EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62012CJ0151

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 24 oktober 2013.
Europese Commissie tegen Koninkrijk Spanje.
Niet-nakoming – Milieu – Richtlijn 2000/60/EG – Communautair kader voor communautair waterbeleid – Omzetting in nationaal recht van artikelen 4, lid 8, 7, lid 2, en 10, leden 1 en 2, van richtlijn 2000/60 alsook van punten 1.3 en 1.4 van bijlage V daarbij – Intra- en interregionale stroomgebieden – Artikel 149, lid 3, in fine, van de Spaanse Grondwet – Aanvullende bepaling.
Zaak C‑151/12.

Court reports – general

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2013:690

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)

24 oktober 2013 ( *1 )

„Niet-nakoming — Milieu — Richtlijn 2000/60/EG — Communautair kader voor communautair waterbeleid — Omzetting van artikelen 4, lid 8, 7, lid 2, en 10, leden 1 en 2, van richtlijn 2000/60 alsook van punten 1.3 en 1.4 van bijlage V daarbij — Intra- en interregionale stroomgebieden — Artikel 149, lid 3, in fine, van Spaanse Grondwet — Aanvullende bepaling”

In zaak C‑151/12,

betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 258 VWEU, ingesteld op 26 maart 2012,

Europese Commissie, vertegenwoordigd door G. Valero Jordana, E. Manhaeve en B. Simon, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoekster,

tegen

Koninkrijk Spanje, vertegenwoordigd door A. Rubio González als gemachtigde,

verweerder,

wijst

HET HOF (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: T. von Danwitz, kamerpresident, E. Juhász, A. Rosas, D. Šváby en C. Vajda (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: J. Kokott,

griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 25 april 2013,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 30 mei 2013,

het navolgende

Arrest

1

De Europese Commissie verzoekt het Hof vast te stellen dat het Koninkrijk Spanje, door niet alle nodige maatregelen te hebben genomen ter omzetting van de artikelen 4, lid 8, 7, lid 2, en 10, leden 1 en 2, van richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327, blz. 1), alsook van de punten 1.3 en 1.4 van bijlage V daarbij, wat de intraregionale stroomgebieden betreft, niet heeft voldaan aan de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

2

Richtlijn 2000/60 strekt volgens artikel 1 ervan tot de vaststelling van een kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater.

3

Volgens artikel 2, punt 13, van deze richtlijn is een „stroomgebied”„een gebied vanwaar al het over het oppervlak lopende water via een reeks stromen, rivieren en eventueel meren door één riviermond, estuarium of delta in zee stroomt”.

4

Artikel 4 van deze richtlijn, „Milieudoelstellingen”, bepaalt in lid 8:

„Bij toepassing van de leden 3, 4, 5, 6 en 7 dragen de lidstaten er zorg voor dat zulks het bereiken van de doelstellingen van deze richtlijn in andere waterlichamen in hetzelfde stroomgebiedsdistrict niet blijvend verhindert of in gevaar brengt en verenigbaar is met de andere gemeenschapsvoorschriften op milieugebied.”

5

Artikel 7 van deze richtlijn, „Voor de drinkwateronttrekking gebruikt water”, bepaalt in lid 2:

„Voor elk overeenkomstig lid 1 aangewezen waterlichaam dragen de lidstaten er zorg voor dat de doelstellingen van artikel 4 overeenkomstig de voorschriften van deze richtlijn voor oppervlaktewaterlichamen met inbegrip van de ingevolge artikel 16 op gemeenschapsniveau vastgestelde kwaliteitsnormen worden bereikt en dat het met de toegepaste waterbehandelingsmethode verkregen water in overeenstemming met de communautaire wetgeving voldoet aan de eisen van richtlijn 80/778/EEG, zoals gewijzigd bij richtlijn 98/83/EG.”

6

Artikel 8 van richtlijn 2000/60, „Monitoring van de oppervlaktewatertoestand, de grondwatertoestand en beschermde gebieden”, bepaalt in lid 2:

„[De programma’s voor de monitoring van de watertoestand] zijn uiterlijk zes jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn operationeel, tenzij in de desbetreffende wetgeving anders bepaald. De monitoring geschiedt volgens de voorschriften van bijlage V.”

7

Artikel 10 van deze richtlijn, „Gecombineerde aanpak voor puntbronnen en diffuse bronnen”, bepaalt in de leden 1 en 2:

„1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat alle lozingen zoals bedoeld in lid 2, in oppervlaktewateren worden beheerst overeenkomstig de in dit artikel uiteengezette gecombineerde aanpak.

