EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62006CJ0491

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 8 mei 2008.
Danske Svineproducenter tegen Justitsministeriet.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Vestre Landsret - Denemarken.
Richtlijn 91/628/EEG - Bescherming van dieren tijdens vervoer - Omzetting - Beoordelingsmarge - Als huisdieren gehouden varkens - Reistijd van langer dan acht uur - Minimumhoogte van elk niveau van voertuig - Beladingsdichtheid.
Zaak C-491/06.

Jurisprudentie 2008 I-03339

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2008:263

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

8 mei 2008 ( *1 )

„Richtlijn 91/628/EEG — Bescherming van dieren tijdens vervoer — Uitvoering — Beoordelingsmarge — Varkens die als huisdieren worden gehouden — Reistijd van langer dan acht uur — Minimumhoogte van elk niveau van voertuig — Beladingsdichtheid”

In zaak C-491/06,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Vestre Landsret (Denemarken) bij beslissing van 23 november 2006, ingekomen bij het Hof op 28 november 2006, in de procedure

Danske Svineproducenter

tegen

Justitsministeriet,

in tegenwoordigheid van:

Den Europæiske Dyre- og Kødhandelsunion (UECBV),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),

samengesteld als volgt: A. Rosas, kamerpresident, U. Lõhmus, J. Klučka (rapporteur), A. Ó Caoimh en P. Lindh, rechters,

advocaat-generaal: Y. Bot,

griffier: C. Strömholm, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 28 november 2007,

gelet op de opmerkingen van:

Danske Svineproducenter, vertegenwoordigd door H. Sønderby Christensen, advokat,

Den Europæiske Dyre-og Kødhandelsunion (UECBV), vertegenwoordigd door J.-L. Mériaux, bijgestaan door J. Seeger Perregaard, advokat,

de Deense regering, vertegenwoordigd door B. Weis Fogh als gemachtigde, bijgestaan door P. Biering, advokat,

de Belgische regering, vertegenwoordigd door A. Hubert als gemachtigde,

de Griekse regering, vertegenwoordigd door I. Chalkias en S. Papaioannou als gemachtigden,

de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door F. Erlbacher en H. Støvlbæk als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de hoofdstukken I, titel A, punt 2, sub b, VI, punt 47, titel D, en VII, punt 48, lid 3, derde streepje, van de bijlage bij richtlijn 91/628/EEG van de Raad van 19 november 1991 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en tot wijziging van de richtlijnen 90/425/EEG en 91/496/EEG (PB L 340, blz. 17), zoals gewijzigd bij richtlijn 95/29/EG van de Raad van 29 juni 1995 (PB L 148, blz. 52; hierna: „richtlijn 91/628”).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen de beroepsorganisatie Danske Svineproducenter en Justitsministeriet (ministerie van Justitie) over de omzetting van richtlijn 91/628 in Deens recht.

Toepasselijke bepalingen

Gemeenschapsregeling

Richtlijn 91/628

3

De derde en de vierde overweging van de considerans van richtlijn 95/29 luiden:

„Overwegende dat lidstaten voorschriften hebben vastgesteld inzake tijden gedurende welke dieren mogen worden vervoerd, tussenpozen voor het voederen en drenken van de dieren, rustperioden, en beschikbare ruimte; dat deze voorschriften in bepaalde gevallen zeer gedetailleerd zijn en door sommige lidstaten worden aangewend om het intracommunautaire handelsverkeer in levende dieren te beperken; dat de personen die belast zijn met het vervoer van dieren over duidelijke criteria moeten beschikken aan de hand waarvan zij in de gehele Gemeenschap activiteiten kunnen ontplooien zonder in conflict te komen met verschillende nationale voorschriften;

Overwegende dat, om de technische belemmeringen voor het handelsverkeer in levende dieren weg te werken en een goede werking van de betrokken marktordeningen mogelijk te maken, met behoud van voldoende bescherming voor de betrokken dieren, in het kader van de interne markt richtlijn 91/628/EEG moet worden gewijzigd met het oog op de harmonisatie van de reistijden, de tussenpozen voor het voederen en drenken, de rustperioden en de beschikbare ruimte voor bepaalde soorten dieren.”

4

Krachtens artikel 1, lid 1, sub a, ervan is richtlijn 91/628 van toepassing op als huisdieren gehouden varkens.

5

Krachtens artikel 3, lid 1, sub a bis, van deze richtlijn zien de lidstaten erop toe dat „de ruimte (beladingsdichtheid) waarover de dieren beschikken ten minste voldoet aan de in hoofdstuk VI van de bijlage vastgestelde minima ten aanzien van de in dat hoofdstuk bedoelde dieren en vervoermiddelen” en dat „de reis- en rusttijden en de tussenpozen voor het voederen en drenken voor bepaalde diersoorten, onverminderd verordening (EEG) nr. 3820/85 […] voldoen aan het bepaalde in hoofdstuk VII van de bijlage ten aanzien van de in dat hoofdstuk bedoelde dieren”.

6

Krachtens artikel 5, A, punt 1, sub c, van richtlijn 91/628 zien de lidstaten erop toe dat iedere vervoerder voor het vervoer van de in deze richtlijn bedoelde dieren gebruikmaakt van vervoermiddelen waarmee de communautaire eisen inzake welzijn tijdens het vervoer, en met name de in de bijlage bij deze richtlijn bedoelde eisen en de overeenkomstig artikel 13, lid 1, van deze richtlijn vast te stellen eisen, kunnen worden nageleefd.

