Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62012CJ0533

    Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 4 september 2014.
    Société nationale maritime Corse-Méditerranée (SNCM) SA en Franse Republiek tegen Corsica Ferries France SAS.
    Hogere voorziening – Herstructureringssteun – Beoordelingsmarge van de Europese Commissie – Omvang van de rechterlijke toetsing van het Gerecht van de Europese Unie – Toets van de particuliere investeerder in een markteconomie – Vereiste van een sectorale en geografische analyse – Voldoende aangetoonde praktijk – Economische rationaliteit op lange termijn – Betaling van aanvullende ontslagvergoedingen.
    Gevoegde zaken C‑533/12 P en C‑536/12 P.

    Court reports – general

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2014:2142

    ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)

    4 september 2014 ( *1 )

    „Hogere voorziening — Herstructureringssteun — Beoordelingsmarge van de Europese Commissie — Omvang van de rechterlijke toetsing van het Gerecht van de Europese Unie — Toets van de particuliere investeerder in een markteconomie — Vereiste van een sectorale en geografische analyse — Voldoende aangetoonde praktijk — Economische rationaliteit op lange termijn — Betaling van aanvullende ontslagvergoedingen”

    In de gevoegde zaken C‑533/12 P en C‑536/12 P,

    betreffende twee hogere voorzieningen op grond van artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ingesteld op 22 november 2012,

    Société nationale maritime Corse-Méditerranée (SNCM) SA, vertegenwoordigd door A. Winckler en F.‑C. Laprévote, avocats,

    rekwirante,

    andere partijen in de procedure:

    Corsica Ferries France SAS, gevestigd te Bastia (Frankrijk), vertegenwoordigd door S. Rodrigues en C. Bernard-Glanz, avocats,

    verzoekster in eerste aanleg,

    Europese Commissie,

    verweerster in eerste aanleg,

    Franse Republiek, vertegenwoordigd door G. de Bergues, N. Rouam en J. Rossi, als gemachtigden,

    interveniënte in eerste aanleg (C‑533/12 P),

    en

    Franse Republiek, vertegenwoordigd door G. de Bergues, D. Colas, N. Rouam en J. Rossi, als gemachtigden,

    rekwirante,

    andere partijen in de procedure:

    Corsica Ferries France SAS, gevestigd te Bastia, vertegenwoordigd door S. Rodrigues en C. Bernard-Glanz, avocats,

    verzoekster in eerste aanleg,

    Europese Commissie,

    verweerster in eerste aanleg,

    Société nationale maritime Corse-Méditerranée (SNCM) SA, vertegenwoordigd door A. Winckler en F.‑C. Laprévote, avocats,

    interveniënte in eerste aanleg (C‑536/12 P),

    wijst

    HET HOF (Vijfde kamer),

    samengesteld als volgt: T. von Danwitz, kamerpresident, E. Juhász (rapporteur), A. Rosas, D. Šváby en C. Vajda, rechters,

    advocaat-generaal: M. Wathelet,

    griffier: V. Tourrès, administrateur,

    gezien de stukken en na de terechtzitting op 6 november 2013,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 15 januari 2014,

    het navolgende

    Arrest

    1

    De Société nationale maritime Corse‑Méditerranée (SNCM) SA (hierna: „SNCM”) en de Franse Republiek verzoeken om vernietiging van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie Corsica Ferries France/Commissie (T‑565/08, EU:T:2012:415; hierna: „bestreden arrest”), voor zover daarbij artikel 1, tweede en derde alinea, van beschikking 2009/611/EG van de Commissie van 8 juli 2008 betreffende steunmaatregel C 58/02 (ex N 118/02) die door Frankrijk is toegekend aan Société nationale maritime Corse-Méditerranée (SNCM) (PB 2009, L 225, blz. 180; hierna: „litigieuze beschikking”), nietig is verklaard.

    Voorgeschiedenis van het geding en de litigieuze beschikking

    2

    Het Gerecht heeft het volgende vastgesteld:

    Betrokken scheepvaartmaatschappijen

    1

    [...] Corsica Ferries France SAS [hierna: ‚Corsica Ferries’] is een scheepvaartmaatschappij die vanuit continentaal Frankrijk (Marseille, Toulon en Nice) en Italië geregelde lijndiensten naar Corsica onderhoudt.

    2

    [...] [SNCM] is een scheepvaartmaatschappij die vanuit continentaal Frankrijk (Marseille, Toulon en Nice) geregelde lijndiensten onderhoudt naar Corsica, Noord-Afrika (Algerije en Tunesië) en Sardinië. De Compagnie méridionale de navigation [...] is een van de grootste dochterondernemingen van SNCM, die 100 % van de aandelen van [eerstgenoemde] bezit.

    3

    In 2002 was 20 % van de aandelen van SNCM in het bezit van de Société nationale des chemins de fer en was 80 % van de aandelen van SNCM in het bezit van de Compagnie générale maritime et financière (hierna: ‚CGMF’), twee vennootschappen die voor 100 % aan de Franse Staat toebehoorden. Bij de openstelling van het kapitaal van SNCM in 2006 hebben twee overnemers, Butler Capital Partners [...] en Veolia Transport [...] respectievelijk 38 % en 28 % van het kapitaal verworven, terwijl CGMF 25 % van het kapitaal behield en 9 % van het kapitaal werd voorbehouden aan de werknemers. Later heeft [Butler Capital Partners] haar aandelen overgedragen aan [Veolia Transport].

    Administratieve procedure

    4

    Bij beschikking 2002/149/EG van 30 oktober 2001 betreffende door Frankrijk verleende staatssteun aan [Société nationale maritime Corse‑Méditerranée (SNCM)] (PB 2002, L 50, blz. 66 [...]) heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen geoordeeld dat de steun ten bedrage van 787 miljoen EUR die voor de periode tussen 1991 en 2001 aan SNCM was toegekend als vergoeding voor openbaredienstverrichtingen, op grond van artikel 86, lid 2, EG verenigbaar was met de gemeenschappelijke markt. Bij het Gerecht is geen beroep tot nietigverklaring van deze beschikking ingesteld.

    5

    Bij brief van 18 februari 2002 heeft de Franse Republiek haar voornemen om SNCM 76 miljoen EUR herstructureringssteun te verlenen (hierna: ‚plan van 2002’) bij de Commissie aangemeld.

    6

    Bij beschikking 2004/166/EG van 9 juli 2003 betreffende herstructureringssteun die Frankrijk voornemens is te verlenen aan [Société nationale maritime Corse‑Méditerranée (SNCM)] (PB 2004, L 61, blz. 13; hierna: ‚beschikking van 2003’) heeft de Commissie twee tranches herstructureringssteun voor SNCM voor een totaal bedrag van 76 miljoen EUR onder voorwaarden goedgekeurd, een tranche van 66 miljoen EUR die onmiddellijk kon worden betaald en een tranche van maximaal 10 miljoen EUR waarvan de betaling afhankelijk werd gesteld van de netto-opbrengst van de verkoop van met name een aantal schepen van SNCM.

    7

    Op 13 oktober 2003 heeft [Corsica Ferries] bij het Gerecht een beroep tot nietigverklaring van de beschikking van 2003 ingesteld [(arrest van het Gerecht Corsica Ferries France/Commissie, T‑349/03, EU:T:2005:221)].

