EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62007CJ0165

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 22 mei 2008.
Skatteministeriet tegen Ecco Sko A/S.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Vestre Landsret - Denemarken.
Gemeenschappelijk douanetarief - Gecombineerde nomenclatuur - Tariefindeling - Post 6403 - Schoeisel met bovendeel van leder - Post 6404 - Schoeisel met bovendeel van textiel.
Zaak C-165/07.

Jurisprudentie 2008 I-04037

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2008:302

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)

22 mei 2008 ( *1 )

„Gemeenschappelijk douanetarief — Gecombineerde nomenclatuur — Tariefindeling — Post 6403 — Schoeisel met bovendeel van leder — Post 6404 — Schoeisel met bovendeel van textiel”

In zaak C-165/07,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Vestre Landsret (Denemarken) bij beslissing van 20 maart 2007, ingekomen bij het Hof op 27 maart 2007, in de procedure

Skatteministeriet

tegen

Ecco Sko A/S,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: A. Tizzano, kamerpresident, A. Borg Barthet (rapporteur) en M. Ilešič, rechters,

advocaat-generaal: P. Mengozzi,

griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 21 februari 2008,

gelet op de opmerkingen van:

Ecco Sko A/S, vertegenwoordigd door H. S. Hansen en T. K. Kristjánsson, advokater,

de Deense regering, vertegenwoordigd door J. Liisberg als gemachtigde, bijgestaan door P. Biering, advokat,

de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door B. Stromsky en S. Schønberg als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de posten 6403 en 6404 van de gecombineerde nomenclatuur, opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2388/2000 van de Commissie van 13 oktober 2000 (PB L 264, blz. 1; hierna: „GN”).

2

Dit verzoek is ingediend in een geding tussen Skatteministeriet (ministerie van Belastingen) en Ecco Sko A/S (hierna: „Ecco”) betreffende de tariefindeling van een sandaal.

Toepasselijke bepalingen

3

De GN, ingesteld bij verordening nr. 2658/87, is gebaseerd op het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen (hierna: „GS”), dat is uitgewerkt door de Internationale Douaneraad, thans de Werelddouaneorganisatie, en is ingevoerd bij het internationale verdrag van Brussel van 14 juni 1983, dat namens de Gemeenschap is goedgekeurd bij besluit 87/369/EEG van de Raad van 7 april 1987 (PB L 198, blz. 1). De GN stemt overeen met het GS wat de posten en de uit zes cijfers bestaande subposten betreft. Alleen de postonderverdelingen met een zevende en een achtste cijfer zijn specifiek voor de GN.

4

Het tweede deel van de GN bevat een afdeling XII, „Schoeisel, hoofddeksels, paraplu’s, parasols, wandelstokken, zitstokken, zwepen, rijzwepen, alsmede delen daarvan; geprepareerde veren en artikelen van veren; kunstbloemen; werken van mensenhaar”, die bestaat uit vier hoofdstukken, waaronder hoofdstuk 64, „Schoeisel, beenkappen en dergelijke artikelen; delen daarvan”.

5

Hoofdstuk 64 van de GN bevat met name de volgende posten en subposten:

„6403

Schoeisel met buitenzool van rubber, van kunststof, van leder of van kunstleder en met bovendeel van leder:

[…]

6403 99

— — ander:

[…]

 

— — — ander, met een binnenzoollengte:

[…]

 

— — — — van 24 cm of meer:

6403 99 33

— — — — — schoeisel dat niet als heren- of damesschoeisel kan worden onderkend

[…]

 

6404

Schoeisel, met buitenzool van rubber, van kunststof, van leder of van kunstleder en met bovendeel van textiel:

[…]

6404 19

— — ander: […]

6404 19 90

— — — ander”

6

Schoenen die zijn ingedeeld in postonderverdeling 64039933 van de GN, zijn onderworpen aan een douanerecht van 8 %, terwijl dit recht voor schoenen die onder postonderverdeling 64041990 van de GN vallen, 17 % bedraagt.

