    3

    Artikel 25 van de tweede richtlijn, met als titel „Regelgevende instanties”, bepaalde in de leden 5, 6 en 11:

    „5.   Partijen die een klacht hebben tegen een transmissie-, [vloeibaar aardgas-] of distributiesysteembeheerder over de in de leden 1, 2 of 4 of in artikel 19 genoemde onderwerpen kunnen de klacht voorleggen aan de regelgevende instantie, die als geschillenbeslechtingsinstantie binnen twee maanden na ontvangst van de klacht een beslissing neemt. Deze periode kan met twee maanden worden verlengd indien de nationale regelgevende instanties aanvullende informatie behoeven. Deze periode kan met instemming van de klager verder worden verlengd. Een dergelijke beslissing heeft bindende kracht tenzij of totdat zij in beroep wordt herroepen.

    6.   Benadeelde partijen die gerechtigd zijn bezwaar te maken tegen een overeenkomstig de leden 2, 3 of 4 genomen besluit over de gehanteerde methoden of wanneer de regelgevende instantie een raadplegingsplicht heeft met betrekking tot de voorgestelde methoden kunnen binnen twee maanden of binnen een door de betrokken lidstaat vastgelegde kortere termijn na de publicatie van het besluit of voorstel voor een besluit bezwaar maken met het oog op herziening. Een dergelijk bezwaar heeft geen schorsende werking.

    [...]

    11.   Klachten en bezwaren als bedoeld in de leden 5 en 6 doen geen afbreuk aan de uitoefening van de beroepsmogelijkheden uit hoofde van het gemeenschapsrecht en de nationale wetgeving.”

    Derde richtlijn

    4

    Artikel 41 van de derde richtlijn neemt in wezen de inhoud van artikel 25 van de tweede richtlijn over. De leden 11, 12 en 15 van dat artikel 41 zijn in soortgelijke bewoordingen gesteld als de leden 5, 6 en 11 van artikel 25. Lid 17 van artikel 41 van de derde richtlijn, dat geen tegenhanger heeft in artikel 25 van de tweede richtlijn, luidt:

    „De lidstaten zorgen ervoor dat er geschikte mechanismen op nationaal niveau bestaan krachtens welke een partij die getroffen wordt door een besluit van de regulerende instantie beroep kan aantekenen bij een instantie die onafhankelijk is van de betrokken partijen en van regeringen.”

    5

    Artikel 54 van de derde richtlijn, met als titel „Omzetting”, bepaalt:

    „1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 3 maart 2011 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

    Zij passen die bepalingen toe met ingang van 3 maart 2011, met uitzondering van artikel 11, dat zij toepassen met ingang van 3 maart 2013.

    [...]”

    Verordening (EG) nr. 1775/2005

    6

    Ten tijde van de feiten van het hoofdgeding was verordening (EG) nr. 1775/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 28 september 2005 betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten (PB L 289, blz. 1) van kracht. Die verordening is ingetrokken bij verordening (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten en tot intrekking van verordening nr. 1775/2005 (PB L 211, blz. 36, en rectificaties PB 2009, L 229, blz. 29, en PB L 309, blz. 87), die van toepassing is sinds 3 maart 2011.

    7

    De overwegingen 17 en 23 van verordening nr. 1775/2005 bepaalden:

    „(17)

    De nationale regelgevende instanties moeten erop toezien dat de in deze verordening neergelegde regels en de op basis van deze verordening vastgestelde richtsnoeren in acht worden genomen.

    [...]

    (23)

    Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk de vaststelling van eerlijke regels betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang of de gevolgen van de verordening beter op het niveau van de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, mag de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag bedoelde subsidiariteitsbeginsel maatregelen treffen. Overeenkomstig het in dat artikel bedoelde evenredigheidsbeginsel gaat deze [verordening] niet verder dan hetgeen nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.”

    8

    Artikel 1 van die verordening, met als titel „Onderwerp en toepassingsgebied”, bepaalde in lid 1:

    „Deze verordening heeft als doel niet‑discriminerende regels vast te stellen betreffende de toegangsvoorwaarden voor aardgastransmissiesystemen, rekening houdend met de specificiteit van nationale en regionale markten, teneinde de goede werking van de interne gasmarkt te verzekeren.