7

Hoofdstuk 1 van de bijlage bij richtlijn 91/628 bevat bepalingen, van toepassing op het vervoer met name van als huisdieren gehouden varkens. Titel A, punt 2, sub a tot en met c, van dit hoofdstuk bepaalt:

„a)

De dieren moeten over voldoende ruimte beschikken om in hun natuurlijke houding rechtop te blijven staan en zo nodig moeten zij door hekken tegen de bewegingen van het vervoermiddel worden beschermd. Zij moeten plaats hebben om te gaan liggen, tenzij dit om speciale redenen in verband met de bescherming van de dieren ongewenst is.

b)

De vervoermiddelen en de containers moeten zo zijn geconstrueerd en worden gebruikt dat de dieren worden beschermd tegen slechte weersomstandigheden en grote verschillen in klimaat. De luchtverversing en de hoeveelheid lucht moeten aangepast zijn aan de omstandigheden waarin het vervoer plaatsvindt en geschikt zijn voor de vervoerde diersoort.

In de dierenafdeling [hierna: ‚afdeling’] en in elk van de niveaus daarvan dient een vrije ruimte te worden gelaten die toereikend is voor een adequate luchtverversing boven de dieren wanneer deze op natuurlijke wijze rechtop staan, en die hun natuurlijke bewegingen op generlei wijze belemmert.

c)

De vervoermiddelen en de containers moeten gemakkelijk te reinigen zijn, zo zijn ingericht dat de dieren niet kunnen ontsnappen, zo zijn geconstrueerd dat verwondingen of onnodig lijden van de dieren worden voorkomen en zo zijn uitgerust dat hun veiligheid gegarandeerd is. […] Voorts moeten de dieren kunnen worden onderzocht en verzorgd en moeten de containers zo zijn gestuwd dat de luchtcirculatie niet wordt gehinderd. […]”

8

Voor het vervoer van varkens per spoor en over de weg bepaalt hoofdstuk VI, punt 47, titel D, van de bijlage bij richtlijn 91/628: „Alle varkens moeten ten minste gelijktijdig kunnen gaan liggen en in hun natuurlijke houding kunnen staan. Om aan deze minimumeisen te voldoen mag de beladingsdichtheid voor varkens van ongeveer 100 kg tijdens het vervoer niet hoger zijn dan 235 kg/m2. Ras, grootte en fysieke conditie van de varkens kunnen een vergroting van deze vereiste minimum grondoppervlakte noodzakelijk maken; deze kan ook met maximaal 20 % worden vergroot in verband met de weersomstandigheden en de reistijd.”

9

Punt 48, leden 2 en 3, van hoofdstuk VII van de bijlage bij richtlijn 91/628 luidt:

„2.   De reistijd van dieren die behoren tot de in [lid] 1 bedoelde soorten, mag niet langer zijn dan acht uur.

3.   De in [lid] 2 genoemde maximale reistijd kan worden verlengd indien het vervoermiddel voldoet aan de onderstaande aanvullende voorwaarden:

[…]

er is rechtstreekse toegang tot de dieren;

er is adequate ventilatie mogelijk die aan de (binnen- en buiten)temperatuur kan worden aangepast;

[…]”

10

Richtlijn 91/628 is op 5 januari 2007 ingetrokken en vervangen door verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en van verordening (EG) nr. 1255/97 (PB 2005, L 3, blz. 1).

Verordening (EG) nr. 411/98

11

Artikel 1 van verordening (EG) nr. 411/98 van de Raad van 16 februari 1998 tot vaststelling van aanvullende normen betreffende de bescherming van dieren voor wegvoertuigen die worden gebruikt voor het vervoer van dieren bij reizen van meer dan acht uur (PB L 52, blz. 8) bepaalt:

„Wanneer de in hoofdstuk VII, [lid] 2, van de bijlage bij richtlijn 91/628/EEG vastgestelde reistijd acht uur overschrijdt, moeten de wegvoertuigen die worden gebruikt voor het vervoer van als huisdier gehouden eenhoevigen, runderen, schapen, geiten en varkens in de Gemeenschap, voldoen aan de in de bijlage bij deze verordening opgenomen aanvullende eisen.”

12

Punt 3 van de bijlage bij verordening nr. 411/98 bepaalt:

„Toegang

De voor het vervoer gebruikte voertuigen moeten zodanig zijn uitgerust dat alle vervoerde dieren steeds direct kunnen worden bereikt, teneinde ze te inspecteren en ze de nodige verzorging te geven, met name ze te voederen en te drenken.”

Nationale regeling

13

Richtlijn 91/628 is bij besluit nr. 201 van 16 april 1993 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer in Deens recht omgezet. Dit besluit is vervolgens gewijzigd bij besluit nr. 734 van 13 juli 2005 (hierna: „besluit nr. 734”), waarbij Justitsministeriet nieuwe voorschriften voor het vervoer van varkens heeft ingevoerd. Krachtens § 2, lid 1, ervan is besluit nr. 734 op 15 augustus 2005 in werking getreden behalve de voorschriften voor de beladingsdichtheid die overeenkomstig § 2, lid 2, van dit besluit op 15 augustus 2006 in werking zijn getreden.

