This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62008CJ0325
Judgment of the Court (Grand Chamber) of 16 March 2010.#Olympique Lyonnais SASP v Olivier Bernard and Newcastle UFC.#Reference for a preliminary ruling: Cour de cassation - France.#Article 39 EC - Freedom of movement for workers - Restriction - Professional football players - Obligation to sign the first professional contract with the club which provided the training - Player ordered to pay damages for infringement of that obligation - Justification - Objective of encouraging the recruitment and training of young professional players.#Case C-325/08.
Arrest van het Hof (Grote kamer) van 16 maart 2010.
Olympique Lyonnais SASP tegen Olivier Bernard en Newcastle UFC.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Cour de cassation - Frankrijk.
Artikel 39 EG - Vrij verkeer van werknemers - Beperking - Beroepsvoetballers - Verplichting eerste contract als beroepsspeler bij opleidingsclub te tekenen - Veroordeling van speler tot schadevergoeding wegens schending van deze verplichting - Rechtvaardiging - Doelstelling om indienstneming en opleiding van jonge spelers aan te moedigen.
Zaak C-325/08.
Arrest van het Hof (Grote kamer) van 16 maart 2010.
Olympique Lyonnais SASP tegen Olivier Bernard en Newcastle UFC.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Cour de cassation - Frankrijk.
Artikel 39 EG - Vrij verkeer van werknemers - Beperking - Beroepsvoetballers - Verplichting eerste contract als beroepsspeler bij opleidingsclub te tekenen - Veroordeling van speler tot schadevergoeding wegens schending van deze verplichting - Rechtvaardiging - Doelstelling om indienstneming en opleiding van jonge spelers aan te moedigen.
Zaak C-325/08.
Jurisprudentie 2010 I-02177
ECLI identifier: ECLI:EU:C:2010:143
*A9* Cour de cassation, Chambre sociale, arrêt du 09/07/2008 (07-42023)
- Lhernould, Jean-Philippe: L'obligation pour le joueur "espoir" de signer un contrat professionnel avec le club formateur est-elle compatible avec le droit communautaire?, La Semaine Juridique - édition générale 2008 II 10165 p.37-38
- Buy, Frédéric: Retour sur la libre circulation des joueurs de football, La semaine juridique - Social 2008 nº 1534 p.27-28
*P1* Cour de cassation, Chambre sociale, arrêt du 06/10/2010 (07-42023)
Zaak C‑325/08
Olympique Lyonnais SASP
tegen
Olivier Bernard
en
Newcastle UFC
[verzoek van de Cour de cassation (Frankrijk) om een prejudiciële beslissing]
„Artikel 39 EG – Vrij verkeer van werknemers – Beperking – Beroepsvoetballers – Verplichting om eerste contract als beroepsspeler bij opleidingsclub te tekenen – Veroordeling van speler tot schadevergoeding wegens niet-nakoming van deze verplichting – Rechtvaardiging – Doelstelling om indienstneming en opleiding van jonge spelers aan te moedigen”
Samenvatting van het arrest
1. Vrij verkeer van personen – Werknemers – Verdragsbepalingen – Werkingssfeer
(Art. 45 VWEU)
2. Vrij verkeer van personen – Werknemers
(Art. 45 VWEU)
1. Artikel 45 VWEU geldt niet alleen voor het optreden van de overheid, maar ook voor bepalingen van andere aard die strekken tot collectieve regeling van arbeid in loondienst. Dienaangaande valt een handvest van het beroepsvoetbal van de nationale voetbalbond binnen de werkingssfeer van dit artikel, aangezien dit handvest het karakter heeft van een nationale collectieve arbeidsovereenkomst.