    Dit doel omvat onder meer de vaststelling van geharmoniseerde principes betreffende de tarieven voor de toegang tot het net, of betreffende de methoden voor de berekening daarvan, de instelling van derdentoegangsdiensten, de vaststelling van geharmoniseerde beginselen voor capaciteitsallocatie en congestiebeheer, de bepaling van transparantie-eisen, balanceringsregels en tarieven voor onbalans, alsmede de bevordering van capaciteitsverhandeling.”

    9

    Artikel 2, lid 1, punt 11, van die verordening bepaalde:

    „Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities:

    [...]

    11.

    ‚netgebruiker’: een afnemer of mogelijke afnemer van een transmissiesysteembeheerder en, mits zulks nodig is om de functies met betrekking tot de transmissie uit te voeren, de transmissiebeheerder zelf”.

    10

    Artikel 5 van die verordening, met als titel „Beginselen inzake mechanismen voor capaciteitsallocatie en procedures voor congestiebeheer”, luidde:

    „1.   Marktdeelnemers krijgen de beschikking over de maximale capaciteit op alle relevante punten waaraan in artikel 6, lid 3, wordt gerefereerd, met inachtneming van systeemintegriteit en efficiënte netexploitatie.

    2.   Transmissiesysteembeheerders implementeren en publiceren niet‑discriminerende en transparante mechanismen voor capaciteitsallocatie, welke

    a)

    passende economische signalen geven voor een efficiënt en maximaal gebruik van de technische capaciteit en investeringen in nieuwe infrastructuur vergemakkelijken;

    b)

    zorgen voor compatibiliteit met de marktmechanismen, met inbegrip van spotmarkten en trading hubs en tevens flexibel en in staat zijn zich aan veranderende marktomstandigheden aan te passen;

    c)

    compatibel zijn met de nettoegangsregelingen van de lidstaten.

    3.   Wanneer transmissiesysteembeheerders nieuwe transportcontracten sluiten of nieuwe onderhandelingen over bestaande transportcontracten voeren, wordt in deze contracten rekening gehouden met de volgende principes:

    a)

    in geval van contractuele congestie biedt de transmissiesysteembeheerder ongebruikte capaciteit op de primaire markt aan, ten minste op ‚day-ahead’-basis en afschakelbaar;

    b)

    netgebruikers die hun ongebruikte gecontracteerde capaciteit op de secundaire markt willen doorverkopen of -verhuren, hebben daartoe het recht. De lidstaten kunnen kennisgeving of informatieverstrekking aan de transmissiesysteembeheerder door de netgebruikers verlangen.

    4.   Wanneer capaciteit die krachtens bestaande transportcontracten gecontracteerd is, ongebruikt blijft en zich contractuele congestie voordoet, passen de transmissiesysteembeheerders lid 3 toe tenzij daardoor inbreuk zou worden gemaakt op de eisen van de bestaande transportcontracten. Indien daardoor inbreuk zou worden gemaakt op bestaande transportcontracten, richten de transmissiesysteembeheerders een verzoek tot de netgebruiker om, in overleg met de bevoegde instanties, overeenkomstig lid 3, ongebruikte capaciteit op de secundaire markt te gebruiken.

    5.   In geval van fysieke congestie worden door de transmissiesysteembeheerder of, in voorkomend geval, de regelgevende instanties niet-discriminerende en transparante mechanismen voor capaciteitsallocatie toegepast.”

    11

    Artikel 9 van verordening nr. 1775/2005, met als titel „Richtsnoeren”, bepaalde in de leden 1 en 2:

    „1.   In voorkomend geval worden in de richtsnoeren inzake de minimaal vereiste harmonisatie voor het bereiken van het doel van deze verordening, de volgende punten gespecificeerd:

    [...]

    b)

    de nadere bijzonderheden met betrekking tot de principes die aan de mechanismen voor capaciteitsallocatie ten grondslag liggen en betreffende de toepassing van procedures voor congestiebeheer, in overeenstemming met artikel 5;

    [...]

