Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62007CJ0517

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 18 december 2008.
Afton Chemical Ltd tegen The Commissioners for Her Majesty's Revenue & Customs.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: High Court of Justice (England & Wales), Chancery Division - Verenigd Koninkrijk.
Richtlijn 92/81/EEG - Accijns op minerale oliën - Artikelen 2, leden 2 en 3, en 8, lid 1, sub a - Richtlijn 2003/96/EG - Belasting van energieproducten en elektriciteit - Artikel 2, leden 2 tot en met 4, sub b - Werkingssfeer - Motorbrandstofadditieven die minerale oliën of energieproducten zijn, maar niet als motorbrandstof worden gebruikt - Nationale belastingregeling.
Zaak C-517/07.

Jurisprudentie 2008 I-10427

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2008:751

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

18 december 2008 ( *1 )

„Richtlijn 92/81/EEG — Accijns op minerale oliën — Artikelen 2, leden 2 en 3, en 8, lid 1, sub a — Richtlijn 2003/96/EG — Belasting van energieproducten en elektriciteit — Artikel 2, leden 2 tot en met 4, sub b — Werkingssfeer — Motorbrandstofadditieven die minerale oliën of energieproducten zijn, maar niet als motorbrandstof worden gebruikt — Nationale belastingregeling”

In zaak C-517/07,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de High Court of Justice of England and Wales, Chancery Division (Verenigd Koninkrijk), bij beslissing van 6 augustus 2007, ingekomen bij het Hof op 22 november 2007, in de procedure

Afton Chemical Ltd

tegen

The Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),

samengesteld als volgt: A. Rosas, kamerpresident, A. Ó Caoimh (rapporteur), J. N. Cunha Rodrigues, U. Lõhmus en A. Arabadjiev, rechters,

advocaat-generaal: Y. Bot,

griffier: R. Şereş, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 23 oktober 2008,

gelet op de opmerkingen van:

Afton Chemical Ltd, vertegenwoordigd door P. Lasok, QC, en V. Sloane, barrister, geïnstrueerd door E. Philpott, solicitor,

de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door I. Rao als gemachtigde, bijgestaan door M. Angiolini, barrister,

de Duitse regering, vertegenwoordigd door M. Lumma en C. Blaschke als gemachtigden,

de Griekse regering, vertegenwoordigd door K. Georgiadis, I. Bakopoulos en V. Karra als gemachtigden,

de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door R. Adam als gemachtigde, bijgestaan door P. Gentili, avvocato dello stato,

de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door R. Lyal en W. Mölls als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 3 van richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop (PB L 76, blz. 1), de artikelen 2, lid 3, eerste alinea, en 8, lid 1, sub a, van richtlijn 92/81/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op minerale oliën (PB L 316, blz. 12), zoals gewijzigd bij richtlijn 94/74/EG van de Raad van 22 december 1994 (PB L 365, blz. 46; hierna respectievelijk: „richtlijn 92/12” en „richtlijn 92/81”), en artikel 2, lid 3, tweede alinea, en lid 4, sub b, eerste streepje, van richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (PB L 283, blz. 51).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Afton Chemical Ltd (hierna: „Afton”) en de Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs (hierna: „Commissioners”), die in het Verenigd Koninkrijk belast zijn met het beheer en de inning van de accijnzen en de belastingen op energieproducten, betreffende de betaling van accijns op motorbrandstofadditieven voor de periode van 19 november 2000 tot en met 31 oktober 2004.

Rechtskader

Gemeenschapsregeling

Richtlijn 92/12

3

Artikel 1 van richtlijn 92/12 luidt als volgt:

„1.   Deze richtlijn behelst de regeling van de producten onderworpen aan accijnzen en andere indirecte belastingen die direct of indirect worden geheven op het verbruik van die producten, met uitzondering van de belasting over de toegevoegde waarde en de door de Europese Gemeenschappen vastgestelde belastingen.

2.   De bijzondere bepalingen betreffende de structuren en de tarieven van de accijnzen worden vervat in specifieke richtlijnen.”