2.   De lidstaten dragen zorg voor de invoering en/of toepassing van

a)

de op de beste beschikbare techniek gebaseerde emissiebeheersingsmaatregelen, of

b)

de toepasselijke emissiegrenswaarden, of,

c)

in geval van diffuse effecten, de beheersingsmaatregelen, met inbegrip van de beste milieupraktijken, indien van toepassing,

die zijn vervat in:

richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging [PB L 257, blz. 26];

richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater [PB L 135, blz. 40];

richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen [PB L 375, blz. 1];

de richtlijnen, vastgesteld overeenkomstig artikel 16 van deze richtlijn;

de in bijlage IX vermelde richtlijnen;

andere relevante communautaire wetgeving,

uiterlijk twaalf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn, tenzij in de desbetreffende wetgeving anders bepaald.”

8

Bijlage V bij richtlijn 2000/60 bevat een punt 1.3, met als opschrift „Monitoring van de ecologische en de chemische toestand van oppervlaktewateren”, dat luidt als volgt:

„Het meetnet voor oppervlaktewater wordt gevormd volgens de voorschriften van artikel 8. Het meetnet wordt zo opgezet dat een samenhangend, breed overzicht van de ecologische en chemische toestand in elk stroomgebied wordt verkregen en de waterlichamen kunnen worden ingedeeld in vijf klassen overeenkomstig de normatieve definities in punt 1.2. De lidstaten verstrekken in het stroomgebiedsbeheersplan een kaart of kaarten van het meetnet voor oppervlaktewater.

Op basis van de karakterisering en de effectbeoordeling overeenkomstig artikel 5 en bijlage II stellen de lidstaten voor elke periode waarop een stroomgebiedsbeheersplan betrekking heeft, een programma voor toestand- en trendmonitoring en een programma voor operationele monitoring op. In sommige gevallen moeten de lidstaten wellicht ook programma’s voor monitoring voor nader onderzoek opstellen.

De lidstaten monitoren de parameters die een aanwijzing geven van de toestand van elk relevant kwaliteitselement. Bij de keuze van de parameters voor de biologische kwaliteitselementen bepalen de lidstaten het geschikte taxonomische niveau om een toereikende betrouwbaarheid en precisie bij de indeling van de kwaliteitselementen te bereiken. In het plan worden schattingen gegeven van de betrouwbaarheid en de precisie van de gegevens die met de monitoringsprogramma’s worden verkregen.”

9

De subpunten 1.3.1 tot en met 1.3.6 van bijlage V bij deze richtlijn bevatten voorschriften inzake de opzet van de toestand- en trendmonitoring, de opzet van de operationele monitoring, de opzet van de monitoring voor nader onderzoek, de meetfrequentie, aanvullende monitoringsvoorschriften voor beschermde gebieden en normen voor de monitoring van kwaliteitselementen.

10

Punt 1.4 van bijlage V bij richtlijn 2000/60, „Indeling en presentatie van de ecologische toestand”, bevat een subpunt 1.4.1, met als opschrift „Vergelijkbaarheid van de biologische monitoringsresultaten”, dat luidt als volgt:

„i)

De lidstaten stellen monitoringssystemen in om de waarden van de voor elke oppervlaktewatercategorie of voor sterk veranderde en kunstmatige oppervlaktewaterlichamen gespecifieerde biologische kwaliteitselementen te schatten. Bij toepassing van de navolgende procedure op sterk veranderde of kunstmatige waterlichamen gelden verwijzingen naar de ecologische toestand als verwijzingen naar het ecologische potentieel. Deze systemen mogen gebruikmaken van specifieke soorten of groepen van soorten die representatief zijn voor het kwaliteitselement in zijn geheel.

ii)

Om de vergelijkbaarheid van de monitoringssystemen te waarborgen, worden de resultaten van de door de afzonderlijke lidstaten gebruikte systemen uitgedrukt in ecologische kwaliteitscoëfficiënten met het oog op de indeling naar ecologische toestand. Die coëfficiënten geven de verhouding aan tussen de waarden van de voor een bepaald oppervlaktewaterlichaam vastgestelde biologische parameters en de waarden van die parameters onder de voor dat lichaam geldende referentieomstandigheden. De coëfficiënt wordt uitgedrukt in een getalswaarde tussen nul en één, waarbij waarden in de buurt van één op een zeer goede ecologische toestand wijzen en waarden in de buurt van nul op een slechte ecologische toestand.

iii)

Elke lidstaat verdeelt de schaal van de ecologische kwaliteitscoëfficiënt voor zijn monitoringssysteem voor elke oppervlaktewatercategorie in vijf klassen, gaande van een zeer goede tot een slechte ecologische toestand, zoals gedefinieerd in punt 1.2, door aan de grenzen tussen de klassen een getalswaarde toe te kennen. De getalswaarde voor de grens tussen de klassen ‚zeer goede toestand’ en ‚goede toestand’ en de getalswaarde voor de grens tussen de klassen ‚goede toestand’ en ‚matige toestand’ worden vastgesteld volgens de hierna beschreven intercalibratie.