    8

    Bij haar beschikking 2005/36/EG van 8 september 2004 tot wijziging van beschikking [2004/166/EG betreffende herstructureringssteun die Frankrijk voornemens is te verlenen aan de Société Nationale Maritime Corse-Méditerranée (SNCM)] (PB 2005, L 19, blz. 70 [...]) heeft de Commissie een van de bij artikel 2 van de beschikking van 2003 opgelegde voorwaarden gewijzigd. Het betrof de voorwaarde betreffende het maximumaantal schepen, te weten elf, dat SNCM na de verkoop mocht exploiteren. Bij [...] beschikking [2005/36] heeft de Commissie toegestaan dat een van deze schepen, de Aliso werd vervangen door een ander schip, de Asco.

    9

    Bij beschikking van 16 maart 2005 heeft de Commissie de betaling van een tweede tranche herstructureringssteun op grond van de beschikking van 2003, te weten een bedrag van 3327400 EUR goedgekeurd (hierna: ‚beschikking van 2005’).

    10

    Bij [zijn arrest Corsica Ferries France/Commissie (EU:T:2005:221)], heeft het Gerecht de beschikking van 2003 nietig verklaard op grond dat hoofdzakelijk ten gevolge van fouten bij de berekening van de netto-opbrengst van de verkopen, ten onrechte was geoordeeld dat de steun minimale steun was, en heeft het afwijzend beslist op alle andere middelen, betreffende ontoereikende motivering en schending van artikel 87, lid 3, sub c, EG en van de communautaire richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (PB 1999, C 288, blz. 2; hierna: ‚richtsnoeren’).

    11

    In een brief van 7 april 2006 hebben de Franse autoriteiten de Commissie verzocht te oordelen dat een deel van de in het kader van het plan van 2002 toegestane herstructureringssteun, te weten een bedrag van 53,48 miljoen EUR, omdat het daarbij ging om de vergoeding voor openbaredienstverrichtingen, niet als maatregel in het kader van een herstructureringsplan, maar als maatregel die geen steun vormt in de zin van het [arrest Altmark Trans en Regierungspräsidium Magdeburg (C‑280/00, EU:C:2003:415)], of op grond van artikel 86, lid 2, EG als autonome maatregel die losstaat van het plan van 2002, dient te worden aangemerkt.

    12

    Op 21 april 2006 is de voorgenomen concentratie waarbij [Butler Capital Partners] en [Veolia Transport] gezamenlijke zeggenschap zouden verwerven over SNCM, bij de Commissie aangemeld op grond van artikel 4 van verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen [(de ‚EG-concentratieverordening’)] (PB L 24, blz. 1). Op 29 mei 2006 heeft de Commissie de concentratie toegestaan op grond van artikel 6, lid 1, sub b, van die verordening.

    [...]

    14

    Op 13 september 2006 heeft de Commissie beslist de procedure van artikel 88, lid 2, EG in te leiden met betrekking tot de nieuwe maatregelen ten behoeve van SNCM, waarbij tevens het plan van 2002 werd betrokken (PB 2006, C 303, blz. 53 [...]).

    15

    Bij [de litigieuze] beschikking [...] heeft de Commissie geoordeeld dat de maatregelen van het plan van 2002 onrechtmatige staatssteun in de zin van artikel 88, lid 3, EG waren, maar op grond van de artikelen 86, lid 2, EG en 87, lid 3, sub c, EG verenigbaar waren met de gemeenschappelijke markt, en dat de maatregelen van het privatiseringsplan van 2006 (hierna: ‚plan van 2006’) geen staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, EG opleverden.

    Betrokken maatregelen

    16

    De [litigieuze] beschikking heeft betrekking op de volgende maatregelen:

    in het kader van het plan van 2002: de kapitaalinbreng door CGMF in SNCM ten bedrage van 76 miljoen EUR, waarvan 53,48 miljoen EUR als vergoeding voor openbaredienstverplichtingen en het restant als herstructureringssteun;

    in het kader van het plan van 2006:

    de negatieve verkoopprijs van SNCM ten laste van CGMF ten bedrage van 158 miljoen EUR;

    de kapitaalinbreng door CGMF ten bedrage van 8,75 miljoen EUR;

    het voorschot in rekening-courant door CGMF ten bedrage van 38,5 miljoen EUR ten behoeve van de personeelsleden van SNCM die in geval van een nieuw sociaal plan zouden worden ontslagen.

    [Litigieuze] beschikking

    17

    In de [litigieuze] beschikking, met name in de punten 37 tot en met 54 daarvan, heeft de Commissie vastgesteld dat de lijnverbinding met Corsica voor het passagiersvervoer een seizoengebonden en geconcentreerde markt was. De mededingingsstructuur van de markt is sterk veranderd sinds de komst van [Corsica Ferries] in 1996. Vanaf 2000 vormden SNCM en [Corsica Ferries] een feitelijk duopolie met een marktaandeel van meer dan 90 %. In 2007 heeft [Corsica Ferries] duidelijk overwicht gekregen op SNCM en vervoerde zij meer dan een miljoen passagiers meer op een markt die regelmatig met 4 % per jaar groeide. SNCM behield samen met de [Compagnie méridionale de navigation] daarentegen een quasimonopolie op het gebied van het vrachtvervoer.

    18

    In de punten 219 tot en met 225 van de [litigieuze] beschikking heeft de Commissie geoordeeld dat alle inbrengen die SNCM via CGMF heeft ontvangen, met staatsmiddelen waren bekostigd, de mededinging dreigden te vervalsen en het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedden. Zij heeft dan ook geoordeeld dat drie van de vier voorwaarden van artikel 87, lid 1, EG waren vervuld. Vervolgens heeft zij voor elke maatregel onderzocht, of er sprake was van een selectief economisch voordeel en of de maatregel verenigbaar was met de gemeenschappelijke markt.

    19

    Met betrekking tot de in 2002 aangemelde 76 miljoen EUR heeft zij in punt 236 van de [litigieuze] beschikking geoordeeld dat 53,48 miljoen EUR daarvan als vergoeding voor openbaredienstverrichtingen kon worden aangemerkt. Overeenkomstig punt 320 van het arrest [Corsica Ferries France/Commissie (EU:T:2005:221)] heeft zij deze inbreng getoetst aan het arrest Altmark [Trans en Regierungspräsidium Magdeburg (EU:C:2003:415)] en in punt 257 van de [litigieuze] beschikking heeft zij geconcludeerd dat het wel degelijk ging om staatssteun, maar om staatssteun die op grond van artikel 86, lid 2, EG verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt. De resterende 22,52 miljoen EUR zou dan als herstructureringssteun moeten worden beschouwd.

    20

    Met betrekking tot het plan van 2006 heeft de Commissie vervolgens in de punten 267 tot en met 352 van de [litigieuze] beschikking de toets van de particuliere investeerder in een markteconomie (hierna: ‚toets van de particuliere investeerder’) toegepast op de negatieve verkoopprijs van 158 miljoen EUR. Daartoe heeft zij onderzocht of een hypothetische particuliere investeerder in de situatie van CGMF de voorkeur zou hebben gegeven aan herkapitalisatie van SNCM ten belope van dit bedrag boven de vereffening van de vennootschap en het dragen van de kosten daarvan. Het was dan ook nodig de minimumkosten van de vereffening te ramen.

    21

    In de punten 267 tot en met 280 van de [litigieuze] beschikking heeft de Commissie geoordeeld dat de kosten van vereffening noodzakelijkerwijze de kosten van een sociaal plan dienden te omvatten, dat wil zeggen de aanvullende ontslagvergoedingen die bovenop de wettelijke en contractuele vergoedingen komen, teneinde zich te conformeren aan de praktijk die grote concerns de dag van vandaag volgen, en het aanzien van de holdingmaatschappij en van de eigenlijke aandeelhouder niet te beschadigen. Zij heeft dan ook met de hulp van een onafhankelijke deskundige de kosten van deze aanvullende vergoedingen geraamd aan de hand van een vergelijking met de sociale plannen die korte tijd voordien door concerns zoals Michelin of Yves Saint-Laurent in Frankrijk ten uitvoer waren gelegd.