4

Artikel 3, leden 1 tot en met 3, eerste alinea, van deze richtlijn bepaalt:

„1.   Deze richtlijn is op communautair niveau van toepassing op de volgende producten zoals die zijn omschreven in de desbetreffende richtlijnen:

minerale oliën,

[…]

2.   Op de in lid 1 genoemde producten mogen nog andere indirecte belastingen met specifieke doeleinden worden geheven, mits daarbij de uit hoofde van de accijnzen en de btw geldende voorschriften inzake belastingheffing in acht worden genomen wat betreft de vaststelling van de maatstaf van heffing en de berekening, de verschuldigdheid en de controle van de belasting.

3.   De lidstaten blijven bevoegd belastingen op andere dan de in lid 1 genoemde producten in te stellen of te handhaven, mits deze belastingen in het handelsverkeer tussen de lidstaten geen aanleiding geven tot formaliteiten die verband houden met het overschrijden van een grens.”

Richtlijnen 92/81 en 92/82/EEG

5

Artikel 1, lid 1, van richtlijn 92/81 bepaalt:

„De lidstaten heffen een geharmoniseerde accijns op minerale oliën overeenkomstig deze richtlijn.”

6

Artikel 2 van diezelfde richtlijn 92/81 bepaalt:

„1.   In deze richtlijn wordt onder ‚minerale oliën’ verstaan:

[…]

k)

producten van GN-code 3811 [gecombineerde nomenclatuur; hierna: ‚GN’];

[…]

2.   Minerale oliën waarvoor in richtlijn [92/82] geen accijnstarief is bepaald, zijn aan accijns onderworpen indien zij zijn bestemd voor gebruik, worden aangeboden voor verkoop of worden gebruikt als brandstof voor verwarming of als motorbrandstof. Het toe te passen tarief wordt, naargelang van het gebruik, vastgesteld op het tarief voor de gelijkwaardige brandstof voor verwarming of motorbrandstof.

3.   Naast de in lid 1 genoemde accijnsproducten wordt eveneens als motorbrandstof belast, elk product dat is bestemd voor gebruik, wordt aangeboden voor verkoop of wordt gebruikt als motorbrandstof, als additief of als vulstof in motorbrandstoffen. Alle andere koolwaterstoffen, met uitzondering van steenkool, bruinkool, turf en andere soortgelijke vaste koolwaterstoffen alsmede aardgas, die zijn bestemd voor gebruik, worden aangeboden voor verkoop of worden gebruikt voor verwarmingsdoeleinden, worden belast volgens het tarief dat voor de gelijkwaardige minerale olie geldt.

[…]

4.   De in lid 1 vervatte verwijzingen naar codes van de [GN] zijn verwijzingen naar de versie van de [GN] die van kracht is op 1 oktober 1994.”

7

Artikel 8, lid 1, sub a, van richtlijn 92/81 bepaalt:

„Ongeacht de algemene bepalingen inzake vrijgesteld gebruik van accijnsproducten van richtlijn [92/12] en onverminderd andere communautaire bepalingen, verlenen de lidstaten vrijstelling van de geharmoniseerde accijns voor de onderstaande producten, op voorwaarden die zij vaststellen met het doel een juiste en eenvoudige toepassing van deze vrijstellingen te verzekeren en fraude, ontwijking of misbruik te voorkomen:

a)

minerale oliën die worden gebruikt voor andere doeleinden dan als motorbrandstof of als brandstof voor verwarming.”

8

Richtlijn 92/82/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de onderlinge aanpassing van de accijnstarieven voor minerale oliën (PB L 316, blz. 19), zoals gewijzigd bij richtlijn 94/74 (hierna: „richtlijn 92/82”), stelt een minimumaccijnstarief vast voor sommige minerale oliën. Artikel 2 van richtlijn 92/82 somt de desbetreffende minerale oliën op. De producten van tariefpost 3811 van de GN behoren daar niet toe.

Richtlijn 2003/96

9

De eerste drie punten van de considerans van richtlijn 2003/96 luiden als volgt:

„(1)

De werkingssfeer van de richtlijnen [92/81] en [92/82] is beperkt tot minerale oliën.

(2)

Het ontbreken van communautaire bepalingen om elektriciteit en andere energieproducten dan minerale oliën aan een minimumbelasting te onderwerpen, kan nadelig zijn voor de goede werking van de interne markt.