Voorschriften van besluit nr. 734 betreffende de hoogte van de afdelingen

14

§ 6a van besluit nr. 734 bepaalt:

„1.   Bij het vervoer van varkens van 40 kg of meer dient de inwendige hoogte van iedere laag — gemeten van het hoogste punt van de vloer tot het laagste punt van het plafond (bijvoorbeeld de onderkant van eventuele dwarsbalken of stutten) — ten minste te voldoen aan de volgende vereisten:

Varkens

 

Gemiddeld gewicht in kg

Inwendige hoogte bij gebruik van mechanische ventilatie

Inwendige hoogte bij gebruik van een ander ventilatiesysteem

40

74 cm

89 cm

50

77 cm

92 cm

70

84 cm

99 cm

90

90 cm

105 cm

100

92 cm

107 cm

110

95 cm

110 cm

130

99 cm

114 cm

150

103 cm

118 cm

170

106 cm

121 cm

190

109 cm

124 cm

210

111 cm

126 cm

230

112 cm

127 cm

[…]

3.   Het mechanische ventilatiesysteem dient een toereikende en gelijkmatig verdeelde ventilatie te waarborgen met een nominale ventilatiecapaciteit van ten minste 61 m3 per uur per 100 kg varken. Wanneer de totale reistijd van varkens van 40 kg of meer acht uur overschrijdt, dient eveneens te worden voldaan aan de vereisten van bijlage 3, A, punt 2, voor zover een mechanisch ventilatiesysteem wordt gebruikt.

4.   In de afdeling voor de varkens en in elk van de niveaus daarvan dient te allen tijde een vrije ruimte te worden gelaten die toereikend is voor een adequate ventilatie boven de varkens wanneer deze op natuurlijke wijze rechtop staan, en hun natuurlijke bewegingen mogen op generlei wijze worden belemmerd.

5.   Wanneer de totale reistijd voor varkens van 40 kg of meer acht uur overschrijdt, dient gebruik te worden gemaakt van vervoermiddelen waarin — bijvoorbeeld door middel van een in hoogte verstelbaar dak in combinatie met verstelbare laadvloeren of een gelijksoortige constructie — te allen tijde een inwendige inspectiehoogte van ten minste 140 cm per laag kan worden gegarandeerd, gemeten van het hoogste punt van de vloer tot het laagste punt van het plafond (bijvoorbeeld de onderkant van eventuele dwarsbalken of stutten). Bij het tot stand brengen van een inwendige inspectiehoogte van 140 cm blijft bij het vervoer van dieren in verschillende lagen boven elkaar voor de overige lagen ten minste de in lid 1 genoemde inwendige hoogte gelden.”

15

§ 3 van besluit nr. 734 bevat de volgende overgangsbepalingen:

„1.   Voor bestelwagens, vrachtwagens, aanhangers, opleggers e.d. die uiterlijk op 15 augustus 2005 voor het eerst zijn geregistreerd, kunnen de vervoerders tot15 augustus 2010 bij vervoer van varkens van 40 kg of meer van langer dan acht uur de varkens vervoeren overeenkomstig de volgende regels:

Bij het vervoer van varkens van 40 kg of meer dient de inwendige hoogte van iedere laag — gemeten van het hoogste punt van de vloer tot het laagste punt van het plafond (bijvoorbeeld de onderkant van eventuele dwarsbalken of stutten) — tijdens het vervoer ten minste te voldoen aan de volgende vereisten:

Varkens

 

Gemiddeld gewicht in kg

Inwendige hoogte bij gebruik van mechanische ventilatie

Inwendige hoogte bij gebruik van een ander ventilatiesysteem

Varkens van meer dan 40 kg tot en met 110 kg

100 cm

107 cm

Varkens van meer dan 110 kg tot en met 150 kg

110 cm

118 cm

Varkens van meer dan 150 kg tot en met 230 kg

112 cm

127 cm

Varkens van meer dan 230 kg

> 112 cm

> 127 cm

2.   Het mechanische ventilatiesysteem dient een toereikende en gelijkmatig verdeelde ventilatie te waarborgen met een nominale ventilatiecapaciteit van ten minste 61 m3 per uur per 100 kg varken.

3.   In de dierenafdeling moet op elk niveau te allen tijde een vrije ruimte worden gelaten die toereikend is voor een adequate ventilatie boven de dieren, wanneer deze op natuurlijke wijze rechtop staan, en hun natuurlijke bewegingen mogen op generlei wijze worden belemmerd.

4.   Totdat de in § 2, lid 2, genoemde vereisten met betrekking tot de grondoppervlakte in werking treden, dient er bij het vervoer van varkens bij een inwendige hoogte van 100 cm een grondoppervlakte van ten minste 0,42 m2 per 100 kg varken te zijn.”

Voorschriften van besluit nr. 734 betreffende de beladingsdichtheid

16

Bijlage I bij besluit nr. 734, die bijlage II bij besluit nr. 201 van 16 april 1993 vervangt, bepaalt:

„D. Varkens

Vervoer per spoor of over de weg, incl. aanhangers

1.

Vervoer korter dan acht uur:

Gewicht van de levende dieren (kg)

Grondoppervlakte (m2) per dier

25

0,17

50

0,26

75

0,33

100

0,42

200

0,70

250 of meer

0,80

Ras, grootte en fysieke conditie van de varkens kunnen een vergroting van bovengenoemde vereiste minimumgrondoppervlakte noodzakelijk maken; de grondoppervlakte kan ook met maximaal 20 % worden vergroot in verband met de weersomstandigheden en de reistijd.

2.

