EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62013CJ0307

Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 10 juli 2014.
Lars Ivansson e.a.
Verzoek van het Helsingborgs tingsrätt om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Interne markt – Richtlijn 98/34/EG – Artikel 8, lid 1, derde alinea – Informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften – Begrip ‚technisch voorschrift’ – Legkippen – Verkorting van het oorspronkelijk vastgestelde tijdschema voor de inwerkingtreding van het technische voorschrift – Verplichting tot kennisgeving – Voorwaarden – Divergente taalversies.
Zaak C‑307/13.

Court reports – general

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2014:2058

ARREST VAN HET HOF (Zevende kamer)

10 juli 2014 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing — Interne markt — Richtlijn 98/34/EG — Artikel 8, lid 1, derde alinea — Informatieprocedure op gebied van normen en technische voorschriften — Begrip ‚technisch voorschrift’ — Legkippen — Verkorting van oorspronkelijk geplande tijdschema voor inwerkingtreding van technisch voorschrift — Verplichting tot kennisgeving — Voorwaarden — Afwijkende taalversies”

In zaak C‑307/13,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Helsingborgs tingsrätt (Zweden) bij beslissing van 30 mei 2013, ingekomen bij het Hof op 5 juni 2013, in de strafzaak tegen

Lars Ivansson,

Carl-Rudolf Palmgren,

Kjell Otto Pehrsson,

Håkan Rosengren,

wijst

HET HOF (Zevende kamer),

samengesteld als volgt: J. L. da Cruz Vilaça (kamerpresident), J.‑C. Bonichot en A. Arabadjiev (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: Y. Bot,

griffier: I. Illéssy, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 3 april 2014,

gelet op de opmerkingen van:

Ivansson, Palmgren, Pehrsson en Rosengren, vertegenwoordigd door M. Erling en E. Erling, advokater,

de Zweedse regering, vertegenwoordigd door A. Falk en L. Swedenborg als gemachtigden,

de Poolse regering, vertegenwoordigd door B. Majczyna als gemachtigde,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door J. Enegren, D. Kukovec en A. Tokár als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 8, lid 1, derde alinea, van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PB L 204, blz. 37), zoals gewijzigd bij richtlijn 98/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 juli 1998 (PB L 217, blz. 18; hierna: „richtlijn 98/34”).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een strafprocedure die de Åklagarkammar i Helsingborg (openbaar ministerie) had ingeleid tegen vier eierproducenten, Ivansson, Palmgren, Pehrsson en Rosengren, om hun strafrechtelijke veroordeling te verkrijgen wegens het opzettelijk of uit onachtzaamheid houden van legkippen in een houderijsysteem dat niet voldoet aan de behoefte van deze dieren aan legnesten, zitstokken en stofbaden.

Toepasselijke bepalingen

Richtlijn 98/34

3

Artikel 1, punten 3, 4, en 11, van richtlijn 98/34 bevat de volgende definities:

„[...]

3)

‚technische specificatie’: een specificatie die voorkomt in een document ter omschrijving van de vereiste kenmerken van een product, zoals kwaliteitsniveau, prestaties, veiligheid of afmetingen, met inbegrip van de voor het product geldende voorschriften inzake verkoopbenaming, terminologie, symbolen, beproeving en beproevingsmethoden, verpakking, het merken of etiketteren, en de overeenstemmingsbeoordelingsprocedures.

Onder de term ‚technische specificatie’ zijn ook begrepen de productiemethoden en -procedés voor de landbouwproducten uit hoofde van artikel 38, lid 1, van het Verdrag, voor de producten bestemd voor menselijke voeding, voor diervoeding en voor de geneesmiddelen als omschreven in artikel 1 van [richtlijn 65/65/EEG van de Raad van 26 januari 1965 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake farmaceutische specialiteiten (PB 1965, 22, blz. 369), zoals laatstelijk gewijzigd bij richtlijn 93/39/EEG van de Raad van 14 juni 1993 (PB L 214, blz. 22)], alsmede de productiemethoden en -procedés voor de overige producten, wanneer die gevolgen hebben voor de kenmerken van deze producten;

4)

‚andere eis’: een eis die, zonder een technische specificatie te zijn, ter bescherming van met name de consument of het milieu wordt opgelegd en betrekking heeft op de levenscyclus van het product nadat dit in de handel is gebracht, zoals voorwaarden voor gebruik, recycling, hergebruik of verwijdering van het product, wanneer deze voorwaarden op significante wijze de samenstelling, de aard of de verhandeling van het product kunnen beïnvloeden;

[...]