(cf. punten 30, 32)
2. Artikel 45 VWEU staat niet in de weg aan een regeling die, ter verwezenlijking van de doelstelling om de indienstneming en opleiding van jonge spelers aan te moedigen, waarborgt dat de opleidingsclub schadeloos wordt gesteld ingeval een jonge speler bij afloop van zijn opleidingsperiode een contract als beroepsspeler tekent bij een club uit een andere lidstaat, mits deze regeling geschikt is om de verwezenlijking van deze doelstelling te waarborgen en niet verder gaat dan ter bereiking van deze doelstelling noodzakelijk is.
Deze regeling vormt een beperking van het krachtens artikel 45 VWEU binnen de Unie gewaarborgde vrije verkeer van werknemers, aangezien zij de speler ervan kan weerhouden zijn recht van vrij verkeer uit te oefenen en de uitoefening van dit recht minder aantrekkelijk maakt, zelfs indien zij deze speler niet formeel belet een contract als beroepsspeler te tekenen bij een club uit een andere lidstaat. Zij kan echter in beginsel haar rechtvaardiging vinden in de doelstelling om de indienstneming en opleiding van jonge spelers aan te moedigen, aangezien het vooruitzicht een opleidingsvergoeding te ontvangen de voetbalclubs kan aansporen op zoek te gaan naar talent en jonge spelers op te leiden. Voorts worden de kosten van de opleiding van jonge spelers in het algemeen slechts gedeeltelijk gecompenseerd door de winst die de opleidingsclub gedurende de opleidingsperiode uit deze spelers kan halen. In die omstandigheden zouden de opleidingsclubs kunnen worden ontmoedigd te investeren in de opleiding van jonge spelers, indien zij de hiertoe gedane uitgaven niet vergoed konden krijgen ingeval een speler bij afloop van zijn opleiding een contract als beroepsspeler sluit met een andere club. Dit geldt met name voor kleine opleidingsclubs waarvan de op lokaal niveau verrichte investeringen in de indienstneming en opleiding van jonge spelers van groot belang zijn voor de vervulling van de sociale en educatieve functie van sport.
Een dergelijke regeling moet echter daadwerkelijk geschikt zijn om deze doelstelling te verwezenlijken en moet hieraan evenredig zijn, rekening houdend met de kosten die de opleiding van zowel de toekomstige beroepsspelers als degenen die nooit beroepsspeler zullen worden, voor de clubs meebrengen. Dienaangaande is een regeling op grond waarvan een speler van de categorie „beloften” die bij afloop van zijn opleidingsperiode een contract als beroepsspeler tekent bij een club uit een andere lidstaat, kan worden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding waarvan het bedrag losstaat van de werkelijke opleidingskosten, niet noodzakelijk om de verwezenlijking van deze doelstelling te waarborgen.
(cf. punten 35‑37, 41, 43‑45, 49‑50 en dictum)
ARREST VAN HET HOF (Grote kamer)
16 maart 2010 (*)
„Artikel 39 EG – Vrij verkeer van werknemers – Beperking – Beroepsvoetballers – Verplichting eerste contract als beroepsspeler bij opleidingsclub te tekenen – Veroordeling van speler tot schadevergoeding wegens schending van deze verplichting – Rechtvaardiging – Doelstelling om indienstneming en opleiding van jonge spelers aan te moedigen”
In zaak C‑325/08,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de Cour de cassation (Frankrijk) bij beslissing van 9 juli 2008, ingekomen bij het Hof op 17 juli 2008, in de procedure
Olympique Lyonnais SASP
tegen
Olivier Bernard,
Newcastle UFC,
wijst
HET HOF (Grote kamer),
samengesteld als volgt: V. Skouris, president, K. Lenaerts en P. Lindh, kamerpresidenten, C. W. A. Timmermans, A. Rosas, P. Kūris, E. Juhász, A. Borg Barthet en M. Ilešič (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: E. Sharpston,
griffier: M.‑A. Gaudissart, hoofd van administratieve eenheid,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 5 mei 2009,
gelet op de opmerkingen van:
– Olympique Lyonnais SASP, vertegenwoordigd door J.‑J. Gatineau, avocat,
– Newcastle UFC, vertegenwoordigd door de SCP Celice-Blancpain-Soltner, avocats,
– de Franse regering, vertegenwoordigd door G. de Bergues en A. Czubinski als gemachtigden,
– de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door I. Bruni als gemachtigde, bijgestaan door D. Del Gaizo, avvocato dello Stato,
– de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door C. M. Wissels en M. de Grave als gemachtigden,
– de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door S. Ossowski als gemachtigde, bijgestaan door D. J. Rhee, barrister,
– de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door M. Van Hoof en G. Rozet als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 16 juli 2009,
het navolgende
Arrest
1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 39 EG.
