Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62010CC0619

    Conclusie van advocaat-generaal J. Kokott van 26 april 2012.
    Trade Agency Ltd tegen Seramico Investments Ltd.
    Verzoek van de Augstākās tiesas Senāts om een prejudiciële beslissing.
    Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Verordening (EG) nr. 44/2001 – Tenuitvoerlegging – Gronden voor betwisting – Geen kennisgeving van geding inleidend stuk – Toetsing door aangezochte rechter – Omvang – Waarde van informatie in certificaat – Schending van openbare orde – Niet-gemotiveerde rechterlijke beslissing.
    Zaak C‑619/10.

    Court reports – general

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2012:247

    CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

    J. KOKOTT

    van 26 april 2012 ( 1 )

    Zaak C-619/10

    Trade Agency Ltd

    tegen

    Seramico Investments Ltd

    [verzoek van de Augstākās tiesas Senāts (Letland) om een prejudiciële beslissing]

    „Verordening (EG) nr. 44/2001 — Erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen — Weigeringsgronden — Artikel 34 van verordening nr. 44/2001 — Certificaat krachtens artikel 54 van verordening nr. 44/2001 — Betekening of mededeling van stuk dat geding inleidt — Procedure waarin verweerder niet is verschenen — Openbare orde — Beslissingen zonder onderzoek van de feiten en zonder motivering — Recht op eerlijk proces”

    I – Inleiding

    1.

    Het prejudicieel verzoek van het hooggerechtshof van de Republiek Letland heeft betrekking op de uitlegging van de artikelen 34, punten 1 en 2, en 54 van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken. ( 2 )

    2.

    Artikel 34, punt 2, van de verordening staat toe de erkenning respectievelijk de tenuitvoerlegging te weigeren van een tegen een verweerder gewezen verstekvonnis, wanneer aan laatstgenoemde het verzoekschrift niet zo tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging nodig was, is betekend. Artikel 54 van de verordening voorziet in een certificaat van de staat van herkomst met betrekking tot verschillende wezenlijke procesgegevens. Dat certificaat moet samen met het verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid van een vonnis worden overgelegd. Tot de aldaar vermelde gegevens behoort ook de datum van de betekening van het verzoekschrift. Tegen deze achtergrond rijst in het onderhavige geval de vraag inzake de omvang van de controle door de rechter van de aangezochte staat met het oog op de betekening van het verzoekschrift: mag hij ondanks de vermelding van de datum van de betekening in het certificaat nog controleren of het gedinginleidende stuk is betekend of komt het certificaat wat dat betreft bindende kracht toe?

    3.

    De weigeringsgrond van artikel 34, punt 2, komt niet in aanmerking wanneer de verweerder tegen de bij verstek gewezen beslissing in de staat van herkomst geen rechtsmiddel heeft aangewend terwijl hij daartoe in staat was. De onderhavige procedure biedt het Hof de gelegenheid zijn rechtspraak met betrekking tot de vraag wanneer de verweerder verplicht is in de staat van herkomst een rechtsmiddel aan te wenden, verder te preciseren. Er moet worden duidelijk gemaakt of een verweerder daartoe ook verplicht is wanneer de tegen hem gewezen beslissing voor het eerst in de exequaturprocedure aan hem is betekend.

    4.

    Ten slotte heeft het onderhavige geding eveneens betrekking op de bepaling betreffende de openbare orde van artikel 34, punt 1, van verordening nr. 44/2001. In dat verband wenst de verwijzende rechter te vernemen of het verenigbaar is met het in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie ( 3 ) vastgestelde recht van de verwerende partij op een eerlijk proces, wanneer de rechter van de staat van herkomst voor het wijzen van een verstekvonnis de gegrondheid van de vordering niet onderzoekt en de bij verstek gegeven beslissing evenmin nader motiveert.

    II – Rechtskader

    5.

    Artikel 34 van verordening nr. 44/2001 regelt belemmeringen voor de erkenning en bepaalt:

    „Een beslissing wordt niet erkend indien:

    1.

    de erkenning kennelijk strijdig is met de openbare orde van de aangezochte lidstaat;

    2.

    het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, niet zo tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging nodig was, aan de verweerder tegen wie verstek werd verleend, betekend of meegedeeld is, tenzij de verweerder tegen de beslissing geen rechtsmiddel heeft aangewend terwijl hij daartoe in staat was;

    [...]”

    6.

    Artikel 54 heeft betrekking op de door het gerecht van de lidstaat van herkomst af te geven certificaat:

    „Het gerecht of de bevoegde autoriteit van een lidstaat waar een beslissing is gegeven, geeft ten verzoeke van elke belanghebbende partij een certificaat af volgens het modelformulier in bijlage V bij deze verordening.”

    7.

    Bijlage V bevat een model voor het krachtens artikel 54 af te geven certificaat:

    „Certificaat zoals bedoeld in de artikelen 54 en 58 van de verordening betreffende rechterlijke beslissingen en gerechtelijke schikkingen

    [...]

    4.4.   Indien de beslissing bij verstek is gewezen: de datum waarop het stuk dat het geding heeft ingeleid, is betekend of is meegedeeld [...]”.

    III – Feiten

    8.

    De onderneming Seramico Investments Limited (hierna: „Seramico”) heeft voor de High Court (Verenigd Koninkrijk) tegen de onderneming Trade Agency Limited (hierna: „Trade Agency”) en een andere verwerende partij een vordering tot betaling van 289122,10 GBP ingediend.

    9.

    Aangezien deze rechter geen verweerschrift van Trade Agency heeft ontvangen, heeft de High Court of Justice, Queen’s Bench Division, op 8 oktober 2009 een verstekvonnis gewezen, waarbij Trade Agency is veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van 293582,98 GBP, met de volgende motivering: „U heeft niet geantwoord op het verzoekschrift dat u is betekend. Om deze reden wordt u veroordeeld tot betaling aan verzoekster van een bedrag van 289122,10 GBP uit hoofde van schuld, vermeerderd met rente tot de datum van dit vonnis en 130 GBP kosten. Zij dient verzoekster een totaalbedrag van 293582,98 GBP te betalen.”

    10.

    Volgens de inlichtingen van de verwijzende rechter is op het door de High Court overeenkomstig artikel 54 van verordening nr. 44/2001 afgegeven certificaat aangetekend: „van de gegevens betreffende de vordering is kennisgegeven op 10 september 2009”.

    11.

    Op 28 oktober 2009 heeft Seramico bij de Latvijas Republikas Rīgas pilsētas Ziemeļu rajona tiesa verzocht om een verklaring van uitvoerbaarheid van de beslissing van de High Court in Letland. Bij het verzoekschrift waren een afschrift van die beslissing en het certificaat als bedoeld in artikel 54 van verordening nr. 44/2001 gevoegd. Overeenkomstig het verzoek is de verklaring van uitvoerbaarheid op 5 november 2009 afgegeven. Het daartegen ingestelde rechtsmiddel van Trade Agency is door de Rīgas apgabaltiesas Civillietu tiesas kolēģija bij arrest van 3 maart 2010 verworpen.

    12.

    Trade Agency heeft thans bij de Augstākās tiesas Senāts, de verwijzende rechter, een rechtsmiddel tegen het arrest van de appelrechter van 3 maart 2010 ingesteld en voert aan dat in het kader van de gerechtelijke procedure in het Verenigd Koninkrijk haar recht op een eerlijk proces is geschonden, zodat de verklaring van uitvoerbaarheid van het vonnis van de High Court in de Republiek Letland geweigerd zou moeten worden.

    IV – Prejudicieel verzoek

    13.

