Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62006CJ0353

    Arrest van het Hof (Grote kamer) van 14 oktober 2008.
    Stefan Grunkin en Dorothee Regina Paul.
    Verzoek om een prejudiciële beslissing: Amtsgericht Flensburg - Duitsland.
    Recht om vrij op grondgebied van lidstaten te reizen en te verblijven - Internationaal privaatrecht inzake familienaam - Vaststelling van toepasselijke recht uitsluitend aan hand van nationaliteit - In lidstaat geboren en verblijvende minderjarige met nationaliteit van andere lidstaat - Niet-erkenning, in lidstaat waarvan betrokkene staatsburger is, van in lidstaat van geboorte en verblijf verkregen naam.
    Zaak C-353/06.

    Jurisprudentie 2008 I-07639

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2008:559

    ARREST VAN HET HOF (Grote kamer)

    14 oktober 2008 ( *1 )

    „Recht om vrij op grondgebied van lidstaten te reizen en te verblijven — Internationaal privaatrecht inzake familienaam — Vaststelling van toepasselijk recht uitsluitend aan hand van nationaliteit — Minderjarige die in ene lidstaat is geboren en verblijft en nationaliteit van andere lidstaat heeft — Niet-erkenning, in lidstaat waarvan betrokkene staatsburger is, van in lidstaat van geboorte en verblijf verkregen naam”

    In zaak C-353/06,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Amtsgericht Flensburg (Duitsland) bij beslissing van 16 augustus 2006, ingekomen bij het Hof op 28 augustus 2006, in de procedure ingeleid door

    Stefan Grunkin,

    Dorothee Regina Paul,

    in tegenwoordigheid van:

    Leonhard Matthias Grunkin-Paul,

    Standesamt Niebüll,

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE (Grote kamer),

    samengesteld als volgt: V. Skouris, president, P. Jann (rapporteur), C. W. A. Timmermans, A. Rosas, K. Lenaerts en M. Ilešič, kamerpresidenten, G. Arestis, A. Borg Barthet, J. Malenovský, J. Klučka, U. Lõhmus, E. Levits en C. Toader, rechters,

    advocaat-generaal: E. Sharpston,

    griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier,

    gezien de schriftelijke stukken en na de terechtzitting op 11 december 2007,

    gelet op de opmerkingen van:

    S. Grunkin, in persoon,

    de Duitse regering, vertegenwoordigd door M. Lumma en J. Kemper als gemachtigden,

    de Belgische regering, vertegenwoordigd door L. Van den Broeck als gemachtigde,

    de Griekse regering, vertegenwoordigd door E.-M. Mamouna, G. Skiani en O. Patsopoulou als gemachtigden,

    de Spaanse regering, vertegenwoordigd door M. Sampol Pucurull en J. Rodríguez Cárcamo als gemachtigden,

    de Franse regering, vertegenwoordigd door G. de Bergues en J.-C. Niollet als gemachtigden,

    de Litouwse regering, vertegenwoordigd door D. Kriaučiūnas als gemachtigde,

    de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door H. G. Sevenster als gemachtigde,

    de Poolse regering, vertegenwoordigd door E. Ośniecka-Tamecka als gemachtigde,

    de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door D. Maidani, S. Gruenheid en W. Bogensberger als gemachtigden,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 24 april 2008,

    het navolgende

    Arrest

    1

    Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 12 EG en 18 EG.

    2

    Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding van S. Grunkin en D. Paul tegen het Standesamt Niebüll (burgerlijke stand van de stad Niebüll) over de weigering van het Standesamt om de familienaam van hun zoon Leonhard Matthias, zoals vastgesteld en ingeschreven in Denemarken, te erkennen en in te schrijven in het voor hen bij dit bureau gedeponeerde trouwboekje.