    22

    In punt 350 van de [litigieuze] beschikking heeft de Commissie geoordeeld dat de negatieve verkoopprijs het resultaat was van een open, doorzichtige, onvoorwaardelijke en niet-discriminerende aanbestedingsprocedure en dan ook een marktprijs vormde. Uitgaande van de hypothese dat de kosten van vereffening alleen de ontslagvergoedingen zouden omvatten, heeft zij in punt 352 van die beschikking dan ook geconcludeerd dat de kosten van vereffening hoger waren dan de negatieve verkoopprijs en dat de kapitaalinbreng van 158 miljoen EUR dus geen staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, EG opleverde.

    23

    Met betrekking tot de kapitaalinbreng van 8,75 miljoen EUR door CGMF heeft de Commissie in de punten 356 tot en met 358 van de [litigieuze] beschikking geoordeeld dat, aangezien de inbreng van de particuliere overnemers significant was en gelijktijdig heeft plaatsgevonden, meteen kon worden uitgesloten dat er sprake was van staatssteun. Vervolgens heeft zij vastgesteld dat het vaste rendementspercentage een passende vergoeding voor het geïnvesteerde kapitaal vormde en dat het bestaan van een de verkoop ontbindende voorwaarde niet van dien aard was dat daardoor de gelijke behandeling in gevaar dreigde te komen. In punt 365 van deze beschikking heeft zij geconcludeerd dat de kapitaalinbreng door CGMF ten bedrage van 8,75 miljoen EUR geen steun in de zin van artikel 87, lid 1, EG vormde.

    24

    Vervolgens heeft de Commissie in de punten 372 tot en met 378 van de [litigieuze] beschikking erop gewezen dat de op een geblokkeerde rekening gestorte persoonsgebonden steun van 38 miljoen EUR slechts zou worden toegekend ingeval de overnemers een nieuw sociaal plan ten uitvoer leggen, en niet was bedoeld voor de tenuitvoerlegging van de in het plan van 2002 voorziene vermindering van het personeelsbestand. Volgens de Commissie kan deze steun slechts worden betaald aan personen wier arbeidsovereenkomst met SNCM voortijdig wordt beëindigd. Deze maatregelen zouden dus geen lasten zijn die voortvloeien uit de normale toepassing van de sociale wetgeving die van toepassing is bij beëindiging van een arbeidsovereenkomst. De Commissie heeft geconcludeerd dat deze persoonsgebonden steun, die door de Staat als overheidsorgaan en niet door de Staat als aandeelhouder wordt toegekend, onder de sociale politiek van de lidstaten ressorteert en daardoor geen steun in de zin van artikel 87, lid 1, EG vormt.

    25

    Met betrekking tot het als herstructureringssteun aangemelde saldo van 22,52 miljoen EUR, te weten het verschil tussen de in het kader van het plan van 2002 aangemelde 76 miljoen EUR en de 53,48 miljoen EUR die op grond van artikel 86, lid 2, EG verenigbaar met de gemeenschappelijke markt is geacht [...], heeft de Commissie in punt 381 van de [litigieuze] beschikking geoordeeld dat dit bedrag staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, EG vormde. Zij heeft vervolgens onderzocht of deze maatregel verenigbaar was met de richtsnoeren.

    26

    In de punten 387 tot en met 401 van de [litigieuze] beschikking heeft de Commissie vastgesteld dat SNCM in 2002 wel degelijk een onderneming in moeilijkheden in de zin van de punten 5, sub a, en 6 van de richtsnoeren was, en dat het plan van 2002 overeenkomstig de punten 31 tot en met 34 van de richtsnoeren de levensvatbaarheid van de onderneming kon herstellen.

    27

    Met betrekking tot de voorkoming van ongerechtvaardigde vervalsing van de mededinging (punten 35 tot en met 39 van de richtsnoeren) heeft de Commissie in punt 404 van de [litigieuze] beschikking geoordeeld dat er op de markt voor scheepvaartverbindingen met Corsica geen overcapaciteit bestond en dat er dus ook geen reden was om bij te dragen tot de verbetering van de marktvoorwaarden. Vervolgens heeft zij in punt 406 van die beschikking geoordeeld dat het aangemelde herstructureringsplan in aanzienlijke mate bijdroeg tot vermindering van de aanwezigheid van de onderneming op de markt. Bijgevolg was ook voldaan aan het criterium van voorkoming van ongerechtvaardigde vervalsing van de mededinging.

    28

    In de punten 410 tot en met 419 van de [litigieuze] beschikking heeft de Commissie erop gewezen dat de behoefte aan steun, die volgens de punten 40 en 41 van de richtsnoeren op het minimum moet worden bepaald, op 9 juli 2003 slechts 19,75 miljoen EUR bedroeg, onder voorbehoud van de netto-opbrengst van de bij de beschikking van 2003 opgelegde verkopen. Daartoe heeft de Commissie eerst berekend hoeveel liquide middelen SNCM voor haar herstructureringsplan nodig had. De kosten van het herstructureringsplan beliepen volgens haar 46 miljoen EUR. Vervolgens heeft zij de opbrengst van alle tussen 18 februari 2002 (datum van aanmelding van het plan van 2002) en 9 juli 2003 (datum van vaststelling van de beschikking van 2003) verrichte verkopen, te weten 26,25 miljoen EUR in mindering gebracht, en is zij uitgekomen op een bedrag van 19,75 miljoen EUR.

    29

    Met betrekking tot de compenserende maatregelen heeft de Commissie vastgesteld dat alle in de beschikking van 2003 gestelde voorwaarden inzake aankopen, gebruik van de vloot, verkoop van activa en verbod om lagere prijzen te vragen dan die van iedere concurrent [...] waren vervuld en dat de beperking van het aantal retourreizen van schepen op de lijnverbindingen vanuit Corsica nagenoeg volledig in acht was genomen. Omdat deze voorwaarden waren vervuld en het aangemelde steunbedrag aanzienlijk lager was dan het in 2003 goedgekeurde bedrag, heeft de Commissie het niet opportuun geacht, aanvullende verplichtingen op te leggen. Na rekening te hebben gehouden met de opbrengst van de bij de beschikking van 2003 opgelegde aanvullende verkopen heeft de Commissie in punt 434 van de [litigieuze] beschikking geoordeeld dat het eindsaldo voor herstructurering, te weten 15,81 miljoen EUR, op grond van artikel 87, lid 3, sub c, EG met de gemeenschappelijke markt verenigbare staatssteun was.

    30

    Het dispositief van de [litigieuze] beschikking luidt als volgt:

    ‚Artikel 1

    De door de Franse Staat aan de SNCM betaalde compensatie van 53,48 miljoen EUR in het kader van de openbaredienstverplichtingen voor de periode 1991‑2001 moet als onrechtmatige staatssteun in de zin van artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag worden aangemerkt, maar is op grond van artikel 86, lid 2, van genoemd Verdrag verenigbaar met de regels van de gemeenschappelijke markt.

    De negatieve verkoopprijs van de SNCM van 158 miljoen EUR, de financiering door de CGMF van sociale maatregelen ten behoeve van de werknemers voor een bedrag van 38,5 miljoen EUR en de gezamenlijke en gelijktijdige herkapitalisatie van de SNCM door de CGMF voor een bedrag van 8,75 miljoen EUR vormen geen staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag.