(3)

Voor de goede werking van de interne markt en de verwezenlijking van de doelstellingen van het communautaire beleid in andere sectoren is het nodig dat op communautair niveau minimumbelastingniveaus worden vastgesteld voor de meeste energieproducten, met inbegrip van elektriciteit, aardgas en kolen.”

10

Voorts preciseert punt 23 van de considerans van richtlijn 2003/96:

„Op energieproducten moet in wezen een communautair regelgevingskader van toepassing zijn wanneer deze als verwarmingsbrandstof of als motorbrandstof worden gebruikt. In dat opzicht gebiedt de aard en de logica van het belastingstelsel om vormen van duaal gebruik van energieproducten en vormen van gebruik voor andere doeleinden dan als brandstof, alsmede mineralogische procedés, van de werkingssfeer van dit regelgevingskader uit te sluiten. Elektriciteit die op vergelijkbare wijze wordt gebruikt, dient op dezelfde wijze te worden behandeld.”

11

Artikel 1 van richtlijn 2003/96 bepaalt dat de lidstaten belasting op energieproducten en elektriciteit heffen overeenkomstig deze richtlijn.

12

Artikel 2 van diezelfde richtlijn bepaalt:

„1.   Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder ‚energieproducten’ verstaan de hieronder vermelde producten:

[…]

f)

producten van GN-code 3811;

[…]

3.   De energieproducten waarvoor in deze richtlijn geen belastingniveau is vastgesteld en die bestemd zijn voor gebruik, worden aangeboden voor verkoop of worden gebruikt als motor- of verwarmingsbrandstof, worden belast tegen het belastingniveau van de gelijkwaardige motor- of verwarmingsbrandstof, naargelang van het gebruik dat ervan gemaakt wordt.

Naast de in lid 1 genoemde belastbare producten wordt tegen het belastingniveau van de gelijkwaardige motorbrandstof belast, elk product dat bestemd is voor gebruik, wordt aangeboden voor verkoop of wordt gebruikt als motorbrandstof of als additief of vulstof in motorbrandstoffen.

Naast de in lid 1 genoemde belastbare producten wordt tegen het belastingniveau van het gelijkwaardige energieproduct belast elke andere koolwaterstof, turf uitgezonderd, die bestemd is voor gebruik, wordt aangeboden voor verkoop of wordt gebruikt als verwarmingsbrandstof.

4.   Deze richtlijn is niet van toepassing op:

[…]

b)

de volgende vormen van gebruik van energieproducten en elektriciteit:

energieproducten gebruikt voor andere doeleinden dan als motor- of verwarmingsbrandstof,

[…]

5.   De in deze richtlijn vervatte verwijzingen naar codes van de [GN] zijn verwijzingen naar verordening (EG) nr. 2031/2001 van de Commissie van 6 augustus 2001 tot wijziging van bijlage I van verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief [(PB L 279, blz. 1)].”

13

Artikel 3 van richtlijn 2003/96 bepaalt:

„De verwijzingen naar ‚minerale oliën’ en ‚accijnzen’ in richtlijn [92/12] (voor zover van toepassing op minerale oliën) zijn uit te leggen als verwijzingen naar alle energieproducten, elektriciteit en nationale indirecte belastingen bedoeld in artikel 2, respectievelijk artikel 4, lid 2, van de onderhavige richtlijn.”

14

Artikel 28, leden 1 en 2, van richtlijn 2003/96 bepaalt:

„1.   De lidstaten dienen vóór 31 december 2003 de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken die nodig zijn om aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

2.   Zij passen deze bepalingen toe met ingang van 1 januari 2004, met uitzondering van de bepalingen in artikel 16 en in artikel 18, lid 1, die de lidstaten met ingang van 1 januari 2003 kunnen toepassen.”

15

Artikel 30 van diezelfde richtlijn bepaalt:

„Niettegenstaande artikel 28, lid 2, worden de richtlijnen [92/81] en [92/82] met ingang van 31 december 2003 ingetrokken.”

Regeling inzake de GN

16

Volgens de in de richtlijnen 92/81 en 2003/96 bedoelde versies van de GN omvat tariefpost 3811 van deze nomenclatuur „[d]opes (antiklopmiddelen, oxidatievertragers, peptisatiemiddelen, middelen ter verbetering van de viscositeit, corrosievertragers en dergelijke preparaten), voor minerale olie (benzine daaronder begrepen) of voor andere vloeistoffen die voor dezelfde doeleinden worden gebruikt als minerale olie”.