11)

‚technisch voorschrift’: een technische specificatie of andere eis of een regel betreffende diensten, met inbegrip van de erop toepasselijke bestuursrechtelijke bepalingen die de jure of de facto moeten worden nageleefd voor de verhandeling, de dienstverrichting, de vestiging van een verrichter van diensten of het gebruik in een lidstaat of in een groot deel van een lidstaat, alsmede de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, behoudens die bedoeld in artikel 10, van de lidstaten waarbij de vervaardiging, de invoer, de verhandeling of het gebruik van een product dan wel de verrichting of het gebruik van een dienst of de vestiging als dienstverlener wordt verboden.

De facto technische voorschriften zijn met name:

wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van een lidstaat die hetzij verwijzen naar technische specificaties, andere eisen of regels betreffende diensten, hetzij naar beroepscodes of codes voor goede praktijken die zelf verwijzen naar technische specificaties, andere eisen of regels betreffende diensten waarvan de naleving een vermoeden geeft met de voorschriften welke bij deze wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen zijn vastgesteld, in overeenstemming te zijn;

vrijwillige overeenkomsten waarbij de overheid partij is en die in het algemeen belang gericht zijn op de naleving van technische specificaties, andere eisen of regels betreffende diensten, met uitsluiting van bestekken voor overheidsopdrachten;

technische specificaties of andere eisen of regels betreffende diensten die verbonden zijn met fiscale of financiële maatregelen die het verbruik van producten of het gebruik van diensten beïnvloeden, doordat zij de naleving van die technische specificaties, andere eisen of regels betreffende diensten aanmoedigen; hieronder vallen niet de technische specificaties, andere eisen of regels betreffende diensten die samenhangen met de nationale stelsels van sociale zekerheid.

Hieronder vallen de technische voorschriften die worden vastgesteld door de door de lidstaten aangewezen instanties die zijn opgenomen in de lijst welke door de [Europese] Commissie voor 5 augustus 1999 moet worden opgesteld in het kader van het in artikel 5 bedoelde comité.

Wijziging van die lijst geschiedt volgens dezelfde procedure.”

4

Artikel 8, lid 1, eerste tot en met derde alinea, van richtlijn 98/34 luidt:

„Onverminderd artikel 10 delen de lidstaten de [Europese] Commissie onverwijld ieder ontwerp voor een technisch voorschrift mee, tenzij het een integrale omzetting van een internationale of Europese norm betreft, in welk geval louter met een mededeling van de betrokken norm kan worden volstaan; zij geven de Commissie tevens kennis van de redenen waarom de vaststelling van dit technisch voorschrift nodig is, tenzij die redenen reeds uit het ontwerp zelf blijken.

In voorkomend geval delen de lidstaten tegelijkertijd de tekst mee, tenzij deze reeds in samenhang met een eerdere mededeling is doorgegeven, van de in hoofdzaak en rechtstreeks betrokken wettelijke en bestuursrechtelijke basisbepalingen, indien kennis van die tekst noodzakelijk is om de reikwijdte van het ontwerp van het technische voorschrift te kunnen beoordelen.

De lidstaten gaan in bovengenoemde omstandigheden tot een nieuwe mededeling over, indien zij in het ontwerp voor een technisch voorschrift significante wijzigingen aanbrengen die een verandering van het toepassingsgebied, een verkorting van het oorspronkelijk geplande tijdschema voor de toepassing, een toevoeging van specificaties of eisen of het stringenter maken ervan tot gevolg hebben.”

Zweeds recht

5

§ 36, eerste alinea, punt 2, van de Djurskyddslag (1988:534) (wet op de dierenbescherming) van 2 juni 1988 [SFS 1988, nr. 534; hierna: „wet (1988:534)”] bepaalt:

„Strafbaar met een geldboete of een gevangenisstraf van maximaal twee jaar, is wie opzettelijk of uit onachtzaamheid

[...]

2.

een op basis van deze wet aangenomen voorschrift overtreedt [...].”