    Toepasselijk Duits recht

    Internationaal privaatrecht

    3

    § 10, lid 1, van het Einführungsgesetz zum Bürgerlichen Gesetzbuch (wet tot invoering van het Duits burgerlijk wetboek; hierna: „EGBGB”) bepaalt:

    „De naam van een persoon wordt geregeld door het recht van de staat waarvan deze persoon onderdaan is.”

    Privaatrecht

    4

    Met betrekking tot de vaststelling van de familienaam van een kind wiens ouders verschillende namen dragen, bepaalt § 1617 van het Bürgerliche Gesetzbuch (burgerlijk wetboek; hierna: „BGB”):

    „(1)

    Wanneer de ouders geen huwelijksnaam dragen en zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen, dan stellen zij bij voor de ambtenaar van de burgerlijke stand afgelegde verklaring als geboortenaam van het kind de naam vast die de vader of de moeder op het tijdstip van de verklaring draagt. […]

    (2)

    Wanneer de ouders binnen een maand na de geboorte van het kind geen verklaring hebben afgelegd, dan draagt het Familiengericht [familierechter] het vaststellingsrecht over aan één van de ouders. Lid 1 geldt mutatis mutandis. De rechter kan de ouder een termijn voor de uitoefening van het vaststellingsrecht stellen. Wanneer na afloop van de termijn het vaststellingsrecht niet is uitgeoefend, dan krijgt het kind de naam van de ouder aan wie het vaststellingsrecht is overgedragen.

    (3)

    Wanneer een kind niet op Duits grondgebied is geboren, dan draagt de rechter het vaststellingsrecht krachtens lid 2 enkel over aan een van de ouders wanneer een van de ouders of het kind hierom verzoekt of wanneer de naam van het kind moet worden ingeschreven in een register van de Duitse burgerlijke stand of moet worden vermeld op een officieel Duits identiteitsbewijs.”

    Hoofdgeding en prejudiciële vraag

    5

    Op 27 juni 1998 werd in Denemarken Leonhard Matthias Grunkin-Paul geboren, kind van Paul en Grunkin, die destijds gehuwd waren en die beiden in het bezit zijn van de Duitse nationaliteit. Ook het kind heeft de Duitse nationaliteit en het woont sinds genoemde datum in Denemarken.

    6

    Volgens een verklaring betreffende de naam („navnebevis”) van de bevoegde Deense instantie kreeg het kind naar Deens recht de naam Grunkin-Paul, die tevens in zijn Deense geboorteakte werd opgenomen.

    7

    De Duitse burgerlijke stand weigerde de in Denemarken vastgestelde naam van het kind te erkennen, op grond dat krachtens § 10 EGBGB iemands familienaam wordt geregeld door het recht van de staat waarvan hij de nationaliteit bezit en naar Duits recht een kind geen dubbele naam kan dragen, die is samengesteld uit de naam van zijn vader en die van zijn moeder. De tegen deze weigering door de ouders van Leonhard Matthias ingestelde beroepen werden verworpen.

    8

    De ouders van het kind, inmiddels gescheiden, hebben geen gemeenschappelijke naam gedragen en hebben geweigerd de naam van hun kind vast te stellen overeenkomstig § 1617, lid 1, BGB.

    9

    Het Amtsgericht Niebüll werd door het Standesamt Niebüll verzocht te beslissen, het recht tot vaststelling van de familienaam van Leonhard Matthias overeenkomstig § 1617, leden 2 en 3, BGB over te dragen aan een van zijn ouders. Het Amtsgericht schorste de behandeling en verzocht het Hof om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG. In het arrest van 27 april 2006, Standesamt Stadt Niebüll (C-96/04, Jurispr. blz. I-3561), stelde het Hof vast dat het Amtsgericht Niebüll, dat was aangezocht in het kader van een procedure van vrijwillige rechtspraak, als bestuursorgaan optrad zonder dat het tegelijkertijd een geschil diende te beslechten, zodat het niet kon worden geacht een rechtsprekende functie te vervullen. Het Hof verklaarde zich daarom onbevoegd om de vraag te beantwoorden.