Nationale regeling

17

Blijkens de schriftelijke opmerkingen van Afton, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en de Commissie bepaalt Section 6A van de Hydrocarbon Oil Duties act 1979 (wet van 1979 betreffende de accijns op koolwaterstofoliën) het volgende:

„1.   Accijns wordt geheven op het opslaan voor belastbaar gebruik door eenieder of, voor zover hierop krachtens de onderhavige Section nog geen belasting is geheven, op het belastbare gebruik door eenieder van alle andere vloeistoffen dan

(a)

koolwaterstoffen

(b)

biodiesel

(c)

biomengsels

(d)

bio-ethanol, of

(e)

mengsels van bio-ethanol.

2.   In deze Section wordt met betrekking tot alle substanties onder ‚belastbaar gebruik’ verstaan, het gebruik van deze substanties:

(a)

als brandstof voor motoren of andere machines, dan wel

(b)

als additief of als vulvloeistof voor alle aldus gebruikte substanties.”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

18

Afton produceert diverse tot tariefpost 3811 van de GN behorende additieven die bestemd zijn voor toevoeging aan en vermenging met motorbrandstoffen, waarbij de gebruikelijke verhouding 1 op 1000 of 1 op 2000 is.

19

Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat de door Afton geproduceerde additieven niet bestemd zijn voor gebruik, worden aangeboden voor verkoop of worden gebruikt als motorbrandstof. Inzonderheid is geen van deze additieven bestemd om als brandstof als zodanig of voor de aandrijving van voertuigen te dienen. Bedoelde additieven bevatten daarentegen één of meer van de volgende bestanddelen: een reinigingsmiddel, een antischuimmiddel, een demulsifier, een draagvloeistof, een oplosmiddel, een cetaanverbeteraar, een smeermiddel en een antiroestmiddel. De additieven worden tijdens het verbrandingsproces in de motor afgebroken.

20

Afton heeft beroep ingesteld bij het VAT and Duties Tribunal teneinde van de Commissioners terugbetaling te verkrijgen van de accijnzen die zij over deze additieven in de periode van 19 november 2000 tot en met 31 oktober 2004 had betaald ten belope van 2825215,61 GBP.

21

Bij beslissing van 4 mei 2007 heeft het VAT and Duties Tribunal dit beroep verworpen op grond dat artikel 2, lid 3, eerste alinea, van richtlijn 92/81 en artikel 2, lid 3, tweede alinea, van richtlijn 2003/96 in een belastingheffing voorzien voor alle brandstofadditieven, ongeacht of deze op basis van minerale oliën dan wel van andere substanties zijn geproduceerd, en dat deze additieven, aangezien zij als brandstoffen worden aangemerkt, niet onder de vrijstelling van artikel 8, lid 1, sub a, van richtlijn 92/81 of artikel 2, lid 4, sub b, eerste streepje, van richtlijn 2003/96 vallen.

22

In die omstandigheden heeft de High Court of Justice of England and Wales, Chancery Division, bij welke rechterlijke instantie hoger beroep is ingesteld, de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)

Zijn brandstofadditieven als hier in geding, die niet bestemd zijn voor gebruik, worden aangeboden voor verkoop of worden gebruikt als motorbrandstof, maar die aan die brandstof worden toegevoegd voor andere doeleinden dan ter aandrijving van het voertuig waarin de brandstof wordt gebruikt, onderworpen aan de heffing van accijns krachtens artikel 2, lid 3, van richtlijn [92/81]?

2)

Zo ja, vallen zulke additieven dan onder de werkingssfeer van de vrijstelling van artikel 8, lid 1, van richtlijn [92/81]?

3)

Zijn brandstofadditieven als hier in geding, die niet bestemd zijn voor gebruik, worden aangeboden voor verkoop of worden gebruikt als motorbrandstof, maar die aan die brandstof worden toegevoegd voor andere doeleinden dan ter aandrijving van het voertuig waarin de brandstof wordt gebruikt, onderworpen aan de heffing van accijns krachtens artikel 2, lid 3, tweede alinea, van richtlijn [2003/96]?