    2.   De richtsnoeren betreffende de in lid 1 genoemde kwesties zijn opgenomen in de bijlage. Zij kunnen door de Commissie worden gewijzigd; dit gebeurt volgens de procedure van artikel 14, lid 2.

    [...]”

    12

    Artikel 10 van die verordening, met als titel „Regelgevende instanties”, bepaalde in de eerste alinea:

    „Bij de uitoefening van hun verantwoordelijkheden uit hoofde van deze verordening vergewissen de krachtens artikel 25 van [de tweede richtlijn] ingestelde regelgevende instanties van de lidstaten zich ervan, dat deze verordening en de ingevolge artikel 9 van deze verordening vastgestelde richtsnoeren worden nageleefd.”

    13

    De bijlage bij verordening nr. 1775/2005 bevat de in artikel 9 van die verordening bedoelde richtsnoeren. In punt 2 van die bijlage zijn met name de „[p]rincipes die ten grondslag liggen aan het mechanisme voor capaciteitsallocatie en de procedures voor congestiebeheer en toepassing van procedures voor congestiebeheer in geval van contractuele congestie” vastgelegd.

    14

    Volgens artikel 17, tweede alinea, van verordening nr. 1775/2005 is die verordening van toepassing met ingang van 1 juli 2006.

    Hongaars recht

    15

    De relevante nationaalrechtelijke bepalingen inzake procesbevoegdheid en procesbelang zijn vervat in a polgári perrendtartásról szóló 1952. évi III. törvény (wet III van 1952 tot vaststelling van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering) en a közigazgatási hatósági eljárás és szolgáltatás általános szabályairól szóló 2004. évi CXL. törvény (wet CXL van 2004 houdende algemene voorschriften inzake procedures en administratieve diensten).

    16

    § 110 van a földgázellátásról szóló 2008. évi XL törvény (wet XL van 2008 inzake de levering van aardgas) bepaalt:

    „1.   De netbeheerder ontwikkelt de voorschriften, procedures en werkingsregels voor het aardgasnet, stelt de minimale elementen vast die vervat moeten zijn in de handelsovereenkomsten, de overeenkomsten inzake metingen en de uitwisseling van gegevens, alsook de netcode, die gedetailleerde regels bevat met betrekking tot de dagbalans. [...]

    2.   Bij de uitwerking van de netcode moet rekening worden gehouden met de continuïteit van de energievoorziening, kwaliteitsvereisten, het beginsel dat de mededinging niet mag worden aangetast, alsook de vrije toegang tot het aardgasnet. De netbeheerder zal bij de uitwerking van de netcode het advies inwinnen van de netcodecommissie, die volgens specifieke regels is opgericht en functioneert.

    3.   De netbeheerder evalueert jaarlijks de overeenkomstig lid 2 opgestelde netcode, waarbij hij het advies van de netcodecommissie inwint, en legt in geval van herziening de herziene versie, samen met de ontvangen adviezen, uiterlijk op 31 oktober voor aan de Energieautoriteit. Indien de netcode de wettelijke regels schendt, een daadwerkelijke mededinging belemmert, indruist tegen de in de prijsregulering vervatte regels en beginselen of discriminatie van bepaalde gebruikers mogelijk maakt, weigert de Energieautoriteit de netcode goed te keuren en gelast zij de netbeheerder op gemotiveerde wijze om binnen een bepaalde termijn een gewijzigd ontwerp in te dienen. De vergunninghouders, de aardgasproducenten, de netgebruikers en de klanten zullen de relevante bepalingen van de goedgekeurde netcode in acht nemen.

    4.   In geval van een wetswijziging of wanneer de netcode een daadwerkelijke mededinging belemmert, indruist tegen de in de prijsregulering vervatte regels en beginselen of een discriminatie van bepaalde gebruikers mogelijk maakt, gelast de Energieautoriteit de netbeheerder, na overleg met de vergunninghouders en de netgebruikers, op gemotiveerde wijze om binnen een bepaalde termijn de netcode te wijzigen. Wanneer geen wijziging wordt doorgevoerd, kan de Energieautoriteit een boete opleggen en de netcode ambtshalve wijzigen.