    De herstructureringssteun van 15,81 miljoen EUR die Frankrijk ten uitvoer heeft gelegd ten gunste van de [SNCM] moet als onrechtmatige staatssteun in de zin van artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag worden aangemerkt, maar is op grond van artikel 86, lid 2, van genoemd Verdrag verenigbaar met de regels van de gemeenschappelijke markt.

    Artikel 2

    Deze beschikking is gericht tot de Franse Republiek.’”

    Beroep voor het Gerecht en bestreden arrest

    3

    Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 17 december 2008, heeft Corsica Ferries om nietigverklaring van de litigieuze beschikking verzocht. Ter ondersteuning van haar beroep heeft zij in wezen zes middelen aangevoerd.

    4

    Het eerste middel betreft een te ruime uitlegging van artikel 287 EG, die zou zijn uitgelopen op een ontoereikende motivering van de litigieuze beschikking en op een schending van de rechten van de verdediging en van het recht op een doeltreffende voorziening in rechte. Het tweede tot en met het zesde middel zijn ontleend aan schending van de artikelen 87 EG en 88 EG en van de richtsnoeren. Deze middelen hebben respectievelijk betrekking op de kapitaalinbreng van 53,48 miljoen EUR als vergoeding voor openbaredienstverrichtingen, de verkoop van SNCM tegen een negatieve prijs van 158 miljoen EUR, de kapitaalinbreng van 8,75 miljoen EUR door CGMF, de persoonsgebonden steun ten bedrage van 38,5 miljoen EUR en het als herstructureringssteun aangemelde saldo van 22,52 miljoen EUR.

    5

    Het Gerecht heeft het derde tot en met het zesde door Corsica Ferries ter ondersteuning van haar beroep tot nietigverklaring aangevoerde middel aanvaard en de tweede en derde alinea van artikel 1 van de litigieuze beschikking nietig verklaard.

    Conclusies van partijen en procedure voor het Hof

    6

    SNCM verzoekt het Hof:

    op grond van artikel 265, lid 1, VWEU en artikel 61 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie het bestreden arrest gedeeltelijk te vernietigen voor zover daarbij artikel 1, tweede en derde alinea, van de litigieuze beschikking nietig is verklaard, en

    Corsica Ferries te veroordelen in de kosten.

    7

    Corsica Ferries verzoekt het Hof:

    de in de onderhavige gevoegde zaken ingestelde hogere voorzieningen ongegrond te verklaren en af te wijzen en

    rekwirantes te veroordelen in alle kosten.

    8

    De Franse Republiek verzoekt het Hof:

    het bestreden arrest te vernietigen voor zover daarbij artikel 1, tweede en derde alinea, van de litigieuze beschikking nietig is verklaard;

    het geding zelf af te doen of de zaak naar het Gerecht terug te verwijzen, en

    verweerster te veroordelen in de kosten.

    9

    Bij beschikking van de president van het Hof van 24 januari 2013 zijn de zaken C‑533/12 P en C‑536/12 P gevoegd voor de schriftelijke en de mondelinge behandeling en voor het arrest.

    Hogere voorzieningen

    10

    SNCM in zaak C‑533/12 P en de Franse Republiek in zaak C‑536/12 P voeren tegen het bestreden arrest vier middelen aan die grotendeels met elkaar overeenstemmen. Deze middelen moeten dus samen worden onderzocht.

    Eerste middel: onjuiste rechtsopvattingen met betrekking tot de verkoop van SNCM tegen een negatieve prijs

    Argumenten van partijen

    11

    Als eerste middel, betreffende de verkoop van SNCM tegen een negatieve prijs van 158 miljoen EUR, voert SNCM aan dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door voorbij te gaan aan de beoordelingsmarge van de Commissie, en dat het, door het criterium van de particuliere investeerder in een markteconomie uit te leggen op een wijze die in strijd is met artikel 345 VWEU, de litigieuze beschikking onjuist heeft opgevat en zijn motiveringsplicht niet is nagekomen.

    Voorbijgaan aan de beoordelingsmarge van de Commissie en omvang van de toetsing door het Gerecht

    12

    Volgens SNCM is het Gerecht voorbijgegaan aan de beoordelingsmarge waarover de Commissie beschikt voor de toepassing van het criterium van de particuliere investeerder in een markteconomie. In de litigieuze beschikking heeft de Commissie immers, om aan te tonen dat de negatieve prijs geen steun inhield, de negatieve prijs vergeleken met de aanvullende ontslagvergoedingen die de Staat in geval van vereffening van SNCM zou hebben toegekend. Deze berekening is gebaseerd op gegevens die door de partijen en door een onafhankelijke deskundige zijn verstrekt. Door kritiek te formuleren op de conclusies van de Commissie zou het Gerecht zijn voorbijgegaan aan de marge waarover de Commissie voor het beoordelen van ingewikkelde economische vraagstukken beschikt, en zou het blijk hebben gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.

    13

    Corsica Ferries betoogt dat de Unierechter ter zake van kwalificatie als staatssteun en van de werkingssfeer van artikel 107, lid 1, VWEU in beginsel een volledige toetsing dient te verrichten.

    Beoordeling door het Hof

    14

    Met betrekking tot de beoordelingsmarge van de Commissie en de rechterlijke toetsing heeft het Gerecht in punt 88 van het bestreden arrest herinnerd aan een vaste rechtspraak over de draagwijdte en de aard van deze toetsing aan het begrip „steunmaatregelen van de staten”.

    15

    Volgens deze rechtspraak is het begrip „steunmaatregelen van de staten”, zoals omschreven in het Verdrag, een juridisch begrip dat moet worden uitgelegd op basis van objectieve elementen. Om deze reden moet de rechter van de Unie in beginsel, gelet op zowel de concrete gegevens van het hem voorgelegde geschil als de technische of ingewikkelde aard van de door de Commissie gemaakte beoordelingen, volledig toetsen of een maatregel binnen de werkingssfeer van artikel 107, lid 1, VWEU valt. De Unierechter dient immers niet alleen de materiële juistheid van de aangevoerde bewijselementen en de betrouwbaarheid en de samenhang daarvan te controleren, hij moet ook nagaan of die elementen het relevante feitenkader voor de beoordeling van een complexe toestand vormen en de daaruit getrokken conclusies kunnen schragen (arresten Frankrijk/Ladbroke Racing en Commissie, C‑83/98 P, EU:C:2000:248, punt 25; Commissie/Scott, C‑290/07 P, EU:C:2010:480, punten 64 en 65, en BNP Paribas en BNL/Commissie, C‑452/10 P, EU:C:2012:366, punt 100 en de aldaar aangehaalde rechtspraak).

    16

    Het Gerecht heeft in de punten 90 tot en met 108 van het bestreden arrest terecht en overeenkomstig de in het vorige punt aangehaalde rechtspraak de door de Commissie in de litigieuze beschikking in aanmerking genomen objectieve elementen getoetst om een goede toepassing van artikel 107 VWEU te verzekeren.

    17

    Bovendien staat vast, zoals de advocaat-generaal in punt 39 van zijn conclusie heeft opgemerkt, dat het Gerecht, anders dan SNCM beweert, de bevindingen van de onafhankelijke deskundige waarop de litigieuze beschikking is gebaseerd, niet in twijfel heeft getrokken.

    18

    Na deze beschikking te hebben onderzocht heeft het Gerecht geoordeeld dat de Commissie haar redenering niet voldoende had onderbouwd en zich had gebaseerd op elementen die niet objectief en niet verifieerbaar waren. Bijgevolg faalt het argument van SNCM, dat het Gerecht is voorbijgegaan aan de beoordelingsmarge van de Commissie of dat het zijn eigen redenering in de plaats van die van de door laatstgenoemde aangewezen deskundige heeft gesteld.