6

De Djurskyddsförordning (1988:539) (decreet inzake dierenbescherming) van 2 juni 1988 (SFS 1988, nr. 539), zoals gewijzigd bij het decreet van 20 maart 2003 [SFS 2003, nr. 105; hierna: „decreet (1988:539)] werd vastgesteld op basis van wet (1988:534). In § 9 van dit decreet is het volgende bepaald:

„Legkippen mogen niet worden gehouden in andere houderijsystemen dan die welke voldoen aan hun behoefte aan legnesten, zitstokken en stofbaden. De houderijsystemen moeten ertoe strekken het sterftecijfer en de gedragsstoornissen van de kippen gering te houden.

De dienst voor dierenbescherming zal de nadere regels voor het houden van kippen meedelen.”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

7

De verweerders in het hoofdgeding zijn eierproducenten die voor de verwijzende rechter worden vervolgd wegens schending van § 36 van wet (1988:534) en § 9 van decreet (1988:539) op grond dat zij opzettelijk of uit onachtzaamheid legkippen hebben gehouden in een houderijsysteem dat niet voldoet aan de behoefte van deze dieren aan legnesten, zitstokken en stofbaden.

8

Verweerders in het hoofdgeding hebben de hun verweten feiten weliswaar erkend, maar zijn opgekomen tegen de vordering van het Openbaar Ministerie die strekt tot de vaststelling van hun strafrechtelijke aansprakelijkheid voor deze feiten. Dienaangaande hebben zij aangevoerd dat voor de vervroeging van de datum van inwerkingtreding van § 9 van decreet (1988:539) – die niet op de aanvankelijk geplande datum van 1 mei 2003 maar op 15 april 2003 werd vastgelegd – de in artikel 8, lid 1, derde alinea, van richtlijn 98/34 neergelegde procedure van nieuwe mededeling aan de Commissie niet was toegepast. De verweerders in het hoofdgeding hebben dan ook betoogd dat § 9 van dat decreet niet aan hen kon worden tegengeworpen.

9

Het Openbaar Ministerie heeft vastgesteld dat § 9 van decreet (1988:539) een technisch voorschrift vormde en dus binnen de werkingssfeer van richtlijn 98/34 viel. Het constateerde eveneens dat niet was overgegaan tot een nieuwe mededeling aan de Commissie, maar betwistte dat de vervroeging van de datum van inwerkingtreding van die bepaling een significante wijziging vormde in de zin van artikel 8, lid 1, derde alinea, van richtlijn 98/34, en was dan ook van mening dat de Zweedse regering niet onderworpen was aan de verplichting om een nieuwe mededeling te doen aan de Commissie.

10

Bij beslissing van 2 oktober 2009 heeft de verwijzende rechter de argumenten van verweerders in het hoofdgeding gevolgd en de vordering van het openbaar ministerie afgewezen.

11

Na de beslissing van de Högsta domstol (hooggerechtshof) van 21 december 2010, die oordeelde dat het Hof niet moest worden verzocht om een prejudiciële beslissing, heeft het Hovrätt över Skåne och Blekinge (hof van beroep te Skåne en Blekinge) de beslissing van de verwijzende rechter van 2 oktober 2009 vernietigd en de zaak voor een nieuwe uitspraak ten gronde terugverwezen naar deze rechter.

12

Daarop heeft het Helsingborgs tingsrätt (rechtbank van eerste aanleg van Helsingborg) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Bracht de vervroeging van de datum van inwerkingtreding van § 9 van het [decreet (1988:539)] van 1 mei 2003 tot 15 april 2003 voor het Koninkrijk Zweden als lidstaat de verplichting mee om het ontwerp overeenkomstig artikel 8, lid 1, derde alinea, van richtlijn 98/34[...] opnieuw mee te delen?

2)

Indien op de eerste vraag wordt geantwoord dat een nieuwe mededeling had moeten plaatsvinden, wat zijn dan de rechtsgevolgen van het feit dat deze formaliteit niet werd vervuld?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Eerste vraag

13

Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de datum die de nationale autoriteiten uiteindelijk hebben vastgesteld voor de inwerkingtreding van een nationale maatregel, zoals die welke aan de orde is in het hoofdgeding, die voorschrijft dat legkippen moeten worden gehouden in houderijsystemen die voldoen aan hun behoefte aan legnesten, zitstokken en stofbaden en ertoe strekken hun sterftecijfer en hun gedragsstoornissen gering te houden, onderworpen is aan de in artikel 8, lid 1, derde alinea, van richtlijn 98/34 neergelegde verplichting tot mededeling aan de Commissie.

