EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62012CN0381

Zaak C-381/12 P: Hogere voorziening ingesteld op 9 augustus 2012 door I Marchi Italiani Srl tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 28 juni 2012 in zaak T-133/09, I Marchi Italiani e Basile/BHIM — Osra

PB C 303 van 6.10.2012, p. 20–20 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

6.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 303/20


Hogere voorziening ingesteld op 9 augustus 2012 door I Marchi Italiani Srl tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 28 juni 2012 in zaak T-133/09, I Marchi Italiani e Basile/BHIM — Osra

(Zaak C-381/12 P)

2012/C 303/35

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirante: I Marchi Italiani Srl (vertegenwoordigers: L. Militerni en G. Militerni, avvocati)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Osra SA

Conclusies

het arrest van het Gerecht vernietigen voor zover daarbij het beroep van I Marchi Italiani s.r.l. is verworpen en I Marchi Italiani s.r.l. is verwezen in de kosten, behalve in die welke betrekking hebben op de afstand van instantie;

de in eerste aanleg ingestelde vorderingen gedeeltelijk toewijzen en dienovereenkomstig de op 30 januari 2009 aan rekwirante ter kennis gebrachte beslissing van de tweede kamer van beroep van 9 januari 2009 in zaak R 502/2008 tussen I Marchi Italiani S.r.l. en Osra SA houdende bevestiging van de beslissing van de nietigheidsafdeling waarbij het merk „B Antonio Basile 1952” naar aanleiding van het beroep van Osra SA vervallen is verklaard en nietig is verklaard, vernietigen;

het BHIM verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

De hogere voorziening van I Marchi Italiani s.r.l. is gebaseerd op de volgende drie middelen:

1)

Schending van artikel 135, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht in die zin dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting door te oordelen dat de door verzoekster overgelegde stukken buiten beschouwing moeten worden gelaten zonder dat hun bewijskracht moet worden onderzocht, en door de argumenten inzake de bekendheid van het betwiste merk en het beginsel van goede trouw niet-ontvankelijk te verklaren.

2)

Schending van artikel 53, lid 2, van verordening nr. 40/94 (1) (thans artikel 54, lid 2, van verordening nr. 207/2009 (2)) in die zin dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting door te oordelen dat minder dan vijf jaar is verstreken tussen de datum van inschrijving van het merk en de datum van indiening van de vordering tot nietigverklaring en dat bijgevolg de datum van indiening van het verzoek tot inschrijving van het gemeenschapsmerk irrelevant is.

3)

Schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 in die zin dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting door te oordelen dat de conflicterende merken overeenstemmen, en deze bepaling dus onjuist heeft toegepast door te besluiten dat sprake was van verwarringsgevaar.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het Gemeenschapsmerk, PB L 11, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Gemeenschapsmerk, PB L 78, blz. 1.


Top