    5.   De vergunninghouders publiceren de netcode en de wijzigingen ervan, samen met het goedkeuringsbesluit van de Energieautoriteit, in geconsolideerde vorm op hun website.

    [...]”

    Feiten van het hoofdgeding en prejudiciële vragen

    17

    E.ON Földgáz, die over een vergunning voor het vervoer van gas beschikt, heeft bij de Hongaarse gastransmissienetbeheerder, te weten FGSZ Földgázszállító Zrt (hierna: „netbeheerder”), vier verzoeken om toewijzing van capaciteit voor lange duur ingediend voor het toegangspunt van de gasinterconnector tussen Hongarije en Oostenrijk (Hungarian-Austrian gas interconnector).

    18

    Aangezien die verzoeken de na 1 juli 2010 op dat toegangspunt beschikbare capaciteit aanzienlijk te boven gingen, heeft die netbeheerder de regelgevende instantie verzocht hem mee te delen welk standpunt hij moest innemen bij het beantwoorden van die verzoeken.

    19

    Naar aanleiding van het verzoek van de netbeheerder heeft de regelgevende instantie besluit 98/2010 van 22 februari 2010 vastgesteld, waarbij het besluit van 25 januari 2010 tot vaststelling van de netcode is gewijzigd.

    20

    Aldus zijn de regels van de netcode voor de toewijzing van capaciteit voor een duur van meer dan één gasjaar (hierna: „capaciteit voor lange duur”) bij besluit 98/2010 opnieuw vastgesteld. Blijkens de verwijzingsbeslissing zijn bij besluit 98/2010 voorts de regels voor het congestiebeheer gewijzigd.

    21

    Ingevolge de netcode, vóór de wijziging ervan bij besluit 98/2010, moest de netbeheerder de verzoeken om toewijzing van capaciteit voor lange duur in de volgorde onderzoeken waarin zij waren ontvangen en die capaciteit, voor zover beschikbaar, toewijzen door een overeenkomst met de verzoekende partijen te sluiten.

    22

    Volgens de bij besluit 98/2010 gewijzigde regels moest de netbeheerder met betrekking tot het gasjaar 2010‑2011 80 % van de beschikbare capaciteit voor de sluiting van langetermijnovereenkomsten reserveren en 20 % van die capaciteit voor de sluiting van jaarlijkse overeenkomsten voor dat gasjaar. Aangaande de volgende gasjaren bepaalt dat besluit dat vanaf het gasjaar 2011‑2012 de toewijzing van capaciteit voor lange duur en de effectieve sluiting van de overeenkomsten volgens nieuwe regels gebeuren die door de netbeheerder met medewerking van de aardgashandelaren moeten worden vastgesteld en ter goedkeuring aan de regelgevende instantie moeten worden voorgelegd.

    23

    De regelgevende instantie heeft de uitvaardiging van die nieuwe regels gemotiveerd door erop te wijzen dat de oorspronkelijke procedure voor de toewijzing van capaciteit negatieve gevolgen had voor de ontwikkeling van de mededinging en de toegang tot de markt voor nieuwe deelnemers belemmerde.

    24

    Op 27 maart 2010 heeft E.ON Földgáz bij de Fővárosi Bíróság (hof te Boedapest) beroep ingesteld tot nietigverklaring van de bepalingen van besluit 98/2010 inzake de mechanismen voor capaciteitsallocatie met betrekking tot het gasjaar 2010‑2011. Op 3 november 2011 is haar beroep verworpen.

    25

    Voorts heeft de Fővárosi Ítélőtábla (regionaal hof van beroep te Boedapest) op 9 mei 2012 het hoger beroep van E.ON Földgáz verworpen op grond dat die vennootschap geen procesbevoegdheid had in een procedure van rechterlijke toetsing van een administratief besluit inzake de netcode. E.ON Földgáz had immers niet aangetoond dat zij een relevant rechtstreeks belang had ten aanzien van de bestreden bepalingen van besluit 98/2010, aangezien zij geen overeenkomst met de netbeheerder had gesloten en in dat besluit alleen naar de netbeheerder werd verwezen.