[...]”

Spaans recht

11

Wat het waterbeheer betreft, maakt de Spaanse wetgeving een onderscheid tussen twee categorieën van stroomgebieden: „interregionale” stroomgebieden, die zich uitstrekken over het grondgebied van meerdere autonome regio’s en waaromtrent enkel de staat regelgevend kan optreden, en „intraregionale” stroomgebieden, die zich uitstrekken over het grondgebied van één enkele autonome regio en waaromtrent de autonome regio’s regelgevende bevoegdheden kunnen uitoefenen.

12

Artikel 149, lid 3, van de Grondwet bepaalt:

„De in de grondwet niet uitdrukkelijk aan de Staat toegewezen aangelegenheden kunnen toekomen aan de autonome regio’s krachtens hun respectieve statuten. De Staat is bevoegd voor aangelegenheden die niet toekomen aan de autonome regio’s. De normen van de Staat hebben in geval van tegenstrijdigheid voorrang boven die van de autonome regio’s op alle gebieden die niet tot de uitsluitende bevoegdheid van deze regio’s behoren. In elk geval vult het nationale recht het recht van de autonome regio’s aan.”

13

Wat de interregionale stroomgebieden betreft, is aan de betrokken bepalingen van richtlijn 2000/60 uitvoering gegeven bij besluit ARM/2656/2008 van 10 september 2008 houdende goedkeuring van de instructies inzake de waterplanning (BOE nr. 229 van 22 september 2008, blz. 38472; hierna: „besluit van 2008”).

14

Het enige artikel, lid 2, van het besluit van 2008 bepaalt dat „de goedgekeurde instructies van toepassing zijn op de interregionale stroomgebieden”.

15

Het besluit van 2008 is op verschillende punten gewijzigd bij besluit ARM/1195/2011 van 11 mei 2011 (BOE nr. 114 van 13 mei 2011, blz. 48584; hierna: „besluit van 2011”).

16

Wat de intraregionale stroomgebieden betreft, heeft enkel de autonome regio Catalonië haar normatieve bevoegdheid uitgeoefend om de betrokken bepalingen van richtlijn 2000/60 uit te voeren. Daartoe heeft zij twee maatregelen genomen, te weten respectievelijk decreet 380/2006 van 10 oktober 2006 tot goedkeuring van de regeling inzake de waterplanning van Catalonië (Diario Oficial de la Generalidad de Cataluña nr. 4740 van 16 oktober 2006, blz. 42776; hierna: „decreet 380/2006”) en regeringsakkoord GOV/128/2008 van 3 juni 2008 betreffende het monitoring- en toezichtprogramma voor het stroomgebied van Catalonië (hierna: „regeringsakkoord van 2008”).

Precontentieuze procedure

17

Bij aanmaningsbrief van 24 februari 2009 heeft de Commissie het Koninkrijk Spanje meegedeeld dat het naar haar mening niet had voldaan aan zijn verplichtingen op grond van bepaalde voorschriften van richtlijn 2000/60, te weten de artikelen 4, lid 8, 7, lid 2, en 10, leden 1 en 2, van deze richtlijn alsook de punten 1.3 en 1.4 van bijlage V daarbij, doordat het deze bepalingen onjuist had omgezet en verkeerd had toegepast in de Spaanse rechtsorde.

18

Het Koninkrijk Spanje heeft geantwoord bij brief van 23 juni 2009.

19

Van mening dat op basis van dit antwoord niet worden vastgesteld dat richtlijn 2000/60 volledig in nationaal recht was omgezet, heeft de Commissie het Koninkrijk Spanje op 22 maart 2010 bij met redenen omkleed advies verzocht de nodige maatregelen te nemen om binnen twee maanden na ontvangst daarvan gevolg te geven aan dit advies. Deze termijn is op 22 mei 2010 verstreken.