2 Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Olympique Lyonnais SASP (hierna: „Olympique Lyonnais”), enerzijds, en O. Bernard, een beroepsvoetballer, en Newcastle UFC, een club naar Engels recht, anderzijds, over de betaling van schadevergoeding door Bernard en Newcastle UFC omdat Bernard eenzijdig zijn verplichtingen zou hebben verbroken die voortvloeien uit artikel 23 van het „Charte du football professionnel” voor het seizoen 1997/1998 van de Fédération française de football (Handvest van het beroepsvoetbal van de Franse voetbalbond; hierna: „handvest”).
Toepasselijke bepalingen
Nationaal recht
3 De tewerkstelling van voetbalspelers in Frankrijk werd ten tijde van de feiten van het hoofdgeding geregeld door het handvest, dat het karakter van een collectieve arbeidsovereenkomst had. Titel III, hoofdstuk IV, ervan betrof de categorie „joueurs espoir” (beloften), dat wil zeggen spelers in de leeftijd van 16 tot 22 jaar die als spelers in opleiding in dienst waren van een profclub op basis van een contract voor bepaalde tijd.
4 Het handvest verplichtte de speler van de categorie „beloften”, wanneer de club die hem had opgeleid dit van hem verlangde, na afloop van de opleiding zijn eerste contract als beroepsspeler bij deze club te tekenen. In dit verband bepaalde artikel 23 van het handvest, in de op de feiten van het hoofdgeding toepasselijke versie:
„[…]
Bij het normale einde van het contract [als speler van de categorie ‚beloften’] heeft de club het recht van de wederpartij te verlangen dat zij een contract als beroepsspeler tekent.
[…]”
5 Het handvest bevatte geen regeling inzake schadeloosstelling voor de opleidingsclub ingeval een speler bij afloop van de opleiding weigerde een contract als beroepsspeler bij deze club te tekenen.
6 In een dergelijk geval kon de opleidingsclub echter een vordering tegen de speler van de categorie „beloften” instellen op basis van artikel L. 122-3-8 van de Code du travail (Franse arbeidswetboek), wegens niet-nakoming van de contractuele verplichtingen die voortvloeien uit artikel 23 van het handvest, strekkende tot veroordeling van deze speler tot betaling van schadevergoeding. Dit artikel L. 122-3-8, in de op de feiten in het hoofdgeding toepasselijke versie, bepaalde:
„Behoudens toestemming van partijen, kan het contract voor bepaalde tijd slechts in het geval van ernstige wanprestatie of overmacht worden beëindigd vóór het verstrijken van de looptijd daarvan.
[…]
Neemt de werknemer deze bepalingen niet in acht, dan heeft de werkgever recht op schadevergoeding die overeenkomt met de geleden schade.”
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
7 In de loop van 1997 tekende Bernard een beloftecontract bij Olympique Lyonnais voor de duur van drie seizoenen, dat op 1 juli van dat jaar inging.
8 Vóór het verstrijken van dat contract bood Olympique Lyonnais Bernard een eenjarig contract als beroepsspeler aan per 1 juli 2000.
9 Bernard weigerde dit contract te ondertekenen en sloot in augustus 2000 een contract als beroepsspeler bij Newcastle UFC.
