Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62010TO0268

Beschikking van het Gerecht (Zevende kamer - uitgebreid) van 21 september 2011.
Polyelectrolyte Producers Group GEIE (PPG) en SNF SAS tegen Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA).
Beroep tot nietigverklaring - REACH - Identificatie van acrylamide als zeer zorgwekkende stof - Beroepstermijn - Niet-ontvankelijkheid.
Zaak T-268/10.

Jurisprudentie 2011 II-06595

ECLI identifier: ECLI:EU:T:2011:508

Zaak T‑268/10

Polyelectrolyte Producers Group GEIE (PPG) en SNF SAS

tegen

Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA)

„Beroep tot nietigverklaring – REACH – Identificatie van acrylamide als zeer zorgwekkende stof – Beroepstermijn – Niet-ontvankelijkheid”

Samenvatting van de beschikking

Beroep tot nietigverklaring – Termijnen – Aanvang – Besluit van Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) houdende identificatie van acrylamide als zeer zorgwekkende stof – Handeling die alleen op internet wordt bekendgemaakt – Niet-toepasselijkheid van artikel 102, lid 1, van Reglement voor procesvoering van Gerecht

(Art. 263, zesde alinea, VWEU; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 101, lid 1, en 102, lid 1; verordening nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad, art. 57 en 59)

Volgens artikel 263, zesde alinea, VWEU moet het in dit artikel bedoelde beroep weliswaar worden ingesteld binnen twee maanden te rekenen, al naargelang van het geval, vanaf de dag van bekendmaking van de handeling, vanaf de dag van kennisgeving ervan aan de verzoeker of, bij gebreke daarvan, vanaf de dag waarop de verzoeker van de handeling kennis heeft gekregen, doch deze bepaling zegt niets over de wijze van bekendmaking waarop zij doelt, en beperkt de bekendmaking in de zin van deze bepaling niet tot bepaalde vormen van publicatie. De bekendmaking in de zin van deze bepaling kan dus niet uitsluitend een bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn.

Met betrekking tot een beroep tegen een besluit van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) waarbij overeenkomstig artikel 59 van verordening nr. 1907/2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) acrylamide is geïdentificeerd als zeer zorgwekkende stof die voldoet aan de criteria van artikel 57 van die verordening, en is opgenomen in de lijst van stoffen die zijn geïdentificeerd om op termijn te worden opgenomen in bijlage XIV bij die verordening, dient die termijn van twee maanden niet te worden berekend vanaf het einde van de veertiende dag volgend op die waarop dat besluit is bekendgemaakt. Artikel 102, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, dat deze regel bevat, geldt volgens de bewoordingen ervan slechts voor handelingen die in het Publicatieblad van de Europese Unie worden bekendgemaakt, en kan niet met voorbijgaan aan die bewoordingen worden toegepast op handelingen die op een andere wijze worden bekendgemaakt, zoals dat besluit van ECHA, waarvoor verordening nr. 1907/2006 slechts voorziet in publicatie op internet.

Aangezien de termijn voor het instellen van beroep tegen een dergelijk besluit dus ingaat op het in artikel 101, lid 1, van dat reglement bepaalde tijdstip en de in deze bepaling voorgeschreven termijn, rekening gehouden met de termijn wegens afstand van tien dagen, was verstreken op het moment waarop het beroep werd ingesteld, moet het beroep als tardief worden aangemerkt en niet-ontvankelijk worden verklaard.

(cf. punten 30, 32‑34, 39‑40, 43)







BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Zevende kamer – uitgebreid)

21 september 2011 (*)

„Beroep tot nietigverklaring – REACH – Identificatie van acrylamide als zeer zorgwekkende stof – Beroepstermijn – Niet-ontvankelijkheid”

In zaak T‑268/10,

Polyelectrolyte Producers Group GEIE (PPG), gevestigd te Brussel (België),

SNF SAS, gevestigd te Andrézieux-Bouthéon (Frankrijk),

aanvankelijk vertegenwoordigd door K. Van Maldegem en R. Cana, advocaten, en P. Sellar, sollicitor, en vervolgens door K. Van Maldegem en R. Cana,

verzoekers,

tegen

Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA), vertegenwoordigd door M. Heikkila en W. Broere als gemachtigden,

verweerder,

ondersteund door

Koninkrijk der Nederlanden, vertegenwoordigd door M. Noort en J. Langer als gemachtigden,