    De verwijzende rechter heeft vervolgens de procedure geschorst en het Hof van Justitie van de Europese Unie de volgende prejudiciële vragen voorgelegd:

    „1)

    Wanneer bij een beslissing van een buitenlandse rechterlijke instantie het certificaat als bedoeld in artikel 54 van verordening (EG) nr. 44/2001 is gevoegd maar de verwerende partij niettemin verweer voert op grond dat zij niet in kennis werd gesteld van de in de lidstaat van herkomst ingestelde vordering, is dan een rechterlijke instantie van de aangezochte lidstaat bevoegd om een grond voor weigering van de erkenning als bedoeld in artikel 34, punt 2, van verordening nr. 44/2001 te onderzoeken, teneinde zelf na te gaan of de in het certificaat opgenomen informatie overeenstemt met de bewijzen? Is een dergelijke ruime bevoegdheid van een rechterlijke instantie van de aangezochte lidstaat in overeenstemming met het in de punten 16 en 17 van de considerans van verordening nr. 44/2001 geformuleerde beginsel van wederzijds vertrouwen in de rechtsbedeling?

    2)

    Is een bij verstek gegeven beslissing, waarbij ten gronde uitspraak wordt gedaan op een geschil zonder het voorwerp en de gronden van de vordering te onderzoeken en waarin geen enkel argument over de gegrondheid van de vordering wordt uiteengezet, verenigbaar met artikel 47 van het Handvest en het in deze bepaling vastgestelde recht van de verwerende partij op een eerlijk proces?”

    14.

    Aan de schriftelijke behandeling voor het Hof hebben behalve Seramico en Trade Agency, de Duitse, de Ierse, de Franse, de Italiaanse, de Letse, de Litouwse, de Nederlandse, de Poolse en de Portugese regering en de regering van het Verenigd Koninkrijk alsmede de Europese Commissie deelgenomen.

    15.

    Op 8 februari 2012 heeft voor het Hof een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waar Trade Agency, de Duitse, de Ierse, de Franse, de Letse en de Poolse regering en de regering van het Verenigd Koninkrijk alsmede de Commissie vertegenwoordigd waren.

    V – Beoordeling

    A – Eerste prejudiciële vraag

    16.

    Overeenkomstig artikel 34, punt 2, wordt een beslissing niet erkend indien het stuk dat het geding inleidt, niet zo tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging nodig was, aan de verweerder tegen wie verstek werd verleend, betekend of meegedeeld is. Met zijn eerste prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of, wanneer er sprake is van een certificaat als bedoeld in artikel 54 van de verordening waarop de datum van de betekening of mededeling van het verzoekschrift is gesteld, het feit van de betekening of mededeling in de exequaturprocedure niet meer in twijfel mag worden getrokken.

    17.

    Artikel 34, punt 2, bepaalt echter eveneens dat deze weigeringsgrond niet in aanmerking komt wanneer de verweerder tegen de beslissing in de staat van herkomst ervan geen rechtsmiddel heeft aangewend, terwijl hij daartoe in staat was.

    18.

    Hierna zal ik om te beginnen uiteenzetten in hoeverre de rechter van de aangezochte staat de betekening of mededeling van het verzoekschrift in het kader van artikel 34, punt 2, mag onderzoeken (onder 1). Vervolgens zal ik ingaan op de voorwaarden waaronder een beroep op deze weigeringsgrond is uitgesloten ten gevolge van het niet-aanwenden van een rechtsmiddel in de staat van herkomst (onder 2).

    1. Omvang van de controlebevoegdheid met het oog op de betekening of mededeling

    19.

    Voordat ik mij hierna richt op de vraag betreffende de omvang van de controle, wanneer er sprake is van een certificaat als bedoeld in artikel 54, wil ik kort de procedure inzake de verklaring van uitvoerbaarheid krachtens verordening nr. 44/2001 schetsen, aangezien met name de teleologische uitlegging van artikel 34, punt 2, uitsluitend tegen de achtergrond van het door de verordening tot stand gebrachte systeem mogelijk is.

    a) Systeem van de verordening

    20.

    De procedure inzake de verklaring van uitvoerbaarheid van een beslissing verloopt krachtens verordening nr. 44/2001 in twee fasen. In de eerste fase wordt de verklaring van uitvoerbaarheid vrijwel automatisch afgegeven, na een eenvoudige formele controle van de overgelegde documenten. ( 4 ) Hiertoe moet een afdoende expeditie van de ten uitvoer te leggen beslissing alsmede in principe het in artikel 54 bedoelde certificaat worden overgelegd; de uitzonderingen hierop zijn in artikel 55 van de verordening geregeld.

    21.

    De controle van de weigeringsgronden is pas in de tweede fase van de procedure mogelijk. De partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, kan krachtens artikel 43 van de verordening tegen de verklaring van uitvoerbaarheid een rechtsmiddel instellen. De rechter die oordeelt over het rechtsmiddel mag vervolgens krachtens artikel 45, lid 1, van verordening nr. 44/2001 de verklaring van uitvoerbaarheid slechts op een van de in de artikelen 34 en 35 van de verordening genoemde weigeringsgronden intrekken.

    22.

    Uit het onderhavige prejudicieel verzoek kan niet met zekerheid worden afgeleid of in het hoofdgeding een grensoverschrijdende of een nationale betekening of mededeling van het verzoekschrift heeft plaatsgevonden. Voor de toepasselijkheid van artikel 34, punt 2, is dat echter niet relevant, aangezien het in beide gevallen toepasselijk is. ( 5 )

    b) Uitlegging van artikel 34, punt 2, en artikel 54 van verordening nr. 44/2001

    23.

    De eerste prejudiciële vraag heeft in wezen betrekking op de omvang van de controle door de rechter van de aangezochte staat. Mag hij ongeacht de datum van betekening die in het in artikel 54 bedoelde certificaat is opgegeven, de betekening of mededeling van het stuk onderzoeken en zelfs vaststellen dat geen betekening heeft plaatsgevonden?

    24.

    De tekst van artikel 34, punt 2, volgens welke de erkenning mag worden geweigerd indien het stuk dat het geding inleidt, niet zo tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging nodig was, aan de verweerder is betekend of medegedeeld, duidt om te beginnen op een uitgebreide controlebevoegdheid.

    25.

    Het Hof heeft met betrekking tot het Executieverdrag benadrukt dat dit beoogt de verweerder, waartegen een verstekvonnis is gewezen, een daadwerkelijke bescherming van zijn rechten te verzekeren. Daartoe is het onderzoek of het stuk dat het geding inleidt regelmatig is betekend of meegedeeld, zowel aan de rechter van de staat van herkomst als aan de rechter van de aangezochte staat toevertrouwd. ( 6 )

    26.

    Het belang van de rechten van de verdediging van de verweerder heeft het Hof in de zaak ASML eveneens met betrekking tot artikel 34, punt 2, van verordening nr. 44/2001 herhaald. In het kader van artikel 34, punt 2, mag de rechter die over de erkenning en tenuitvoerlegging moet beslissen, de betekening of mededeling opnieuw onderzoeken. Het Hof heeft derhalve geoordeeld dat ook krachtens de verordening de eerbiediging van de rechten van de niet-verschenen verweerder wordt verzekerd door een dubbele toetsing. ( 7 ) Dat heeft het uitdrukkelijk eveneens beslist tegen de achtergrond dat overeenkomstig artikel 26, lid 2, van verordening nr. 44/2001 juncto artikel 19, lid 2, van verordening (EG) nr. 1348/2000 ( 8 ) bij een grensoverschrijdende betekening de rechter van de staat van herkomst reeds verplicht is om te onderzoeken of het verzoekschrift zo tijdig is betekend dat de verweerder zich kon verdedigen.

    27.

    De Ierse regering vraagt zich echter af of het oordeel van het Hof in het arrest ASML overeenkomstig kan worden toegepast op het onderhavige geval. Uit dit arrest blijkt immers niet dat in er in de concrete omstandigheden van dat geval van een certificaat sprake is geweest. Wanneer er sprake is van een certificaat komt een dubbele toetsing van de betekening niet meer in aanmerking.

    28.