14

In dit verband zij eraan herinnerd dat de lidstaten luidens artikel 8, lid 1, derde alinea, van richtlijn 98/34 tot een nieuwe mededeling van het ontwerp voor een technisch voorschrift overgaan, indien zij daarin significante wijzigingen aanbrengen die een verandering van het toepassingsgebied, een verkorting van het oorspronkelijk geplande tijdschema voor de toepassing, een toevoeging van specificaties of eisen of het stringenter maken ervan tot gevolg hebben.

15

Aangezien de Poolse regering in haar opmerkingen heeft betwist dat § 9 van decreet (1988:539) kan worden aangemerkt als een „technisch voorschrift” in de zin van artikel 1, punt 11, van richtlijn 98/34, en teneinde de verwijzende rechter een nuttig antwoord te geven, moet vooraf worden nagegaan of die nationale regeling effectief in die zin kan worden gekwalificeerd.

16

Volgens vaste rechtspraak van het Hof blijkt uit artikel 1, punt 11, van richtlijn 98/34 dat het begrip „technisch voorschrift” drie categorieën omvat, te weten, in de eerste plaats, de „technische specificatie” in de zin van artikel 1, punt 3, van die richtlijn, in de tweede plaats, de „andere eis” zoals omschreven in artikel 1, punt 4, van de richtlijn, en in de derde plaats, de in artikel 1, punt 11, van die richtlijn bedoelde categorie, die ziet op de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen waarbij de vervaardiging, de invoer, de verhandeling of het gebruik van een product dan wel de verrichting of het gebruik van een dienst of de vestiging als dienstverlener wordt verboden (zie in die zin arrest Fortuna e.a., C‑213/11, C‑214/11 en C‑217/11, EU:C:2012:495, punt 27 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

17

In de eerste plaats zij in dit verband om te beginnen erop gewezen dat § 9 van decreet (1988:539) niet behoort tot de derde categorie van technische voorschriften zoals bedoeld in artikel 1, punt 11, van richtlijn 98/34, aangezien § 9 van decreet (1988:539) geen verbod om een product te vervaardigen, in te voeren, te verhandelen of te gebruiken dan wel om een dienst te verrichten of te gebruiken of om zich te vestigen als dienstverlener in de zin van de richtlijn inhoudt.

18

In de tweede plaats moet worden nagegaan of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde maatregel behoort tot de in artikel 1, punt 11, van richtlijn 98/34 bedoelde eerste categorie van technische voorschriften, namelijk onder het begrip „technische specificatie”.

19

Gepreciseerd moet worden dat dit begrip volgens de rechtspraak vooronderstelt dat de nationale maatregel noodzakelijkerwijs betrekking heeft op het product of de verpakking daarvan als zodanig en dus een van de vereiste kenmerken van het product vaststelt (zie in die zin arrest Fortuna e.a., EU:C:2012:495, punt 28).

20

Voorts heeft het Hof op gebied van landbouwproducten aangegeven dat het begrip „technische specificatie” ziet op de specificatie die voorkomt in een document ter omschrijving van de kenmerken van het product of de productiemethoden en ‑procedés ervan (zie in die zin arrest Donkersteeg, C‑37/99, EU:C:2000:636, punt 30).

21

Ten eerste moet echter worden geconstateerd dat hoewel § 9 van decreet (1988:539) betrekking heeft op het comfort en de kwaliteit van de infrastructuur voor het houden van legkippen, te weten aangepaste kooien, deze bepaling – zoals de Poolse regering heeft opgemerkt – evenwel niet omschrijft welke kenmerken de in het geding zijnde producten moeten vertonen.

22

In de veronderstelling dat kan worden aangenomen dat die bepaling ziet op een productiemethode doordat zij, zoals in het vorige punt staat aangegeven, betrekking heeft op het houden van legkippen in aangepaste kooien, moet echter ten tweede worden opgemerkt dat die bepaling zich beperkt tot een algemene formulering van het vereiste dat die infrastructuren legnesten, zitstokken en stofbaden omvatten, zonder evenwel specifiek in te gaan op de diverse aspecten van dat houderijsysteem. § 9 van decreet (1988:539) bevat namelijk geen enkele aanwijzing met betrekking tot bijvoorbeeld de afmetingen, het aantal, de temperatuur, het onderhoud, de werking van die voorzieningen wat de blootstelling van de legkippen aan licht betreft of de voeder- en drinksystemen. Aangezien § 9 van decreet (1988:539) geen enkele precisering bevat, kan niet worden aangenomen dat het een productiemethode of -procedé vaststelt.