7

Alle afdelingen van de GN en, binnen elk van deze afdelingen, alle hoofdstukken worden voorafgegaan door een aantal aantekeningen, namelijk aantekeningen op de afdelingen of op de hoofdstukken. Aantekening 4, sub a, op hoofdstuk 64 van de GN luidt als volgt:

„[D]e aard van het bovendeel [wordt] bepaald door de stof die het grootste gedeelte van de buitenzijde van het bovendeel uitmaakt; toebehoren en versterkingen zoals boordsel, enkelstukken, versieringen, gespen, oogjes of soortgelijke voorzieningen worden daarbij buiten beschouwing gelaten.”

8

Volgens artikel 9, lid 1, van verordening nr. 2658/87 kan de Commissie van de Europese Gemeenschappen aanvullende aantekeningen en toelichtingen in de gecombineerde nomenclatuur opnemen teneinde de uniforme toepassing ervan te verzekeren.

9

Aanvullende aantekening 1 op hoofdstuk 64 van de GN, die is ingevoegd bij verordening (EEG) nr. 3800/92 van de Commissie van 23 december 1992 tot wijziging van verordening nr. 2658/87 (PB L 384, blz. 8), luidt als volgt:

„Voor de toepassing van aantekening 4, sub a, worden als ‚versterkingen’ aangemerkt alle stukken materiaal (bijvoorbeeld kunststof of leder) die, ter aanvullende versterking, de buitenzijde van het bovendeel bedekken, ook indien zij aan de zool zijn bevestigd. Na het verwijderen van de versterkingen dient het dan zichtbare materiaal het karakter te hebben van een bovendeel en niet dat van een voering.

Voor de vaststelling van de aard van het materiaal van het bovendeel moet met de delen die door toebehoren of versterkingen zijn bedekt rekening worden gehouden.”

10

De toelichtingen op hoofdstuk 64 van de GN, in de versie die van toepassing was ten tijde van de feiten van het hoofdgeding (PB 2000, C 199, blz. 1), verwijzen voor de uitlegging van de woorden „buitenzool” en „bovendeel” naar de GS-toelichtingen.

11

De GS-toelichtingen worden vastgesteld door het comité voor het GS, waarvan de organisatie wordt geregeld door artikel 6 van het in punt 3 van het onderhavige arrest genoemde internationale verdrag, en onder de in artikel 8 hiervan vastgestelde voorwaarden goedgekeurd door de Werelddouaneorganisatie.

12

Punt D, tweede alinea, van het deel „Algemene opmerkingen” van hoofdstuk 64 van deze toelichtingen luidt als volgt:

„Indien het bovendeel uit verschillende materialen bestaat, wordt de indeling bepaald door het materiaal dat het grootste gedeelte van de buitenzijde uitmaakt, waarbij toebehoren of garnering, zoals boordsel van enige soort (die dient als bescherming of versiering), andere versiering (zoals kwastjes, pompons en koordjes), gespen, knopen, oogjes, veters of ritsen buiten beschouwing worden gelaten. Het materiaal van een eventuele voering heeft geen invloed op de indeling.”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

13

Het hoofdgeding betreft de tariefindeling van een sandaal waarvoor Ecco in augustus 2001 om een tariefinlichting heeft verzocht.

14

Op 19 november 2001 heeft de Deense belastingadministratie een bindende tariefinlichting afgegeven, waarin het betrokken product als „schoeisel met buitenzool van rubber, van kunststof, van leder of van kunstleder en met bovendeel van textiel” was ingedeeld in postonderverdeling 64041990 van de GN.

15

Aangezien Ecco van mening was dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde sandaal als „schoeisel met buitenzool van rubber, van kunststof, van leder of van kunstleder en met bovendeel van leder” in postonderverdeling 64039933 van de GN had moeten worden ingedeeld, heeft zij bij het Landsskatteret beroep ingesteld tegen deze bindende tariefinlichting.