    19

    Uit een en ander volgt dat het Gerecht correct de volledige toetsing heeft verricht waartoe het volgens de in punt 15 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak gehouden is.

    Criterium van de particuliere investeerder in een markteconomie

    – Argumenten van partijen

    20

    Met betrekking tot de uitlegging van het criterium van de particuliere investeerder in een markteconomie verwijt SNCM het Gerecht, dat het de Commissie de verplichting heeft opgelegd om de economische activiteiten van de betrokken lidstaat „met name geografisch en sectoraal” af te bakenen om uit te maken of het gedrag van deze Staat overeenkwam met dat van een particuliere investeerder in een markteconomie. Rekwirante voert aan dat volgens de rechtspraak het relevante criterium voor het verrichten van deze toets de omvang van de investeerder is en niet de bedrijfstak waar de investeerder werkzaam is. Het Gerecht zou aldus zijn voorbijgegaan aan het in artikel 345 VWEU geformuleerde fundamentele verbod van discriminatie naargelang van de regeling van het eigendomsrecht, dat ten grondslag ligt aan de toets van de particuliere investeerder.

    21

    Corsica Ferries voert aan dat aan het Gerecht niet kan worden verweten dat het een sectorale en geografische afbakening van de betrokken economische activiteiten heeft geëist om te kunnen uitmaken of de Commissie haar oordeel over de betrokken maatregelen wel op het „relevante feitenkader” had gebaseerd.

    22

    De Franse Republiek voert aan dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de Commissie in het kader van de toets van de particuliere investeerder in beginsel geen rekening mocht houden met het risico van aantasting van de reputatie van de Staat als algemene marktdeelnemer in de particuliere sector. Verder is zij van mening dat het Gerecht, door te eisen dat op basis van objectieve en verifieerbare gegevens wordt vastgesteld dat er onder de investeerders uit de betrokken sector een voldoende aangetoonde, ja zelfs vaste, praktijk bestaat, een eis heeft gesteld die verder gaat dan nodig is voor de door de rechtspraak geëiste goede toepassing van de toets van de particuliere investeerder.

    23

    SNCM is, net als de Franse Republiek, van mening dat het Gerecht bij de uitlegging van het criterium van de particuliere investeerder in een markteconomie blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in de punten 86, 87, 95 en 96 van het bestreden arrest volledig op de rechtspraak gebaseerde criteria, zoals een sectorale en geografische analyse, een voldoende aangetoonde praktijk en een zeer hoge maatstaf voor het leveren van het bewijs, te hanteren om de waarschijnlijkheid van een indirect materieel voordeel aan te tonen.

    24

    SNCM voert bovendien aan dat het Gerecht een te hoge maatstaf voor het leveren van het bewijs heeft gehanteerd door in de punten 101 tot en met 108 van het bestreden arrest vast te stellen dat de Commissie niet heeft aangetoond dat het gedrag van de Franse Staat was ingegeven door een redelijke waarschijnlijkheid dat hij daar, zelfs op lange termijn, indirect materieel voordeel uit zou halen. Om uit te maken of de privatisering van een overheidsonderneming tegen een negatieve verkoopprijs staatssteun bevat, zou echter moeten worden beoordeeld of in soortgelijke omstandigheden een particuliere investeerder die qua omvang vergelijkbaar is met de organen die de publieke sector beheren, ertoe zou kunnen worden gebracht een zo belangrijke kapitaalinbreng te doen dan wel voor vereffening van de overheidsonderneming zou hebben geopteerd.

    25

    Volgens SNCM blijkt het indirecte voordeel dat de Franse Staat uit de betrokken maatregel kan halen, uit de vergelijking van de waarschijnlijke kosten van de vereffening met de negatieve verkoopprijs.

    26

    Bovendien is SNCM van mening dat het Gerecht een maatstaf voor het leveren van het bewijs heeft gehanteerd waaraan nagenoeg niet kan worden voldaan. Rekwirante voert aan dat een nauwkeurige kwantificering van de schade die de betrokken lidstaat door de aantasting van zijn reputatie zou lijden, onmogelijk is. Een dergelijke kwantificering zou naar de aard ervan moeten worden gebaseerd op elementen die moeilijk zijn te voorzien, zoals met name de reactie van andere marktdeelnemers, zoals de klanten, de gebruikers, de leveranciers of het personeel van SNCM, maar ook die van de andere overheidsondernemingen.

    27

    Volgens Corsica Ferries heeft het Gerecht ten volle nuttig effect verleend aan het criterium van de voorzichtige particuliere investeerder, dat eist dat wordt aangetoond dat het gedrag van de lidstaat is ingegeven door het vooruitzicht van rentabiliteit op langere termijn, met andere woorden dat de economische rationaliteit op lange termijn van het gedrag van de betrokken lidstaat wordt aangetoond. Het Gerecht zou de Commissie dan ook hebben bestraft omdat deze in de litigieuze beschikking niet rechtens genoegzaam heeft aangetoond dat redelijkerwijze mocht worden verwacht dat de Franse Staat, zelfs op lange termijn, een indirect materieel voordeel haalt uit de betrokken verrichting.

    28

    Met betrekking tot de afbakening van de economische activiteiten van de Franse Staat stelt SNCM eveneens dat het Gerecht de beschikking onjuist heeft opgevat door te oordelen dat de Commissie de economische activiteiten van de Staat ten aanzien waarvan de economische rationaliteit van de betrokken maatregelen diende te worden beoordeeld, niet rechtens genoegzaam heeft afgebakend. Ter zake van de begrippen „voldoende aangetoonde praktijk” en „vaste praktijk” is het bestreden arrest volgens SNCM niet voldoende gemotiveerd, omdat het Gerecht geen definitie heeft gegeven van die begrippen.

    – Beoordeling door het Hof

    29

    Het is vaste rechtspraak dat deelnemingen van de overheid in het kapitaal van een onderneming, in welke vorm ook, staatssteun in de zin van artikel 87 EG kunnen zijn, wanneer aan de voorwaarden van dat artikel is voldaan (arresten Spanje/Commissie, C‑278/92–C‑280/92, EU:C:1994:325, punt 20, en Italië en SIM 2 Multimedia/Commissie, C‑328/99 en C‑399/00, EU:C:2003:252, punt 36 en de aldaar aangehaalde rechtspraak).

    30

    Het is echter ook vaste rechtspraak dat uit het beginsel van gelijke behandeling van overheidsondernemingen en particuliere ondernemingen volgt dat wanneer kapitaal onder met normale marktvoorwaarden overeenkomende omstandigheden, al dan niet rechtstreeks, door de staat ter beschikking van een onderneming wordt gesteld, dit niet als staatssteun kan worden aangemerkt (arrest Italië en SIM 2 Multimedia/Commissie, EU:C:2003:252, punt 37 en de aldaar aangehaalde rechtspraak). Aan de voorwaarden opdat een maatregel onder het begrip „steunmaatregel” in de zin van artikel 107 VWEU valt, is aldus niet voldaan wanneer de begunstigde overheidsonderneming hetzelfde voordeel als het met staatsmiddelen ter beschikking gestelde voordeel had kunnen genieten in met normale marktvoorwaarden overeenkomende omstandigheden, waarbij deze beoordeling voor overheidsbedrijven in beginsel aan de hand van het criterium van de particuliere investeerder moet geschieden (zie arrest Commissie/EDF, C‑124/10 P, EU:C:2012:318, punt 78 en de aldaar aangehaalde rechtspraak).