4)

Indien het antwoord op de derde vraag bevestigend luidt, zijn zulke additieven dan uit hoofde van artikel [2, lid] 4, sub b, eerste streepje, van richtlijn [2003/96] uitgesloten van de werkingssfeer van deze richtlijn?

5)

Verzet het gemeenschapsrecht, met name artikel 3 van richtlijn [92/12], zich tegen de door het Verenigd Koninkrijk op bovengenoemde brandstofadditieven geheven accijns?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

23

Met haar eerste vier vragen, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechterlijke instantie in wezen te vernemen of de artikelen 2, lid 3, en 8, lid 1, van richtlijn 92/81 en artikel 2, leden 3 en 4, van richtlijn 2003/96 aldus moeten worden uitgelegd dat additieven voor motorbrandstof, zoals die welke aan de orde zijn in het hoofdgeding, die „minerale oliën” in de zin van artikel 2, lid 1, van de eerste van deze twee richtlijnen of „energieproducten” in de zin van artikel 2, lid 1, van de tweede richtlijn zijn, maar die niet bestemd zijn voor gebruik, worden aangeboden voor verkoop of worden gebruikt als motorbrandstof, aan de door deze richtlijnen voorziene belastingheffing moeten worden onderworpen.

24

Blijkens de verwijzingsbeslissing zijn deze vragen gerezen in het kader van een geding betreffende de rechtmatigheid van accijnzen op motorbrandstofadditieven die voor de periode van 19 november 2000 tot en met 31 oktober 2004 zijn betaald krachtens de wet van 1979 betreffende de accijnzen op koolwaterstofoliën.

25

In dit verband zij eraan herinnerd dat de lidstaten voor de periode tot en met 31 december 2003 volgens artikel 1, lid 1, van richtlijn 92/81 „minerale oliën” in de zin van deze richtlijn aan een geharmoniseerde accijns moesten onderwerpen. Per 1 januari 2004 dienen de lidstaten ingevolge artikel 1 van richtlijn 2003/96 belasting te heffen op „energieproducten” in de zin van richtlijn 2003/96, waarbij richtlijn 92/81 is ingetrokken. Zoals uit de punten 2 en 3 van de considerans van richtlijn 2003/96 blijkt, strekt deze ertoe, op communautair niveau niet enkel voor minerale oliën, maar voor de meeste energieproducten minimumbelastingniveaus op te leggen (zie in die zin arrest van 5 juli 2007, Fendt Italiana, C-145/06 en C-146/06, Jurispr. blz. I-5869, punt 32).

26

Overeenkomstig artikel 2, lid 1, sub k, van richtlijn 92/81 juncto lid 4 van dit artikel, alsook artikel 2, lid 1, sub f, van richtlijn 2003/96 juncto lid 5 van dit artikel, vormen producten die — zoals de motorbrandstofadditieven in het hoofdgeding — onder tariefpost 3811 van de GN vallen, naargelang het geval „minerale oliën” dan wel „energieproducten” in de zin van deze richtlijnen.

27

Volgens artikel 2, lid 2, van richtlijn 92/81 en artikel 2, lid 3, eerste alinea, van richtlijn 2003/96 moeten minerale oliën en energieproducten waarvoor, zoals voor de motorbrandstofadditieven in het hoofdgeding, geen accijnstarief is bepaald, noch door richtlijn 92/82 wat de minerale oliën betreft, noch door richtlijn 2003/96 wat de energieproducten betreft, aan accijns worden onderworpen indien zij bestemd zijn voor gebruik, worden aangeboden voor verkoop of worden gebruikt als brandstof voor verwarming of als motorbrandstof, waarbij het toe te passen tarief naargelang van het gebruik op het tarief voor de gelijkwaardige brandstof voor verwarming of motorbrandstof wordt vastgesteld.

28

In casu staat vast, zoals overigens uit de formulering van de eerste en de derde vraag van de verwijzende rechterlijke instantie blijkt, dat de additieven in het hoofdgeding weliswaar voor toevoeging aan motorbrandstoffen en dus voor gebruik in deze brandstoffen bestemd zijn, maar niet bestemd zijn voor gebruik, worden aangeboden voor verkoop of worden gebruikt als motorbrandstof. Derhalve vallen deze additieven niet onder de belastingheffing waarin artikel 2, lid 2, van richtlijn 92/81 en artikel 2, lid 3, eerste alinea, van richtlijn 2003/96 voorzien.