en door

Europese Commissie, vertegenwoordigd door P. Oliver en E. Manhaeve als gemachtigden,

interveniënten,

betreffende een verzoek om nietigverklaring van het besluit van ECHA waarbij overeenkomstig artikel 59 van verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396, blz. 1), acrylamide (EG nr. 201‑173-7) is geïdentificeerd als stof die voldoet aan de criteria van artikel 57 van die verordening en is opgenomen in de lijst van stoffen die zijn geïdentificeerd om op termijn te worden opgenomen in bijlage XIV bij die verordening,

geeft

HET GERECHT (Zevende kamer – uitgebreid),

samengesteld als volgt: A. Dittrich (rapporteur), president, F. Dehousse, I. Wiszniewska-Białecka, M. Prek en J. Schwarcz, rechters,

griffier: E. Coulon,

de navolgende

Beschikking

 Voorgeschiedenis van het geding

1        Eerste verzoeker, Polyelectrolyte Producers Group GEIE (PPG), is een in België gevestigd Europees economisch samenwerkingsverband. Het behartigt de belangen van de vennootschappen die zich bezighouden met de productie en/of de invoer van polyelektrolyten, polyacrylamide en/of andere polymeren die acrylamide bevatten. De leden van eerste verzoeker zijn ook gebruikers van acrylamide en fabrikanten en/of importeurs van acrylamide of polyacrylamide. Alle producenten van acrylamide in de Europese Unie zijn lid van eerste verzoeker.

2        Tweede verzoekster, SNF SAS, is een vennootschap die lid is van eerste verzoeker. Haar hoofdactiviteit is de vervaardiging van acrylamide en polyacrylamide, die zij rechtstreeks aan haar klanten verkoopt. Zij heeft productievestigingen in Frankrijk, de Verenigde Staten, China en Zuid-Korea.

3        Op 25 augustus 2009 heeft het Koninkrijk der Nederlanden het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) een door hem opgesteld dossier toegestuurd betreffende de identificatie van acrylamide als stof die voldoet aan de criteria van artikel 57, sub a en b, van verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396, blz. 1), zoals later gewijzigd bij onder meer verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG (PB L 353, blz. 1), onder verwijzing naar het feit dat acrylamide in deel 3 van bijlage VI bij verordening nr. 1272/2008 is ingedeeld als kankerverwekkende en mutagene stof van gevarencategorie 2. Op 31 augustus 2009 heeft ECHA op zijn website een bericht geplaatst waarbij het de belanghebbende partijen uitnodigt om hun opmerkingen over het voor acrylamide opgestelde dossier in te dienen. Op dezelfde dag heeft ECHA ook de bevoegde autoriteiten van de overige lidstaten uitgenodigd om hun opmerkingen hierover in te dienen.

4        Na, onder meer van eerste verzoeker, opmerkingen over dit dossier te hebben ontvangen en de antwoorden van het Koninkrijk der Nederlanden op deze opmerkingen te hebben ontvangen, heeft ECHA het dossier voorgelegd aan zijn Comité lidstaten, dat op 27 november 2009 met eenparigheid van stemmen overeenstemming heeft bereikt over de identificatie van acrylamide als zeer zorgwekkende stof, op grond dat acrylamide voldoet aan de in artikel 57, sub a en b, van verordening nr. 1907/2006 genoemde criteria.

5        Op 7 december 2009 heeft ECHA een perscommuniqué gepubliceerd, waarin het enerzijds meedeelt dat het Comité lidstaten met eenparigheid van stemmen overeenstemming heeft bereikt over de identificatie van acrylamide en veertien andere stoffen als zeer zorgwekkende stoffen op grond dat deze stoffen voldoen aan de in artikel 57 van verordening nr. 1907/2006 genoemde criteria, en anderzijds dat de lijst van stoffen die zijn geïdentificeerd om op termijn te worden opgenomen in bijlage XIV bij verordening nr. 1907/2006 (hierna: „lijst van kandidaatstoffen”) in januari 2010 formeel zal worden geactualiseerd. Op 22 december 2009 heeft de uitvoerend directeur van ECHA besluit ED/68/2009 vastgesteld waarbij deze vijftien stoffen per 13 januari 2010 in de lijst van kandidaatstoffen worden opgenomen.