23

Voorts moet worden opgemerkt dat § 9, eerste alinea, van decreet (1988:539) zonder verdere precisering bepaalt dat „[d]e houderijsystemen [...] ertoe [moeten] strekken het sterftecijfer en de gedragsstoornissen van de kippen gering te houden”, en aldus enkel een algemene doelstelling op het gebied van welzijn van legkippen inhoudt, zonder concreet aan te geven hoe deze doelstelling moet worden verwezenlijkt en zonder noodzakelijkerwijs te verwijzen naar het betrokken product, en dus zonder de kenmerken van dat product vast te stellen (zie naar analogie arrest Intercommunale Intermosane en Fédération de l’industrie et du gaz, C‑361/10, EU:C:2011:382, punt 17).

24

Bijgevolg bevat § 9 van decreet (1988:539) geen „technische specificaties” in de zin van artikel 1, punt 3, van richtlijn 98/34.

25

In de derde plaats dient te worden nagegaan of § 9 van decreet (1988:539) onder de in artikel 1, punt 4, van richtlijn 98/34 bedoelde tweede categorie van technische voorschriften, namelijk onder het begrip „andere eis”, valt.

26

In dit verband heeft het Hof reeds geoordeeld dat de betrokken nationale maatregelen slechts als „andere eis[en]” in de zin van artikel 1, punt 4, van richtlijn 98/34 kunnen worden aangemerkt wanneer zij „voorwaarden” vormen die de samenstelling, de aard of de verhandeling van het betrokken product op significante wijze kunnen beïnvloeden (zie in die zin arrest Fortuna e.a., EU:C:2012:495, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

27

Het Hof heeft eveneens geoordeeld dat de bepalingen van een nationale maatregel die een algemeen karakter hebben geen dergelijke voorwaarden kunnen uitmaken en dus evenmin kunnen worden aangemerkt als „andere eis[en] in de zin van genoemd artikel 1, punt 4 (zie in die zin arrest Intercommunale Intermosane en Fédération de l’industrie et du gaz, EU:C:2011:382, punt 21).

28

De zeer algemene formulering van § 9 van decreet (1988:539), zoals blijkt uit de punten 22 en 23 van dit arrest, staat bijgevolg in de weg aan de conclusie dat deze bepaling betrekking heeft op de samenstelling, de aard of de verhandeling van de betrokken producten.

29

Derhalve kan § 9 van decreet (1988:539) niet worden aangemerkt als een „andere eis” in de zin van artikel 1, punt 4, van richtlijn 98/34.

30

Tot slot moet worden vastgesteld dat hoewel dit artikel op zich geen technisch voorschrift vormt, het in de tweede alinea ervan verwijst naar de nadere regels voor het houden van kippen die nadien worden meegedeeld door de dienst voor dierenbescherming.

31

Ten gevolge van een dergelijke verwijzing naar nadere administratieve regels kan § 9 van decreet (1988:539), op voorwaarde dat die regels als dusdanig kunnen worden aangemerkt als „technische specificaties” of „andere eisen”, overeenkomstig artikel 1, punt 11, eerste streepje, van richtlijn 98/34 het karakter krijgen van een „de facto technisch voorschrift”.

32

Benadrukt moet echter worden dat de Zweedse regering ter terechtzitting heeft aangegeven dat die regels vervat lagen in de algemene richtsnoeren van de landbouwdiensten SJVFS 2010:15, die op 6 mei 2010 zijn vastgesteld, maar dat dergelijke regels reeds bestonden in 2003.

33

Derhalve staat het aan de verwijzende rechter om allereerst na te gaan of deze in § 9 van decreet (1988:539) bedoelde nadere regels ten tijde van de feiten van het hoofdgeding reeds effectief waren vastgesteld. Gesteld dat deze regels ratione temporis toepasselijk zijn op het hoofdgeding, moet de verwijzende rechter vervolgens nagaan of zij overeenkomstig artikel 1, punt 11, van richtlijn 98/34 kunnen worden aangemerkt als „technische specificaties” of „andere eisen”. Tot slot moet die rechter bepalen of de vervroeging van de datum van inwerkingtreding van § 9 van decreet (1988:539) eveneens gold voor deze regels.