    26

    Daarop heeft E.ON Földgáz cassatieberoep ingesteld bij de verwijzende rechter. Zij betoogt dat zij een rechtstreeks belang heeft op grond waarvan zij procesbevoegd is. Dat belang volgt uit het feit dat bij besluit 98/2010 de regels van de netcode zijn gewijzigd op grond waarvan zij als houdster van een vergunning voor het vervoer van gas verzoeken om toewijzing van capaciteit heeft ingediend en door de nieuwe regels haar recht is beperkt om een overeenkomst te sluiten over de capaciteit waarop die verzoeken betrekking hebben. In dit verband maakt het niet uit of er een overeenkomst bestond tussen E.ON Földgáz en de netbeheerder, aangezien de netcode met name de procedure regelt die leidt tot de sluiting van dergelijke overeenkomsten. Bovendien is besluit 98/2010 vastgesteld ten gevolge van de indiening van die verzoeken. Zij wijst er voorts op dat de netbeheerder haar ingevolge a földgázellátásról szóló 2008. évi XL törvény in de procedure voor de opstelling van de netcode moest raadplegen in haar hoedanigheid van aardgashandelaar.

    27

    De verwijzende rechter wijst erop dat een partij in een administratieve procedure naar Hongaars recht slechts het recht heeft om beroep in te stellen tegen een administratief besluit, indien haar beroep is gericht tegen een bepaling van dat besluit die haar rechten rechtstreeks aantast. Hij vraagt zich derhalve af of het belang waarop E.ON Földgáz zich beroept, dat hij als een economisch belang aanmerkt, een rechtstreeks belang kan vormen op grond waarvan die verzoekende partij procesbevoegdheid kan hebben om beroep in rechte in te stellen tegen een regelgevend besluit inzake energie.

    28

    De verwijzende rechter acht het noodzakelijk dat het begrip „benadeelde partij” in de tweede en de derde richtlijn wordt uitgelegd. Weliswaar heeft het Hof dat begrip immers reeds uitgelegd in het kader van beroepen tegen besluiten van de regelgevende instanties op het gebied van elektronische communicatie (arresten Tele2 Telecommunication, C‑426/05, EU:C:2008:103, en Arcor, C‑55/06, EU:C:2008:244), maar met betrekking tot de regulering van de energiesector, meer in het bijzonder de besluiten inzake de netcodes, bestaat er dienaangaande geen precedent.

    29

    Daarom heeft de Kúria (hooggerechtshof) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

    „1)

    Is artikel 25 van [de tweede richtlijn] [...], dat bepaalt welke personen bevoegd zijn om beroep in te stellen, van toepassing op een administratief besluit dat is vastgesteld in de periode dat deze richtlijn van kracht was, of moet in de aanhangige gerechtelijke procedure artikel 41 van [de derde richtlijn] [...] in aanmerking worden genomen, welke richtlijn tijdens de procedure in werking is getreden, gelet op artikel 54, lid 1, tweede alinea, ervan, volgens hetwelk deze bepaling met ingang van 3 maart 2011 moet worden toegepast?

    2)

    Indien de [derde richtlijn] van toepassing is, kan dan een handelaar die zoals in de onderhavige zaak over een vergunning beschikt en er een economisch belang bij heeft om een beroep in te stellen tegen het besluit tot goedkeuring van een netcode of ter bepaling van de inhoud ervan, als een ‚getroffen partij’ in de zin van artikel 41, lid 17, van deze richtlijn worden beschouwd, of is enkel de netbeheerder die om goedkeuring van de netcode kan verzoeken een getroffen partij?

    3)

    Indien de [tweede richtlijn] van toepassing is, valt de goedkeuring of de wijziging van de netcode zoals die welke in casu heeft plaatsgevonden dan onder de gevallen waarvan sprake is in artikel 25, leden 5 en 6, voor zover het gaat om de beoordeling van verzoeken om toewijzing van capaciteit?