Vervoer langer dan acht uur:

Gewicht van de levende dieren (kg)

Grondoppervlakte (m2) per dier

25

0,20

50

0,31

75

0,39

100

0,50

200

0,84

250 of meer

0,96”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

17

Blijkens de verwijzingsbeschikking is Danske Svineproducenter een beroepsorganisatie die de belangen van de Deense varkenshouders behartigt. Zij verenigt ongeveer 1700 varkenshouders, die in totaal twee derde van de Deense varkensproductie vertegenwoordigen.

18

Danske Svineproducenter heeft op 14 mei 2005 bij het Vestre Landsret (hof voor het westen van het land) beroep ingesteld tegen Justitsministeriet en gesteld dat de regeling tot omzetting van richtlijn 91/628 in Deens recht, zoals gewijzigd bij besluit nr. 734, onverenigbaar is met de bepalingen van deze richtlijn en met de artikelen 28 EG tot en met 30 EG en 49 EG alsook met verordening nr. 1/2005. Danske Svineproducenter acht in het bijzonder verschillende vereisten van besluit nr. 734, dat ten tijde van de instelling van haar beroep nog niet was afgekondigd, onwettig.

19

Van oordeel dat de oplossing van het geschil afhangt van de uitlegging van een aantal bepalingen van richtlijn 91/628, heeft het Vestre Landsret de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen voorgelegd:

„1)

Moeten de bepalingen van hoofdstuk I, titel A, punt 2, sub b, en hoofdstuk VII, [punt] 48, [lid] 3, derde streepje, van de bijlage bij richtlijn 91/628 […] aldus worden uitgelegd dat een lidstaat geen nationale overgangsbepalingen mag vaststellen, volgens welke bij het vervoer van varkens met een gewicht van 40 kg tot en met 110 kg, dat langer dan acht uur duurt, bij gebruik van mechanische ventilatie de inwendige hoogte per laag — gemeten vanaf het hoogste punt van de vloer tot het laagste punt van het plafond — ten minste 100 cm dient te bedragen?

2)

Moeten de bepalingen van hoofdstuk I, titel A, punt 2, sub b, en hoofdstuk VII, [punt] 48, [lid] 3, derde streepje, van de bijlage bij richtlijn 91/628 […] aldus worden uitgelegd dat een lidstaat geen nationale regeling mag vaststellen, volgens welke voor het vervoer van varkens met een gewicht van 40 kg of meer, wanneer de totale reistijd acht uur overschrijdt, gebruik dient te worden gemaakt van vervoermiddelen waarin — bijvoorbeeld door middel van een in de hoogte verstelbaar dak in combinatie met beweegbare laadvloeren of een gelijksoortige constructie — te allen tijde een inwendige inspectiehoogte van ten minste 140 cm per laag — gemeten vanaf het hoogste punt van de vloer tot het laagste punt van het plafond — kan worden gegarandeerd, terwijl bij het vervoer van dieren in verschillende lagen boven elkaar de inwendige hoogte van de overige lagen ten minste 92 cm dient te blijven bedragen, indien de vervoerde varkens gemiddeld 100 kg wegen en mechanische ventilatie wordt gebruikt?

3)

Moeten de bepalingen van hoofdstuk VI, punt 47, titel D, van de bijlage bij richtlijn 91/628 […] aldus worden uitgelegd dat een lidstaat geen nationale wetgeving mag vaststellen, die bij vervoer van langer dan acht uur een grondoppervlakte van ten minste 0,50 m2 per 100 kg varken voorschrijft?”

Verzoek om heropening van de mondelinge behandeling

20

Bij brief van 27 december 2007 heeft verzoekster in het hoofdgeding verzocht de mondelinge behandeling te heropenen, omdat de Deense regering net vóór de terechtzitting foto’s aan het Hof had gezonden, waardoor zij haar belangen niet had kunnen verdedigen met betrekking tot deze bewijslevering, die zij als onbillijk, tardief en tendentieus kwalificeert. Bovendien heeft zij gesteld dat de niet-mededeling van de bijlagen bij haar schriftelijke opmerkingen aan de andere belanghebbenden die schriftelijke opmerkingen hebben ingediend, een schending van haar recht van verweer vormt.

21

Om te beginnen kan het Hof volgens vaste rechtspraak ambtshalve of op voorstel van de advocaat-generaal dan wel op verzoek van partijen krachtens artikel 61 van zijn Reglement voor de procesvoering de mondelinge behandeling heropenen, indien het van oordeel is dat het onvoldoende is ingelicht of dat de zaak moet worden beslecht op basis van een argument waarover tussen partijen geen discussie heeft plaatsgevonden (zie beschikking van 4 februari 2000, Emesa Sugar, C-17/98, Jurispr. blz. I-665, punt 18; arresten van 14 december 2004, Swedish Match, C-210/03, Jurispr. blz. I-11893, punt 25, en 28 juni 2007, Albert Reiss Beteiligungsgesellschaft, C-466/03, Jurispr. blz. I-5357, punt 29).

22

Voorts brengt artikel 234 EG een rechtstreekse samenwerking tot stand tussen het Hof en de nationale rechterlijke instanties in de vorm van een niet-contentieuze procedure, waaraan ieder initiatief van partijen vreemd is en in de loop waarvan laatstgenoemden schriftelijke opmerkingen kunnen indienen en kunnen worden uitgenodigd ter terechtzitting mondelinge opmerkingen te maken (zie in die zin beschikking van 14 juli 1971, Rheinmühlen Düsseldorf, 6/71, Jurispr. blz. 719, punt 1, en arrest van 14 september 2006, Slob, C-496/04, Jurispr. blz. I-8257, punt 34).