    Het is juist dat het arrest ASML geen uitdrukkelijke uitspraak over het certificaat bevat. Er pleit weliswaar veel voor dat er sprake is geweest van een in artikel 54 bedoeld certificaat, aangezien dat krachtens verordening nr. 44/2001 de regel is. Het arrest gaat hierop echter niet in. Het oordeel van het Hof omtrent de dubbele toetsing van de betekening geldt echter eveneens voor een situatie waarin er van een certificaat sprake is. Dat zal ik hierna verduidelijken.

    i) Grammaticale en systematische uitlegging van de verordening

    29.

    Overeenkomstig artikel 54 geeft het gerecht of de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst ten verzoeke van elke belanghebbende partij een certificaat af volgens het modelformulier in bijlage V bij verordening nr. 44/2001. Overeenkomstig bijlage V moet het certificaat in punt 4.4, indien de beslissing bij verstek is gewezen, de datum bevatten waarop het stuk dat het geding heeft ingeleid, is betekend of is meegedeeld. Dat certificaat moet overeenkomstig artikel 53, lid 2, bij het verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid worden overgelegd. ( 9 )

    30.

    Uit de tekst van de verordening kan niet worden afgeleid dat de in het certificaat opgenomen inlichtingen met betrekking tot de betekening of mededeling van het stuk dat het geding heeft ingeleid, in het kader van het rechtsmiddel tegen de verklaring van uitvoerbaarheid bindende kracht toekomen.

    31.

    Anderzijds onttrekt de verordening bepaalde feiten uitdrukkelijk aan de controle door de rechter van de aangezochte staat. Aldus bepaalt bijvoorbeeld artikel 35, lid 2, dat hij bij de toetsing van de in artikel 35, lid 1, genoemde bevoegdheidsregels is gebonden aan de feitelijke overwegingen van de rechter van de lidstaat van herkomst. En krachtens artikel 36 van de verordening mag in geen geval worden overgegaan tot een onderzoek van de juistheid van de in den vreemde gegeven beslissing.

    32.

    Wanneer de verordening afzonderlijke feiten uitdrukkelijk aan de controle van de rechter van de aangezochte staat onttrekt, pleit dat ervoor dat de verordening er voor het overige van uitgaat dat de rechter van de aangezochte staat bevoegd is om de voorwaarden van de afzonderlijke bepalingen autonoom te onderzoeken. Zo ook in het geval van artikel 34, punt 2.

    33.

    In het kader van de systematische uitlegging moet ik eveneens ingaan op het verschil tussen het in artikel 54 van verordening nr. 44/2001 bedoelde certificaat en het certificaat als bedoeld in artikel 42, lid 1, van verordening (EG) nr. 2201/2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid ( 10 ). De artikelen 41, lid 2, en 42, lid 2, daarvan voorzien eveneens in een certificaat, dat de ten uitvoer te leggen beslissing begeleidt. Hierover heeft het Hof geoordeeld dat de rechter van de aangezochte lidstaat niet bevoegd is om de gegevens in het certificaat te controleren. ( 11 )

    34.

    Beide verordeningen en de bepalingen inzake het desbetreffende certificaat verschillen echter te veel om ze met betrekking tot de bindende kracht van het certificaat te kunnen vergelijken. Verordening nr. 2201/2003 brengt een systeem tot stand waarmee beslissingen betreffende het omgangsrecht en beslissingen betreffende de terugkeer van een kind, die in de lidstaat van herkomst overeenkomstig de bepalingen van deze verordening zijn gecertificeerd, in alle andere lidstaten automatisch worden erkend en uitvoerbaar zijn zonder dat daartoe een exequaturprocedure is vereist en zonder dat tegen de erkenning ervan verzet mogelijk is. ( 12 ) Bijgevolg kan het certificaat alleen in de staat van herkomst worden getoetst.

    35.

    Anders dan verordening nr. 2201/2003 ziet verordening nr. 44/2001 niet af van de exequaturprocedure. Ook met betrekking tot de procedure inzake de afgifte van het certificaat is er sprake van verstrekkende verschillen. Zo moet het certificaat in het kader van verordening nr. 2201/2003 verplicht door een rechter worden afgegeven, terwijl het in artikel 54 van verordening nr. 44/2001 bedoelde certificaat slechts bestaande inlichtingen samenvat en niet verplicht door een rechter behoeft te worden afgegeven. Daarenboven bevat alleen verordening nr. 2201/2003 in artikel 43 een specifieke bepaling betreffende een verzoek tot verbetering van het certificaat. De mogelijkheid om de betekening of mededeling zoals bedoeld in artikel 34, punt 2, van verordening nr. 44/2001 te controleren, staat tenslotte alleen open wanneer in de staat van herkomst juist geen rechtsmiddel kan worden aangewend.

    36.

    De vergelijking met verordening nr. 2201/2003 pleit derhalve tegen bindende kracht van het in artikel 54 van verordening nr. 44/2001 bedoelde certificaat.

    ii) Teleologische uitlegging van de verordening

    37.

    Ook de doelstelling van het in artikel 54 van de verordening bedoelde certificaat pleit met betrekking tot de betekening of mededeling van het verzoekschrift niet tegen een uitgebreide controlebevoegdheid van de rechter van de aangezochte staat.

    38.

    Zoals uit de totstandkomingsgeschiedenis van de verordening blijkt, diende de invoering van het certificaat de procedurele formaliteiten voor de verzoeker minder zwaar te maken. In plaats dat hij – zoals volgens de eerdere regeling – verschillende documenten moet overleggen, waaruit de vereiste gegevens zelf moeten worden afgeleid, hoeft hij thans alleen nog de vereiste inlichtingen in het certificaat samengevoegd over te leggen. ( 13 )

    39.

    Het certificaat heeft derhalve tot doel om de erkenning en de tenuitvoerlegging in de eerste fase van de procedure gemakkelijker en doeltreffender te maken. Door het certificaat worden ook vertalingen voorkomen, aangezien het formulier en de gegevens onder de desbetreffende cijfers in alle taalversies uniform zijn.

    40.

    De inhoud van het certificaat weerspiegelt daarbij in wezen de omvang van de controle door de rechter in de aangezochte staat in de eerste fase van de exequaturprocedure. De vermelde gegevens maken een snelle controle van de voorwaarden voor de verklaring van uitvoerbaarheid mogelijk. Aldus kan aan de hand van het certificaat gemakkelijk worden nagegaan of partijen in het hoofdgeding en die in de exequaturprocedure dezelfde zijn en of er formeel eigenlijk wel sprake is van een beslissing die binnen de werkingssfeer van de verordening valt. Doel van het certificaat overeenkomstig artikel 54 is derhalve om te beginnen de processuele vereenvoudiging van de eerste fase van de exequaturprocedure.

    41.

    Weliswaar is de datum van de betekening of mededeling van het gedinginleidende stuk in de eerste fase van de procedure niet relevant, aangezien de weigeringsgrond van artikel 34, punt 2, wegens de niet-tijdige betekening van het gedinginleidende stuk pas in de tweede fase van de exequaturprocedure mag worden onderzocht, maar ook in het kader van dat onderzoek in de tweede fase is de overzichtelijke opstelling van het in artikel 54 van de verordening bedoelde certificaat van groot nut en dient derhalve de vereenvoudiging van de procedure. Terwijl volgens het toenmalig geldende artikel 46, punt 2, Executieverdrag nog het desbetreffende bewijs van de betekening uit de procedure van herkomst in origineel of in een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift diende te worden overgelegd en ook te worden vertaald, leidt de weergave van de datum van de betekening of mededeling in het in artikel 54 bedoelde certificaat tot een vereenvoudiging van de exequaturprocedure, aangezien aldus het uitgangspunt voor de controle van de tijdigheid van de betekening of mededeling gemakkelijk herkenbaar ter tafel ligt.

    42.

    Het doel van het certificaat gaat echter niet verder dan deze processuele vereenvoudiging. Uit de verordening kan geen beperking van de omvang van de controle in het kader van de exequaturprocedure worden afgeleid.