    4)

    Indien het gaat om een geval dat valt onder artikel 25, lid 6, van de [tweede richtlijn], kan dan een handelaar die zoals in de onderhavige zaak over een vergunning beschikt en er een economisch belang bij heeft om een beroep in te stellen tegen het besluit tot goedkeuring van een netcode of ter bepaling van de inhoud ervan, als een ‚benadeelde partij’ worden beschouwd, of is enkel de netbeheerder die om goedkeuring van de netcode kan verzoeken een benadeelde partij?

    5)

    Hoe moet artikel 25, lid 11, van de [tweede richtlijn] worden uitgelegd, volgens hetwelk klachten en bezwaren als bedoeld in de leden 5 en 6 geen afbreuk doen aan de uitoefening van de beroepsmogelijkheden uit hoofde van het [Unierecht] en de nationale wetgeving, indien uit de antwoorden op bovenstaande vragen zou blijken dat het nationale recht beroepen aan strengere eisen onderwerpt dan die welke zijn opgelegd door de bepalingen van de richtlijn of het [Unierecht]?”

    Beantwoording van de prejudiciële vragen

    Eerste vraag

    30

    Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de derde richtlijn, die uiterlijk op 3 maart 2011 moest worden omgezet, en met name de nieuwe bepalingen die in artikel 41, lid 17, van die richtlijn zijn opgenomen, aldus moet worden uitgelegd dat zij van toepassing is op een beroep dat is ingesteld tegen een vóór het verstrijken van die omzettingstermijn door een regelgevende instantie vastgesteld besluit als in het hoofdgeding, en dat op die datum nog steeds aanhangig was.

    31

    Artikel 41, lid 17, van de derde richtlijn bepaalt dat de lidstaten ervoor zorgen dat er geschikte mechanismen op nationaal niveau bestaan krachtens welke een partij die getroffen wordt door een besluit van de regelgevende instantie beroep kan aantekenen bij een instantie die onafhankelijk is van de betrokken partijen en van regeringen.

    32

    Volgens de bewoordingen ervan is die bepaling van toepassing op situaties waarin de regelgevende instantie een besluit heeft vastgesteld dat de rechten van een partij schendt. Derhalve moet op basis van de datum van vaststelling van dat besluit worden beoordeeld of een situatie onder artikel 41, lid 17, van de derde richtlijn valt.

    33

    Artikel 41, lid 17, van de derde richtlijn moet bijgevolg aldus worden uitgelegd dat het niet ziet op de besluiten van de regelgevende instantie die zijn vastgesteld vóór het verstrijken van de in artikel 54, lid 1, van die richtlijn bedoelde omzettingstermijn, namelijk op 3 maart 2011.

    34

    In een situatie als in het hoofdgeding, waarin besluit 98/2010 op 22 februari 2010, dat wil zeggen vóór het verstrijken van de omzettingstermijn van de derde richtlijn is vastgesteld, is die richtlijn dientengevolge niet van toepassing.

    35

    Derhalve moet op de eerste vraag worden geantwoord dat de derde richtlijn, die uiterlijk op 3 maart 2011 moest worden omgezet, en met name de nieuwe bepalingen die in artikel 41, lid 17, van die richtlijn zijn opgenomen, aldus moet worden uitgelegd dat zij niet van toepassing is op een beroep dat is ingesteld tegen een vóór het verstrijken van die omzettingstermijn door een regelgevende instantie vastgesteld besluit als in het hoofdgeding, en dat op die datum nog steeds aanhangig was.

    Tweede vraag

    36

    Gelet op het antwoord op de eerste vraag, behoeft de tweede vraag niet te worden beantwoord.