23

Bovendien behoort in het kader van de procedure van artikel 234 EG, dat op een duidelijke afbakening van de taken van de nationale rechterlijke instanties en van het Hof berust, elke waardering van de feiten tot de bevoegdheid van de nationale rechter (zie met name arresten van 9 juni 2005, HLH Warenvertrieb en Orthica, C-211/03, C-299/03 en C-316/03–C-318/03, Jurispr. blz. I-5141, punt 96, en 18 juli 2007, Lucchini, C-119/05, Jurispr. blz. I-6199, punt 43). In het bijzonder is het Hof uitsluitend bevoegd, zich op basis van de door de nationale rechterlijke instantie omschreven feiten, over de uitlegging of de rechtsgeldigheid van een communautair rechtsvoorschrift uit te spreken (zie met name arresten van 16 maart 1978, Oehlschläger, 104/77, Jurispr. blz. 791, punt 4, en 28 september 2006, Gasparini e.a., C-467/04, Jurispr. blz. I-9199, punt 41). In dit kader staat het aan de nationale rechter om de aan het geding ten grondslag liggende feiten vast te stellen en daaruit de consequenties trekken voor de door hem te geven beslissing (zie in die zin met name arresten van 29 april 1982, Pabst & Richarz, 17/81, Jurispr. blz. 1331, punt 12, en 11 december 2007, Eind, C-291/05, Jurispr. blz. I-10719, punt 18).

24

Wat de gewraakte overlegging van foto’s aan het Hof betreft, volstaat het erop te wijzen dat het Hof in de vergadering tussen de rechters en de advocaten vóór de aanvang van de terechtzitting laatstgenoemden heeft meegedeeld dat deze foto’s niet aan de rechters waren toegezonden en ter terechtzitting niet zouden mogen worden overgelegd.

25

Wat het argument betreft dat de documenten bij de opmerkingen van verzoekster in het hoofdgeding niet zijn meegedeeld, dient te worden vastgesteld dat, wegens de omvang van die documenten, deze opmerkingen zonder die documenten zijn meegedeeld aan de andere belanghebbenden die schriftelijke opmerkingen hebben ingediend. Ook staat vast dat laatstgenoemden kennis hadden van het bestaan van deze bijlagen, waarvan aan het eind van deze opmerkingen de uitvoerige lijst was gegeven, zodat zij er ter griffie van het Hof inzage van konden nemen of om toezending ervan konden verzoeken.

26

Gelet op voorgaande overwegingen dient het verzoek van verzoekster in het hoofdgeding om heropening van de mondelinge behandeling niet te worden ingewilligd.

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Opmerkingen vooraf

27

Volgens artikel 249, derde alinea, EG is een richtlijn verbindend ten aanzien van het te bereiken resultaat voor elke lidstaat waarvoor zij bestemd is, doch wordt aan de nationale instanties de bevoegdheid gelaten vorm en middelen te kiezen.

28

Volgens vaste rechtspraak heeft elke lidstaat waarvoor een richtlijn bestemd is, de verplichting om in het kader van zijn nationale rechtsorde alle maatregelen te treffen die nodig zijn om de volle werking van de richtlijn overeenkomstig het ermee beoogde doel te verzekeren (zie met name arresten van 17 juni 1999, Commissie/Italië, C-336/97, Jurispr. blz. I-3771, punt 19, en 5 juli 2007, Kofoed, C-321/05, Jurispr. blz. I-5795, punt 41).

29

Dienaangaande heeft het Hof reeds geoordeeld dat het hoofddoel van richtlijn 91/628 de bescherming van de dieren tijdens het vervoer is (zie in die zin arrest van 17 januari 2008, Viamex Agrar Handel en ZVK, C-37/06 en C-58/06, Jurispr. blz. I-69, punt 29). Niettemin is richtlijn 91/628, zoals blijkt uit de tweede overweging van de considerans ervan en uit de vierde overweging van de considerans van richtlijn 95/29, vastgesteld in het kader van het gemeenschapsbeleid dat erop is gericht om de technische belemmeringen voor het handelsverkeer in levende dieren op te heffen en een goede werking van de marktordeningen mogelijk te maken.

30

Bovendien volgt uit de vierde overweging van de considerans van richtlijn 95/29 dat richtlijn 91/628 strekt tot harmonisatie van de tijden gedurende welke dieren mogen worden vervoerd, de tussenpozen voor het voederen en drenken van de dieren, de rustperioden, en de beschikbare ruimte voor bepaalde soorten dieren. Er dient evenwel op te worden gewezen dat richtlijn 91/628 naast een aantal precieze bepalingen andere bepalingen bevat die algemeen zijn (zie in die zin arrest van 11 mei 1999, Monsees, C-350/97, Jurispr. blz. I-2921, punt 26).