20

Na het verstrijken van de termijn die in het met redenen omkleed advies was gesteld, heeft het Koninkrijk Spanje geantwoord bij vier brieven, waarin het heeft aangegeven welke maatregelen het weldra zou nemen om gevolg te geven aan dat advies. Deze lidstaat heeft de Commissie ook in kennis gesteld van voortgangsrapporten over de uitwerking van die maatregelen en van een bepaald aantal daartoe genomen besluiten. Tot de meegedeelde besluiten behoort onder meer het besluit van 2011.

21

Tegen de achtergrond van deze antwoorden achtte de Commissie de situatie, wat de intraregionale stroomgebieden betrof, nog steeds onbevredigend op het punt van de omzetting van de artikelen 4, lid 8, 7, lid 2, en 10, leden 1 en 2, van richtlijn 2000/60 en van de punten 1.3 en 1.4 van bijlage V daarbij. Zij heeft dan ook beslist het onderhavige beroep in te stellen.

Beroep

Grieven inzake niet-omzetting van de bepalingen van richtlijn 2000/60 inzake de buiten Catalonië gelegen intraregionale stroomgebieden

Argumenten van partijen

22

De Commissie erkent dat punt 1.4 van bijlage V bij richtlijn 2000/60, enerzijds, en de artikelen 4, lid 8, 7, lid 2, en 10, leden 1 en 2, van deze richtlijn alsook punt 1.3 van bijlage V daarbij, anderzijds, in Spaans recht zijn omgezet bij respectievelijk punt 5.1 van het besluit van 2008 en het enige artikel, leden 2 tot en met 6, van het besluit van 2011. Uit het feit dat deze besluiten enkel van toepassing zijn op de interregionale stroomgebieden, heeft de Commissie evenwel afgeleid dat bovengenoemde bepalingen van richtlijn 2000/60, wat de intraregionale stroomgebieden betreft, niet zijn omgezet in nationaal recht.

23

Het Koninkrijk Spanje voert aan dat de omzetting in nationaal recht van verplichtingen die voortvloeien uit de betrokken bepalingen van richtlijn 2000/60 voor de buiten Catalonië gelegen intraregionale stroomgebieden wordt gewaarborgd door de aanvullende bepaling in artikel 149, lid 3, in fine, van de Grondwet. Uit die aanvullende bepaling zou met name voortvloeien dat, wanneer de autonome regio, die op een bepaald gebied over normatieve bevoegdheid beschikt, geen gebruik maakt van deze bevoegdheid of deze enkel gedeeltelijk uitoefent, de nationale bepalingen geheel of gedeeltelijk blijven gelden voor de aspecten die niet door de autonome regio zijn geregeld. Onder verwijzing naar het besluit van 2008 voert het Koninkrijk Spanje voorts aan dat de volledige toepassing van de nationale bepalingen in casu, wat de intraregionale stroomgebieden betreft, is gewaarborgd. Voorts verwijt het Koninkrijk Spanje de Commissie dat zij, in strijd met artikel 4, lid 2, VEU en artikel 288, derde alinea, VWEU, heeft willen voorschrijven hoe de omzetting in die lidstaat diende te geschieden.

24

De Commissie is het niet eens met laatstgenoemde bewering. Wat de aanvullende toepassing van nationale bepalingen in de intraregionale stroomgebieden betreft, voert zij aan dat de door het Koninkrijk Spanje voorgestelde uitlegging van de aanvullende bepaling niet wordt aanvaard in de Spaanse grondwettelijke rechtspraak. De Commissie stelt dat de bovengenoemde besluiten in de onderhavige zaak, wat de intraregionale stroomgebieden betreft, hoe dan ook niet daadwerkelijk worden toegepast.

Beoordeling door het Hof

– Grief inzake niet-omzetting van punt 1.4 van bijlage V bij richtlijn 2000/60, waarnaar artikel 8, lid 2, van deze richtlijn verwijst

25

Om te beginnen zij erop gewezen dat de Commissie haar grief inzake niet-omzetting van punt 1.4 van bijlage V bij richtlijn 2000/60 ter terechtzitting heeft beperkt tot de niet-omzetting van subpunt 1.4.1, sub i tot en met iii, van bijlage V bij deze richtlijn.