    Derde tot en met vijfde vraag

    37

    Met zijn derde tot en met vijfde vraag, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 25 van de tweede richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling inzake de uitoefening van de beroepsmogelijkheden voor de rechter die bevoegd is om de wettigheid van de handelingen van een regelgevende instantie te toetsen, op grond waarvan in omstandigheden als in het hoofdgeding een marktdeelnemer als E.ON Földgáz geen procesbevoegdheid heeft om beroep in te stellen tegen een besluit van die instantie inzake de netcode.

    38

    Zoals de advocaat‑generaal in de punten 36 en 37 van zijn conclusie heeft opgemerkt, bevat de tweede richtlijn geen specifieke bepalingen op grond waarvan de marktdeelnemers het recht hebben om beroep in rechte in te stellen tegen besluiten van de regelgevende instantie als besluit 98/2010.

    39

    Opgemerkt zij echter dat verordening nr. 1775/2005, die ratione temporis van toepassing is op de feiten in het hoofdgeding, geharmoniseerde regels vaststelt voor de toegang van de marktdeelnemers tot het aardgastransmissienet.

    40

    Zo heeft verordening nr. 1775/2005 volgens overweging 23 en artikel 1, lid 1, tot doel niet‑discriminerende regels vast te stellen betreffende de toegangsvoorwaarden voor aardgastransmissiesystemen, rekening houdend met de specificiteit van nationale en regionale markten, teneinde de goede werking van de interne gasmarkt te verzekeren.

    41

    In dit verband blijkt uit artikel 1, lid 1, tweede alinea, van verordening nr. 1775/2005 dat die verordening met name tot doel heeft geharmoniseerde principes betreffende de mechanismen voor capaciteitsallocatie en de procedure voor congestiebeheer vast te stellen.

    42

    In artikel 5 van die verordening worden de beginselen uiteengezet die de transmissiebeheerder in acht moet nemen bij de toepassing van die mechanismen en procedures om ervoor te zorgen dat de marktdeelnemers op niet-discriminerende en transparante wijze toegang tot het transmissienet hebben. Op grond van artikel 9, leden 1 en 2, van verordening nr. 1775/2005 zijn de beginselen van dat artikel 5 verder uitgewerkt in de richtsnoeren in de bijlage bij die verordening.

    43

    Voorts blijkt uit overweging 17 en artikel 10, eerste alinea, van verordening nr. 1775/2005 dat de regelgevende instanties zich bij de uitoefening van hun bevoegdheden ervan moeten vergewissen dat de in artikel 5 en de bijlage bij die verordening bedoelde beginselen in acht worden genomen.

    44

    Wanneer een regelgevende instantie zoals in het hoofdgeding een besluit vaststelt tot wijziging van de regels van de netcode voor de toewijzing van capaciteit en het congestiebeheer door de netbeheerder, moet zij bijgevolg erop toezien dat de in verordening nr. 1775/2005, met name in artikel 5 van die verordening juncto de bijlage bij die verordening, neergelegde beginselen in acht worden genomen.

    45

    Aangaande de vraag of artikel 5 van verordening nr. 1775/2005 juncto de bijlage bij die verordening een marktdeelnemer als E.ON Földgáz in de omstandigheden van het hoofdgeding, rechten verleent die de regelgevende instantie moet eerbiedigen bij de vaststelling van een besluit tot wijziging van de wettelijke verplichtingen van de netbeheerder in verband met de procedures inzake de toegang tot dat net, zij benadrukt dat E.ON Földgáz, als houdster van een vergunning om gas over het net te vervoeren, als een netgebruiker in de zin van artikel 2, lid 1, punt 11, van verordening nr. 1775/2005 moet worden aangemerkt. Gelet op de bewoordingen van die bepaling is het immers irrelevant dat een dergelijke marktdeelnemer werkelijk een overeenkomst met de netbeheerder heeft gesloten, om als een netgebruiker te kunnen worden aangemerkt, aangezien iedere afnemer of mogelijke afnemer van de netbeheerder die hoedanigheid heeft.