    10

    Op 30 april 2006 verzochten de ouders van Leonhard Matthias de bevoegde instantie, hun kind onder de naam Grunkin-Paul bij te schrijven in het te Niebüll gedeponeerde trouwboekje. Bij beschikking van 4 mei 2006 weigerde het Standesamt Niebüll de inschrijving op grond dat het Duitse recht inzake de familienaam dit niet toestond.

    11

    Op 6 mei 2006 dienden de ouders van het kind bij het Amtsgericht Flensburg een verzoek in om het Standesamt Niebüll te gelasten, de familienaam van hun zoon zoals vastgesteld en ingeschreven in Denemarken, te erkennen en hun zoon in te schrijven in het trouwboekje onder de naam Leonhard Matthias Grunkin-Paul.

    12

    De verwijzende rechter stelt vast dat het niet mogelijk is, het Standesamt Niebüll te gelasten een naam in te schrijven die naar Duits recht niet toegestaan is, maar hij vraagt zich af of het feit dat een burger van de Unie gedwongen wordt om in verschillende lidstaten een verschillende familienaam te dragen, verenigbaar is met het gemeenschapsrecht.

    13

    Daarop heeft het Amtsgericht Flensburg de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

    „Is, gelet op het in artikel 12 EG vervatte discriminatieverbod respectievelijk het door artikel 18 EG voor elke burger van de Unie gegarandeerde recht om vrij te reizen, de in § 10 EGBGB geformuleerde Duitse conflictregel geldig, voor zover volgens deze bepaling het naamrecht uitsluitend afhangt van de nationaliteit?”

    Beantwoording van de prejudiciële vraag

    14

    Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 12 EG en 18 EG eraan in de weg staan dat de bevoegde autoriteiten van een lidstaat weigeren de familienaam van een kind te erkennen zoals deze is vastgesteld en ingeschreven in een andere lidstaat, waar het kind is geboren en waar het sindsdien verblijft, terwijl dit kind evenals zijn ouders uitsluitend de nationaliteit bezit van de eerste lidstaat.

    Werkingssfeer van het EG-Verdrag

    15

    Om te beginnen moet worden vastgesteld dat de situatie van Leonhard Matthias binnen de materiële werkingssfeer van het EG-Verdrag valt.

    16

    Weliswaar vallen bij de huidige stand van het gemeenschapsrecht de bepalingen betreffende iemands familienaam onder de bevoegdheid van de lidstaten, maar de lidstaten dienen bij de uitoefening van deze bevoegdheid het gemeenschapsrecht in acht te nemen, tenzij het een interne situatie betreft die geen enkel verband met het gemeenschapsrecht vertoont (zie arrest van 2 oktober 2003, Garcia Avello, C-148/02, Jurispr. blz. I-11613, punten 25 en 26 en aangehaalde rechtspraak).

    17

    Zoals het Hof reeds eerder heeft vastgesteld, is van een dergelijk verband met het gemeenschapsrecht sprake bij kinderen die de nationaliteit van een lidstaat bezitten terwijl zij legaal op het grondgebied van een andere lidstaat verblijven (zie arrest Garcia Avello, punt 27).

    18

    Leonhard Matthias kan zich dus ten opzichte van de lidstaat waarvan hij de nationaliteit bezit in beginsel beroepen op het door artikel 12 EG verleende recht om niet op grond van zijn nationaliteit te worden gediscrimineerd, alsook op het in artikel 18 EG neergelegde recht om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven.

    Artikel 12 EG

    19

    Wat artikel 12 EG betreft, dient echter dadelijk te worden vastgesteld, zoals naar voren is gebracht door alle lidstaten die bij het Hof opmerkingen hebben ingediend en door de Commissie van de Europese Gemeenschappen, dat Leonhard Matthias in Duitsland niet op grond van zijn nationaliteit wordt gediscrimineerd.