    31

    Volgens de rechtspraak van het Hof dient onderscheid te worden gemaakt tussen de rol van de lidstaat als aandeelhouder van een onderneming en de rol van de staat als overheid. De toepasbaarheid van het criterium van de particuliere investeerder hangt uiteindelijk ervan af of de betrokken lidstaat een onderneming een economisch voordeel toekent in zijn hoedanigheid van aandeelhouder dan wel als overheid (zie arresten Spanje/Commissie, EU:C:1994:325, punt 22, en Commissie/EDF, EU:C:2012:318, punten 80 en 81).

    32

    Bijgevolg dient te worden nagegaan of in soortgelijke omstandigheden een particuliere investeerder die qua omvang vergelijkbaar is met de organen die de publieke sector beheren, ertoe zou kunnen worden gebracht een zo belangrijke kapitaalinbreng te doen (arrest Italië en SIM 2 Multimedia/Commissie, EU:C:2003:252, punt 38 en de aldaar aangehaalde rechtspraak).

    33

    Voor die analyse dient te worden beoordeeld of dezelfde maatregel onder normale marktvoorwaarden zou zijn genomen door een particuliere investeerder die zich in een situatie bevindt die zo dicht mogelijk die van de staat benadert, waarbij alleen rekening dient te worden gehouden met de voordelen en verplichtingen die de staat in zijn hoedanigheid van aandeelhouder heeft, en niet met die welke voortvloeien uit zijn hoedanigheid van overheid (arrest Commissie/EDF, EU:C:2012:318, punt 79).

    34

    Wanneer het volstrekt onmogelijk is de situatie van een overheidsonderneming te vergelijken met die van een particuliere onderneming, moeten de „normale marktvoorwaarden” worden beoordeeld aan de hand van de beschikbare objectieve en verifieerbare elementen (arresten Chronopost e.a./Ufex e.a., C‑83/01 P, C‑93/01 P en C‑94/01 P, EU:C:2003:388, punt 38, en Commissie/EDF, EU:C:2012:318, punten 101 en 102).

    35

    Voor de toepassing van de toets van de particuliere investeerder heeft het Gerecht in punt 86 van het bestreden arrest geoordeeld dat het aan de Commissie staat om de economische activiteiten van de betrokken lidstaat, met name geografisch en sectoraal, af te bakenen om de economische rationaliteit op lange termijn van het gedrag van deze Staat te kunnen beoordelen. Voorts heeft het Gerecht in de punten 95 tot en met 100 van dat arrest geoordeeld dat alleen een „voldoende aangetoonde” of „vaste praktijk” van de particuliere ondernemingen voor die toets kan worden gebruikt.

    36

    In dit verband dient erop te worden gewezen dat dergelijke eisen geen absolute waarde hebben, maar in voorkomend geval de particuliere investeerder kunnen aanwijzen die vergelijkbaar is met de overheidsoverneming waarvoor de toets van de particuliere investeerder in een markteconomie wordt toegepast.

    37

    Door het gebruik van dergelijke termen heeft het Gerecht geen specifieke eisen gesteld met betrekking tot de aard van de bewijzen waarmee kan worden aangetoond dat een rationele particuliere investeerder die zich in een situatie bevindt die zo dicht mogelijk die van de overheidsonderneming benadert, de betrokken kapitaalinbreng zou hebben gedaan, maar heeft het in de punten 93 en 94 van het bestreden arrest vastgesteld dat de Commissie de economische activiteiten van de Franse Staat ten aanzien waarvan de economische rationaliteit van de betrokken maatregelen in het onderhavige geval diende te worden beoordeeld, niet rechtens genoegzaam heeft afgebakend, en dat het voor hem onmogelijk was de economische rationaliteit op lange termijn van in de onderhavige zaak aan de orde zijnde verkoop tegen een negatieve prijs te beoordelen.

    38

    Het Gerecht heeft correct gebruikgemaakt van het criterium van de rationaliteit op lange termijn van een beslissing van een lidstaat om een economisch voordeel te verlenen aan een onderneming, een criterium waaraan in elk geval moet worden voldaan om de toets van de particuliere investeerder in een markteconomie te doorstaan. Het Gerecht heeft daarmee geen inbreuk gemaakt op artikel 345 VWEU.

    39

    Volgens de rechtspraak moeten kapitaalinbrengen van een overheidsinvesteerder die ook op lange termijn elk uitzicht op rentabiliteit ontberen, als steun in de zin van artikel 107 VWEU worden aangemerkt en moet de verenigbaarheid ervan met de gemeenschappelijke markt uitsluitend aan de in dit artikel genoemde criteria worden getoetst (zie in die zin arrest Italië/Commissie, C‑303/88, EU:C:1991:136, punt 22).

    40

    Anders dan de Franse Republiek betoogt, heeft het Gerecht in punt 85 van het bestreden arrest niet principieel uitgesloten dat de bescherming van de reputatie van een lidstaat als algemene investeerder in een markteconomie, in bijzondere omstandigheden en met een bijzonder overtuigende motivering, een bewijs van de economische rationaliteit op lange termijn van het ten laste nemen van extra kosten zoals aanvullende ontslagvergoedingen kan vormen.

    41

    In punt 85 van het bestreden arrest heeft het Gerecht echter vastgesteld dat summiere verwijzingen naar de reputatie van een lidstaat als algemene markdeelnemer niet volstaan om het ontbreken van staatssteun in de zin van het Unierecht te staven.

    42

    Het eerste middel van SNCM faalt eveneens voor zover het Gerecht daarbij wordt verweten dat het in de punten 101 tot en met 108 van het bestreden arrest de Commissie een te hoge maatstaf heeft opgelegd voor het bewijs dat het gedrag van de Franse Staat was ingegeven door een redelijke waarschijnlijkheid van een materieel voordeel, zelfs op lange termijn. In dit verband blijkt uit het bestreden arrest dat de Commissie alleen heeft verklaard dat de reputatie van de Franse Staat zou worden aangetast door sociale onlusten. Gelet op hetgeen met name in punt 41 van het onderhavige arrest is vastgesteld, faalt een dergelijk betoog.

    43

    Zo heeft het Gerecht in punt 108 van het bestreden arrest terecht vastgesteld dat de economische rationaliteit op lange termijn van het gedrag van de Franse Staat niet rechtens genoegzaam was aangetoond.

    44

    Wat de door SNCM gestelde onjuiste opvatting betreft, heeft deze onderneming niet aangetoond dat het Gerecht de beschikking van de Commissie onjuist heeft opgevat, dat wil zeggen deze kennelijk onjuist heeft gelezen.

    45

    Met betrekking tot de door SNCM geformuleerde kritiek dat het Gerecht zijn motiveringsplicht niet is nagekomen omdat het geen definitie heeft gegeven van de begrippen „voldoende aangetoonde praktijk” en „vaste praktijk”, dient te worden vastgesteld, zoals de advocaat-generaal in punt 62 van zijn conclusie heeft gedaan, dat deze uitdrukkingen duidelijk zijn en verwijzen naar een beoordeling van feiten, en dat het gemakkelijk te begrijpen is dat één voorbeeld of enkele voorbeelden geen „vaste” of „voldoende aangetoonde” praktijk kunnen vormen.

    46

    Bijgevolg dient het eerste middel in zijn geheel te worden afgewezen.

    Tweede middel: onjuiste rechtsopvattingen betreffende de kapitaalinbreng van 8,75 miljoen EUR

    Argumenten van partijen

    47

    SNCM voert aan dat het Gerecht de litigieuze beschikking onjuist heeft opgevat door bij zijn beoordeling van de vergelijkbaarheid van de investeringsvoorwaarden voor de gelijktijdige kapitaalinbrengen geen rekening te houden met alle relevante elementen, met name met het vaste rendement en met de gevolgen van de ontbindende voorwaarde.