34

Zou de verwijzende rechter tot de slotsom komen dat die nadere regels „technische specificaties” of „andere eisen” vormen en aldus onder het begrip „technisch voorschrift” vallen, moet – voor zover de verkorting van het tijdschema ook voor die regels geldt – worden nagegaan of de vervroeging van de datum van inwerkingtreding van § 9 van decreet (1988:539) van 1 mei naar 15 april 2003 onderworpen was aan de in artikel 8, lid 1, derde alinea, van die richtlijn neergelegde verplichting tot nieuwe mededeling aan de Commissie.

35

In dit verband zij echter erop gewezen dat de Zweedse regering en de Commissie ter terechtzitting hebben betoogd dat de aan de Commissie gerichte kennisgeving van het oorspronkelijke ontwerp van § 9 van decreet (1988:539) niet aangaf dat die bepaling van toepassing zou zijn met ingang van 1 mei 2003, maar dat daarin enkel was bepaald dat zij in de loop van 2003 in werking zou treden, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.

36

Gesteld dat de aan de Commissie gerichte kennisgeving van het oorspronkelijke ontwerp van § 9 van decreet (1988:539) effectief aangaf dat dit decreet in 2003 in werking zou treden, moet bijgevolg worden geconstateerd dat de datum van 15 april 2003, die de nationale autoriteiten uiteindelijk hebben vastgesteld als datum voor de inwerkingtreding van die bepaling, geen wijziging vormt van een precieze datum – die richtlijn 98/34 overigens niet vereist – die aanvankelijk zou zijn meegedeeld aan de Commissie en bijgevolg geen wijziging van een tijdschema vormt in de zin van artikel 8, lid 1, derde alinea, van die richtlijn.

37

Hieruit volgt dat de nationale autoriteiten in deze omstandigheden niet waren onderworpen aan de in die bepaling van richtlijn 98/34 neergelegde verplichting om over te gaan tot een nieuwe mededeling.

38

In de vooronderstelling dat de oorspronkelijke kennisgeving van § 9 van decreet (1988:539) aan de Commissie de precieze datum van 1 mei 2003 aangaf als datum van inwerkingtreding van dat decreet, maakt de uiteindelijk door de Zweedse autoriteiten gemaakte keuze voor de datum van 15 april 2003 een wijziging van het tijdschema uit, zodat aldus de vraag rijst of deze vervroeging van de datum van inwerkingtreding van die nationale maatregel onderworpen was aan de in artikel 8, lid 1, derde alinea, van richtlijn 98/34 vastgestelde verplichting tot nieuwe mededeling aan de Commissie.

39

In dit verband zij opgemerkt dat alle partijen hebben aangevoerd dat taalkundige verschillen bestaan tussen de diverse versies van artikel 8, lid 1, derde alinea, van richtlijn 98/34. Uit het geheel aan taalversies blijkt namelijk niet duidelijk dat het vereiste van een significant karakter niet enkel geldt voor de in dat artikel bedoelde eerste hypothese van de wijzigingen die zijn aangebracht aan het toepassingsgebied van het technisch voorschrift, maar ook voor de twee andere hypothesen die daarin zijn vermeld, zijnde de verkorting van het tijdschema voor de toepassing van het technisch voorschrift en de toevoeging van specificaties of eisen of het stringenter maken ervan. Enkel bepaalde taalversies geven duidelijk aan dat het criterium van het significante karakter voor de drie types genoemde wijzigingen geldt. Ter illustratie geeft de Franse versie zo aan dat „[l]es États membres procèdent à une nouvelle communication [...] s’ils apportent au projet de règle technique, d’une manière significative, des changements qui auront pour effet de modifier le champ d’application, d’en raccourcir le calendrier d’application initialement prévu, d’ajouter des spécifications ou des exigences ou de rendre celles-ci plus strictes”. In de Italiaanse versie is bepaald dat „Gli Stati membri procedono ad una nuova comunicazione [...] qualora essi apportino al progetto di regola tecnica modifiche importanti che ne alterino il campo di applicazione, ne abbrevino il calendario di applicazione inizialmente previsto, aggiungano o rendano più rigorosi le specificazioni o i requisiti” en de Portugese versie is in de volgende bewoordingen gesteld: „Os Estados-membros farão uma nova comunicação [...], caso introduzam alterações significativas no projecto de regra técnica que tenham por efeito modificar o âmbito de aplicação, reduzir o calendário de aplicação inicialmente previsto, aditar especificações ou exigências ou torná-las mais rigorosas”.