31

In deze omstandigheden moet richtlijn 91/628 worden omgezet met inachtneming van de doelstellingen die zij nastreeft, en hangt de beoordelingsmarge waarover de lidstaten beschikken, af van de nauwkeurigheid van de bepalingen van deze richtlijn. Bovendien moet bij de omzetting het evenredigheidsbeginsel strikt worden nageleefd. Dienaangaande was het Hof met name van oordeel dat dit evenredigheidsbeginsel, dat een algemeen beginsel van gemeenschapsrecht vormt en herhaaldelijk is bevestigd door de rechtspraak van het Hof, met name op het gebied van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (zie met name arresten van 12 juli 2001, Jippes e.a., C-189/01, Jurispr. blz. I-5689, punt 81, en 7 september 2006, Spanje/Raad, C-310/04, Jurispr. blz. I-7285, punt 97), zowel door de gemeenschapswetgever als door de nationale wetgevers en rechterlijke instanties die het gemeenschapsrecht toepassen, in acht moet worden genomen (zie in die zin voormeld arrest Viamex Agrar Handel en ZVK, punt 33).

32

In het kader van de omzettingsprocedure moeten de lidstaten dus het hoofddoel van bescherming van de dieren tijdens het vervoer in acht nemen zonder de verwezenlijking van de andere doelstellingen van richtlijn 91/628 te belemmeren.

33

Tegen de achtergrond van deze opmerkingen dient te worden nagegaan of nationale maatregelen als die in het hoofdgeding de volle werking van de bepalingen van richtlijn 91/628 overeenkomstig de ermee beoogde doelen en het evenredigheidsbeginsel verzekeren.

De eerste en de tweede vraag

34

Met zijn eerste en zijn tweede vraag, die tezamen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter te vernemen of de bepalingen van hoofdstuk I, titel A, punt 2, sub b, en hoofdstuk VII, punt 48, lid 3, derde streepje, van de bijlage bij richtlijn 91/628 aldus moeten worden uitgelegd dat zij een lidstaat toestaan:

een nationale overgangsbepaling vast te stellen, volgens welke bij het vervoer van varkens met een gewicht van 40 kg tot en met 110 kg, dat langer dan acht uur duurt, bij gebruik van mechanische ventilatie de inwendige hoogte per laag — gemeten vanaf het hoogste punt van de vloer tot het laagste punt van het plafond — ten minste 100 cm dient te bedragen;

een nationale regeling vast te stellen, volgens welke voor het vervoer van varkens met een gewicht van 40 kg of meer, wanneer de totale reistijd langer dan acht uur duurt, gebruik dient te worden gemaakt van vervoermiddelen waarin te allen tijde een inwendige inspectiehoogte van ten minste 140 cm per laag kan worden gegarandeerd, terwijl bij een voertuig met mechanische ventilatie en verschillende lagen elk ervan voor het vervoer van varkens met een gemiddeld gewicht van 100 kg minimaal 92 cm hoog moet zijn.

35

Krachtens de bepalingen van richtlijn 91/628 moeten de lidstaten minimumvoorschriften vaststellen die garanderen dat de varkens bij vervoer over de weg beschikken over voldoende grondoppervlakte, ruimte in de hoogte en ventilatie, welke eisen worden versterkt wanneer de reistijd langer dan acht uur is.

36

Krachtens artikel 5, A, punt 1, sub c, van richtlijn 91/628 moeten de lidstaten erop toezien dat iedere vervoerder voor het vervoer van de in deze richtlijn bedoelde dieren gebruikmaakt van vervoermiddelen waarmee aan de communautaire eisen inzake welzijn tijdens het vervoer, met name de in de bijlage bij deze richtlijn bedoelde eisen en de overeenkomstig artikel 13, lid 1, van deze richtlijn vast te stellen eisen, kunnen worden nageleefd. Krachtens artikel 3, lid 1, sub a bis, van richtlijn 91/628 zien de lidstaten met name erop toe dat de ruimte (beladingsdichtheid) waarover de dieren beschikken, ten minste voldoet aan de in hoofdstuk VI van de bijlage vastgestelde minima. Volgens dit hoofdstuk VI, waarvan punt 47, titel D, de beladingsdichtheid voor varkens vaststelt, moeten alle varkens bij vervoer over de weg ten minste kunnen gaan liggen en in hun natuurlijke houding kunnen staan. Ook wordt erin gepreciseerd dat om aan deze minimumeisen te voldoen de beladingsdichtheid voor varkens van ongeveer 100 kg tijdens het vervoer niet hoger mag zijn dan 235 kg/m2. Voorts kunnen volgens deze bepaling ras, grootte en fysieke conditie van de varkens een vergroting van de vereiste minimumgrondoppervlakte noodzakelijk maken; deze kan met maximaal 20 % worden vergroot in verband met de weersomstandigheden en de reistijd.

37

Bovendien bepaalt hoofdstuk I, titel A, punt 2, sub b, van de bijlage bij richtlijn 91/628 alleen dat in de dierenafdeling en in elk van de niveaus daarvan in het vervoermiddel een vrije ruimte dient te worden gelaten die toereikend is voor een adequate luchtverversing boven de dieren wanneer deze op natuurlijke wijze rechtop staan, en die hun natuurlijke bewegingen op generlei wijze belemmert. Krachtens hoofdstuk VII, punt 48, lid 3, derde streepje, van dezelfde bijlage mogen dieren, wanneer de reistijd langer dan acht uur is, slechts worden vervoerd in vervoermiddelen die voldoen aan de aanvullende voorwaarden, met name dat er rechtstreekse toegang tot de dieren is.

38

Daar de gemeenschapswetgever zelf in richtlijn 91/628 geen nauwkeurige hoogte voor de afdelingen heeft vastgesteld, hebben de lidstaten dus een bepaalde beoordelingsmarge bij de vaststelling van de nationale bepalingen waarmee de volle werking van de bepalingen van deze richtlijn overeenkomstig de doelen ervan en met inachtneming van het gemeenschapsrecht kan worden verzekerd.