29

Niettemin moet luidens artikel 2, lid 3, eerste alinea, eerste volzin, van richtlijn 92/81 en artikel 2, lid 3, tweede alinea, van richtlijn 2003/96 naast de in lid 1 genoemde belastbare producten tegen het belastingniveau van de gelijkwaardige motorbrandstof worden belast elk product dat bestemd is voor gebruik, wordt aangeboden voor verkoop of wordt gebruikt als motorbrandstof of als additief of vulstof in motorbrandstoffen.

30

Volgens Afton vallen de additieven in het hoofdgeding evenwel niet onder de belastingheffing uit hoofde van voornoemde bepalingen. Uit de duidelijke bewoordingen van deze bepalingen, inzonderheid de uitdrukking „naast de in lid 1 genoemde” belastbare producten, volgt immers dat deze bepalingen restbepalingen zijn die uitsluitend van toepassing zijn op toegevoegde producten die geen „minerale oliën” of „energieproducten” zijn, welke laatste producten respectievelijk in artikel 2, lid 1, van deze richtlijnen zijn opgesomd. Deze bepalingen zien dus op andere producten. De andere uitlegging, volgens welke deze bepalingen ook de reeds in lid 1 genoemde producten zouden omvatten, zou voorbijgaan aan het gebruik van het voorzetsel „naast” en zou onjuist zijn, aangezien deze uitlegging ertoe zou leiden dat alle producten die voor gebruik als additief bestemd zijn moeten worden belast, terwijl dit met een veel eenvoudiger bepaling, zonder de vermelde inleidende frase, had kunnen worden verwezenlijkt. Een dergelijke uitlegging zou tevens meebrengen dat deze richtlijnen een tweede maal de verplichting opleggen om minerale oliën en energieproducten die voor gebruik als motorbrandstof zijn bestemd, te belasten. Bovendien strookt het met de door de communautaire regelgeving nagestreefde doelstellingen om minerale oliën en energieproducten enkel te belasten wanneer zij als motorbrandstof of als brandstof voor verwarming worden gebruikt.

31

Vastgesteld moet evenwel worden dat die uitlegging, gelet op alle bewoordingen waarin de betrokken bepalingen van de richtlijnen 92/81 en 2003/96 zijn geformuleerd alsook op de algemene opzet en de strekking van deze richtlijnen, niet kan worden aanvaard.

32

Wat in de eerste plaats de formulering van deze bepalingen betreft, moet stellig worden erkend, zoals de Commissie ter terechtzitting in haar antwoord op de vragen van het Hof zelf heeft toegegeven, dat de bewoordingen van de respectieve artikelen 2 van richtlijn 92/81 en richtlijn 2003/96 duidelijker en nauwkeuriger hadden kunnen zijn, aangezien het bepalingen betreft die voorzien in een belastingregeling die na de omzetting ervan in nationaal recht verplichtingen voor particulieren in het leven moet roepen. Aangezien artikel 2, lid 2, van richtlijn 92/81 en artikel 2, lid 3, eerste alinea, van richtlijn 2003/96 bepalen dat minerale oliën en energieproducten worden belast, hadden deze bepalingen er met name logischerwijs ook in moeten voorzien dat motorbrandstofadditieven die, zoals in het hoofdgeding, dezelfde kenmerken als die producten hebben, worden belast.

33

Uit de formulering van artikel 2, lid 3, eerste alinea, eerste volzin, van richtlijn 92/81 en van artikel 2, lid 3, tweede alinea, van richtlijn 2003/96 volgt echter voldoende duidelijk dat motorbrandstofadditieven zoals die in het hoofdgeding onder de door deze bepalingen vastgestelde belastingheffing vallen.

34

Anders dan Afton betoogt, kan de uitdrukking „naast de in lid 1 genoemde” belastbare producten waarmee elk van deze bepalingen wordt ingeleid, niet aldus worden begrepen dat door deze uitdrukking van de werkingssfeer van deze richtlijnen zouden zijn uitgesloten producten die respectievelijk „minerale oliën” of „energieproducten” in de zin van de artikelen 2, lid 1, van deze richtlijnen zijn.