6        Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 4 januari 2010, hebben verzoekers een beroep ingesteld strekkende tot nietigverklaring van het besluit van ECHA houdende identificatie, overeenkomstig artikel 59 van verordening nr. 1907/2006, van acrylamide als stof die voldoet aan de criteria van artikel 57 van die verordening (zaak T‑1/10).

7        Bij afzonderlijke akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 5 januari 2010, heeft tweede verzoekster een verzoek in kort geding ingediend, waarin zij, zakelijk weergegeven, de president van het Gerecht verzoekt om opschorting van de tenuitvoerlegging van het besluit van ECHA houdende identificatie, overeenkomstig artikel 59 van verordening nr. 1907/2006, van acrylamide als stof die voldoet aan de criteria van artikel 57 van die verordening (zaak T‑1/10 R).

8        Bij beschikking van de president van het Gerecht van 11 januari 2010 is de tenuitvoerlegging van dat besluit van ECHA opgeschort tot aan de vaststelling van de beschikking waarbij de procedure in kort geding wordt afgedaan. Ten vervolge op deze beschikking heeft ECHA de opneming van acrylamide in de lijst van kandidaatstoffen opgeschort.

9        Bij beschikking van de president van het Gerecht van 26 maart 2010, PPG en SNF/ECHA (T‑1/10 R, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), is het verzoek in kort geding van tweede verzoekster afgewezen en is de beslissing omtrent de kosten aangehouden.

10      Ten vervolge op deze beschikking heeft ECHA op 30 maart 2010 de lijst van kandidaatstoffen gepubliceerd, waarin ook acrylamide is opgenomen.

 Procesverloop en conclusies van partijen

11      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 10 juni 2010, hebben verzoekers een beroep ingesteld strekkende tot nietigverklaring van het op 30 maart 2010 gepubliceerde besluit van ECHA waarbij acrylamide is geïdentificeerd als stof die voldoet aan de criteria van artikel 57 van verordening nr. 1907/2006 en is opgenomen in de lijst van kandidaatstoffen (hierna: „bestreden besluit”).

12      Bij besluit van de president van de Achtste kamer van het Gerecht van 9 juli 2010 zijn verzoekers uitgenodigd om hun opmerkingen over de inachtneming van de beroepstermijn in te dienen. Bij een op 30 juli 2010 ter griffie van het Gerecht neergelegde akte hebben verzoekers aan dit verzoek voldaan.

13      Bij de wijziging van de samenstelling van de kamers van het Gerecht is de rechter-rapporteur toegevoegd aan de Zevende kamer, aan welke kamer de onderhavige zaak dan ook is toegewezen.

14      Bij afzonderlijke akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 5 november 2010, heeft ECHA krachtens artikel 114, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen. Op 21 december 2010 hebben verzoekers hun opmerkingen over de exceptie van niet-ontvankelijkheid ingediend.

15      Bij respectievelijk op 19 en 25 november 2010 ter griffie van het Gerecht ingeschreven brieven hebben het Koninkrijk der Nederlanden en de Europese Commissie verzocht te mogen interveniëren ter ondersteuning van de conclusies van ECHA. Bij beschikking van 10 januari 2010 heeft de president van de Zevende kamer van het Gerecht, na de hoofdpartijen te hebben gehoord, deze verzoeken ingewilligd.

16      Op 18 januari 2011 heeft ECHA een memorie ter aanvulling van de exceptie van niet-ontvankelijkheid ter griffie van het Gerecht neergelegd. Op 15 februari 2011 hebben verzoekers hun opmerkingen over deze memorie neergelegd.

17      Bij een op 22 februari 2011 ter griffie van het Gerecht neergelegde akte heeft het Koninkrijk der Nederlanden afgezien van indiening van een tot de ontvankelijkheid beperkte memorie in interventie. Op 24 februari 2011 heeft de Commissie een dergelijke memorie ingediend.

18      Bij besluit van 30 maart 2011 heeft het Gerecht de onderhavige zaak overeenkomstig artikel 51, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering verwezen naar de Zevende kamer (uitgebreid).

19      Bij op 19 en 21 april 2011 ter griffie van het Gerecht neergelegde akten hebben de hoofdpartijen hun opmerkingen over de tot de ontvankelijkheid beperkte memorie in interventie van de Commissie neergelegd.

20      In hun verzoekschrift concluderen verzoekers dat het het Gerecht behage:

–        het beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren;

–        het bestreden besluit nietig te verklaren;

–        ECHA te verwijzen in de kosten;

–        elke andere nodig geachte maatregel te gelasten.