    46

    Gelet vervolgens op de doelstelling van verordening nr. 1775/2005, zoals in herinnering gebracht in punt 41 van het onderhavige arrest, moeten de beginselen van artikel 5 van die verordening juncto de bijlage bij die verordening aldus worden uitgelegd dat zij beschermende maatregelen vormen die zijn vastgesteld in het belang van de gebruikers die toegang tot het net wensen, en die gebruikers dus rechten kunnen verlenen (zie naar analogie arrest Tele2 Telecommunication, C‑426/05, EU:C:2008:103, punt 34).

    47

    Uit punt 2.1.3. van de bijlage bij verordening nr. 1775/2005 blijkt met name dat de mechanismen voor capaciteitsallocatie en de procedures voor congestiebeheer de toetreding van nieuwe marktdeelnemers niet belemmeren en evenmin overmatige hinderpalen voor het betreden van de markt creëren. Voorts beletten die mechanismen niet dat de marktdeelnemers, inclusief nieuwe marktdeelnemers en bedrijven met een klein marktaandeel, effectief concurreren.

    48

    Uit de bovenstaande overwegingen vloeit voort dat een marktdeelnemer als E.ON Földgáz in de omstandigheden van het hoofdgeding, bepaalde rechten uit hoofde van artikel 5 van verordening nr. 1775/2005 juncto de bijlage bij die verordening heeft en dat die rechten moeten worden geacht mogelijk te zijn geschonden door een besluit van de regelgevende instantie tot wijziging van de regels van de netcode voor de toewijzing van capaciteit en het congestiebeheer.

    49

    Volgens vaste rechtspraak is het bij gebreke van Unieregelgeving ter zake een aangelegenheid van de interne rechtsorde van elke lidstaat om de bevoegde rechterlijke instanties aan te wijzen en de procedureregels vast te stellen voor vorderingen die worden ingediend ter bescherming van de rechten die de justitiabelen aan het Unierecht ontlenen, waarbij de lidstaten evenwel gehouden zijn in elk geval een doeltreffende bescherming van die rechten te verzekeren (arrest Mono Car Styling, C‑12/08, EU:C:2009:466, punt 48 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    50

    Zo is de vaststelling van de procesbevoegdheid en het procesbelang van een justitiabele weliswaar in beginsel een zaak van nationaal recht, maar het Unierecht vereist, naast de naleving van het gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel, dat de nationale wettelijke regeling niet afdoet aan het recht op een doeltreffende rechterlijke bescherming als bedoeld in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (zie in die zin arrest Mono Car Styling, C‑12/08, EU:C:2009:466, punt 49 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    51

    Gelet op een en ander moet op de derde tot en met de vijfde vraag worden geantwoord dat artikel 5 van verordening nr. 1775/2005 juncto de bijlage bij die verordening, en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling inzake de uitoefening van de beroepsmogelijkheden voor de rechter die bevoegd is om de wettigheid van de handelingen van een regelgevende instantie te toetsen, op grond waarvan in omstandigheden als in het hoofdgeding een marktdeelnemer als E.ON Földgáz geen procesbevoegdheid heeft om beroep in te stellen tegen een besluit van die instantie inzake de netcode.

    Kosten

    52

    Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

     

    Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:

     

    1)

    Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van richtlijn 2003/55/EG, die uiterlijk op 3 maart 2011 moest worden omgezet, en met name de nieuwe bepalingen die in artikel 41, lid 17, van die richtlijn zijn opgenomen, moet aldus worden uitgelegd dat zij niet van toepassing is op een beroep dat is ingesteld tegen een vóór het verstrijken van die omzettingstermijn door een regelgevende instantie vastgesteld besluit als in het hoofdgeding, en dat op die datum nog steeds aanhangig was.

     

    2)

    Artikel 5 van verordening (EG) nr. 1775/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 28 september 2005 betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten juncto de bijlage bij die verordening, en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling inzake de uitoefening van de beroepsmogelijkheden voor de rechter die bevoegd is om de wettigheid van de handelingen van een regelgevende instantie te toetsen, op grond waarvan in omstandigheden als in het hoofdgeding een marktdeelnemer als E.ON Földgáz Zrt geen procesbevoegdheid heeft om beroep in te stellen tegen een besluit van die instantie inzake de netcode.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Hongaars.

    Top