    48

    Volgens SNCM heeft de Commissie het vaste rendement wel degelijk geanalyseerd in de punten 361 tot en met 363 van de litigieuze beschikking. Zo zou de Commissie hebben vastgesteld dat een vast rendement van 10 % voor de kapitaalinvestering van de Franse Staat in SNCM een passende rentabiliteit op lange termijn voor door een particuliere investeerder geïnvesteerd kapitaal vormde.

    49

    Bovendien heeft de Commissie volgens SNCM duidelijk aangegeven waarom zij van mening was dat de ontbindende voorwaarde de gelijke behandeling van de gelijktijdige investeerders niet kon aantasten. Anders dan het Gerecht in punt 127 van het bestreden arrest heeft geoordeeld, zou de Commissie er duidelijk op hebben gewezen dat die voorwaarde niet betrekking had op de gelijktijdige investering van de particuliere overnemers en de Franse Staat in de geprivatiseerde SNCM, maar op de totale verkoop van SNCM aan de particuliere overnemers. De ontbindende voorwaarde zou aldus zijn gekoppeld aan de verkoop van SNCM en in het kader daarvan moeten worden geanalyseerd en zou in die omstandigheden niet in aanmerking mogen worden genomen bij de analyse van de gelijktijdige investering die de Staat en de particuliere investeerders na die verkoop hebben gedaan.

    50

    Volgens SNCM is de waarde van de ontbindende voorwaarde op het tijdstip van de verkoop van SNCM tot uitdrukking gekomen in de negatieve prijs van 158 miljoen EUR. Aangezien SNCP tegen de marktprijs is verkocht, is de waarde van deze ontbindende voorwaarde tot uitdrukking gekomen in de verkoopprijs en kan zij niet worden geacht de kopers een voordeel te hebben opgeleverd. Bijgevolg mag daarmee geen rekening meer worden gehouden bij de beoordeling of de gelijktijdige investering door de Franse Staat het beginsel van gelijke behandeling van de investeerders eerbiedigt, omdat de waarde van die ontbindende voorwaarde anders tweemaal in rekening zou worden gebracht.

    51

    Met betrekking tot de inaanmerkingneming van de context van privatisering van de onderneming waarin de inbreng van 8,75 miljoen in het kapitaal van SNCM heeft plaatsgevonden, is deze laatste van mening dat met de toezeggingen die naar de door de Franse Staat in het kader van de privatisering van SNCM genomen maatregelen verwijzen, te weten de negatieve prijs van 158 miljoen EUR en het voorschot in rekening-courant van 38,5 miljoen EUR, niet opnieuw rekening mag worden gehouden bij de beoordeling van die kapitaalinbreng. Nogmaals rekening houden met de negatieve prijs en de kapitaalinbreng om het voorschot in rekening-courant te beoordelen, zou erop neerkomen die prijs en die inbreng tweemaal in aanmerking te nemen.

    52

    De Franse Republiek voert aan dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting in de vorm van schending van artikel 87, lid 1, EG door te oordelen dat de Commissie bij haar analyse van de vergelijkbaarheid van de kapitaalinbreng van 8,75 miljoen door CGMF, de overheidsaandeelhouder van SNCM, met de kapitaalinbreng van 26,25 miljoen EUR door de particuliere overnemers, geen rekening heeft gehouden met alle relevante elementen en name niet met de verkoopontbindende voorwaarde die de particuliere overnemers in het kader van de privatisering van SNCM hadden bedongen.

    53

    Corsica Ferries voert aan dat de omstandigheid dat de waarde van de ontbindende voorwaarde op het tijdstip van de verkoop tot uitdrukking is gekomen in de negatieve prijs van 158 miljoen EUR, niets afdoet aan de redenering van het Gerecht en aan het feit dat de Commissie in de litigieuze beschikking geen grondige analyse van de economische impact van die clausule heeft gemaakt, waarbij de Commissie, ingeval de waarde van die clausule tot uitdrukking zou zijn gekomen in bovengenoemde negatieve prijs – quod non –, dit duidelijk en transparant had moeten verklaren.

    Beoordeling door het Hof

    54

    Opgemerkt dient te worden dat het Gerecht in punt 117 van het bestreden arrest terecht heeft vastgesteld dat het feit alleen dat een kapitaalinbreng samen en gelijktijdig met een kapitaalinbreng door particuliere investeerders is gedaan, niet automatisch uitsluit dat die kapitaalinbreng als staatssteun kan worden aangemerkt. Andere elementen, in het bijzonder de gelijke behandeling van de overheidsinvesteerders en de particuliere investeerders, moeten eveneens in aanmerking worden genomen.

    55

    In punt 130 van het bestreden arrest is het Gerecht tot de conclusie gekomen dat dat de verkoopontbindende voorwaarde op zijn minst tot gevolg heeft dat de particuliere overnemers geen enkel risico lopen ingeval een van de feiten intreedt waardoor aan de voorwaarde wordt voldaan, en dat die voorwaarde dus een reële financiële waarde heeft. Volgens het Gerecht kan deze voorwaarde het risicoprofiel van de kapitaalinbreng door de particuliere overnemers en van de kapitaalinbreng door CGMF dus wijzigen en de vergelijkbaarheid van de investeringsvoorwaarden dus op losse schroeven zetten.

    56

    Vaststaat dat rekwirantes niet aannemelijk hebben weten te maken dat het Gerecht dienaangaande blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.

    57

    Het argument dat de waarde van de ontbindende voorwaarde tot uitdrukking is gekomen in de verkoopprijs van SNCM en dat deze voorwaarde niet meer in aanmerking mocht worden genomen voor de beoordeling van de vergelijkbaarheid van de kapitaalinbreng door de overheidsaandeelhouders en de kapitaalinbreng door de particuliere aandeelhouders, moet worden afgewezen.

    58

    Zoals het Gerecht in punt 111 van het bestreden arrest heeft verklaard, voorzag het convenant betreffende die verkoop al in de betrokken gezamenlijke en gelijktijdige inbreng. Bijgevolg is het duidelijk dat de betrokken kapitaalinbreng is beslist in het kader van de gedeeltelijke privatisering van SNCM.

    59

    De Franse Republiek heeft toegegeven dat, ingeval de ontbindende voorwaarde intreedt, de oorspronkelijke aandeelhouder die zijn deelneming aan de overnemer heeft verkocht, de kapitaalinbreng van deze laatste zal moeten terugbetalen, en dat de overnemer dus, anders dan de oorspronkelijke aandeelhouder, zijn kapitaalinbreng kan terugkrijgen indien de ontbindende voorwaarde intreedt, en zich kan terugtrekken uit de betrokken overheidsonderneming.

    60

    In de omstandigheden is het overduidelijk dat de ontbindende voorwaarde een impact kan hebben op de voorwaarden voor deze herkapitalisatie en de vergelijkbaarheid kan aantasten.

    61

    Aangezien het Gerecht heeft gewezen op bepaalde aspecten van deze aantasting, is het terecht tot de bevinding kunnen komen dat de Commissie in de litigieuze beschikking niet had mogen nalaten de economische impact van de verkoopontbindende voorwaarde grondig te analyseren. Zoals de advocaat-generaal in punt 115 van zijn conclusie heeft opgemerkt, heeft het Gerecht terecht vastgesteld dat de Commissie haar beschikking niet of onvoldoende heeft onderbouwd op het punt van de gelijke behandeling van de overheidsinvesteringen en de particuliere investeringen in SNCM.

    62

    Bijgevolg dient het tweede middel te worden afgewezen, zonder dat de beoordeling van het rendement van de kapitaalinbreng van CGMF behoeft te worden onderzocht.