39

Wat de bepalingen betreft die in het hoofdgeding aan de orde zijn, heeft het Koninkrijk Denemarken, blijkens de in het kader van de schriftelijke en mondelinge behandeling bij het Hof ingediende opmerkingen, de zeer algemene vereisten van richtlijn 91/628 inzake de hoogte van de afdeling in zijn interne rechtsorde willen omzetten in nauwkeurige verplichtingen. Daartoe achtte het Koninkrijk Denemarken het passend zich te baseren op de aanbevelingen in het advies over het welzijn van dieren tijdens het vervoer, dat op 11 maart 2002 is uitgebracht door het wetenschappelijk comité voor de gezondheid en het welzijn van dieren, een comité van de Gemeenschap. Dit advies houdt namelijk rekening met recentere wetenschappelijke gegevens dan die welke aan richtlijn 91/628 ten grondslag lagen. Volgens de Deense regering vormen deze aanbevelingen dus de beste basis om de normen van deze richtlijn nader te bepalen en de bescherming van de dieren te garanderen.

40

Een regeling als die in het hoofdgeding met minima voor de hoogte van de afdelingen, om de vervoerders nauwkeurigere normen dan die van richtlijn 91/628 te geven, valt in beginsel binnen de bij artikel 249 EG aan de lidstaten verleende beoordelingsmarge, mits evenwel deze regeling, voor zover zij afbreuk kan doen aan de verwezenlijking van de door deze richtlijn beoogde opheffing van de technische belemmeringen voor het handelsverkeer in levende dieren en goede werking van de marktordeningen, objectief noodzakelijk en evenredig blijft om de verwezenlijking van het door deze richtlijn nagestreefde hoofddoel van bescherming van de dieren tijdens het vervoer te garanderen.

41

Dienaangaande blijkt uit de opmerkingen van de Deense regering dat het Koninkrijk Denemarken met de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling aan de verwezenlijking van het doel van bescherming van de dieren tijdens het vervoer hogere prioriteit heeft gegeven dan aan de andere doelstellingen van richtlijn 91/628. Deze regering wijst er overigens op dat zij, daar het welzijn van de dieren voorrang geniet, ervoor heeft gekozen onnodig lijden van de dieren tijdens hun vervoer te voorkomen met inachtneming, voor zover mogelijk, van de betrokken economische belangen, met name die van de vervoerders, en van hun vermogen tot aanpassing aan de nieuwe eisen.

42

Bovendien blijkt uit de door de verwijzende rechter verstrekte informatie dat de nationale regeling onder meer tot doel heeft het moeilijker en duurder te maken om te voldoen aan de eisen inzake vervoer van dieren om zo het aantal van de voor de slacht over grote afstanden vervoerde dieren indirect te beperken. In het kader van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bepalingen moeten de gewoonlijk voor vervoer van dieren gebruikte voertuigen met name worden omgebouwd, hetgeen, naar de Deense regering raamt, voor de exporteurs extra kosten van 10000 à 20000 EUR per aanhangercombinatie meebrengt.

43

In deze omstandigheden kan niet worden uitgesloten dat de extra kosten voor de naleving van een regeling als die in het hoofdgeding alsook de eventueel daaruit volgende technische moeilijkheden de verwezenlijking van de beoogde opheffing van de technische belemmeringen voor het handelsverkeer in levende dieren en goede werking van de marktordeningen belet, waardoor het vrij verkeer van goederen zowel bij in- als bij uitvoer wordt beperkt.

44

Daar het aan het Hof voorgelegde dossier geen enkel gegeven bevat over de invloed van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling op de goede werking van de gemeenschappelijke markt, met name wat betreft de varkenshouders van andere lidstaten die varkens over Deens grondgebied vervoeren, moet de verwijzende rechter nagaan of deze regeling technische moeilijkheden meebrengt die de verwezenlijking van de door richtlijn 91/628 beoogde opheffing van de technische belemmeringen voor het handelsverkeer in levende dieren en goede werking van de marktordeningen verhinderen, en in het licht van deze verschillende gegevens beoordelen of het Koninkrijk Denemarken met de vaststelling van deze regeling de hem bij deze richtlijn verleende beoordelingsmarge heeft overschreden. In het bijzonder moet deze rechter nagaan of deze regeling, voor zover zij kan leiden tot afbreuk aan de verwezenlijking van die twee doelstellingen, objectief noodzakelijk en evenredig blijft om de verwezenlijking van het door deze richtlijn nagestreefde hoofddoel van bescherming van de dieren tijdens het vervoer te garanderen.

45

Daartoe moet hij allereerst nagaan of de extra kosten alsook de technische moeilijkheden die worden veroorzaakt door de bepalingen die in het hoofdgeding aan de orde zijn, de varkenshouders van de lidstaat die ze heeft vastgesteld, niet benadelen, vervolgens of deze bepalingen deze producenten die hun producten willen exporteren, niet kunnen benadelen tegenover exporteurs van andere lidstaten, die geen extra kosten voor de technische aanpassingen van aanhangercombinaties hebben, en ten slotte of deze bepalingen niet de varkenshouders van andere lidstaten benadelen die dieren naar of via Denemarken willen vervoeren en die de aanhangercombinaties ook zouden moeten aanpassen om de Deense regeling na te leven.

