EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62010CN0547

Zaak C-547/10 P: Hogere voorziening ingesteld op 23 november 2010 door de Zwitserse Bondsstaat tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 9 september 2010 in zaak T-319/05, Zwitserse Bondsstaat/Europese Commissie, andere partijen in de procedure: Bondsrepubliek Duitsland en Landkreis Waldshut

PB C 30 van 29.1.2011, p. 26–27 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

29.1.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 30/26


Hogere voorziening ingesteld op 23 november 2010 door de Zwitserse Bondsstaat tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 9 september 2010 in zaak T-319/05, Zwitserse Bondsstaat/Europese Commissie, andere partijen in de procedure: Bondsrepubliek Duitsland en Landkreis Waldshut

(Zaak C-547/10 P)

()

2011/C 30/43

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirant: Zwitserse Bondsstaat (vertegenwoordiger: S. Hirsbrunner, Rechtsanwalt)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Bondsrepubliek Duitsland, Landkreis Waldshut

Conclusies

het arrest van het Gerecht van 9 september 2010 in zaak T-319/05 overeenkomstig artikel 61 van het Statuut van het Hof van Justitie vernietigen;

voor het geval dat het Hof van Justitie de zaak in staat van wijzen acht, beschikking 2004/12/EG van de Europese Commissie van 5 december 2003 nietig verklaren en de Europese Commissie overeenkomstig artikel 122, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie verwijzen in de kosten van de gehele procedure, daaronder begrepen de kosten die in de procedure in eerste aanleg zijn opgekomen;

voor het geval dat het Hof van Justitie de zaak niet in staat van wijzen acht, de zaak voor afdoening overeenkomstig zijn overwegingen in rechte naar het Gerecht terugwijzen en de beslissing omtrent de kosten aanhouden.

Middelen en voornaamste argumenten

De hogere voorziening is gericht tegen het arrest van het Gerecht van 9 september 2010 in zaak T-319/05 (hierna: „bestreden arrest”). Bij het bestreden arrest is het beroep verworpen dat rekwirant had ingesteld tegen beschikking 2004/12/EG van de Commissie van 5 december 2003 (hierna: „omstreden beschikking”) betreffende de 213e verordening tot uitvoering van het Duitse luchtverkeersreglement ter vaststelling van procedures voor instrumentlandingen en -opstijgingen op de luchthaven van Zürich van 15 januari 2003 (hierna: „213e VU”) in de versie voortvloeiend uit de eerste verordening tot wijziging van de 213e VU van 1 april 2003 (hierna: „de betrokken Duitse maatregelen”).

Rekwirant voert de volgende middelen tot hogere voorziening aan:

1)

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging en de toepassing van artikel 9, lid 1, van verordening nr. 2408/92 doordat het de werkingssfeer ervan aldus heeft opgevat dat deze alleen verbodsbepalingen ter zake van de uitoefening van verkeersrechten omvat. Bovendien is het Gerecht eraan voorbijgegaan dat een dergelijke uitlegging van artikel 9, lid 1, van verordening nr. 240/92, zelfs al zou zij in de context van de EU mogelijk zijn, volgens artikel 1, lid 2, van de Overeenkomst niet aan rekwirant kan worden tegengeworpen.

2)

Het Gerecht heeft de in artikel 296 VWEU (voorheen artikel 253 EG) geformuleerde motiveringsplicht verkeerd uitgelegd en toegepast omdat het geen kritiek heeft geleverd op de omstandigheid dat de Commissie de uitsluiting van de toepassing van artikel 9, lid 1, van verordening nr. 2408/92 niet met redenen heeft omkleed. Bovendien heeft het Gerecht ten onrechte aangenomen dat de Commissie, door de in de omstreden beschikking gegeven motivering tijdens de procedure in rechte door een volledig nieuwe „toelichting” te vervangen, zich niet schuldig heeft gemaakt aan het na de vaststelling van de handeling toevoegen van een motivering in de loop van de procedure in rechte.

3)

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging en de toepassing van artikel 8, lid 3, van verordening nr. 2408/92 door geen rekening te houden met de rechten van de luchthavenexploitant en van de omwonenden.

4)

Het Gerecht heeft het discriminatieverbod verkeerd uitgelegd en toegepast. Het heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de rechten van de luchthavenexploitant en van de omwonenden in Zwitserland niet in zijn oordeel te betrekken. Het heeft de in het beroepschrift geformuleerde verzoeken om de maatregelen op de noodzakelijkheid ervan te toetsen, naast zich neergelegd. Het heeft de eis van objectieve rechtvaardigingsgronden niet strikt genoeg uitgelegd. Het belang, een toeristisch gebied te begunstigen, verdient geen bescherming, daar economische belangen geen objectieve rechtvaardigingsgronden kunnen zijn.

5)

Het Gerecht heeft blijk gegeven van ernstige onjuiste rechtsopvattingen bij de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel. Het Gerecht geeft een verkeerde voorstelling van de bewijzen. Het heeft de feiten niet volledig onderzocht. Door de door de Commissie verrichte vaststelling van de feiten door zijn eigen vaststellingen te vervangen, geeft het Gerecht blijk van een onjuiste opvatting van zijn eigen onderzoeksbevoegdheden. Door uit te gaan van veronderstellingen omtrent de feiten waarover rekwirant niet is gehoord, geeft het Gerecht blijk van een onjuiste opvatting van het recht om te worden gehoord.

6)

Bij zijn onderzoek van minder ingrijpende beperkingen heeft het Gerecht de regels inzake de verdeling van de bewijslast en andere beginselen geschonden.

7)

Bij zijn uiteenzetting over de alternatieve maatregel van een geluidscontingent formuleert het Gerecht overwegingen die overduidelijk met elkaar in tegenspraak zijn.


Top