21      In zijn exceptie van niet-ontvankelijkheid concludeert ECHA dat het het Gerecht behage:

–        het beroep niet-ontvankelijk te verklaren;

–        verzoekers te verwijzen in de kosten.

22      In hun opmerkingen over de exceptie van niet-ontvankelijkheid concluderen verzoekers dat het het Gerecht behage de exceptie van niet-ontvankelijkheid te verwerpen.

23      De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.

 In rechte

24      Volgens artikel 114, leden 1 en 4, van het Reglement voor de procesvoering kan het Gerecht, indien een partij daarom verzoekt, uitspraak doen over de exceptie van niet-ontvankelijkheid zonder daarbij op de zaak ten gronde in te gaan. Volgens lid 3 van hetzelfde artikel geschiedt de verdere behandeling van het verzoek mondeling, tenzij het Gerecht anders beslist. In casu acht het Gerecht zich door de processtukken voldoende voorgelicht om zonder mondelinge behandeling uitspraak te kunnen doen.

25      Ter ondersteuning van haar conclusies voert ECHA drie niet-ontvankelijkheidsgronden aan, betreffende, primair, de niet-inachtneming van de beroepstermijn, en subsidiair, het feit dat verzoekers niet rechtstreeks worden geraakt, en het feit dat het bestreden besluit, dat zijns inziens geen regelgevingshandeling in de zin van artikel 263, vierde alinea, VWEU is, verzoekers niet individueel raakt.

26      De Commissie schaart zich achter het betoog van ECHA betreffende de niet-inachtneming van de beroepstermijn. Zij voert ook aan dat het beroep niet-ontvankelijk is wegens litispendentie.

27      Allereerst dient de primair aangevoerde niet-ontvankelijkheidsgrond inzake niet-inachtneming van de beroepstermijn te worden onderzocht.

28      Dienaangaande voeren ECHA en de Commissie, zakelijk weergegeven, aan dat het beroep te laat ingesteld. Volgens hen is het bestreden besluit op 30 maart 2010 gepubliceerd en liep de in artikel 263, zesde alinea, VWEU bepaalde termijn voor het instellen van beroep tegen een besluit van ECHA dus van 31 maart 2010 tot en met 30 mei 2010. Aan deze laatste datum dient de in artikel 102, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering bepaalde termijn wegens afstand van 10 dagen te worden toegevoerd, zodat de termijn voor het instellen van beroep op 9 juni 2010 is verstreken. Bijgevolg is het op 10 juni 2010 ingestelde beroep te laat ingesteld.

29      Verzoekers merken, zakelijk weergegeven, op dat volgens artikel 102, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering de beroepstermijn wordt berekend vanaf het einde van de veertiende dag volgend op die waarop het bestreden besluit is gepubliceerd. Deze bepaling geldt volgens hen niet alleen bij bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie, maar bij alle vormen van publicatie, daaronder begrepen publicatie van een besluit op een website zoals bepaald in artikel 59, lid 10, van verordening nr. 1907/2006. Een andere uitlegging van artikel 102, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering zou leiden tot discriminatie en willekeurige behandeling van verzoekers. Bij toepassing van deze bepaling is de beroepstermijn in acht genomen.

30      Volgens artikel 263, zesde alinea, VWEU moet het in dit artikel bedoelde beroep worden ingesteld binnen twee maanden te rekenen, al naargelang van het geval, vanaf de dag van bekendmaking van de handeling, vanaf de dag van kennisgeving aan de verzoeker of, bij gebreke daarvan, vanaf de dag waarop de verzoeker van de handeling kennis heeft gekregen.

31      In het onderhavige geval heeft ECHA het bestreden besluit op 30 maart 2010 bekendgemaakt in de zin van artikel 263, zesde alinea, VWEU. Overeenkomstig de krachtens artikel 59, lid 10, van verordening nr. 1907/2006 op hem rustende verplichting heeft ECHA de lijst van kandidaatstoffen die ook acrylamide omvatte, immers op 30 maart 2010 op zijn website gepubliceerd.

32      Opgemerkt zij dat artikel 263, zesde alinea, VWEU niets zegt over de wijze van bekendmaking waarop deze bepaling doelt, en de bekendmaking in de zin van deze bepaling niet beperkt tot bepaalde vormen van publicatie. De bekendmaking in de zin van deze bepaling kan dus niet uitsluitend een bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn.