16

Nadat het Landsskatteret dit beroep had ingewilligd, heeft Skatteministeriet hoger beroep ingesteld bij het Vestre Landsret.

17

De verwijzende rechter beschrijft het in het hoofdgeding aan de orde zijnde product als een „sandaal met een geprofileerde buitenzool van rubber met hoge zijkanten. De buitenzool heeft in het loopvlak een aantal kleine ingelegde stukken van verschillende kleuren en materialen. Op de buitenzool is een binnen-/tussenzool gelijmd die bestaat uit een laag EVA-schuim en een laag latexschuim, overtrokken met een laag textiel gemaakt van microvezels. Het bovendeel is aan het voorblad, op de wreef en aan de bovenkant van de hiel voorzien van leren riempjes met klittenband om de sandaal passend te maken. Op de wreef en aan de onderzijde van de hiel zijn treklusjes van geweven textiel aangebracht. Het bovendeel is voorzien van openingen bij de tenen, de voetboog en aan de buitenkant van de voet, alsmede aan de bovenkant van de voet en aan beide kanten van de hiel. In het leder van het bovendeel zijn uitsneden gemaakt waarin strips en het bedrijfslogo, vervaardigd van rubber, zijn aangebracht. Zowel het leder als het textiel zijn door middel van verlijming aan de tussenzool bevestigd. De buitenzijde van het bovendeel, met inbegrip van de riempjes en de versieringen, bestaat voor 71 % uit leder.”

18

Aangezien het Vestre Landsret van oordeel is dat de uitkomst van het bij hem aanhangige geding afhangt van de uitlegging van de posten en de aantekeningen op hoofdstuk 64 van de GN, heeft het de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)

Moet bijlage I bij verordening […] nr. 2658/87 […], zoals gewijzigd bij verordening […] nr. 2388/2000 […], aldus worden uitgelegd dat schoeisel als in het hoofdgeding aan de orde is, als schoeisel met een bovendeel van leder in GN-post 6403, of als schoeisel met een bovendeel van textiel in GN-post 6404 moet worden ingedeeld?

2)

Is aanvullende aantekening 1 op hoofdstuk 64 van de GN, ingevoegd bij verordening […] nr. 3800/92 […], verenigbaar met aantekening 4, sub a, op hoofdstuk 64 van de GN?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Eerste vraag

Bij het Hof ingediende opmerkingen

19

Volgens Ecco moet het in het hoofdgeding aan de orde zijnde schoeisel, waarvan het leder 71 % van de buitenzijde van het bovendeel uitmaakt, overeenkomstig aantekening 4, sub a, op hoofdstuk 64 van de GN zonder meer als schoeisel met een bovendeel van leder in post 6403 van de GN worden ingedeeld.

20

Bovendien vormt het leder volgens haar geen toebehoren en ook geen versterking in de zin van aantekening 4, sub a. Meer bepaald kan een volledig bovendeel in leder dat perfect bruikbaar is zonder de onderliggende textiellaag, niet worden gekwalificeerd als „stukken materiaal” in de zin van aanvullende aantekening 1 op hoofdstuk 64 van de GN.

21

Ecco leidt hieruit af dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde sandaal als schoeisel met een „bovendeel van leder” dient te worden ingedeeld in post 6403 van de GN.

22

De Deense regering en de Commissie daarentegen zijn van mening dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde sandaal als schoeisel met een bovendeel van textiel in post 6404 van de GN dient te worden ingedeeld.

23

De Deense regering stelt dat het leder weliswaar het grootste deel van het bovendeel van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde sandaal bedekt, maar als toebehoren en/of een versterking in de zin van aanvullende aantekening op hoofdstuk 64 van de GN dient te worden beschouwd omdat het de sandaal een grotere stevigheid verleent en omdat het onderliggende materiaal, wanneer het leder wordt verwijderd, de normale fysieke vorm van een bovendeel vertoont.