    Derde middel: onjuiste rechtsopvatting betreffende de persoonsgebonden steun van 38,5 miljoen EUR

    Argumenten van partijen

    63

    Volgens SNCM heeft het Gerecht de litigieuze beschikking onjuist opgevat door te oordelen dat de Commissie had beweerd dat het feit dat de betrokken maatregel niet uit strikte wettelijke verplichtingen voortvloeit, naar de aard ervan kon uitsluiten dat het om staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, EG ging.

    64

    Het Gerecht zou blijk hebben gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door inbreuk te maken op de marge waarover de Commissie ter zake van de beoordeling van ingewikkelde economische situaties beschikt. Door in punt 144 van het bestreden arrest vast te stellen dat „het bestaan van een geblokkeerde rekening de personeelsleden van SNCM ertoe kan aanzetten de onderneming te verlaten of althans de onderneming te verlaten zonder te onderhandelen over hun vertrek, in het bijzonder over de eventuele toekenning van aanvullende ontslagvergoedingen [...], twee elementen die SNCM een indirect economisch voordeel zouden opleveren”, zou het Gerecht verder zijn gegaan dan het onderzoek of er geen sprake is van een kennelijke onjuiste beoordeling bij het onderzoek van ingewikkelde economische situaties.

    65

    Het Gerecht zou zijn beslissing niet afdoende hebben gemotiveerd op het punt van het voordeel dat SNCM zou hebben genoten. Uit zijn analyse van de geblokkeerde rekening in punt 144 van het bestreden arrest kan immers niet worden opgemaakt in welk opzicht de Commissie een kennelijke beoordelingsfout zou hebben gemaakt door de persoonsgebonden steun niet als „staatssteun” aan te merken.

    66

    Verder zijn SNCM en de Franse Republiek van mening dat het bestreden arrest ontoereikend is gemotiveerd. Het Gerecht zou geen aandacht hebben besteed aan de vaststelling van de Commissie dat, „zelfs indien het bedrag van 38,5 miljoen EUR bij de kapitaalinbreng door de staat van 142,5 miljoen zou worden opgeteld, de bijgestelde negatieve verkoopprijs, zijnde alsdan 196,5 miljoen EUR, nog steeds ver onder de kosten van een gerechtelijke vereffening van de SNCM zou blijven”. De Commissie heeft echter aangetoond dat de vereffeningskosten voor de Franse Staat veel hoger zouden zijn geweest dan de negatieve prijs, zelfs wanneer bij deze laatste de persoonsgebonden steun wordt geteld.

    67

    In dit verband zou het Gerecht zijn beslissing niet rechtens genoegzaam hebben gemotiveerd door de persoonsgebonden steun van 38,5 miljoen EUR als „steunmaatregelen van de staat” in de zin van artikel 87, lid 1, EG aan te merken zonder, subsidiair, te onderzoeken of die maatregelen de toets van de voorzichtige particuliere investeerder doorstonden.

    68

    Corsica Ferries voert aan dat het Gerecht de Commissie juist heeft bekritiseerd omdat deze niet in staat is geweest de normale toepassing van het stelsel van aanvullende sociale vergoedingen wegens beëindiging van de arbeidsovereenkomst ten aanzien van de werking van de geblokkeerde rekening te bepalen.

    Beoordeling door het Hof

    69

    Op grond van de overwegingen in de punten 14 tot en met 16 van het onderhavige arrest is het Hof van oordeel dat het door het Gerecht in punt 144 van het bestreden arrest verrichte onderzoek, voldoet aan het voor het Gerecht geldende niveau van toetsing.

    70

    Met betrekking tot het argument van SNCM en de Franse Republiek dat het Gerecht, subsidiair, had moeten nagaan of het bedrag van 38,5 miljoen EUR de toets van de particuliere investeerder doorstond, dient eraan te worden herinnerd dat het Hof het eerste middel, dat betrekking had op de kwalificatie van de aanvullende ontslagvergoedingen van 158 miljoen EUR, niet heeft aanvaard.

    71

    Zoals de advocaat-generaal in punt 132 van zijn conclusie heeft opgemerkt, is het bedrag van 38,5 miljoen EUR op de geblokkeerde rekening eveneens bestemd om in voorkomend geval als aanvullende ontslagvergoeding te worden betaald.

    72

    Rekwirantes dragen echter geen enkel argument aan dat aannemelijk zou maken dat dit bedrag van 38,5 miljoen EUR van een andere aard was dan het bedrag van 158 miljoen EUR, dat is beoordeeld in het kader van de behandeling van het eerste middel, betreffende de toepassing van de toets van de particuliere investeerder.

    73

    Ter zake van de door de advocaat-generaal in de punten 122 tot en met 137 van zijn conclusie geformuleerde overwegingen is het Hof van oordeel dat het Gerecht bij zijn analyse van de onder dit middel vallende vaststellingen en argumenten de litigieuze beschikking niet onjuist heeft opgevat en het bestreden arrest rechtens genoegzaam heeft gemotiveerd.

    74

    Bijgevolg moet het derde middel worden afgewezen.

    Vierde middel: onjuiste rechtsopvatting betreffende het restbedrag aan herstructureringssteun van 15,81 miljoen EUR

    Argumenten van partijen

    75

    SNCM en de Franse Republiek zijn van mening dat de redenering van het Gerecht betreffende het restbedrag aan herstructureringssteun van 15,81 miljoen EUR onjuist is.

    76

    Rekwirantes voeren aan dat de redenering die het Gerecht in de punten 148 tot en met 153 van het bestreden arrest heeft gevolgd, uitgaat van de premisse dat de Commissie heeft geoordeeld dat het plan van 2006 geen elementen van staatssteun bevatte. In hun hogere voorzieningen trachten rekwirantes dan ook aan te tonen dat het Gerecht bij zijn analyse van de maatregelen van het plan van 2006 blijk heeft gegeven van onjuiste rechtsopvattingen en zijn motiveringsplicht niet is nagekomen.

    Beoordeling door het Hof

    77

    Uit de schrifturen van rekwirantes blijkt dat dit vierde middel afhankelijk is van de aanvaarding door het Hof van de eerste drie middelen ter ondersteuning van die hogere voorzieningen.

    78

    In de punten 39, 55 en 66 van het onderhavige arrest heeft het Hof het eerste tot en met het derde middel echter afgewezen en het bestreden arrest bevestigd.

    79

    In die omstandigheden dient het vierde middel als onwerkzaam te worden afgewezen zonder dat de argumenten van rekwirantes behoeven te worden onderzocht.

    80

    Aangezien alle middelen van rekwirantes van de hand zijn gewezen, moeten de hogere voorzieningen in de zaken C‑533/12 P en C‑536/12 P worden afgewezen.

    Kosten

    81

    Artikel 184, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof bepaalt dat het Hof over de kosten beslist wanneer de hogere voorziening ongegrond is. Artikel 138, lid 1, van dat Reglement, dat krachtens artikel 184, lid 1, ervan van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, bepaalt dat de in het ongelijk gestelde partij in de kosten wordt verwezen, voor zover dit is gevorderd.

    82

    Aangezien SNCM en de Franse Republiek in het ongelijk zijn gesteld, moeten zij overeenkomstig de vordering van Corsica Ferries worden verwezen in de kosten.

     

    Het Hof (Vijfde kamer) verklaart:

     

    1)

    De hogere voorzieningen worden afgewezen.

     

    2)

    Société nationale maritime Corse-Méditerranée (SNCM) SA en de Franse Republiek dragen hun eigen kosten en dragen de kosten van Corsica Ferries France SAS elk voor een gelijk deel.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Frans.

    Top