10 Toen Olympique Lyonnais van dat contract vernam, dagvaardde de club Bernard voor de Conseil de prud’hommes (rechterlijke instantie voor arbeidsgeschillen) te Lyon teneinde hem en Newcastle UFC hoofdelijk te doen veroordelen tot betaling van schadevergoeding. Het gevorderde bedrag was 53 357,16 EUR, wat blijkens de verwijzingsbeslissing gelijk is aan het salaris dat Bernard gedurende een jaar zou hebben ontvangen indien hij het door Olympique Lyonnais voorgestelde contract had getekend.
11 De Conseil de prud’hommes te Lyon was van mening dat Bernard zijn contract eenzijdig had beëindigd, en veroordeelde hem en Newcastle UFC hoofdelijk tot betaling aan Olympique Lyonnais van een schadevergoeding van 22 867,35 EUR.
12 De Cour d’appel de Lyon vernietigde dit vonnis. Zij oordeelde in wezen dat de verplichting voor een speler bij afloop van de opleiding om een contract als beroepsspeler te tekenen bij de opleidingsclub, ook het daarmee verband houdende verbod voor deze speler meebracht om een dergelijk contract te tekenen bij een club uit een andere lidstaat, wat een schending van artikel 39 EG vormde.
13 Olympique Lyonnais heeft cassatie ingesteld tegen het arrest van de Cour d’appel de Lyon.
14 De Cour de cassation is van mening dat hoewel artikel 23 van het handvest een jonge speler niet formeel verbood om een contract als beroepsspeler te sluiten met een club uit een andere lidstaat, deze bepaling tot gevolg had dat hij werd belet of ervan weerhouden een dergelijk contract te tekenen, voor zover de schending van deze bepaling een veroordeling tot schadevergoeding met zich kon brengen.
15 De Cour de cassation wijst met klem erop dat het hoofdgeding een probleem van uitlegging van artikel 39 EG doet rijzen, aangezien het de vraag opwerpt of een dergelijke beperking haar rechtvaardiging kan vinden in de doelstelling om de indienstneming en opleiding van jonge beroepsvoetballer aan te moedigen, die voortvloeit uit het arrest van 15 december 1995, Bosman (C‑415/93, Jurispr. blz. I‑4921).
16 Daarop heeft de Cour de cassation de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:
„1) Verzet het in [artikel 39 EG] neergelegde beginsel van het vrije verkeer van werknemers zich tegen een bepaling van nationaal recht op grond waarvan een speler van de categorie ‚beloften’ die bij afloop van zijn opleidingsperiode een contract als beroepsspeler tekent bij een club uit een andere lidstaat van de Europese Unie, kan worden gelast schadevergoeding te betalen?
2) Zo ja, vormt de noodzaak om de indienstneming en opleiding van jonge beroepsspelers aan te moedigen een legitieme doelstelling of een dwingende reden van algemeen belang die een dergelijke beperking kan rechtvaardigen?”
Beantwoording van de prejudiciële vragen
17 Met zijn vragen, die tezamen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of een regeling die inhoudt dat een speler van de categorie „beloften” kan worden gelast schadevergoeding te betalen indien hij bij afloop van zijn opleidingsperiode geen contract als beroepsspeler tekent bij de club die hem heeft opgeleid, maar wel bij een club uit een andere lidstaat, een beperking als bedoeld in artikel 45 VWEU vormt, en, in voorkomend geval, of die beperking haar rechtvaardiging vindt in de noodzaak om de indienstneming en opleiding van jonge spelers aan te moedigen.
Bij het Hof ingediende opmerkingen
18 Volgens Olympique Lyonnais vormt artikel 23 van het handvest geen belemmering voor het daadwerkelijke vrije verkeer van de speler van de categorie „beloften”, aangezien hij onder de enige voorwaarde dat hij schadevergoeding aan zijn vorige club betaalt, vrij een contract als beroepsspeler kan tekenen bij een club uit een andere lidstaat.