24

Volgens de Commissie bedekt het textiel, anders dan het leder, de gehele buitenzijde van de sandaal en bezit het een niet-geringe stijfheid en stevigheid. Het heeft dus de natuurlijke vorm van schoeisel wanneer het leder wordt verwijderd, zodat het in ruime mate ertoe bijdraagt dat de sandaal de kenmerken van schoeisel vertoont.

25

Evenals de Deense regering merkt de Commissie bovendien op dat de indeling van het in het hoofdgeding aan de orde zijnde product ter sprake is gekomen tijdens de bijeenkomst van het Comité douanewetboek van 18 en 19 maart 2003 en dat de daarop aanwezige lidstaten aan het einde daarvan zijn overeengekomen dat sandalen waarvan het bovendeel bestaat uit textiel waarop aan de buitenzijde van het schoeisel stukken leder zijn genaaid, moeten worden geacht een bovendeel van textiel te hebben. Volgens de Deense regering is het Comité douanewetboek tot deze conclusie gekomen omdat het textiel aan de randen van het bovendeel zichtbaar is en na het verwijderen van de stukken leder de vorm heeft van een bovendeel, overeenkomstig aantekening 4, sub a, op hoofdstuk 64 van de GN.

Antwoord van het Hof

26

Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde sandaal als schoeisel met een bovendeel van leder onder post 6403 van de GN valt, dan wel als schoeisel met een bovendeel van textiel in post 6404 van de GN dient te worden ingedeeld.

27

Om te beginnen zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak met het oog op de rechtszekerheid en een gemakkelijke controle het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen in de regel moet worden gezocht in de objectieve kenmerken en eigenschappen ervan, zoals deze in de tekst van de posten van de GN en in de aantekeningen op de afdelingen of hoofdstukken zijn omschreven (zie met name arrest van 27 september 2007, Medion en Canon Deutschland, C-208/06 en C-209/06, Jurispr. blz. I-7963, punt 34).

28

Uit de formulering van de posten 6403 en 6404 van de GN blijkt dat de indeling van het in het hoofdgeding aan de orde zijnde schoeisel in de ene dan wel in de andere post dient af te hangen van de stof waaruit het bovendeel bestaat.

29

In casu bestaat het bovendeel van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde sandaal hoofdzakelijk uit leder en textiel. Zowel het leder als het textiel zijn door middel van verlijming aan de tussenzool bevestigd.

30

Volgens aantekening 4, sub a, op hoofdstuk 64 van de GN moet de aard van het bovendeel worden bepaald door de stof die het grootste gedeelte van de buitenzijde van het bovendeel uitmaakt, waarbij toebehoren en versterkingen buiten beschouwing moeten worden gelaten.

31

Blijkens de verwijzingsbeslissing bestaat de buitenzijde van het bovendeel, met inbegrip van de riempjes en de versieringen, voor 71 % uit leder.

32

In deze omstandigheden moet worden uitgemaakt of het leder, dat het grootste gedeelte van de buitenzijde uitmaakt, dient te worden beschouwd als een bovendeel dan wel als een versterking in de zin van aantekening 4, sub a, op hoofdstuk 64 van de GN.

33

Aanvullende aantekening 1 op hoofdstuk 64 van de GN omschrijft versterkingen als stukken materiaal die, ter aanvullende versterking, de buitenzijde van het bovendeel bedekken en al dan niet aan de zool zijn bevestigd.

34

Verder moet volgens aanvullende aantekening 1 op hoofdstuk 64 van de GN na het verwijderen van de versterkingen het dan zichtbare materiaal het karakter hebben van een bovendeel en niet dat van een voering.