40

In herinnering moet dan ook worden gebracht dat het vaste rechtspraak is dat de in een van de taalversies van een Unierechtelijke bepaling gebruikte formulering niet als enige grondslag voor de uitlegging van die bepaling kan dienen of in zoverre voorrang kan hebben boven de andere taalversies. Unierechtelijke bepalingen moeten uniform worden uitgelegd en toegepast tegen de achtergrond van de tekst in alle talen van de Unie. Wanneer er tussen de verschillende taalversies van een tekst van de Unie verschillen bestaan, moet bij de uitlegging van de betrokken bepaling worden gelet op de algemene opzet en de doelstelling van de regeling waarvan zij een onderdeel vormt (zie in die zin arrest Kurcums Metal, C‑558/11, EU:C:2012:721, punt 48 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

41

Geconstateerd moet worden dat richtlijn 98/34 door middel van een preventieve controle het vrije verkeer van goederen – een van de grondslagen van de Unie – beoogt te beschermen, en dat deze controle nuttig is omdat onder deze richtlijn vallende technische voorschriften het handelsverkeer tussen de lidstaten kunnen belemmeren en dergelijke belemmeringen alleen kunnen worden aanvaard indien zij noodzakelijk zijn om te voldoen aan dwingende eisen verband houdend met een doelstelling van algemeen belang (zie arrest Fortuna e.a., EU:C:2012:495, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

42

Voorts zij erop gewezen dat in punt 13 van de considerans van richtlijn 98/34 staat te lezen dat „de Commissie en de lidstaten bovendien moeten kunnen beschikken over de nodige tijd om een wijziging van de beoogde maatregel voor te stellen [...]” en dat punt 16 daarvan preciseert dat „de betrokken lidstaat [...] de inwerkingtreding van de beoogde maatregel gedurende voldoende tijd moet opschorten om hetzij een gemeenschappelijk onderzoek van de voorgestelde wijzigingen, hetzij de uitwerking van een voorstel voor een dwingend besluit van de Raad of de vaststelling van een dwingend besluit van de Commissie mogelijk te maken”.

43

In de eerste plaats volgt bijgevolg uit de algemene opzet en de doelstelling van richtlijn 98/34 dat de verkorting van het tijdschema voor de toepassing van het technisch voorschrift niet kan worden onderworpen aan een strikter vereiste – in die zin dat elke vervroeging van de datum van inwerkingtreding van dit voorschrift aan de Commissie zou moeten worden meegedeeld – dan het vereiste dat geldt voor een wijziging van het toepassingsgebied van het technisch voorschrift, zodat alle aan een ontwerp voor een technisch voorschrift aangebrachte wijzigingen zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, derde alinea, van die richtlijn op dezelfde manier moeten worden beoordeeld in het licht van de doelstelling van het vrij verkeer van goederen. In de tweede plaats moet de efficiëntie van de procedure tot onderzoek van het ontwerp voor een technisch voorschrift door de Commissie en de lidstaten, en van de nationale wetgevende procedure, worden gevrijwaard.

44

Uit het voorgaande volgt dat het criterium van het significante karakter geldt voor alle in artikel 8, lid 1, derde alinea, van richtlijn 98/34 bedoelde hypothesen, daaronder begrepen de verkorting van het tijdschema voor de toepassing van het technisch voorschrift.

45

Bijgevolg dient de verwijzende rechter het significante karakter van de vervroeging van de datum van inwerkingtreding van § 9 van decreet (1988:539) naar 15 april 2003 op basis van alle hem voorgelegde gegevens te beoordelen in het licht van zowel de objectieve duur van de verkorting van het tijdschema voor de toepassing van het technisch voorschrift als de specifieke kenmerken van het betrokken werkterrein, met name de verschillende stappen en verplichtingen die gelden voor de productie en de verhandeling van de betrokken producten.