26

In dit verband zij eraan herinnerd dat de bepalingen van een richtlijn volgens vaste rechtspraak moeten worden uitgevoerd met een onbetwistbare dwingende kracht en met de specificiteit, nauwkeurigheid en duidelijkheid die nodig zijn om te voldoen aan het vereiste van rechtszekerheid (zie met name arresten van 20 november 2003, Commissie/Frankrijk, C-296/01, Jurispr. blz. I-13909, punt 54, en 16 juli 2009, Commissie/Ierland, C-427/07, Jurispr. blz. I-6277, punt 55).

27

Volgens artikel 288, derde alinea, VWEU zijn de lidstaten evenwel bevoegd om voor de uitvoering van de richtlijnen de vorm en de middelen te kiezen waarmee het door de richtlijnen nagestreefde resultaat het best kan worden bereikt. Blijkens deze bepaling vereist de omzetting van een richtlijn niet noodzakelijkerwijs in elke lidstaat een optreden van de wetgever.

28

Het Hof heeft dan ook herhaaldelijk geoordeeld dat een formele overname van de voorschriften van een richtlijn in een uitdrukkelijke en specifieke wetsbepaling niet altijd nodig is, en dat, afhankelijk van de inhoud van de richtlijn, een algemeen rechtskader kan volstaan. Met name kan het bestaan van algemene beginselen van constitutioneel of administratief recht de omzetting bij specifieke wet- of regelgeving overbodig maken, op voorwaarde evenwel dat deze beginselen de volledige toepassing van de richtlijn door de nationale overheid daadwerkelijk garanderen en dat, ingeval de betrokken bepaling van de richtlijn rechten voor particulieren beoogt te creëren, de rechtssituatie die uit deze beginselen voortvloeit, voldoende nauwkeurig en duidelijk is opdat de begunstigden kennis kunnen nemen van al hun rechten en deze zo nodig geldend kunnen maken voor de nationale rechterlijke instanties (zie arrest van 30 november 2006, Commissie/Luxemburg, C-32/05, Jurispr. blz. I-11323, punt 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

29

De grief van de Commissie moet in het licht van deze rechtspraak worden onderzocht.

30

Vaststaat dat het Koninkrijk Spanje, wat de buiten Catalonië gelegen intraregionale stroomgebieden betreft, geen wettelijke maatregelen heeft genomen ter omzetting van punt 1.4 van bijlage V bij richtlijn 2000/60, aangezien het besluit van 2008 enkel van toepassing is op interregionale stroomgebieden.

31

Volgens het Koninkrijk Spanje wordt deze omzetting verzekerd door de aanvullende bepaling in artikel 149, lid 3, in fine, van de Grondwet, overeenkomstig dewelke het besluit van 2008 ook van toepassing is op de intraregionale stroomgebieden wanneer de autonome regio’s geen gebruik hebben gemaakt van hun normatieve bevoegdheid om richtlijn 2000/60 om te zetten.

32

Gesteld dat de aanvullende bepaling in casu toepassing kan vinden, heeft het Koninkrijk Spanje echter om te beginnen niet uitgelegd hoe dit beginsel het ontbreken van een regeling betreffende de intraregionale stroomgebieden kan verhelpen, gelet op het feit dat het toepassingsgebied van het besluit van 2008 uitdrukkelijk tot interregionale stroomgebieden is beperkt.

33

Vervolgens zij erop gewezen dat indien de aanvullende toepassing van het besluit van 2008 aldus zou moeten worden opgevat dat de in punt 5.1 ervan neergelegde uitvoeringsbepalingen, zoals de advocaat-generaal in de punten 23 tot en met 25 van haar conclusie heeft opgemerkt, in strijd met de bewoordingen van het enige artikel, lid 2, van dat besluit, toepasselijk zijn op de intraregionale stroomgebieden, de daaruit resulterende juridische situatie niet zou voldoen aan de vereisten van duidelijkheid en nauwkeurigheid die nationale omzettingsmaatregelen moeten kenmerken (zie in die zin arrest van 24 januari 2002, Commissie/Italië, C-372/99, Jurispr. blz. I-819, punt 18).

34

Hieraan moet ook worden toegevoegd dat de Commissie, zonder op dit punt door het Koninkrijk Spanje te zijn weersproken, op basis van een rapport van de Consejo de Estado van 15 december 2010 stelt dat in de huidige stand van het Spaanse grondwettelijke recht onzekerheid bestaat over de draagwijdte van de aanvullende bepaling als middel om de uitvoering van het Unierecht te waarborgen.