19 Newcastle UFC, de Franse, de Italiaanse en de Nederlandse regering, de regering van het Verenigd Koninkrijk alsmede de Commissie van de Europese Gemeenschappen stellen integendeel dat een regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, een beperking van het vrije verkeer van werknemers vormt, die in beginsel is verboden.
20 Indien zou worden geoordeeld dat artikel 23 van het handvest een beperking van het vrije verkeer van de speler van de categorie „beloften” vormt, is Olympique Lyonnais, met een beroep op het reeds aangehaalde arrest Bosman, van mening dat deze bepaling haar rechtvaardiging vindt in de noodzaak om de indienstneming en opleiding van jonge spelers aan te moedigen, aangezien zij uitsluitend ten doel heeft de opleidingsclub in staat te stellen haar opleidingskosten te verhalen.
21 Newcastle UFC stelt daarentegen dat het reeds aangehaalde arrest Bosman elke „opleidingsvergoeding” duidelijk heeft gelijkgesteld met een beperking die onverenigbaar is met het beginsel van het vrije verkeer van werknemers, aangezien de indienstneming en opleiding van jonge spelers geen dwingende reden van algemeen belang vormt die een dergelijke beperking kan rechtvaardigen. Newcastle UFC betoogt voorts dat onder de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling de schadevergoeding op basis van arbitraire criteria wordt vastgesteld die niet op voorhand bekend zijn.
22 De Franse, de Italiaanse en de Nederlandse regering, de regering van het Verenigd Koninkrijk alsmede de Commissie betogen dat het aanmoedigen van de indienstneming en opleiding van jonge voetballers volgens het reeds aangehaalde arrest Bosman een legitieme doelstelling vormt.
23 De Franse regering stelt echter dat onder de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling de schadevergoeding waarop de opleidingsclub aanspraak kon maken, niet werd berekend in verhouding tot de gedragen opleidingskosten, maar in verhouding tot de door deze club geleden schade. Een dergelijke regeling voldoet volgens haar en de regering van het Verenigd Koninkrijk niet aan de evenredigheidsvereisten.
24 De Italiaanse regering meent dat een schadeloosstellingsregeling kan worden beschouwd als een evenredige maatregel ter verwezenlijking van de doelstelling om de indienstneming en opleiding van jonge spelers aan te moedigen, voor zover de schadevergoeding wordt vastgesteld op basis van duidelijk gedefinieerde parameters en wordt berekend in verhouding tot de door de opleidingsclub gedragen last. Zij onderstreept dat de mogelijkheid een „opleidingsvergoeding” te vorderen van bijzonder belang is, met name voor de kleine clubs, die een beperkte structuur en een beperkt budget hebben.
25 De Franse en de Italiaanse regering, de regering van het Verenigd Koninkrijk alsmede de Commissie wijzen verder nog op het reglement betreffende het statuut en de transfer van spelers van de Fédération Internationale de Football Association (FIFA), dat in werking is getreden in de loop van 2001, te weten na de feiten in het hoofdgeding. Dit reglement voorziet in bepalingen met betrekking tot de berekening van de „opleidingsvergoedingen” die gelden wanneer een speler bij afloop van de opleiding bij een club van een lidstaat een contract als beroepsspeler tekent bij een club uit een andere lidstaat. Deze bepalingen stroken volgens de Franse regering en de regering van het Verenigd Koninkrijk alsmede de Commissie met het evenredigheidsbeginsel.
26 De Nederlandse regering merkt meer algemeen op dat er aan doelstellingen van opleiding gekoppelde redenen van algemeen belang bestaan die een rechtvaardiging kunnen vormen voor een regeling op grond waarvan een werkgever die een opleiding verzorgt voor een werknemer, van deze werknemer mag verlangen dat hij bij hem in dienst blijft of hem anders schadevergoeding betaalt. Zij is van mening dat een evenredige schadevergoeding aan twee voorwaarden moet voldoen, namelijk dat het te betalen bedrag is gerelateerd aan de door de werkgever voor de speler gemaakte opleidingskosten, en voorts dat wordt meegewogen in welke mate en hoe lang de werkgever nog heeft kunnen profiteren van deze opleiding.