    43.

    Het is niet duidelijk waarom krachtens de verordening, die alleen nog voorziet in de schriftelijke bevestiging van de datum van betekening of mededeling en derhalve alleen nog in de weergave daarvan, hetgeen blijkt uit het niet over te leggen bewijs van de betekening, de betekening of mededeling thans niet zou kunnen worden gecontroleerd. Veeleer pleit juist de vatbaarheid voor fouten van louter een certificaat betreffende de uit het dossier blijkende datum van een betekening of mededeling, vergeleken bij het overleggen van het origineel van een bewijs van betekening, er juist voor dat bovendien een controle van de betekening of mededeling door de aangezochte rechter mogelijk moet zijn. Het in artikel 54 van de verordening bedoelde certificaat heeft geen grotere juistheidsgarantie dan het vroeger over te leggen origineel van het bewijs van betekening.

    44.

    Overigens moet eveneens in aanmerking worden genomen dat in het in artikel 54 van de verordening bedoelde certificaat enkel de datum van de betekening of mededeling wordt vermeld. In de appelprocedure dient overeenkomstig artikel 34, punt 2, van de verordening echter te worden onderzocht of het stuk dat het geding inleidt zo tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging nodig was, aan de verweerder is betekend of meegedeeld. Voor het onderzoek van de tijdigheid van de betekening of mededeling met het oog op de mogelijkheid tot verdediging, biedt het certificaat met de vermelde datum een eerste aanwijzing. Daarentegen kunnen daaraan voor het onderzoek van de wijze van betekening of mededeling in het geheel geen gegevens worden ontleend; het kan derhalve wat dat betreft a priori geen bindende kracht hebben. Waarom alleen de datum van betekening of mededeling en daarmee impliciet de vraag of er eigenlijk wel is betekend of medegedeeld, niet zou kunnen worden gecontroleerd, terwijl de wijze van betekening of mededeling altijd mag worden gecontroleerd, kan niet sluitend worden beredeneerd. Deze verschillende aspecten van een betekening kunnen in het kader van artikel 34, punt 2, van de verordening namelijk niet objectief worden gescheiden.

    45.

    De conclusie waartoe de uitlegging leidt, is ook niet in strijd met het beginsel van wederzijds vertrouwen in de rechtsbedeling van de lidstaten, dat aan de verordening ten gronde ligt. ( 14 )

    46.

    Het mogelijk maken van een dubbele controle van de betekening of mededeling, zowel door de rechter van de staat van herkomst alsook door de appelrechter van de aangezochte staat, staat weliswaar op gespannen voet met het beginsel van wederzijds vertrouwen en het doel van een snelle en zo ongecompliceerd mogelijke erkenning. Uit punt 18 van de considerans van verordening nr. 44/2001 blijkt evenwel dat dit eveneens de rechten van de verdediging van de verweerder eerbiedigt. ( 15 )

    47.

    Artikel 34, punt 2, van de verordening vormt een bijzonder belangrijke toepassing van het recht van verweerder op een eerlijk proces, omdat het verhindert dat beslissingen krachtens de verordening uitvoerbaar worden verklaard, waartegen de verweerder zich voor de rechter van de staat van herkomst niet heeft kunnen verdedigen. ( 16 ) Het is derhalve een afweging tussen twee tegenstrijdige belangen, dat van de verzoeker bij een snelle erkenning en tenuitvoerlegging van de beslissing en dat van de eerbiediging van de rechten van de verdediging van de verweerder waartegen een verstekvonnis is gewezen.

    48.

    Aan het beginsel van wederzijds vertrouwen wordt voldaan omdat artikel 34, punt 2, van de verordening primair naar de rechtsmiddelen in de staat van herkomst verwijst en de weigering van de erkenning alleen toestaat wanneer er aldaar geen rechtsmiddel beschikbaar is. Wanneer men het in artikel 54 van de verordening bedoelde certificaat voor de rechter in de aangezochte staat als bindend zou beschouwen, zou de verweerder elke mogelijkheid worden ontnomen de door hem gestelde niet-betekening of niet-mededeling van het verzoekschrift in een procedure op tegenspraak te laten toetsen. Artikel 34, punt 2, vormt immers alleen dan een grond om de tenuitvoerlegging te weigeren wanneer de verweerder, naast de ontbrekende betekening van het stuk dat het geding inleidt, niet heeft verzuimd om een hem toekomend rechtsmiddel aan te wenden. In dat geval kan echter pas in de exequaturprocedure voor de eerste maal in een procedure op tegenspraak over de regelmatige betekening of mededeling van het verzoekschrift worden geklaagd. Het in artikel 54 van de verordening bedoelde certificaat wordt niet in een procedure op tegenspraak afgegeven en een rechter is, zoals ik zojuist heb uiteengezet, nog niet eens verplicht om het af te geven.

    49.

    Als voorlopige conclusie moet bijgevolg worden vastgesteld dat de informatie over de betekening of mededeling van het gedinginleidende stuk in het in artikel 54 van verordening nr. 44/2001 bedoelde certificaat geen bindende kracht toekomt.

    2. Niet-benutting van rechtsmiddelen

    50.

    Krachtens artikel 34, punt 2, juncto artikel 45 van de verordening mag de verklaring van uitvoerbaarheid niet worden geweigerd wanneer de verweerder in de lidstaat van herkomst door instelling van een rechtsmiddel had kunnen aanvoeren dat het stuk dat het geding inleidt hem niet zo tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging nodig was, is betekend of medegedeeld. ( 17 ) Omtrent deze nadere voorwaarde van artikel 34, punt 2, van de verordening heeft de verwijzende rechter geen vraag gesteld.

    51.

    Ik ben evenwel van mening dat voor een ter zake dienende beantwoording van de eerste prejudiciële vraag ook op dit punt moet worden ingegaan.

    52.

    Zoals blijkt uit de verwijzingsbeslissing stelt Trade Agency in het hoofdgeding dat zij ook van het ten uitvoer te leggen verstekvonnis voor de eerste maal in het kader van de exequaturprocedure in Letland kennis heeft genomen.

    53.

    Wanneer het krachtens het recht van het Verenigd Koninkrijk mogelijk zou zijn om op een zo laat moment nog een rechtsmiddel tegen het verstekvonnis aan te wenden, zou dat de vraag opwerpen of artikel 34, punt 2, van de verordening de verweerder ook naar een rechtsmiddel tegen de beslissing in de staat van herkomst verwijst, wanneer hij – zoals in het onderhavige geval – pas in het kader van de exequaturprocedure van het verstekvonnis kennisneemt. Of mag hij zich in dat geval rechtstreeks op de weigeringsgrond van artikel 34, punt 2, van de verordening beroepen?

    54.

    Aan de tekst van artikel 34, punt 2, kan geen beperking in de tijd worden ontleend van de verplichting om in de staat van herkomst bezwaar te maken. Artikel 46, lid 1, van verordening nr. 44/2001 biedt de rechter van de aangezochte staat die oordeelt over een rechtsmiddel, uitdrukkelijk de mogelijkheid zijn uitspraak aan te houden indien tegen de beslissing in de lidstaat van herkomst een rechtsmiddel is ingesteld. Dat toont aan dat de verordening zelf het mogelijk acht dat de procedures in de staat van herkomst en de aangezochte staat in de tijd samenlopen en overlappen.

    55.

    Tegen een beperking in de tijd van de verplichting van de verweerder om in de staat van herkomst bezwaar te maken, pleit echter vooral het doel van de verordening. Deze wil zo veel mogelijk beletten dat de partij tegen wie de tenuitvoerlegging is gevraagd, zich onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een in den vreemde gegeven geldige titel.

    56.

