EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62013CA0018

Zaak C-18/13: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 13 februari 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad Sofia-grad — Bulgarije) — Maks Pen EOOD/Direktor na Direktsia „Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika” Sofia, voorheen Direktor na Direktsia „Obzhalvane i upravlenie na izpalnenieto” Sofia (Fiscale bepalingen — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde — Richtlijn 2006/112/EG — Aftrek van voorbelasting — Verrichte diensten — Controle — Dienstverrichter die niet over nodige middelen beschikt — Begrip belastingfraude — Verplichting om ambtshalve belastingfraude vast te stellen — Voorwaarde dat dienst daadwerkelijk wordt verricht — Verplichting om boekhouding te voeren die voldoende gegevens bevat — Geschillen — Verbod voor rechter om fraude strafrechtelijk te kwalificeren en verzoekers situatie te verslechteren)

PB C 93 van 29.3.2014, p. 16–17 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

29.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 93/16


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 13 februari 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad Sofia-grad — Bulgarije) — Maks Pen EOOD/Direktor na Direktsia „Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika” Sofia, voorheen Direktor na Direktsia „Obzhalvane i upravlenie na izpalnenieto” Sofia

(Zaak C-18/13) (1)

(Fiscale bepalingen - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde - Richtlijn 2006/112/EG - Aftrek van voorbelasting - Verrichte diensten - Controle - Dienstverrichter die niet over nodige middelen beschikt - Begrip belastingfraude - Verplichting om ambtshalve belastingfraude vast te stellen - Voorwaarde dat dienst daadwerkelijk wordt verricht - Verplichting om boekhouding te voeren die voldoende gegevens bevat - Geschillen - Verbod voor rechter om fraude strafrechtelijk te kwalificeren en verzoekers situatie te verslechteren)

2014/C 93/25

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Administrativen sad Sofia-grad

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Maks Pen EOOD

Verwerende partij: Direktor na Direktsia „Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika” Sofia, voorheen Direktor na Direktsia „Obzhalvane i upravlenie na izpalnenieto” Sofia

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Administrativen sad Sofia-grad — Uitlegging van de artikelen 63, 178, lid 1, sub a, 226, lid 1, punt 6, 242 en 273 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1) — Begrip „belastingfraude” — Vermelding van een dienstverrichter op de factuur, die niet beschikt over het personeel, de materiële middelen en de activa die noodzakelijk zijn om de dienst te verrichten — Geen boekhoudkundig bewijs — Opstelling van valse documenten voor het bewijs van de verrichting van de prestatie — Verplichting voor de nationale rechter ambtshalve te onderzoeken of er sprake is van belastingfraude — Daadwerkelijke verrichting van een prestatie als voorwaarde voor het aftrekrecht — Naleving van internationale standaarden voor jaarrekeningen ter voldoening aan het vereiste van een boekhouding die voldoende gegevens bevat om de controle op het aftrekrecht mogelijk te maken — Eventuele noodzaak, op de factuur gegevens over de daadwerkelijke verrichting van de dienst te vermelden — Nationale wettelijke regeling volgens welke de dienst als verricht wordt beschouwd op het tijdstip waarop de voorwaarden voor de erkenning van de uit die dienst voortvloeiende opbrengst zijn vervuld volgens de relevante bepalingen

Dictum

1)

Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet aldus worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzet dat een belastingplichtige de op de door een dienstverrichter uitgereikte facturen vermelde belasting over de toegevoegde waarde aftrekt wanneer de dienst is verricht, maar niet daadwerkelijk door die dienstverrichter of zijn onderaannemer is verricht, met name omdat laatstgenoemden niet beschikten over het personeel, de materiële middelen en de activa die daarvoor noodzakelijk zijn, de kosten van hun dienstverrichting niet in hun boekhouding zijn gerechtvaardigd of de identiteit van de personen die bepaalde documenten hebben getekend als dienstverrichter, onjuist is gebleken, onder de tweevoudige voorwaarde dat die feiten frauduleus gedrag vormen en het op basis van de door de belastingautoriteiten verstrekte objectieve gegevens vaststaat dat de belastingplichtige wist of had moeten weten dat de handeling waarvoor aanspraak op het recht van aftrek wordt gemaakt, onderdeel was van die fraude, hetgeen door de verwijzende rechter moet worden nagegaan.

2)

Wanneer de nationale rechter de verplichting of de mogelijkheid heeft de aan een dwingende regel van nationaal recht ontleende rechtsgronden ambtshalve in het geding te brengen, moet hij dit doen met betrekking tot een dwingende regel van Unierecht zoals de regel volgens welke de nationale autoriteiten en rechterlijke instanties het recht op aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde moeten weigeren wanneer op basis van objectieve gegevens vaststaat dat aanspraak op dit recht wordt gemaakt in geval van fraude of misbruik. Het staat aan de nationale rechter om bij de beoordeling van het frauduleuze of oneerlijke karakter van de uitoefening van dat recht op aftrek het nationale recht zoveel mogelijk uit te leggen in het licht van de bewoordingen en het doel van richtlijn 2006/112 om het door deze richtlijn beoogde resultaat te bereiken, wat vereist dat hij, het gehele nationale recht in beschouwing nemend en onder toepassing van de daarin erkende uitleggingsmethoden, binnen zijn bevoegdheden al het mogelijke doet.

3)

Richtlijn 2006/112 moet, doordat ingevolge artikel 242 ervan van iedere belastingplichtige in het bijzonder wordt verlangd dat hij een boekhouding voert die voldoende gegevens bevat om de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde en de controle daarop door de belastingdienst mogelijk te maken, aldus worden uitgelegd dat zij zich niet ertegen verzet dat de betrokken lidstaat, binnen de in artikel 273 van die richtlijn vastgestelde grenzen, van iedere belastingplichtige verlangt dat hij dienaangaande alle nationale boekhoudregels naleeft die in overeenstemming zijn met de internationale standaarden voor jaarrekeningen, mits de in die zin vastgestelde maatregelen niet verder gaan dan noodzakelijk is ter bereiking van het doel, de juiste heffing van de belasting te verzekeren en fraude te voorkomen. Dienaangaande verzet richtlijn 2006/112 zich tegen een nationale bepaling volgens welke een dienst als verricht wordt beschouwd op het tijdstip waarop de voorwaarden voor de erkenning van de uit de betrokken verrichting voorvloeiende opbrengsten zijn vervuld.


(1)  PB C 79 van 16.3.2013.


Top