Beoordeling door het Hof
Bestaan van een beperking van het vrije verkeer van werknemers
27 Om te beginnen dient eraan te worden herinnerd dat, gelet op de doelstellingen van de Unie, sportbeoefening slechts onder het Unierecht valt in zoverre zij een economische activiteit vormt (zie met name arrest Bosman, reeds aangehaald, punt 73, en arrest van 18 juli 2006, Meca-Medina en Majcen/Commissie, C‑519/04 P, Jurispr. blz. I‑6991, punt 22).
28 Daarom valt een sportieve activiteit, wanneer zij het karakter van arbeid in loondienst of van een bezoldigde dienstverrichting heeft, wat het geval is bij beroeps‑ of semi-beroepssporters, meer in het bijzonder binnen de werkingssfeer van de artikelen 45 VWEU en volgende of van de artikelen 56 VWEU en volgende (zie met name arrest Meca-Medina en Majcen/Commissie, reeds aangehaald, punt 23 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
29 In casu staat vast dat de arbeid in loondienst van Bernard binnen de werkingssfeer van artikel 45 VWEU valt.
30 Vervolgens zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak artikel 45 VWEU niet alleen geldt voor het optreden van de overheid, maar ook voor bepalingen van andere aard die strekken tot collectieve regeling van arbeid in loondienst (zie arrest Bosman, reeds aangehaald, punt 82 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
31 Aangezien de arbeidsvoorwaarden in de verschillende lidstaten nu eens worden beheerst door wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen, dan weer door collectieve arbeidsovereenkomsten en andere rechtshandelingen van privaatrechtelijke aard, zou een beperking van de verboden van artikel 45 VWEU tot handelingen van de overheid het gevaar inhouden van het ontstaan van ongelijkheden bij de toepassing ervan (zie arrest Bosman, reeds aangehaald, punt 84).
32 In casu blijkt uit het verzoek om een prejudiciële beslissing dat het handvest het karakter heeft van een nationale collectieve arbeidsovereenkomst, zodat het binnen de werkingssfeer van artikel 45 VWEU valt.
33 Ten slotte moet met betrekking tot de vraag of een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, een beperking als bedoeld in artikel 45 VWEU vormt, eraan worden herinnerd dat de bepalingen van het WEU-Verdrag inzake het vrije verkeer van personen in hun geheel beogen het de onderdanen van de lidstaten gemakkelijker te maken, op het grondgebied van de Unie om het even welk beroep uit te oefenen, en in de weg staan aan regelingen die deze onderdanen zouden kunnen benadelen wanneer zij op het grondgebied van een andere lidstaat een economische activiteit willen verrichten (zie met name arrest Bosman, reeds aangehaald, punt 94; arresten van 17 maart 2005, Kranemann, C‑109/04, Jurispr. blz. I‑2421, punt 25, en 11 januari 2007, ITC, C‑208/05, Jurispr. blz. I‑181, punt 31).
34 Nationale bepalingen die een werknemer die onderdaan is van een lidstaat beletten of ervan weerhouden zijn land van herkomst te verlaten om zijn recht van vrij verkeer uit te oefenen, leveren derhalve beperkingen van die vrijheid op, zelfs wanneer zij onafhankelijk van de nationaliteit van de betrokken werknemers van toepassing zijn (zie met name reeds aangehaalde arresten Bosman, punt 96; Kranemann, punt 26, en ITC, punt 33).
35 Er dient te worden vastgesteld dat een regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, waarbij een speler van de categorie „beloften” bij afloop van zijn opleidingsperiode op straffe van schadevergoeding verplicht is zijn eerste contract als beroepsspeler te sluiten met de club die hem heeft opgeleid, deze speler ervan kan weerhouden zijn recht van vrij verkeer uit te oefenen.