35

Tot slot zij erop gewezen dat artikel 149, lid 3, in fine, van de Grondwet volgens de door het Koninkrijk Spanje in zijn opmerkingen aangehaalde rechtspraak van het Tribunal Constitucional niet lijkt toe te staan dat nationale bepalingen aanvullend worden toegepast wanneer de autonome regio’s niet over een regeling beschikken, maar enkel toestaat dat geconstateerde leemtes worden opgevuld. Hieraan moet worden toegevoegd dat het Koninkrijk Spanje ter terechtzitting heeft bevestigd dat de autonome regio’s, behalve de autonome regio Catalonië, in casu geen gebruik hebben gemaakt van hun normatieve bevoegdheid. In deze omstandigheden zou de toepassing van de aanvullende bepaling in het onderhavige geval niet relevant zijn voor de buiten Catalonië gelegen intraregionale stroomgebieden.

36

Wat de in de beheersplannen voor de intraregionale stroomgebieden opgenomen verwijzing naar het besluit van 2008 betreft, die is aangevoerd ten bewijze dat dit besluit volledig van toepassing is op die stroomgebieden, heeft het Koninkrijk Spanje, gelet op het voorgaande, niet aangetoond dat de autonome regio’s hebben gehandeld krachtens een juridische verplichting wanneer zij in de beheersplannen voor die stroomgebieden naar het besluit van 2008 hebben verwezen. Wanneer deze verwijzing louter berust op een bestuurlijke praktijk die naar haar aard op elk moment kan worden gewijzigd en waaraan onvoldoende bekendheid is gegeven, kan zij niet worden beschouwd als een geldige uitvoering van de uit het Verdrag voortvloeiende verplichtingen (zie in die zin arrest van 27 januari 2011, Commissie/Luxemburg, C-490/09, Jurispr. blz. I-247, punt 47 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

37

Aangaande het argument van het Koninkrijk Spanje dat de Commissie zou hebben getracht om, in strijd met artikel 4, lid 2, VEU en artikel 288, derde alinea, VWEU, voor te schrijven hoe de betrokken bepalingen moesten worden omgezet, zij geconstateerd dat dit argument berust op een verkeerde lezing van het verzoekschrift van de Commissie. De Commissie heeft in haar verzoekschrift namelijk noch aangegeven noch het Hof in overweging gegeven hoe de betrokken bepalingen van richtlijn 2000/60 in Spaans recht moesten worden omgezet.

38

Gelet op het voorgaande moet de grief inzake de niet-omzetting van subpunt 1.4.1, sub i tot en met iii, van bijlage V bij richtlijn 2000/60, waarnaar artikel 8, lid 2, van deze richtlijn verwijst, gegrond worden geacht.

– Grief inzake niet-omzetting van de artikelen 4, lid 8, 7, lid 2, en 10, leden 1 en 2, van richtlijn 2000/60 en punt 1.3 van bijlage V daarbij, waarnaar artikel 8, lid 2, van deze richtlijn verwijst

39

Vaststaat dat het besluit van 2008, in de versie die van kracht was op de datum waarop de termijn is verstreken die in het met redenen omkleed advies was gesteld, geen enkele bepaling bevatte waarmee uitvoering werd gegeven aan de artikelen 4, lid 8, 7, lid 2, en 10, leden 1 en 2, van richtlijn 2000/60 en van punt 1.3 van bijlage V daarbij, waarnaar artikel 8, lid 2, van deze richtlijn verwijst.

40

Het Koninkrijk Spanje verwijst in zijn stukken naar een omzetting van deze bepalingen bij het besluit van 2011, gezien in samenhang met de aanvullende bepaling. In dit verband zij erop gewezen dat het besluit van 2011 in elk geval pas in werking is getreden nadat de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn was verstreken. Volgens vaste rechtspraak moet het bestaan van een niet-nakoming worden beoordeeld op basis van de situatie waarin de betrokken lidstaat zich bevond aan het einde van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn, en kan het Hof met sindsdien opgetreden wijzigingen geen rekening houden (zie arrest van 6 november 2012, Commissie/Hongarije, C‑286/12, punt 41 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

41

Aangaande voorts de in artikel 10, lid 2, van richtlijn 2000/60 gestelde termijn van twaalf jaar voor de invoering en/of toepassing van bepaalde in die bepaling vermelde emissiebeheersingsmaatregelen, zij erop gewezen dat artikel 24, lid 1, van deze richtlijn bepaalt binnen welke termijn deze richtlijn, waaronder artikel 10 ervan, moet worden omgezet. Bijgevolg moet worden vastgesteld, zoals de advocaat-generaal in punt 7 van haar conclusie heeft gesteld, dat artikel 10, lid 2, van richtlijn 2000/60 geen termijn bevat voor de omzetting van deze bepaling, maar een termijn waarbinnen de controles moeten zijn uitgevoerd.