35

Integendeel, het voorzetsel „naast” duidt in de algemene betekenis van deze term niet op een uitsluiting, maar juist op iets dat eronder is begrepen. Deze strekking blijkt uit meerdere taalversies van artikel 2, lid 3, eerste alinea, eerste volzin, van richtlijn 92/81 en van artikel 2, lid 3, tweede alinea, van richtlijn 2003/96 [zie naast de Franse versie bijvoorbeeld de Duitse („[n]eben”), de Spaanse („[a]demás”), de Italiaanse („[o]ltre”), de Nederlandse („[n]aast”), de Portugese („[p]ara além”) en de Engelse („[i]n addition to”) versie].

36

Hieruit volgt dat artikel 2, lid 3, eerste alinea, eerste volzin, van richtlijn 92/81 en artikel 2, lid 3, tweede alinea, van richtlijn 2003/96 er met de uitdrukking „naast de in lid 1 genoemde” belastbare producten toe strekken uitdrukkelijk te bevestigen dat onder de werkingssfeer van hun bepalingen alle producten vallen die bestemd zijn voor gebruik, worden aangeboden voor verkoop of worden gebruikt als motorbrandstof of als additief of vulstof in motorbrandstoffen, producten die „minerale oliën” of „energieproducten” zijn in de zin van deze richtlijnen daaronder begrepen.

37

Deze op de bewoordingen van de artikelen 2 van deze richtlijnen gebaseerde uitlegging komt niet op losse schroeven te staan door de omstandigheid dat daarmee de verplichting tot belastingheffing die reeds uit artikel 2, lid 2, van richtlijn 92/81 en artikel 2, lid 3, eerste alinea, van richtlijn 2003/96 voortvloeit, met betrekking tot minerale oliën en energieproducten die bestemd zijn voor gebruik, worden aangeboden voor verkoop of worden gebruikt als motorbrandstof, wordt herhaald. Deze gedeeltelijke herhaling van de bepalingen van die richtlijnen, hoe betreurenswaardig ook, is toe te schrijven aan het feit dat artikel 2, lid 3, eerste alinea, eerste volzin, van richtlijn 92/81 en artikel 2, lid 3, tweede alinea, van richtlijn 2003/96 restbepalingen zijn die ertoe strekken verschillende producten aan de verplichting tot belastingheffing te onderwerpen.

38

Wat in de tweede plaats de algemene opzet en de strekking van de richtlijnen 92/81 en 2003/96 betreft, zij eraan herinnerd dat deze richtlijnen volgens artikel 1 ervan een geharmoniseerde belastingheffing op minerale oliën en energieproducten beogen in te voeren.

39

De uitsluiting van motorbrandstofadditieven zoals die in het hoofdgeding van de werkingssfeer van artikel 2, lid 3, eerste alinea, eerste volzin, van richtlijn 92/81 en artikel 2, lid 3, tweede alinea, van richtlijn 2003/96, zou evenwel tot het onsamenhangende, ja zelfs absurde resultaat leiden dat deze additieven, die minerale oliën of energieproducten zijn, niet aan de door deze bepalingen voorziene verplichting tot belastingheffing zijn onderworpen, terwijl vaststaat dat motorbrandstofadditieven die geen minerale oliën of energieproducten zijn, krachtens die bepalingen wel aan deze verplichting zijn onderworpen.

40

In werkelijkheid heeft de gemeenschapswetgever veeleer additieven die aan motorbrandstoffen worden toegevoegd, ongeacht hun aard en wegens het enkele feit dat zij met deze brandstoffen worden vermengd, met die brandstoffen willen gelijkstellen, teneinde ze aan dezelfde belastingheffing als laatstgenoemde producten te onderwerpen.