36 Zoals Olympique Lyonnais opmerkt, belet een dergelijke regeling deze speler weliswaar niet formeel een contract als beroepsspeler te tekenen bij een club uit een andere lidstaat, maar maakt zij niettemin de uitoefening van dit recht minder aantrekkelijk.
37 Bijgevolg vormt deze regeling een beperking van het krachtens artikel 45 VWEU binnen de Unie gewaarborgde vrije verkeer van werknemers.
Rechtvaardiging van de beperking van het vrije verkeer van werknemers
38 Een maatregel die het vrije verkeer van werknemers belemmert is slechts toelaatbaar wanneer hij een legitieme, met het Verdrag verenigbare doelstelling nastreeft en zijn rechtvaardiging vindt in dwingende redenen van algemeen belang. Daarenboven moet in een dergelijk geval de toepassing van de betrokken maatregel geschikt zijn om de verwezenlijking van de nagestreefde doelstelling te verzekeren en niet verder gaan dan ter bereiking van deze doelstelling noodzakelijk is (zie met name arrest van 31 maart 1993, Kraus, C‑19/92, Jurispr. blz. I‑1663, punt 32, en reeds aangehaalde arresten Bosman, punt 104; Kranemann, punt 33, en ITC, punt 37).
39 Met betrekking tot beroepssport heeft het Hof reeds vastgesteld dat gezien het grote maatschappelijke belang van sport en inzonderheid van voetbal in de Unie, moet worden erkend dat de aanmoediging van de indienstneming en opleiding van jonge spelers een legitieme doelstelling is (zie arrest Bosman, reeds aangehaald, punt 106).
40 Om na te gaan of een regeling die het recht van vrij verkeer van deze spelers beperkt, geschikt is om de verwezenlijking van deze doelstelling te waarborgen en niet verder gaat dan ter bereiking van deze doelstelling noodzakelijk is, moet, zoals de advocaat-generaal in de punten 30 en 47 van haar conclusie opmerkt, rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van sport in het algemeen en van voetbal in het bijzonder, alsmede met de sociale en educatieve functie ervan. De relevantie van deze factoren wordt bovendien bevestigd door de vermelding ervan in artikel 165, lid 1, tweede alinea, VWEU.
41 In dit verband moet worden erkend dat, zoals het Hof reeds heeft verklaard, het vooruitzicht een opleidingsvergoeding te ontvangen, de voetbalclubs kan aansporen op zoek te gaan naar talent en jonge spelers op te leiden (zie arrest Bosman, reeds aangehaald, punt 108).
42 De opbrengst uit de met dit doel door opleidende clubs verrichte investeringen wordt immers gekenmerkt door toeval, aangezien deze clubs de uitgaven dragen voor alle jonge spelers die zij in dienst nemen en, in voorkomend geval gedurende verscheidene jaren, opleiden, terwijl slechts een deel van deze spelers bij afloop van hun opleiding de sport als beroep gaat beoefenen, hetzij bij de opleidingsclub, hetzij bij een andere club (zie in die zin arrest Bosman, reeds aangehaald, punt 109).
43 Voorts worden de kosten van de opleiding van jonge spelers in het algemeen slechts gedeeltelijk gecompenseerd door de winst die de opleidingsclub gedurende de opleidingsperiode uit deze spelers kan halen.
44 In die omstandigheden zouden de opleidingsclubs kunnen worden ontmoedigd te investeren in de opleiding van jonge spelers indien zij de hiertoe gedane uitgaven niet vergoed konden krijgen ingeval een speler bij afloop van zijn opleiding een contract als beroepsspeler sluit met een andere club. Dit geldt met name voor kleine opleidingsclubs waarvan de investeringen op lokaal niveau in de indienstneming en opleiding van jonge spelers van groot belang zijn voor de vervulling van de sociale en educatieve functie van sport.