35

Uit het bovenstaande volgt dat de verwijzende rechter met het oog op de indeling van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde sandaal in de GN dient uit te maken of het textiel van deze sandaal na het verwijderen van het leder het karakter heeft van een bovendeel.

36

Dit zal het geval zijn indien het textiel na het verwijderen van de lederen elementen de functie van een bovendeel vervult, dat wil zeggen een zekere grip op de voet van de gebruiker biedt zodat deze het schoeisel kan gebruiken om ermee te lopen.

37

Dienaangaande moet worden opgemerkt dat het textiel niet als een bovendeel kan worden gekwalificeerd op de loutere grond dat het de vorm van een bovendeel bewaart indien het leder wordt verwijderd. Aangezien een voering dient om de stof die haar bedekt van binnen te bekleden, valt namelijk goed in te denken dat zij zelf de vorm van een bovendeel heeft.

38

Het feit dat het textiel zichtbaar blijft rond het leder en ter hoogte van de hiel kan overigens de kwalificatie ervan als voering niet uitsluiten.

39

De vaststelling in punt D, tweede alinea, van het deel „Algemene opmerkingen” van hoofdstuk 64 van de GS-toelichtingen dat het materiaal van een eventuele voering geen invloed heeft op de indeling van schoeisel waarvan het bovendeel uit verschillende materialen bestaat, houdt immers impliciet de erkenning in dat de voering op bepaalde plaatsen zichtbaar mag zijn, dat wil zeggen niet hoeft te zijn bedekt door de stof van het bovendeel.

40

Deze uitlegging vindt steun in toelichting 1, sub b, op hoofdstuk 64 van de GN, zoals deze luidt in de — weliswaar ten tijde van de feiten van het hoofdgeding niet toepasselijke — versie van de toelichtingen bij de GN die door de Commissie is gepubliceerd op 28 februari 2006 (PB C 50, blz. 1) en is gerectificeerd op 28 oktober 2006 (PB C 260, blz. 18), volgens welke „[d]e voering […] niet zichtbaar [is] aan de buitenzijde van het schoeisel, met uitzondering van bijvoorbeeld de vulling langs de schachtrand”.

41

Met betrekking tot de in het hoofdgeding aan de orde zijnde sandaal kan in de eerste plaats worden opgemerkt dat het textiel van het bovendeel kennelijk lijkt te bestaan uit een vrij instabiele en elastische stof en dat wanneer het leder wordt verwijderd, de sandaal niet meer over riempjes beschikt, met name boven de wreef. In de tweede plaats staat het textiel rechtstreeks in contact met de voet, zodat het leder de voet niet raakt. In de derde plaats heeft het textiel dat zichtbaar is rond het leder en aan de hiel, kennelijk tot doel het schoeisel comfortabeler te doen zitten.

42

Deze elementen doen veronderstellen dat het textiel, wanneer het leder wordt verwijderd, geen grip meer biedt op de voet en dat het dus niet het karakter van een bovendeel heeft en dat het de functie vervult van een voering die dient om het comfort van de gebruiker te verhogen.

43

Het staat evenwel aan de verwijzende rechter om dienaangaande de nodige vaststellingen te verrichten.

44

Indien hij tot de conclusie komt dat het textiel op zichzelf het karakter van een bovendeel heeft, dient hij de in het hoofdgeding aan de orde zijnde sandaal in te delen in post 6404 van de GN.

45

Komt hij daarentegen tot de tegenovergestelde conclusie, dan dient hij de in het hoofdgeding aan de orde zijnde sandaal in te delen in post 6403 van de GN.

46

In dit tweede geval zijn er immers twee mogelijkheden: ofwel heeft het leder op zichzelf het karakter van een bovendeel, zodat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde sandaal onder post 6403 van de GN valt, ofwel heeft het dit karakter niet en moet het bovendeel van de betrokken sandaal worden geacht te bestaan uit zowel textiel als leder. Aangezien de buitenzijde van het bovendeel volgens de vaststellingen van de verwijzende rechter voor 71 % bestaat uit leder, dient dit te worden beschouwd als de stof die het grootste gedeelte van de buitenzijde uitmaakt in de zin van aantekening 4, sub a, op hoofdstuk 64 van de GN. De betrokken sandaal zal dus ook in post 6403 van de GN moeten worden ingedeeld.