42

Is derhalve gegrond de grief inzake niet-omzetting van de artikelen 4, lid 8, 7, lid 2, en 10, leden 1 en 2, van richtlijn 2000/60 en punt 1.3 van bijlage V daarbij, waarnaar artikel 8, lid 2, van deze richtlijn verwijst.

Grieven inzake niet-omzetting van de bepalingen van richtlijn 2000/60 betreffende de in Catalonië gelegen intraregionale stroomgebieden

Argumenten van partijen

43

Ten bewijze dat de uit richtlijn 2000/60 voortvloeiende verplichtingen met betrekking tot de in Catalonië gelegen intraregionale stroomgebieden zijn uitgevoerd, beroept het Koninkrijk Spanje zich op twee maatregelen die deze autonome regio binnen de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn heeft vastgesteld, te weten decreet 380/2006 en het regeringsakkoord van 2008. Voorts beroept het Koninkrijk Spanje zich op drie andere maatregelen die deze autonome regio heeft vastgesteld nadat de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn was verstreken, te weten het beheersplan voor het stroomgebiedsdistrict van Catalonië van 23 november 2010, het maatregelenprogramma dat is goedgekeurd bij het regeringsakkoord van de Generalidad de Cataluña van 23 november 2010 (hierna: „maatregelenprogramma van 23 november 2010”) en koninklijk besluit 1219/2011 houdende goedkeuring van het beheersplan van het stroomgebiedsdistrict van Catalonië (BOE van 22 december 2011; hierna: „koninklijk besluit 1219/2011”). Het Koninkrijk Spanje geeft echter niet aan welke bepalingen van richtlijn 2000/60 laatstgenoemde maatregel beoogt uit te voeren.

44

De Commissie wijst erop dat het Koninkrijk Spanje, wat de in Catalonië gelegen intraregionale stroomgebieden betreft, in strijd met zijn verplichting tot samenwerking de Commissie niet in kennis heeft gesteld van de maatregelen tot omzetting van richtlijn 2000/60 en deze evenmin bij zijn verweerschrift heeft gevoegd. Subsidiair wijst zij met name erop dat koninklijk besluit 1219/2011 niet in aanmerking mag worden genomen, aangezien het is vastgesteld nadat de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn was verstreken.

Beoordeling door het Hof

45

Om te beginnen zij erop gewezen dat geen rekening mag worden gehouden met het maatregelenprogramma van 23 november 2010 en evenmin met koninklijk besluit 1219/2011, waarop het Koninkrijk Spanje zich beroept als maatregelen ter omzetting van richtlijn 2000/60, aangezien deze maatregelen zijn vastgesteld nadat de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn was verstreken.

46

Wat de omzetting van de artikelen 7, lid 2, en 10, leden 1 en 2, van richtlijn 2000/60 betreft, beroept het Koninkrijk Spanje zich niet enkel op decreet 380/2006 en het regeringsakkoord van 2008, maar ook op het maatregelenprogramma van 23 november 2010. Bijgevolg zijn deze bepalingen van richtlijn 2000/60 slechts gedeeltelijk omgezet binnen de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn.

47

Derhalve zijn de grieven van de Commissie inzake de niet-omzetting door het Koninkrijk Spanje van deze bepalingen van richtlijn 2000/60 gegrond.

48

Wat de omzetting van artikel 4, lid 8, van deze richtlijn betreft, voert het Koninkrijk Spanje aan dat deze bepalingen zijn omgezet bij decreet 380/2006. Wat de omzetting van punt 1.3 en subpunt 1.4.1, sub i tot en met iii, van bijlage V bij deze richtlijn betreft, waarnaar artikel 8, lid 2, daarvan verwijst, beroept deze lidstaat zich op het regeringsakkoord van 2008.

49

In dit verband moet inderdaad worden opgemerkt dat het Koninkrijk Spanje deze omzettingsmaatregelen voor het eerst heeft aangevoerd in het stadium van het verweerschrift, wat niet te rijmen valt met de krachtens artikel 4, lid 3, VEU op de lidstaten rustende verplichting tot loyale samenwerking. Het onderhavige beroep ziet echter niet op een niet-nakoming van de kennisgevingsplicht, maar op een niet-nakoming van de verplichting om bepaalde voorschriften van richtlijn 2000/60 om te zetten. Het loutere feit dat het Koninkrijk Spanje de Commissie in de precontentieuze procedure niet heeft meegedeeld dat de omzetting reeds had plaatsgevonden, volstaat niet om de gestelde niet-nakoming aan te tonen (zie in die zin arrest van 16 juni 2005, Commissie/Italië, C-456/03, Jurispr. blz. I-5335, punten 46 en 47).