45 Hieruit volgt dat een regeling waarbij in de betaling van een opleidingsvergoeding wordt voorzien ingeval een jonge speler bij afloop van zijn opleiding een contract als beroepsspeler tekent bij een andere club dan de club die hem heeft opgeleid, in beginsel haar rechtvaardiging kan vinden in de doelstelling om de indienstneming en opleiding van jonge spelers aan te moedigen. Een dergelijke regeling moet echter daadwerkelijk geschikt zijn om deze doelstelling te verwezenlijken en moet hieraan evenredig zijn, rekening houdend met de kosten die de opleiding van zowel de toekomstige beroepsspelers als degenen die nooit beroepsspeler zullen worden, voor de clubs meebrengen (zie in die zin arrest Bosman, reeds aangehaald, punt 109).
46 Aangaande een regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, blijkt uit de punten 4 en 6 van het onderhavige arrest dat zij niet werd gekenmerkt door de betaling aan de opleidingsclub van een opleidingsvergoeding, maar van schadevergoeding, waartoe de betrokken speler kon worden gelast wegens niet-nakoming van zijn contractuele verplichtingen en waarvan het bedrag losstond van de werkelijke opleidingskosten die door deze club waren gemaakt.
47 Zoals de Franse regering heeft uiteengezet, werd deze schadevergoeding krachtens artikel L. 122-3-8 van de Franse Code du travail namelijk niet berekend in verhouding tot de door de opleidingsclub gedragen opleidingskosten, maar aan de hand van de totale door deze club geleden schade. Bovendien werd, zoals Newcastle UFC heeft opgemerkt, het bedrag van deze schade vastgesteld op grond van een evaluatie aan de hand van criteria die niet op voorhand vastlagen.
48 In die omstandigheden ging het vooruitzicht dergelijke schadevergoeding te ontvangen verder dan noodzakelijk was om de indienstneming en opleiding van jonge spelers aan te moedigen, en om deze activiteiten te financieren.
49 Gelet op een en ander, moet op de gestelde vragen worden geantwoord dat artikel 45 VWEU niet in de weg staat aan een regeling die, ter verwezenlijking van de doelstelling om de indienstneming en opleiding van jonge spelers aan te moedigen, de schadeloosstelling van de opleidingsclub waarborgt ingeval een jonge speler bij afloop van zijn opleidingsperiode een contract als beroepsspeler tekent bij een club uit een andere lidstaat, mits deze regeling geschikt is om de verwezenlijking van deze doelstelling te waarborgen en niet verder gaat dan ter bereiking van deze doelstelling noodzakelijk is.
50 Een regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, waarbij een speler van de categorie „beloften” die bij afloop van zijn opleidingsperiode een contract als beroepsspeler tekent bij een club uit een andere lidstaat, kan worden gelast schadevergoeding te betalen waarvan het bedrag losstaat van de werkelijke opleidingskosten, is niet noodzakelijk om de verwezenlijking van deze doelstelling te waarborgen.
Kosten
51 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Grote kamer) verklaart voor recht:
Artikel 45 VWEU staat niet in de weg aan een regeling die, ter verwezenlijking van de doelstelling om de indienstneming en opleiding van jonge spelers aan te moedigen, de schadeloosstelling van de opleidingsclub waarborgt ingeval een jonge speler bij afloop van zijn opleidingsperiode een contract als beroepsspeler tekent bij een club uit een andere lidstaat, mits deze regeling geschikt is om de verwezenlijking van deze doelstelling te waarborgen en niet verder gaat dan ter bereiking van deze doelstelling noodzakelijk is.
Een regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, waarbij een speler van de categorie „beloften” die bij afloop van zijn opleidingsperiode een contract als beroepsspeler tekent bij een club uit een andere lidstaat, kan worden gelast schadevergoeding te betalen waarvan het bedrag losstaat van de werkelijke opleidingskosten, is niet noodzakelijk om de verwezenlijking van deze doelstelling te waarborgen.
ondertekeningen
* Procestaal: Frans.