EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62012CN0248

Zaak C-248/12 P: Hogere voorziening ingesteld op 22 mei 2012 door Northern Ireland Department of Agriculture and Rural Development tegen de beschikking van het Gerecht (Achtste kamer) van 6 maart 2012 in zaak T-453/10, Northern Ireland Department of Agriculture and Rural Development/Europese Commissie

PB C 200 van 7.7.2012, p. 9–10 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

7.7.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 200/9


Hogere voorziening ingesteld op 22 mei 2012 door Northern Ireland Department of Agriculture and Rural Development tegen de beschikking van het Gerecht (Achtste kamer) van 6 maart 2012 in zaak T-453/10, Northern Ireland Department of Agriculture and Rural Development/Europese Commissie

(Zaak C-248/12 P)

2012/C 200/17

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: Northern Ireland Department of Agriculture and Rural Development (vertegenwoordigers: K.J. Brown, Departmental Solicitor’s office, D. Wyatt QC, V. Wakefield, Barristers)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

vernietiging van de beslissing van het Gerecht;

ontvankelijkverklaring van het door DARD ingestelde beroep tot nietigverklaring en terugwijzing van de zaak naar het Gerecht voor onderzoek ten gronde van het door DARD ingestelde beroep tot nietigverklaring;

verwijzing van de Commissie in de kosten die DARD heeft gemaakt in de onderhavige procedure en in eerste aanleg met betrekking tot de exceptie van niet-ontvankelijkheid; en

aanhouding van de beslissing betreffende de overige kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Eerste middel: het Gerecht heeft niet de juiste juridische criteria vastgesteld en toegepast doordat de arresten Piraiki-Patraiki en Dreyfus slechts voorbeelden zijn van een ruimer rechtsbeginsel, namelijk dat een maatregel van de Unie wordt geacht de personen rechtstreeks te raken wier rechtspositie wordt aangetast, wanneer uitvoering ervan op een bepaalde wijze al een uitgemaakte zaak is of elke andere mogelijke wijze van uitvoering zuiver theoretisch is of duidelijk is dat de uitoefening van een discretionaire bevoegdheid tot een bepaald resultaat zal leiden. Dat beginsel moet op de feiten van elke zaak worden toegepast.

Tweede middel: het Gerecht heeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting gegeven en het rechtszekerheidsbeginsel geschonden doordat het heeft geprobeerd de draagwijdte van de arresten Piraiki-Patraiki en Dreyfus te beperken (inzonderheid door eerstgenoemd arrest te beperken tot gevallen waarin de maatregel van de Unie is vastgesteld op verzoek van een lidstaat, en door laatstgenoemd arrest te beperken tot gevallen met een zeer specifieke feitelijke context).

Derde middel: het Gerecht heeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting gegeven door de toetsingscriteria voor een beroep op grond van artikel 263 te verengen. Dit is in strijd met de correcte uitlegging van artikel 263, zoals gewijzigd bij het Verdrag van Lissabon, met name gelet op het doel van dit artikel en het beginsel van daadwerkelijke bescherming in rechte.

Vierde middel: indien het Gerecht de juiste beginselen op de onderhavige zaak had toegepast, zou zijn aangenomen dat DARD „rechtstreeks was geraakt”. Volgens het constitutionele bestel van het Verenigd Koninkrijk is een gedecentraliseerde overheid — in casu DARD — rechtstreeks aansprakelijk voor de kosten van uitsluiting. Het causaal verband is rechtstreeks en automatisch. De beginselen van decentralisatie in het Verenigd Koninkrijk staan vast (zie arrest van 16 juli 2009, Horvath, C-428/07, Jurispr. blz. I-6355) en argumenten dat toepassing ervan allesbehalve een uitgemaakte zaak zijn, falen.


Top