47

Ten slotte kan het advies van het Comité douanewetboek waarnaar in de bij het Hof ingediende opmerkingen wordt verwezen, er niet aan in de weg staan dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde sandaal wordt ingedeeld in post 6403 van de GN. Het is immers vaste rechtspraak dat de conclusies van dit comité weliswaar belangrijke middelen vormen ter verzekering van een uniforme toepassing van het douanewetboek door de douaneautoriteiten van de lidstaten en als zodanig als waardevolle hulpmiddelen bij de uitlegging van dit wetboek kunnen worden beschouwd, maar rechtens niet bindend zijn (arrest van 11 mei 2006, Friesland Coberco Dairy Foods, C-11/05, Jurispr. blz. I-4285, punt 39). Het Hof heeft hier zelfs aan toegevoegd dat in voorkomend geval moet worden onderzocht of de inhoud van deze adviezen met de bepalingen zelf van het douanewetboek in overeenstemming is en de draagwijdte ervan niet wijzigt (zie in die zin arrest van 11 juli 1980, Chem-Tec, 798/79, Jurispr. blz. 2639, punt 11).

48

Bijgevolg dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat de GN aldus dient te worden uitgelegd dat een sandaal als die waar het in het hoofdgeding om gaat, met een buitenzool van rubber, waarvan het bovendeel bestaat uit twee stukken leder die door middel van verlijming aan de tussenzool zijn bevestigd en onderling zijn verbonden met leren riempjes die zijn voorzien van klittenband, waarbij de buitenzijde van het bovendeel voor 71 % bestaat uit leder en het hieronder zittende elastische textiel op bepaalde plaatsen zichtbaar blijft, valt:

onder post 6404 van de GN indien het textiel van het bovendeel van deze sandaal na verwijdering van de stukken leder de functie van een bovendeel vervult, dat wil zeggen voldoende grip op de voet biedt om de gebruiker van deze sandaal in staat te stellen ermee te lopen;

onder post 6403 van de GN indien het textiel van het bovendeel van deze sandaal na verwijdering van de stukken leder niet de functie van een bovendeel vervult, dat wil zeggen onvoldoende grip op de voet biedt om de gebruiker van deze sandaal in staat te stellen ermee te lopen.

Tweede vraag

Bij het Hof ingediende opmerkingen

49

Ecco stelt dat aanvullende aantekening 1 op hoofdstuk 64 van de GN nadere toelichting kan verschaffen bij de indeling die voortvloeit uit de tekst van de GN-posten en uit aantekening 4, sub a, op dit hoofdstuk, maar niet tot gevolg kan hebben dat een bovendeel dat als een bovendeel van leder wordt beschouwd indien deze aanvullende aantekening buiten beschouwing wordt gelaten, in het omgekeerde geval als een bovendeel van textiel wordt beschouwd.

50

Zij voegt hieraan toe dat aanvullende aantekening 1 op hoofdstuk 64 van de GN onverenigbaar zou zijn met aantekening 4, sub a, op dit hoofdstuk en dus ongeldig zou zijn, indien zij het begrip „versterkingen” zodanig zou uitbreiden dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde sandaal zou worden geacht een bovendeel van textiel te hebben. Zij stelt evenwel dat deze aanvullende aantekening, indien correct uitgelegd, niet leidt tot een andere uitkomst dan die welke rechtstreeks voortvloeit uit aantekening 4, sub a.