46

Gelet op het voorgaande moet op de eerste vraag worden geantwoord dat de datum die de nationale autoriteiten uiteindelijk hebben vastgesteld voor de inwerkingtreding van een nationale maatregel, zoals die welke aan de orde is in het hoofdgeding, die voorschrijft dat legkippen moeten worden gehouden in houderijsystemen die voldoen aan hun behoefte aan legnesten, zitstokken en stofbaden en ertoe strekken hun sterftecijfer en gedragsstoornissen gering te houden, onderworpen is aan de in artikel 8, lid 1, derde alinea, van richtlijn 98/34 neergelegde verplichting tot mededeling aan de Commissie, wanneer zich effectief een wijziging heeft voorgedaan in het tijdschema voor de toepassing van die nationale maatregel en deze wijziging een significant karakter heeft, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.

Tweede vraag

47

Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen, voor het geval de verkorting van het tijdschema voor de inwerkingtreding van § 9 van decreet (1988:539) is onderworpen aan de in artikel 8, lid 1, derde alinea, van richtlijn 98/34 neergelegde verplichting tot mededeling aan de Commissie, welke de rechtsgevolgen zijn indien geen dergelijke kennisgeving gebeurt.

48

In dit verband zij in herinnering gebracht dat het Hof heeft geoordeeld dat niet-naleving van de verplichting tot kennisgeving aan de Commissie een procedurefout bij de vaststelling van de betrokken technische voorschriften oplevert en tot niet-toepasselijkheid van die technische voorschriften leidt, met als gevolg dat deze niet aan particulieren kunnen worden tegengeworpen (zie met name arresten CIA Security International, C‑194/94, EU:C:1996:172, punt 54, en Schwibbert, C‑20/05, EU:C:2007:652, punt 44). Particulieren kunnen zich op deze niet-toepasselijkheid beroepen voor de nationale rechter, die een nationaal technisch voorschrift dat niet overeenkomstig richtlijn 98/34 is meegedeeld, buiten toepassing dient te laten (zie met name arrest Schwibbert, EU:C:2007:652, punt 44 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

49

Hieruit volgt dat indien de kennisgeving aan de Commissie van § 9 van decreet (1988:539) effectief de datum van 1 mei 2003 als datum van inwerkingtreding aangaf en de verkorting van het tijdschema voor de toepassing ervan tot 15 april 2003 een significant karakter had, het ontbreken van een nieuwe mededeling van die nationale bepaling aan de Commissie tot gevolg had dat deze niet aan verweerders in het hoofdgeding kan worden tegengeworpen.

50

Bijgevolg moet op de tweede vraag worden geantwoord dat indien de verkorting van het tijdschema voor de toepassing van een nationaal technisch voorschrift aan de in artikel 8, lid 1, derde alinea, van richtlijn 98/34 neergelegde verplichting tot mededeling aan de Commissie is onderworpen, het nalaten van een dergelijke kennisgeving tot niet-toepasselijkheid van die nationale maatregel leidt, zodat deze niet aan particulieren kan worden tegengeworpen.

Kosten

51

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Zevende kamer) verklaart voor recht:

 

1)

De datum die de nationale autoriteiten uiteindelijk hebben vastgesteld voor de inwerkingtreding van een nationale maatregel, zoals die welke aan de orde is in het hoofdgeding, die voorschrijft dat legkippen moeten worden gehouden in houderijsystemen die voldoen aan hun behoefte aan legnesten, zitstokken en stofbaden en ertoe strekken hun sterftecijfer en gedragsstoornissen gering te houden, is onderworpen aan de verplichting tot mededeling aan de Europese Commissie zoals neergelegd in artikel 8, lid 1, derde alinea, van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij, zoals gewijzigd bij richtlijn 98/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 juli 1998, wanneer zich effectief een wijziging heeft voorgedaan in het tijdschema voor de toepassing van die nationale maatregel en deze wijziging een significant karakter heeft, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.

 

2)

Indien de verkorting van het tijdschema voor de toepassing van een nationaal technisch voorschrift is onderworpen aan de verplichting tot mededeling aan de Europese Commissie zoals neergelegd in artikel 8, lid 1, derde alinea, van richtlijn 98/34, zoals gewijzigd bij richtlijn 98/48, leidt het nalaten van een dergelijke kennisgeving tot niet-toepasselijkheid van die nationale maatregel, zodat deze niet aan particulieren kan worden tegengeworpen.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Zweeds.

Top