Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62012TN0272

Zaak T-272/12: Beroep ingesteld op 12 juni 2012 — Energetický a průmyslový en EP Investment Advisors/Commissie

PB C 250 van 18.8.2012, p. 17–17 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

18.8.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 250/17


Beroep ingesteld op 12 juni 2012 — Energetický a průmyslový en EP Investment Advisors/Commissie

(Zaak T-272/12)

2012/C 250/31

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Energetický a průmyslový holding a.s. (Brno, Tsjechische Republiek) en EP Investment Advisors s.r.o. (Praag, Tsjechische Republiek) (vertegenwoordigers: K. Desai, Solicitor, J. Schmidt en M. Peristeraki, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het besluit van de Commissie van 28 maart 2012 inzake een procedure overeenkomstig artikel 23 van verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad (1) (weigering om zich aan een inspectie te onderwerpen) in Zaak COMP/39793 — EPH e.a., nietig te verklaren;

subsidiair, de aan verzoeksters opgelegde geldboete geheel nietig te verklaren of tot een passend bedrag te verlagen;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters vier middelen aan.

1)

Met het eerste middel stellen zij dat bij de vaststelling van het bestreden besluit inbreuk is gemaakt op wezenlijke vormvoorschriften. Verzoeksters betogen met name dat bij de vaststelling van het bestreden besluit inbreuk werd gemaakt op hun rechten van verdediging als gevolg van onregelmatigheden in het kader van de uitvoering van de inspectie, met name omdat de Commissie er niet op had toegezien dat de betrokken personen naar behoren werden geïnformeerd over hun verplichtingen tijdens de inspectie en over de gevolgen van niet-nakoming ervan.

2)

Met het tweede middel stellen verzoeksters dat de vaststelling van de Commissie volgens welke zij hebben geweigerd om zich aan de inspectie te onderwerpen, ongegrond en onevenredig is. Verzoeksters betogen dat uit het door de Commissie aangedragen bewijsmateriaal voor het deblokkeren van een e-mailaccount of het omleiden van e-mails naar verzoeksters’ server in de onderhavige zaak niet bleek dat er sprake was van schending van artikel 23, lid 1, van verordening nr. 1/2003 van de Raad. Verzoeksters betogen tevens dat zij de inspectie niet opzettelijk of uit onachtzaamheid hebben belemmerd.

3)

Met het derde middel stellen zij dat het bestreden besluit is vastgesteld in strijd met het beginsel van het vermoeden van onschuld voor zover de Commissie de zaak onvoldoende zorgvuldig en transparant heeft benaderd, terwijl er aanwijzingen waren dat de Commissie verzoeksters ongunstig gezind was als gevolg van gebeurtenissen die niet aan hen te wijten waren.

4)

Met het vierde middel, dat subsidiair wordt aangevoerd tot staving van hun tweede conclusie, stellen verzoeksters voor het geval dat het Gerecht het bestreden besluit niet in zijn geheel nietig verklaart, dat de Commissie blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en bij de vaststelling van de geldboete inbreuk heeft gemaakt op het evenredigheidsbeginsel en de motiveringsplicht.


(1)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2003, L 1, blz. 1).


Top