Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62011CN0083

    Zaak C-83/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Upper Tribunal (Immigration and Asylum Chamber) London (Verenigd Koninkrijk) op 22 februari 2011 — Secretary of State for the Home Department/Muhammad Sazzadur Rahman, Fazly Rabby Islam, Mohibullah Rahman

    PB C 145 van 14.5.2011, p. 9–9 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    14.5.2011   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 145/9


    Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Upper Tribunal (Immigration and Asylum Chamber) London (Verenigd Koninkrijk) op 22 februari 2011 — Secretary of State for the Home Department/Muhammad Sazzadur Rahman, Fazly Rabby Islam, Mohibullah Rahman

    (Zaak C-83/11)

    2011/C 145/12

    Procestaal: Engels

    Verwijzende rechter

    Upper Tribunal (Immigration and Asylum Chamber) London

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partij: Secretary of State for the Home Department

    Verwerende partijen: Muhammad Sazzadur Rahman, Fazly Rabby Islam, Mohibullah Rahman

    Prejudiciële vragen

    1)

    Vereist artikel 3, lid 2, van richtlijn 2004/38/EG (1) dat een lidstaat een wettelijke regeling vaststelt om de binnenkomst en/of het verblijf in een lidstaat te vergemakkelijken voor een groep andere familieleden die geen burger zijn van de Europese Unie en kunnen voldoen aan de vereisten van artikel 10, lid 2?

    2)

    Kan een dergelijk ander familielid in de zin van de eerste vraag zich beroepen op rechtstreekse toepasbaarheid van artikel 3, lid 2, van richtlijn 2004/38/EG ingeval hij niet kan voldoen aan de door nationale wetsbepalingen gestelde vereisten?

    3)

    Is de groep andere familieleden in de zin van artikel 3, lid 2, en artikel 10, lid 2, van richtlijn 2004/38/EG beperkt tot diegenen die in hetzelfde land als de burger van de Unie en zijn of haar echtgenoot hebben verbleven voordat de burger van de Unie naar het gastland kwam?

    4)

    Wanneer het andere familielid om het gastland binnen te komen zich erop beroept dat hij ten laste is in de zin van artikel 3, lid 2, van richtlijn 2004/38/EG, moet hij dan ten laste zijn geweest kort voordat de burger van de Unie naar het gastland kwam?

    5)

    Kan een lidstaat bijzondere voorwaarden stellen inzake de aard en de duur van het ten laste zijn in de zin van artikel 3, lid 2, van richtlijn 2004/38/EG van een dergelijk ander familielid om te voorkomen dat dit ten laste zijn wordt voorgewend of nutteloos is voor toelating of verder verblijf op zijn grondgebied van iemand die zijn nationaliteit niet bezit?

    6)

    Moet het andere familielid dat zich voor toelating tot de lidstaat erop beroept dat hij ten laste is, verder voor een bepaalde of onbepaalde tijd in het gastland ten laste blijven voor de verkrijging of vernieuwing van een verblijfskaart krachtens artikel 10 van richtlijn 2004/38/EG en, zo ja, hoe moet hij aantonen dat hij ten laste is?


    (1)  Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB L 158, blz. 77).


    Top