46

Gelet op voorgaande overwegingen moet op de eerste en de tweede vraag worden geantwoord dat een regeling als die in het hoofdgeding met minima voor de hoogte van de dierenafdelingen, om de vervoerders nauwkeurigere normen te geven dan die van richtlijn 91/628, binnen de bij artikel 249 EG aan de lidstaten verleende beoordelingsmarge kan vallen, mits deze regeling, die de door deze richtlijn beoogde bescherming van de dieren tijdens het vervoer in acht neemt, niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel in de weg staat aan de verwezenlijking van de eveneens door deze richtlijn beoogde opheffing van de technische belemmeringen voor het handelsverkeer in levende dieren en goede werking van de marktordeningen. Het staat aan de verwijzende rechter om na te gaan of die regeling deze beginselen in acht neemt.

De derde vraag

47

Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of hoofdstuk VI, punt 47, titel D, van de bijlage bij richtlijn 91/628 aldus moet worden uitgelegd dat een lidstaat geen nationale wetgeving mag vaststellen, die voor vervoer van langer dan acht uur een grondoppervlakte van ten minste 0,50 m2 per 100 kg varken voorschrijft.

48

Dienaangaande dient er enerzijds aan te worden herinnerd dat de lidstaten volgens artikel 3, lid 1, sub a bis, van richtlijn 91/628 erop toezien toe dat de ruimte (beladingsdichtheid) waarover de dieren beschikken, ten minste voldoet aan de in hoofdstuk VI van de bijlage bij deze richtlijn vastgestelde minima ten aanzien van de in dat hoofdstuk bedoelde dieren en vervoermiddelen. Anderzijds mag de beladingsdichtheid voor varkens van ongeveer 100 kg ingevolge punt 47, titel D, van dit hoofdstuk, om aan de door deze bepaling zelf opgelegde minimumeisen te voldoen, namelijk dat de varkens ten minste moeten kunnen gaan liggen en in hun natuurlijke houding moeten kunnen staan, tijdens het vervoer niet hoger zijn dan 235 kg/m2, hetgeen overeenkomt met 0,42 m2 per varken van 100 kg. Volgens diezelfde bepaling kunnen voorts ras, grootte en fysieke conditie van de varkens een vergroting van de vereiste minimumgrondoppervlakte noodzakelijk maken; deze kan ook met maximaal 20 % worden vergroot in verband met de weersomstandigheden en de reistijd.

49

Uit de tekst van hoofdstuk VI, punt 47, titel D, van de bijlage bij richtlijn 91/628 blijkt dus dat de gemeenschapswetgever de minimumnormen voor de beladingsdichtheid voor varkens van ongeveer 100 kg uitdrukkelijk heeft vastgesteld en met name aan de lidstaten de mogelijkheid heeft gegeven deze normen met maximaal 20 % te verhogen in verband met de weersomstandigheden en de reistijd.

50

Vastgesteld moet worden dat een nationale bepaling krachtens welke de per dier beschikbare grondoppervlakte bij vervoer van langer dan acht uur ten minste 0,50 m2 voor varkens van 100 kg moet bedragen, verenigbaar is met de minimum- en maximumnormen die worden voorgeschreven door de bepalingen van richtlijn 91/628 die in punt 48 van het onderhavige arrest in herinnering zijn gebracht. De vergroting van de door een dergelijke bepaling vastgestelde minimumruimte is gerechtvaardigd door de reistijd en ligt binnen de door de gemeenschapswetgever in deze bepalingen toegestane grens van 20 %.

51

In deze omstandigheden moet op de derde vraag worden geantwoord dat hoofdstuk VI, punt 47, titel D, van de bijlage bij richtlijn 91/628 aldus moet worden uitgelegd dat een lidstaat een nationale regeling mag vaststellen, die bij vervoer van langer dan acht uur voor varkens van 100 kg ten minste een grondoppervlakte van 0,50 m2 per dier voorschrijft.

Kosten

52

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof van Justitie (Derde kamer) verklaart voor recht:

 

1)

Een nationale regeling als die in het hoofdgeding, met minima voor de hoogte van de dierenafdelingen, om de vervoerders nauwkeurigere normen te geven dan die van richtlijn 91/628/EEG van de Raad van 19 november 1991 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en tot wijziging van de richtlijnen 90/425/EEG en 91/496/EEG, zoals gewijzigd bij richtlijn 95/29/EG van de Raad van 29 juni 1995, kan binnen de bij artikel 249 EG aan de lidstaten verleende beoordelingsmarge vallen, mits deze regeling, die de door deze richtlijn, zoals gewijzigd, beoogde bescherming van de dieren tijdens het vervoer in acht neemt, niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel in de weg staat aan de verwezenlijking van de eveneens door deze richtlijn, zoals gewijzigd, beoogde opheffing van de technische belemmeringen voor het handelsverkeer in levende dieren en goede werking van de marktordeningen. Het staat aan de verwijzende rechter om na te gaan of die regeling deze beginselen in acht neemt.

 

2)

Hoofdstuk VI, punt 47, titel D, van de bijlage bij richtlijn 91/628, zoals gewijzigd bij richtlijn 95/29, moet aldus worden uitgelegd dat een lidstaat een nationale regeling mag vaststellen, die bij vervoer van langer dan acht uur voor varkens van 100 kg een grondoppervlakte van ten minste 0,50 m2 per dier voorschrijft.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Deens.

Top