41

In dit verband dient er overigens op te worden gewezen dat, zoals de Italiaanse regering en de regering van het Verenigd Koninkrijk hebben opgemerkt, zodra een additief aan een brandstof wordt toegevoegd, de brandstof niet meer zonder nauwkeurige chemische analyse kan worden onderscheiden van het additief dat ermee is vermengd. Zo in die omstandigheden motorbrandstofadditieven niet als brandstof moesten worden belast, zoals Afton stelt, zou dit gevaar voor misbruik opleveren. De controles zouden in dat geval worden bemoeilijkt, daar voor elk individueel geval de inhoud van het mengsel zou moeten worden geanalyseerd teneinde de juiste verhouding tussen de brandstof en het additief in dit mengsel te kunnen vaststellen.

42

Derhalve volgt uit de bewoordingen van artikel 2, lid 3, eerste alinea, eerste volzin, van richtlijn 92/81 en van artikel 2, lid 3, tweede alinea, van richtlijn 2003/96, alsook uit de algemene opzet en de strekking van deze twee richtlijnen dat, zoals is betoogd door alle regeringen die schriftelijke opmerkingen bij het Hof hebben ingediend en door de Commissie, deze bepalingen ertoe strekken elk product te omvatten dat als additief wordt gebruikt, ongeacht of het al dan niet een „minerale olie” of een „energieproduct” in de zin van deze richtlijnen vormt.

43

Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door artikel 8, lid 1, sub a, van richtlijn 92/81 en artikel 2, lid 4, sub b, van richtlijn 2003/96, waarin is bepaald dat minerale oliën en energieproducten die voor andere doeleinden dan als motorbrandstof of als brandstof voor verwarming worden gebruikt, respectievelijk van de geharmoniseerde accijns moeten worden vrijgesteld dan wel van de werkingssfeer van richtlijn 2003/96 moeten worden uitgesloten. Indien deze bepalingen werden toegepast op motorbrandstofadditieven zoals die in het hoofdgeding, waarvoor krachtens artikel 2, lid 3, eerste alinea, eerste volzin, van richtlijn 92/81 en artikel 2, lid 3, tweede alinea, van richtlijn 2003/96 een uitdrukkelijke verplichting tot belastingheffing geldt, zou immers aan deze laatste bepalingen elk nuttig effect worden ontnomen (zie naar analogie arresten van 10 juni 1999, Braathens, C-346/97, Jurispr. blz. I-3419, punten 24 en 25, en 25 september 2003, Commissie/Italië, C-437/01, Jurispr. blz. I-9861, punten 31-33).

44

Derhalve dienen de eerste vier vragen aldus te worden beantwoord dat de artikelen 2, lid 3, en 8, lid 1, van richtlijn 92/81, wat de periode tot en met 31 december 2003 betreft, en artikel 2, leden 3 en 4, van richtlijn 2003/96, wat de periode van 1 januari tot en met 31 oktober 2004 betreft, aldus moeten worden uitgelegd dat additieven voor motorbrandstof zoals die aan de orde in het hoofdgeding, die „minerale oliën” in de zin van artikel 2, lid 1, van eerstgenoemde richtlijn dan wel „energieproducten” in de zin van artikel 2, lid 1, van de tweede richtlijn zijn, maar die niet bestemd zijn voor gebruik, worden aangeboden voor verkoop of worden gebruikt als motorbrandstof, aan de door deze richtlijnen voorziene belastingheffing moeten worden onderworpen.

45

Gelet op dit antwoord hoeft de vijfde vraag van de verwijzende rechterlijke instantie niet te worden beantwoord.

Kosten

46

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof van Justitie (Derde kamer) verklaart voor recht:

 

De artikelen 2, lid 3, en 8, lid 1, van richtlijn 92/81/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op minerale oliën, zoals gewijzigd bij richtlijn 94/74/EG van de Raad van 22 december 1994, wat de periode tot en met 31 december 2003 betreft, en artikel 2, leden 3 en 4, van richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit, wat de periode van 1 januari tot en met 31 oktober 2004 betreft, moeten aldus worden uitgelegd dat additieven voor motorbrandstof zoals die aan de orde in het hoofdgeding, die „minerale oliën” in de zin van artikel 2, lid 1, van eerstgenoemde richtlijn dan wel „energieproducten” in de zin van artikel 2, lid 1, van de tweede richtlijn zijn, maar die niet bestemd zijn voor gebruik, worden aangeboden voor verkoop of worden gebruikt als motorbrandstof, aan de door deze richtlijnen voorziene belastingheffing moeten worden onderworpen.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Engels.

Top