33      Anders dan verzoekers stellen, dient de beroepstermijn niet te worden berekend vanaf het einde van de veertiende dag volgend op die waarop het bestreden besluit is gepubliceerd. Artikel 102, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering, dat deze regel bevat, geldt volgens de bewoordingen ervan immers slechts voor handelingen die in het Publicatieblad van de Europese Unie worden bekendgemaakt. In het onderhavige geval voorziet verordening nr. 1907/2006 voor de handelingen van ECHA in de regel slechts in publicatie op internet. Zij bevat dus een bijzondere regel voor de bekendmaking van de handelingen van dit agentschap. Meer bepaald voorziet artikel 59, lid 10, van verordening nr. 1907/2006 in publicatie van de lijst van kandidaatstoffen op de website van ECHA en voorziet geen enkele andere bepaling van die verordening in een andere vorm van publicatie.

34      Artikel 102, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering kan niet met voorbijgaan aan de bewoordingen ervan worden toepast op handelingen die op een andere wijze, zoals in het onderhavige geval uitsluitend op internet, worden bekendgemaakt.

35      Ten eerste is artikel 102, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering slechts een specifieke regel voor de bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. De uitsluitende bekendmaking op internet verschilt van de bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie doordat zij op elektronische wijze gebeurt zodat de aldaar bekendgemaakte handelingen voor iedereen binnen de Unie op hetzelfde tijdstip beschikbaar zijn. Met betrekking tot het feit dat op internet ook een elektronische versie van het Publicatieblad van de Europese Unie beschikbaar is, dient te worden opgemerkt dat alleen de gedrukte versie dit publicatieblad rechtsgeldig is (arrest Hof van 11 december 2007, Skoma-Lux, C‑161/06, Jurispr. blz. I‑10841, punt 50).

36      Ten tweede dient erop te worden gewezen dat strikte toepassing van de regelingen van de Unie betreffende de procestermijnen vereist is omwille van de rechtszekerheid en van de noodzaak om elke discriminatie of willekeur bij de rechtsbedeling te voorkomen (zie arrest Gerecht van 2 oktober 2009, Cyprus/Commissie, T‑300/05 en T‑316/05, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 235 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

37      Ten derde kan, anders dan verzoekers stellen, de rechtspraak betreffende de bekendmaking van beschikkingen inzake steunmaatregelen van de staten, niet mutatis mutandis op het onderhavige geval worden toegepast. Het is juist dat in de zaken betreffende steunmaatregelen van de staten het feit dat aan derden volledige toegang wordt gegeven tot de tekst van een op de website geplaatste beschikking, gecombineerd met de bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie van een samenvatting die de belanghebbenden in staat stelt de betrokken beschikking te identificeren en hen op de hoogte stelt van de mogelijkheid deze via internet te raadplegen, de werkingssfeer van artikel 102, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering opent (beschikking Gerecht van 19 september 2005, Air Bourbon/Commissie, T‑321/04, Jurispr. blz. II‑3469, punten 34 en 42, en arrest Gerecht van 11 maart 2009, TF1/Commissie, T‑354/05, Jurispr. blz. II‑471, punten 35 en 48). Voor dit soort zaken voorziet verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [108 VWEU] (PB L 83, blz. 1) echter uitdrukkelijk in bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. In het onderhavige geval eist geen enkele bepaling bekendmaking van het bestreden besluit – hetzij de volledige tekst, hetzij een samenvatting daarvan – in het Publicatieblad van de Europese Unie. Integendeel, uit verordening nr. 1907/2006 blijkt dat de geactualiseerde lijst van kandidaatstoffen uitsluitend op internet wordt gepubliceerd.