    Wanneer een verweerder bezwaren heeft tegen een verstekvonnis, moet hij deze in de staat van herkomst aanvoeren teneinde te trachten de titel zelf te laten vernietigen of daarin ten minste een wijziging te laten aanbrengen. De verweerder mag daarentegen de verstekbeslissing in de staat van herkomst niet onbestreden in kracht van gewijsde laten overgaan om zich vervolgens – alleen in de aangezochte staat – door middel van artikel 34, punt 2, van de verordening aan deze in den vreemde gegeven geldige titel te onttrekken.

    57.

    In het andere geval zou het namelijk voor een verweerder die in de staat van herkomst niet over vermogensbestanddelen beschikt, gunstig zijn om in een situatie waarin tegen hem, ondanks een ontbrekende of niet toereikende betekening of mededeling van het gedinginleidende stuk, een verstekvonnis is gewezen, hiertegen in de staat van herkomst geen stappen te ondernemen. Het aanwenden van een rechtsmiddel in de staat van herkomst houdt namelijk het risico in weliswaar met betrekking tot de vraag inzake de tijdige betekening of mededeling en de ontvankelijkheid van de verstekbeslissing in het gelijk te worden gesteld, maar vervolgens aan het eind van de reguliere procedure in de zaak zelf in het ongelijk te worden gesteld. Het beroep op artikel 34, punt 2, van de verordening in de exequaturprocedure in plaats van het aanwenden van een rechtsmiddel in de staat van herkomst, maakt daarentegen handelen op grond van de titel in de aangezochte staat definitief onmogelijk, waarbij het onderzoek zich tot het verstek beperkt.

    58.

    Het Hof acht in het kader van artikel 34, punt 2, van de verordening, voor de vraag of de verweerder in staat was een rechtsmiddel aan te wenden, de loutere kennis van de verweerder van het bestaan van een verstekbeslissing echter niet voldoende, maar vereist dat deze aan hem is betekend of medegedeeld. Een verweerder is dienovereenkomstig alleen in staat om een rechtsmiddel aan te wenden tegen een verstekvonnis, indien hij daadwerkelijk kennis heeft gehad van de inhoud ervan, door zo tijdige betekening of mededeling dat hij zich heeft kunnen verdedigen bij de rechter van de staat van herkomst. ( 18 )

    59.

    Er kan volgens mij, gelet op het arrest ASML, worden volstaan met de betekening of mededeling van het verstekvonnis door de rechter van de aangezochte lidstaat.

    60.

    Ten slotte bepaalt artikel 42, lid 2, van de verordening dat „[d]e verklaring van uitvoerbaarheid wordt betekend of meegedeeld aan de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd en gaat vergezeld van de beslissing, indien deze nog niet aan haar is betekend of meegedeeld”. Met „beslissing” in de zin van deze bepaling kan alleen de beslissing zijn bedoeld die ten uitvoer moet worden gelegd. ( 19 )

    61.

    De verordening gaat dus zelf uit van de mogelijkheid dat de verstekbeslissing pas in het kader van de procedure inzake de verklaring van uitvoerbaarheid aan de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, wordt betekend of medegedeeld. Het zou derhalve consequent zijn om als betekening of mededeling in de zin van het oordeel van het Hof in het arrest ASML, ook de betekening of mededeling door de rechter van de aangezochte lidstaat samen met de verklaring van uitvoerbaarheid te laten volstaan. ( 20 ) In het hoofdgeding in de zaak ASML is het verstekvonnis nog niet eens samen met de verklaring van uitvoerbaarheid betekend of medegedeeld. ( 21 )

    62.

    De betekening van het vonnis door de rechter van de aangezochte staat in de exequaturprocedure volstaat derhalve in principe, wanneer voor de verweerder voldoende tijd overblijft om zich doeltreffend tegen de beslissing in de staat van herkomst te kunnen verdedigen.

    63.

    Het onderhavige geval wordt echter nog door een andere bijzonderheid gekenmerkt, die eveneens voorwerp van de tweede prejudiciële vraag vormt. Het in het Verenigd Koninkrijk gewezen verstekvonnis kenmerkt zich doordat het alleen met het niet-verschijnen van de verweerder is gemotiveerd en geen nadere uiteenzetting over de gegrondheid van de vordering bevat. Het Hof heeft in het arrest ASML met betrekking tot het belang van de betekening van het verstekvonnis benadrukt dat wanneer de verweerder een steekhoudende verdediging wil voeren, hij kennis moet kunnen nemen van de gronden van het verstekvonnis, om deze op zinvolle wijze te kunnen aanvechten. ( 22 )

    64.

    Met betrekking tot de weigering van de erkenning krachtens artikel 34, punt 2, van de verordening moet de ontbrekende of beperkte motivering van een verstekvonnis derhalve in samenhang met de vereisten en belemmeringen voor het aanwenden van een rechtsmiddel worden beschouwd. De regering van het Verenigd Koninkrijk heeft erop gewezen dat de motivering van het verstekvonnis in samenhang met het verzoekschrift en met de zogenaamde „Particulars of Claim” moet worden bezien, waaruit de details omtrent de feiten en met betrekking tot de juridische onderbouwing van de vordering zouden blijken. Uit de verwijzingsbeslissing blijkt niet duidelijk of aan de verweerder samen met de verklaring van uitvoerbaarheid alleen het verstekvonnis of ook het verzoekschrift is betekend of medegedeeld. Wanneer het laatste niet het geval zou zijn, zou ervan uitgegaan mogen worden dat er van een mogelijkheid tot zinvol verweer tegen het verstekvonnis geen sprake is geweest. Ik verwijs wat dat betreft naar mijn uiteenzetting ter beantwoording van de tweede prejudiciële vraag. Ten slotte zal de verwijzende rechter deze vraag moeten oplossen.

    3. Antwoord op de eerste prejudiciële vraag

    65.

    Op de eerste prejudiciële vraag moet worden geantwoord dat de informatie over de betekening of mededeling van het gedinginleidende stuk in het in artikel 54 van verordening nr. 44/2001 bedoelde certificaat geen bindende kracht toekomt, maar door de rechter in het kader van de beroepsprocedure tegen de verklaring van uitvoerbaarheid mag worden onderzocht. Het feit dat het verstekvonnis pas door de rechter van de aangezochte staat samen met de verklaring van uitvoerbaarheid aan de verweerder is betekend of medegedeeld, bevrijdt deze niet van de krachtens artikel 34, punt 2, van de verordening op hem rustende verplichting om in de staat van herkomst een rechtsmiddel tegen het verstekvonnis aan te wenden, voor zover hij door middel van het verstekvonnis of andere aan hem betekende documenten zodanig over de gronden van het verstekvonnis in kennis is gesteld, dat hij dat op zinvolle wijze kan aanvechten.

    B – Tweede prejudiciële vraag

    66.

    Met zijn tweede prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of een verstekvonnis, dat wordt gewezen zonder te onderzoeken of de vordering gegrond voorkomt en dientengevolge ook geen uiteenzetting betreffende de inhoudelijke gegrondheid van de vordering bevat, met het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten, verenigbaar is.

    67.

    Hij stelt deze vraag tegen de achtergrond van de bepaling betreffende de openbare orde in artikel 34, punt 1, van de verordening, volgens welke, gelezen in samenhang met artikel 45 van de verordening, de verklaring van uitvoerbaarheid mag worden geweigerd, wanneer de erkenning van de ten uitvoer te leggen beslissing kennelijk strijdig is met de openbare orde van de aangezochte lidstaat.

    68.

    Ik moet ter inleiding verduidelijken dat de bepaling betreffende de openbare orde van artikel 34, punt 1, van de verordening in geval van een verstekbeslissing alleen toepasselijk kan zijn wanneer een andere norm is geschonden dan het reeds in artikel 34, punt 2, geregelde bijzondere geval inzake schending van de openbare orde wegens het niet-betekenen van het verzoekschrift. De weigering van de erkenning en tenuitvoerlegging van een verstekvonnis op grond dat het gedinginleidende stuk niet is betekend, is immers in punt 2 autonoom en sluitend geregeld, zodat een weigering krachtens punt 1 niet op die grond kan worden gebaseerd.