51

De Deense regering en de Commissie verzoeken het Hof te antwoorden dat aanvullende aantekening 1 op hoofdstuk 64 van de GN verenigbaar is met aantekening 4, sub a, van dit hoofdstuk.

Antwoord van het Hof

52

Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of aanvullende aantekening 1 op hoofdstuk 64 van de GN geldig is uit het oogpunt van aantekening 4, sub a, op dit hoofdstuk.

53

Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat deze vraag is ingegeven door het feit dat Ecco in het hoofdgeding heeft aangevoerd dat aanvullende aantekening 1 op hoofdstuk 64 van de GN onverenigbaar zou zijn met aantekening 4, sub a, op dit hoofdstuk indien deze aanvullende aantekening aldus werd uitgelegd dat schoeisel waarvan het grootste deel van de buitenzijde bestaat uit leder dat de vorm vertoont van een bovendeel, in post 6404 van de GN zou worden ingedeeld wanneer het onderliggende textiel ook de vorm van een bovendeel heeft.

54

Dienaangaande kan worden volstaan met de vaststelling dat aantekening 4, sub a, op hoofdstuk 64 van de GN uitdrukkelijk bepaalt dat eventuele versterkende delen geen rol spelen bij de beantwoording van de vraag uit welke stof het bovendeel van het schoeisel uit het oogpunt van de GN-indeling bestaat. Bij deze precisering wordt niet verwezen naar de oppervlakte die door deze versterkingen wordt bedekt, en worden hieraan geen beperkingen gesteld.

55

Verder verstrekt aanvullende aantekening 1 op hoofdstuk 64 van de GN, zoals de titel ervan aangeeft, slechts bepaalde toelichtingen bij het begrip versterkingen in de zin van aantekening 4, sub a, en in het bijzonder bij de functie ervan.

56

In deze omstandigheden is er geen inhoudelijke tegenspraak tussen aantekening 4, sub a, op hoofdstuk 64 van de GN en aanvullende aantekening 1 op dit hoofdstuk waardoor de geldigheid van deze laatste in het gedrang zou kunnen komen.

57

Bijgevolg dient op de tweede vraag te worden geantwoord dat aanvullende nota 1 op hoofdstuk 64 van de GN verenigbaar is met aantekening 4, sub a, op dit hoofdstuk.

Kosten

58

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof van Justitie (Vijfde kamer) verklaart voor recht:

 

1)

De gecombineerde nomenclatuur, die is opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2388/2000 van de Commissie van 13 oktober 2000, dient aldus te worden uitgelegd dat een sandaal als die waar het in het hoofdgeding om gaat, met een buitenzool van rubber, waarvan het bovendeel bestaat uit twee stukken leder die door middel van verlijming aan de tussenzool zijn bevestigd en onderling zijn verbonden met leren riempjes die zijn voorzien van klittenband, waarbij de buitenzijde van het bovendeel voor 71 % bestaat uit leder en het hieronder zittende elastische textiel op bepaalde plaatsen zichtbaar blijft, valt:

onder post 6404 van de gecombineerde nomenclatuur indien het textiel van het bovendeel van deze sandaal na verwijdering van de stukken leder de functie van een bovendeel vervult, dat wil zeggen voldoende grip op de voet biedt om de gebruiker van deze sandaal in staat te stellen ermee te lopen;

onder post 6403 van de gecombineerde nomenclatuur indien het textiel van het bovendeel van deze sandaal na verwijdering van de stukken leder niet de functie van een bovendeel vervult, dat wil zeggen onvoldoende grip op de voet biedt om de gebruiker van deze sandaal in staat te stellen ermee te lopen.

 

2)

Aanvullende nota 1 op hoofdstuk 64 van de gecombineerde nomenclatuur, die is ingevoegd bij verordening (EEG) nr. 3800/92 van de Commissie van 23 december 1992 tot wijziging van verordening nr. 2658/87, is verenigbaar met aantekening 4, sub a, op dit hoofdstuk.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Deens.

Top