38      Ten vierde levert, anders dan verzoekers stellen, het feit dat artikel 102, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering niet van toepassing is op de bekendmakingen die volgens het recht van de Unie uitsluitend op internet dienen plaats te vinden, geen discriminatie of willekeurige behandeling van verzoekers op. De situatie, feitelijk en rechtens, waarin iemand zich na de bekendmaking van een handeling in het Publicatieblad van de Europese Unie bevindt, is immers niet vergelijkbaar met de situatie waarin die persoon zich bevindt nadat een handeling uitsluitend op internet is gepubliceerd (zie punt 35 hierboven). Bovendien waarborgt het feit dat de datum waarop het bestreden besluit op de website van ECHA is gepubliceerd, als datum van bekendmaking in de zin van artikel 263, zesde alinea, VWEU wordt beschouwd, dat alle belanghebbenden gelijk worden behandeld door te verzekeren dat de termijn voor het instellen van beroep tegen dat besluit voor allen op dezelfde wijze wordt berekend (zie in die zin beschikking Air Bourbon/Commissie, aangehaald in punt 37 hierboven, punt 44). De verschillen in berekening van de beroepstermijn naargelang van bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie dan wel op internet worden in elk geval ook gerechtvaardigd door de kenmerken van de publicatie op internet (zie punt 35 hierboven).

39      Hieruit volgt dat, aangezien het bestreden besluit op 30 maart 2010 is gepubliceerd, de beroepstermijn overeenkomstig artikel 101, lid 1, sub a, van het Reglement voor de procesvoering dient te worden berekend vanaf 31 maart 2010. De termijn van twee maanden is afgelopen op 30 mei 2010, aangezien volgens artikel 101, lid 1, sub b, van het Reglement voor de procesvoering een in maanden omschreven termijn afloopt bij het einde van de dag die in de laatste maand dezelfde cijferaanduiding heeft als de dag waarop de gebeurtenis of handeling heeft plaatsgevonden die de termijn heeft doen ingaan (zie in die zin beschikking Hof van 17 mei 2002, Duitsland/Parlement en Raad, C‑406/01, Jurispr. blz. I‑4561, punt 17). Gelet op de termijn wegens afstand van tien dagen die volgens artikel 102, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering aan de procestermijnen moet worden toegevoegd, is de beroepstermijn verstreken op 9 juni 2010.

40      Bijgevolg is het onderhavige, op 10 juni 2010 ingestelde beroep te laat ingesteld.

41      Met een beroep op de nieuwheid van beroepen tegen besluiten van ECHA en op het ontbreken van rechtspraak over de berekening van de termijn voor het instellen van beroep tegen op internet gepubliceerde besluiten voeren verzoekers aan dat hun verkeerde uitlegging van de in het onderhavige geval toepasselijke bepalingen van het Reglement voor de procesvoering een verschoonbare dwaling is. Dienaangaande zij erop gewezen dat uit de stukken blijkt dat volgens verzoekers de publicatie van het bestreden besluit op de wetsite van ECHA een bekendmaking in de zin van artikel 263, zesde alinea, VWEU vormde. De vergissing van verzoekers berustte dus op een onjuiste uitlegging van artikel 102, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering of van artikel 101, lid 1, van dat Reglement, betreffende de berekening van de beroepstermijn. Deze bepalingen doen geen bijzonder probleem van uitlegging rijzen zodat hier geen sprake is van een verschoonbare dwaling van verzoekers die een afwijking van de toepassing van die regeling zou rechtvaardigen (zie in die zin beschikking Duitsland/Parlement en Raad, aangehaald in punt 39 hierboven, punt 21).

42      Voor het overige hebben verzoekers niet aangetoond of zelfs maar aangevoerd dat er sprake zou zijn van toeval of overmacht waardoor de rechter van de Unie van de betrokken termijn zou kunnen afwijken op grond van artikel 45, tweede alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

43      Gelet op een en ander moet het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard zonder dat op de andere door ECHA en de Commissie aangevoerde niet-ontvankelijkheidsgronden behoeft te worden beslist.

 Kosten

44      Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Volgens lid 4 van dit artikel dragen de lidstaten en de instellingen die in het geding hebben geïntervenieerd, hun eigen kosten.

45      Aangezien verzoekers in het ongelijk zijn gesteld, dienen zij overeenkomstig de vorderingen van ECHA te worden verwezen in hun eigen kosten en in die van ECHA. Het Koninkrijk der Nederlanden en de Commissie zullen hun eigen kosten dragen.

HET GERECHT (Zevende kamer – uitgebreid)

beschikt:

1)      Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)      Polyelectrolyte Producers Group GEIE (PPG) en SNF SAS worden verwezen in hun eigen kosten en in de kosten die het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) zijn opgekomen.

3)      Het Koninkrijk der Nederlanden en de Europese Commissie zullen hun eigen kosten dragen.

Luxemburg, 21 september 2011.

De griffier

 

      De president

E. Coulon

 

      A. Dittrich


* Procestaal: Engels.

Top