    1. De bepaling betreffende de openbare orde in de rechtspraak van het Hof

    69.

    Het Hof heeft in zijn arrest in de zaak Krombach ten aanzien van de eerdere bepaling in het Executieverdrag geoordeeld dat hoewel het niet aan het Hof is om de inhoud van de openbare orde van een verdragsluitende staat te bepalen, het niettemin toezicht dient te houden op de grenzen waarbinnen de rechter van een verdragsluitende staat met een beroep op zijn nationale openbare orde kan weigeren om een beslissing van een gerecht van een andere verdragsluitende staat te erkennen. ( 23 )

    70.

    Toepassing van de bepaling betreffende de openbare orde komt volgens de rechtspraak van het Hof betreffende het Executieverdrag alleen in aanmerking indien de erkenning of tenuitvoerlegging van de in een andere verdragsluitende staat gegeven beslissing op onaanvaardbare wijze zou botsen met de rechtsorde van de aangezochte staat, doordat inbreuk op een fundamenteel beginsel zou worden gemaakt. De inbreuk zou moeten bestaan in een kennelijke schending van een rechtsregel die in de rechtsorde van de aangezochte staat van essentieel belang wordt geacht, of van een in die rechtsorde als fundamenteel erkend recht. ( 24 )

    71.

    Deze rechtspraak moet op de uitlegging van artikel 34, punt 1, van de verordening overeenkomstig worden toegepast, temeer omdat de wetgever bij de formulering bij het oordeel van het Hof heeft aangehaakt: het vereiste van een kennelijke schending van de openbare orde heeft de wetgever thans expliciet in de bewoordingen van artikel 34, lid 1, van de verordening opgenomen.

    72.

    Een nationale rechter overschrijdt derhalve in elk geval niet de grenzen van zijn beoordelingsbevoegdheid ter zake van een schending van de openbare orde, indien de vereisten van de nationale openbare orde een kennelijke schending van de in het EVRM, althans in het Unierecht, erkende grondrechten ongedaan maken. ( 25 )

    73.

    De vraag of de nationale openbare orde bij wijze van uitzondering ook verdergaande vereisten mag omvatten of dat deze uiteindelijk inhoudelijk met de openbare orde moet overeenstemmen zoals deze uit de grondrechten van de Unie voortvloeit, behoeft in het onderhavige geval niet te worden onderzocht. De verwijzende rechter heeft immers uitdrukkelijk alleen naar de vereisten op grond van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten gevraagd.

    74.

    Krachtens artikel 47, tweede alinea, van het Handvest heeft eenieder recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak.

    75.

    Uit artikel 52, lid 3, van het Handvest volgt dat, voor zover dit rechten bevat die corresponderen met rechten welke zijn gegarandeerd door het EVRM, de inhoud en reikwijdte ervan dezelfde zijn als die welke er door genoemd verdrag aan worden toegekend. Het recht op een eerlijk proces is in artikel 6 van het EVRM verankerd. Derhalve moet aan artikel 47 van het Handvest dezelfde inhoud en reikwijdte worden toegekend als aan artikel 6 EVRM, met inachtneming van de uitlegging ervan door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. ( 26 )

    76.

    De uitoefening van de rechten van de verdediging neemt in de organisatie en het verloop van een eerlijk proces een vooraanstaande plaats in. ( 27 ) Tot de rechten van de verdediging behoort het recht van de verweerder om te worden gehoord. Dat recht op een eerlijk proces wordt derhalve geschonden wanneer in een civiele procedure de verwerende partij niet over een reële mogelijkheid beschikt om vóór de rechterlijke beslissing tegen de vordering verweer te voeren en daarmee te worden gehoord.

    77.

    Het recht om te worden gehoord gaat echter niet zo ver dat een rechterlijke beslissing pas kan worden gegeven wanneer de verwerende partij zich daadwerkelijk met betrekking tot de vordering heeft geuit. Aan het recht om te worden gehoord wordt veeleer reeds voldaan wanneer de verwerende partij hiertoe een reële mogelijkheid is geboden. Wanneer zij hiervan geen gebruik maakt, behoort dat tot haar eigen verantwoordelijkheid en zij kan er ook van afzien. ( 28 )

    78.

    De rechten van de verdediging worden immers niet onbeperkt gewaarborgd. De beperkingen moeten evenwel daadwerkelijk beantwoorden aan doelstellingen van algemeen belang die door de betrokken maatregel worden nagestreefd en mogen niet, gelet op het nagestreefde doel, een kennelijke en buitensporige inbreuk op de aldus gewaarborgde rechten vormen. ( 29 )

    79.

    Er is met name sprake van een spanningsveld tussen de rechten van de verdediging en de spiegelbeeldige rechten van de tegenpartij in de procedure, zoals het als grondrecht door de overheid gewaarborgde recht op toegang tot de rechter en het hiermee samenhangende recht op een snelle procedure. Processuele verstekbepalingen vormen wat dat betreft een compromis en beperken zodoende het recht om te worden gehoord. Zij bevorderen een goede rechtspleging en de verwezenlijking van het recht van de eiser op snelle rechtsbescherming. Een uitblijvende reactie van de verweerder op de vordering mag niet tot de stilstand van de procedure leiden.

    80.

    Het is dus meer dan aannemelijk dat alle lidstaten in hun rechtsorde de mogelijkheid van bij verstek gegeven beslissingen hebben; ook het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie voorziet in de mogelijkheid van bij verstek gegeven beslissingen. ( 30 )

    81.

    Dat de verwijzende rechter twijfelt aan de verenigbaarheid met de openbare orde van de ten uitvoer te leggen beslissing is dan ook niet louter gebaseerd op het feit dat het een verstekbeslissing betreft, die zonder voorafgaande standpuntbepaling van de verwerende partij is gegeven. Zoals de Commissie heeft aangevoerd, kent ook het Letse recht verstekbeslissingen. De twijfel van de verwijzende rechter vloeit veeleer voort uit het feit dat in het onderhavige geval krachtens het procesrecht van de staat van herkomst bij een verstekbeslissing door de rechter niet wordt onderzocht of de vordering op basis van de stellingen van eiser ook werkelijk bestaat en het vonnis ook geen inhoudelijke motivering bevat.

    2. Ontbrekende motivering van de beslissing

    82.

    Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens oordeelt volgens vaste rechtspraak, dat het recht op een eerlijk proces krachtens artikel 6 EVRM in principe inhoudt dat de rechter verplicht is om zijn beslissingen te motiveren. ( 31 )

    83.

    Tegelijkertijd heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens er herhaaldelijk op gewezen dat de aan de motiveringsplicht te stellen eisen niet buitensporig hoog mogen zijn en naargelang de aard van de beslissing en de concrete omstandigheden van het desbetreffende afzonderlijke geval kunnen verschillen. ( 32 ) Daarbij mogen met name ook de aard van de beslissing en de in de rechtsstelsels van de lidstaten bestaande verschillen in aanmerking worden genomen.

    84.

    De verplichting om rechterlijke beslissingen te motiveren, heeft daarbij een tweeledige doelstelling. In de eerste plaats moet hierdoor worden verzekerd dat het recht om te worden gehoord in acht wordt genomen en dat de rechter aldus de stellingen van partijen toereikend beoordeelt. ( 33 ) Dat aspect zou bij een verstekbeslissing tegen de niet-verschenen verweerder, waarbij de vordering wordt toegewezen, niet relevant mogen zijn. Hier heeft de verweerder immers geen verweer gevoerd, dat in een te motiveren vonnis zou moeten worden vermeld.

    85.

    In de tweede plaats moet de motiveringsplicht de in het ongelijk gestelde partij in staat stellen om ter beschikking staande rechtsmiddelen doeltreffend aan te wenden. De in het ongelijk gestelde partij moet kunnen begrijpen waarom zij is veroordeeld. In het andere geval zou ook de omvang van het gezag van gewijsde van de beslissing niet kunnen worden vastgesteld en de eiser bijvoorbeeld om die reden op grond van dezelfde vordering een nieuwe titel kunnen verkrijgen.