50

Voor zover de door het Koninkrijk Spanje aangevoerde bepalingen van nationaal recht van kracht waren bij het verstrijken van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn, moeten zij namelijk door het Hof in aanmerking worden genomen bij de beoordeling of sprake is van deze niet-nakoming (zie arrest van 16 juni 2005, Commissie/Italië, reeds aangehaald, punt 48).

51

Wat artikel 4, lid 8, van richtlijn 2000/60 en punt 1.3 en subpunt 1.4.1, sub i tot en met iii, van bijlage V bij deze richtlijn betreft, zij geconstateerd dat de Commissie geen enkel inhoudelijk bezwaar formuleert tegen decreet 380/2006 en het regeringsakkoord van 2008, waarmee volgens het Koninkrijk Spanje bovengenoemde bepalingen van richtlijn 2000/60 zijn omgezet.

52

Bijgevolg faalt de grief inzake niet-omzetting van artikel 4, lid 8, van richtlijn 2000/60 en van punt 1.3 en subpunt 1.4.1, sub i tot en met iii, van bijlage V daarbij, waarnaar artikel 8, lid 2, verwijst.

53

In deze omstandigheden moet het beroep worden verworpen voor zover het ertoe strekt te doen vaststellen dat het Koninkrijk Spanje artikel 4, lid 8, van richtlijn 2000/60 en punt 1.3 en subpunt 1.4.1, sub i tot en met iii, van bijlage V daarbij, waarnaar artikel 8, lid 2, van deze richtlijn verwijst, niet heeft omgezet wat de in Catalonië gelegen intraregionale stroomgebieden betreft.

54

Gelet op een en ander moet worden vastgesteld dat het Koninkrijk Spanje, door niet alle nodige maatregelen te hebben genomen ter omzetting van de artikelen 4, lid 8, 7, lid 2, en 10, leden 1 en 2, van richtlijn 2000/60 en van punt 1.3 en subpunt 1.4.1, sub i tot en met iii, van bijlage V daarbij, waarnaar artikel 8, lid 2, van deze richtlijn verwijst, wat de buiten Catalonië gelegen intraregionale stroomgebieden betreft, en ter omzetting van de artikelen 7, lid 2, en 10, leden 1 en 2, van richtlijn 2000/60, wat de in Catalonië gelegen intraregionale stroomgebieden betreft, niet heeft voldaan aan de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen.

55

Het beroep moet worden verworpen voor het overige.

Kosten

56

Ingevolge artikel 138, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dat is gevorderd. Krachtens lid 3 van dat artikel zal elke partij haar eigen kosten dragen, indien zij onderscheidenlijk op een of meer punten in het ongelijk worden gesteld. Indien dit gelet op de omstandigheden van de zaak gerechtvaardigd voorkomt, kan het Hof beslissen dat een partij niet enkel in haar eigen kosten, maar ook in een deel van de kosten van de andere partij wordt verwezen.

57

Aangezien het Koninkrijk Spanje op wezenlijke punten in het ongelijk is gesteld, en aangezien het tijdens de precontentieuze procedure niet alle nuttige informatie heeft verstrekt betreffende de nationale bepalingen waarmee het meende te hebben voldaan aan de verschillende krachtens richtlijn 2000/60 op hem rustende verplichtingen, dient het in casu, overeenkomstig de vordering van de Commissie, in alle kosten te worden verwezen.

 

Het Hof (Vijfde kamer) verklaart:

 

1)

Het Koninkrijk Spanje heeft, door niet alle nodige maatregelen te hebben genomen ter omzetting van de artikelen 4, lid 8, 7, lid 2, en 10, leden 1 en 2, van richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid, en van punt 1.3 en subpunt 1.4.1, sub i tot en met iii, van bijlage V daarbij, waarnaar artikel 8, lid 2, van deze richtlijn verwijst, wat de buiten Catalonië gelegen intraregionale stroomgebieden betreft, en ter omzetting van de artikelen 7, lid 2, en 10, leden 1 en 2, van richtlijn 2000/60, wat de in Catalonië gelegen intraregionale stroomgebieden betreft, niet voldaan aan de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen.

 

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

 

3)

Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in de kosten.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Spaans.

Top