    86.

    Dat tweede aspect is juist bij verstekbeslissingen eveneens relevant. Daarbij moet echter de omvang van de motiveringsplicht overeenstemmen met de eisen die aan het aanwenden van een rechtsmiddel worden gesteld. Hoe strikter de eisen zijn die aan het aanwenden van een rechtsmiddel tegen de verstekbeslissing zijn gesteld, des te hoger zijn ook de eisen aan de motivering van deze verstekbeslissing. De in het ongelijk gestelde partij moet kunnen vaststellen op welke feiten en rechtsvragen zij moet reageren om met een rechtsmiddel tegen de verstekbeslissing te kunnen slagen. Alleen in dat geval is zijn recht op een eerlijk proces gewaarborgd.

    87.

    De regering van het Verenigd Koninkrijk heeft in de procedure voor het Hof om te beginnen benadrukt dat bij een default judgment (verstekvonnis) niet helemaal van motivering wordt afgezien. De motivering is evenwel beknopt en het vonnis wordt alleen met het niet-verschijnen van de verweerder gemotiveerd. Bovendien heeft zij erop gewezen dat een verstekvonnis alleen mag worden gewezen wanneer aan de verweerder niet alleen het verzoekschrift maar eveneens de „Particulars of Claim” regelmatig zijn betekend. Deze bevatten een uitvoerige weergave van de gronden van de vordering en de daaraan ten grondslag liggende feiten.

    88.

    Dat deze gegevens van de eiser zelf afkomstig zijn en door de rechter in zekere zin alleen worden doorgezonden, is niet doorslaggevend. Aan het motiveringsvereiste is voldaan wanneer de verweerder zodanig over de gronden van de vordering en de daaraan ten grondslag liggende feiten is ingelicht, dat hij op zinvolle wijze een rechtsmiddel tegen het verstekvonnis kan aanwenden.

    89.

    Het recht op een eerlijk proces vereist niet dwingend dat de rechter in de beslissing zelf in zijn eigen bewoordingen de feiten uiteenzet, wanneer er reeds van een andere, niet bestreden, uiteenzetting van de feiten sprake is, welke in de beslissing ondubbelzinnig in aanmerking wordt genomen. Wanneer er geen grote belemmeringen bestaan voor het aanwenden van een rechtsmiddel tegen een verstekvonnis, waarvoor uitvoerige kennis van de gronden van het vonnis zou zijn vereist, is er derhalve geen sprake van schending van de rechten van de verdediging. De verwijzende rechter zal derhalve in een totaalbeoordeling de vereisten voor het aanwenden van een rechtsmiddel en de aan de verweerder hiertoe uit het vonnis, het verzoekschrift en andere betekende stukken ter beschikking staande inlichtingen moeten beoordelen.

    3. Geen onderzoek of de vordering gegrond voorkomt

    90.

    Hierna moet ik nog de vraag onderzoeken of het een schending van het recht op een eerlijk proces vormt, wanneer een rechter een verstekvonnis wijst zonder voorafgaand te toetsen of de vordering gegrond voorkomt en dus zonder te onderzoeken of de vordering op basis van de door de eiser gestelde feiten rechtens toewijsbaar is.

    91.

    Het recht op een eerlijk proces vereist weliswaar in principe een op tegenspraak verricht onderzoek van de feiten en de rechtspositie ( 34 ), derhalve een afweging van zowel de stellingen van de eiser als die van de verweerder. In het onderhavige geval gaat het evenwel om een versteksituatie, waarin uitsluitend sprake is van stellingen van de eiser.

    92.

    De regering van het Verenigd Koninkrijk heeft ter rechtvaardiging van de organisatie van haar procesvoering in de eerste plaats redenen van proceseconomie aangevoerd. Zij wil de rechter in verstekprocedures niet tot een toetsing dwingen. Het afzien van een toetsing van de rechtspositie is in de tweede plaats gebaseerd op de organisatie van de Engelse civiele procedure, waar partijen in principe ook een juridische uiteenzetting moeten geven en het beginsel „iura novit curia” – de rechter kent het recht (en past het ambtshalve toe) – niet onbeperkt geldt. ( 35 ) Deze argumenten doorstaan de toetsing aan het recht op een eerlijk proces, die hierboven is uiteengezet.

    93.

    Wanneer een partij kennis draagt van een tegen haar gericht verzoekschrift en zich niet verdedigt, neemt zij haar veroordeling op de koop toe. Zij weet wat met de vordering van haar wordt geëist en dat er een veroordeling dreigt. Wanneer zij zich evenwel niet tegen de vordering verweert, dan vereist het recht op een eerlijk proces volgens mij niet noodzakelijkerwijs dat de nalatige verwerende partij door het onderzoek of de vordering gegrond voorkomt extra wordt beschermd tegen een materieel mogelijkerwijs ongerechtvaardigde veroordeling. Het risico dat zonder een toetsing of de vordering gegrond voorkomt een inhoudelijk onjuiste beslissing wordt gegeven, raakt de ingewikkelde problematiek inzake de inhoudelijke en processuele werkelijkheid. Het recht van de verweerder op een eerlijk proces wordt echter toereikend gewaarborgd, wanneer hij de gelegenheid heeft om zijn visie op de feiten doeltreffend naar voren te brengen en hij de mogelijkheid heeft om tegen de verstekbeslissing een rechtsmiddel aan te wenden.

    94.

    Wat dat betreft onderscheidt de onderhavige situatie zich eveneens van die welke aan de zaak Gambazzi ten grondslag lag. Daar ging het om een door de rechter als sanctie opgelegd afgedwongen verstek van de verweerder. Deze werd, hoewel hij aan de procedure wilde deelnemen, van de verdere behandeling uitgesloten en daarmee als een niet-verschenen verweerder behandeld, aangezien hij de verplichtingen uit een eerder in het kader van dezelfde procedure gegeven besluit niet was nagekomen. In dat verband achtte het Hof bij een totaalbeoordeling relevant of de gegrondheid van deze vorderingen tegen de verweerder in dat stadium of in een eerder stadium is onderzocht en of deze in dat stadium of in een eerder stadium de gelegenheid heeft gehad om zich hierover uit te spreken en of hij over een rechtsmiddel beschikte. ( 36 )

    95.

    Ten slotte kent ook verordening (EG) nr. 1896/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure ( 37 ) geen algemene toetsing of de vordering gegrond voorkomt. Krachtens artikel 11, lid 1, sub b, wordt een verzoek wegens een ontbrekende motivering alleen afgewezen wanneer de vordering kennelijk ongegrond is.

    4. Antwoord op de tweede prejudiciële vraag

    96.

    Op de tweede prejudiciële vraag moet worden geantwoord dat de rechter van de aangezochte staat de omstandigheid dat de rechter van de staat van herkomst, zonder te toetsen of de vordering gegrond voorkomt, een verstekbeslissing heeft gegeven die, behalve het feit dat de verweerder niet is verschenen, geen nadere uiteenzetting omtrent de objectieve gegrondheid van de vordering bevat, voor de toepassing van de bepaling betreffende de openbare orde van artikel 34, punt 1, van verordening nr. 44/2001 alleen in aanmerking mag nemen, wanneer hij na het verrichten van een totaalbeoordeling van de voor de verweerder beschikbare inlichtingen en van de vereisten die het recht van de staat van herkomst aan het aanwenden van een rechtsmiddel stelt, tot de conclusie komt dat de verweerder zich wegens de ontbrekende motivering van de beslissing niet op zinvolle wijze tegen het verstekvonnis heeft kunnen verdedigen.

    VI – Conclusie

    97.

    Tegen de achtergrond van het voorgaande geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen te beantwoorden als volgt:

    „1)

    De informatie over de betekening van het gedinginleidende stuk in het in artikel 54 van verordening (EG) nr. 44/2001 bedoelde certificaat komt geen bindende kracht toe; deze mag integendeel door de rechter in het kader van de beroepsprocedure tegen de verklaring van uitvoerbaarheid worden onderzocht. Het feit dat het verstekvonnis pas door de rechter van de aangezochte staat samen met de verklaring van uitvoerbaarheid aan de verweerder is betekend of medegedeeld, bevrijdt deze niet van de krachtens artikel 34, punt 2, van de verordening op hem rustende verplichting om in de staat van herkomst een rechtsmiddel tegen het verstekvonnis aan te wenden, voor zover hij door middel van het verstekvonnis of andere aan hem betekende of medegedeelde documenten zodanig over de gronden van het verstekvonnis in kennis is gesteld, dat hij dat op zinvolle wijze kan aanvechten.

    2)

    De rechter van de aangezochte staat mag de omstandigheid dat de rechter van de staat van herkomst, zonder te toetsen of de vordering gegrond voorkomt, een verstekbeslissing heeft gegeven die, behalve het feit dat de verweerder niet is verschenen, geen nadere uiteenzetting omtrent de objectieve gegrondheid van de vordering bevat, voor de toepassing van de bepaling betreffende de openbare orde van artikel 34, punt 1, van verordening nr. 44/2001 alleen in aanmerking nemen, wanneer hij na het verrichten van een totaalbeoordeling van de voor de verweerder beschikbare inlichtingen en van de vereisten die het recht van de staat van herkomst aan het aanwenden van een rechtsmiddel stelt, tot de conclusie komt dat de verweerder zich wegens de ontbrekende motivering van de beslissing niet op zinvolle wijze tegen het verstekvonnis heeft kunnen verdedigen.”


    ( 1 ) Oorspronkelijke taal: Duits.

    ( 2 ) PB 2001, L 12, blz. 1, met rectificatie in PB L 307, blz. 28.

    ( 3 ) Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie werd om te beginnen op 7 december 2000 te Nice (PB C 364, blz. 1) en vervolgens nogmaals op 12 december 2007 te Straatsburg (PB C 303, blz. 1, en PB 2010, C 83, blz. 389) plechtig afgekondigd.

    ( 4 ) Zie punt 17 van de considerans van verordening nr. 44/2001.

    ( 5 ) Zie in deze zin arrest van 11 juni 1985, Debaecker en Plouvier (49/84, Jurispr. blz. 1779, punten 11-13).

    ( 6 ) Arresten van 15 juli 1982, Pendy Plastic/Pluspunkt (228/81, Jurispr. blz. 2723, punt 13), en 3 juli 1990, Lancray (C-305/88, Jurispr. blz. I-2725, punt 28).

    ( 7 ) Arrest van 14 december 2006, ASML (C-283/05, Jurispr. blz. I-12041, punt 29).

    ( 8 ) Thans verordening nr. 1393/2007.

    ( 9 ) Artikel 55 van verordening nr. 44/2001 regelt welke alternatieven er bestaan wanneer er geen certificaat als bedoeld in artikel 54 wordt overgelegd.

    ( 10 ) Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000 (PB L 338, blz. 1).

    ( 11 ) Arrest van 22 december 2010, Aguirre Zarraga (C-491/10 PPU, Jurispr. blz. I-14247, punt 54).

    ( 12 ) Zie punt 23 van de considerans van verordening nr. 2201/2003, evenals arrest Aguirre Zarraga (aangehaald in voetnoot 11, punt 48).

    ( 13 ) Toelichting bij het voorstel van de Commissie voor een verordening (EG) van de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, van 14 juli 1999, COM(1999) 348 def., blz. 26.

    ( 14 ) Zie punten 16 en 17 van de considerans van de verordening en arrest van 27 april 2004, Turner (C-159/02, Jurispr. blz. I-3565, punten 24-25), met verdere verwijzingen.

    ( 15 ) De rechten van de verdediging heeft het Hof eveneens in het arrest van 28 april 2009, Apostolides (C-420/07, Jurispr. blz. I-3571, punt 73), bevestigd.

    ( 16 ) Zie arrest van 14 oktober 2004, Mærsk Olie & Gas (C-39/02, Jurispr. blz. I-9657, punt 55).

    ( 17 ) Arrest Apostolides (aangehaald in voetnoot 15, punt 78).

    ( 18 ) Arrest ASML (aangehaald in voetnoot 7, punt 49).

    ( 19 ) Aldus eveneens advocaat-generaal Léger in zijn conclusie van 28 september 2006 in de zaak ASML (Jurispr. blz. I-12041).

    ( 20 ) Zie arrest van 14 maart 1996, Van der Linden (C-275/94, Jurispr. blz. I-1393).

    ( 21 ) Conclusie van advocaat-generaal Léger in de zaak ASML (aangehaald in voetnoot 19, punten 91 e.v.).

    ( 22 ) Arrest ASML (aangehaald in voetnoot 7, punt 35).

    ( 23 ) Arresten van 28 maart 2000, Krombach (C-7/98, Jurispr. blz. I-1935, punt 23), en 2 april 2009, Gambazzi (C-394/07, Jurispr. blz. I-2563, punt 26).

    ( 24 ) Arresten Krombach (aangehaald in voetnoot 23, punt 37) en Gambazzi (aangehaald in voetnoot 23, punt 27).

    ( 25 ) Zie in die zin arresten Krombach (aangehaald in voetnoot 23, punten 38 en 39) en Gambazzi (aangehaald in voetnoot 23, punt 28).

    ( 26 ) Zie naar analogie arresten van 14 februari 2008, Varec (C-450/06, Jurispr. blz. I-581, punt 48), en 5 oktober 2010, McB. (C-400/10 PPU, Jurispr. blz. I-8965, punt 53).

    ( 27 ) Arrest Gambazzi (aangehaald in voetnoot 23, punt 28).

    ( 28 ) EHRM, arrest Makarenko/Rusland van 22 december 2009 (klacht nr. 5962/03, § 135), waarin het heeft geoordeeld dat een procespartij van deelname aan de mondelinge behandeling kan afzien. Dat afzien van moet ondubbelzinnig zijn en van bepaalde minimumwaarborgen vergezeld gaan, die afhankelijk zijn van de betekenis van het recht waarvan wordt afgezien.

    ( 29 ) Arrest Gambazzi (aangehaald in voetnoot 23, punt 29).

    ( 30 ) Zie artikel 94 van het Reglement voor de procesvoering.

    ( 31 ) EHRM, arresten Hirvisaari/Finland van 27 september 2001 (klacht nr. 49684/99, § 30), Ruiz Torija/Spanje van 9 december 1994 (klacht nr. 18390/91, § 29) en Higgins/Frankrijk van 19 februari 1998 (klacht nr. 20124/92, Recueil des arrêts et décisions 1998-I, § 42).

    ( 32 ) EHRM, arresten Ruiz Torija/Spanje (aangehaald in voetnoot 31, § 29) en Van de Hurk/Nederland van 19 april 1994 (klacht nr. 16034/90, § 61).

    ( 33 ) EHRM, arresten Jokela/Finland van 21 mei 2002 (klacht nr. 28856/95, § 72-73) en Nedzela/Frankrijk van 27 juli 2006 (klacht nr. 73695/01, § 55).

    ( 34 ) EHRM, arrest Jokela/Finland (aangehaald in voetnoot 33, § 72).

    ( 35 ) Zie bijvoorbeeld de uiteenzetting van advocaat-generaal Jacobs in zijn conclusie van 15 juni 1995 in de zaken Van Schijndel en Van Veen (C-430/93 en C-431/93, Jurispr. blz. I-4705, punten 33-37).

    ( 36 ) Arrest Gambazzi, reeds aangehaald in voetnoot 23, punt 45.

    ( 37 ) PB L 399, blz. 1.

    Top