    20

    Daar dit kind en zijn ouders uitsluitend de Duitse nationaliteit bezitten en de in geding zijnde Duitse conflictregel voor het geven van de familienaam aanknoopt bij het Duitse materiële recht inzake de naam, kan de naamgeving van dit kind in Duitsland overeenkomstig de Duitse wetgeving immers geen discriminatie op grond van nationaliteit opleveren.

    Artikel 18 EG

    21

    Een nationale wettelijke regeling die bepaalde personen met de nationaliteit van het land benadeelt om de enkele reden dat zij hun recht om vrij in een andere lidstaat te reizen en te verblijven hebben uitgeoefend, vormt een beperking van de vrijheden die elke burger van de Unie op grond van artikel 18, lid 1, EG geniet (zie arresten van 18 juli 2006, De Cuyper, C-406/04, Jurispr. blz. I-6947, punt 39, en 22 mei 2008, Nerkowska, C-499/06, Jurispr. blz. I-3993, punt 32).

    22

    Wanneer iemand verplicht wordt om in de lidstaat waarvan hij de nationaliteit bezit, een andere naam te dragen dan de naam die reeds in de lidstaat van geboorte en verblijf is gegeven en ingeschreven, kan dit de uitoefening van het in artikel 18 EG vastgelegde recht om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, belemmeren.

    23

    Zoals het Hof immers eerder heeft geconstateerd ten aanzien van kinderen die de nationaliteit van twee lidstaten bezitten, kan een verscheidenheid van familienamen voor de betrokkenen ernstige ongemakken in hun beroeps- en privéleven veroorzaken, met name doordat zij zich in de lidstaat waarvan deze kinderen de nationaliteit bezitten, moeilijk zullen kunnen beroepen op akten of documenten die zijn opgesteld onder de naam die wordt erkend in een andere lidstaat, waarvan zij eveneens de nationaliteit bezitten (arrest Garcia Avello, reeds aangehaald, punt 36).

    24

    Dergelijke ernstige ongemakken kunnen zich evenzo voordoen in een situatie als in het hoofdgeding aan de orde is. In dit verband is immers niet van belang of het verschil in familienamen het gevolg is van de dubbele nationaliteit van de betrokkenen, dan wel van de omstandigheid dat in de lidstaat van geboorte en verblijf voor de naamgeving wordt aangeknoopt bij de verblijfplaats, terwijl in de lidstaat waarvan zij de nationaliteit bezitten voor de naamgeving wordt aangeknoopt bij de nationaliteit.

    25

    Zoals de Commissie opmerkt, is voor tal van handelingen in het dagelijks leven, zowel in het beroeps- als in het privéleven, een bewijs van de identiteit vereist, wat normaal gesproken wordt geleverd door het paspoort. Daar Leonhard Matthias uitsluitend de Duitse nationaliteit bezit, zijn tot de opstelling van dit document alleen de Duitse autoriteiten bevoegd. Ingeval zij de familienaam zoals vastgesteld en ingeschreven in Denemarken, zouden weigeren te erkennen, zal het kind door deze autoriteiten een paspoort worden verstrekt met een andere naam dan hem in laatstgenoemde lidstaat is gegeven.

    26

    Telkens wanneer hij zijn identiteit moet bewijzen in Denemarken, de lidstaat waar hij is geboren en waar hij sindsdien verblijft, loopt hij derhalve het risico, twijfel aan zijn identiteit te moeten wegnemen en verdenkingen van een valse verklaring te moeten weerleggen, die worden ingegeven door het verschil tussen de naam die hij sinds jaar en dag in het dagelijks leven gebruikt en die zowel in de registers van de Deense instanties vermeld staat als in alle in Denemarken met betrekking tot hem opgestelde officiële documenten, met name zijn geboorteakte, en de naam die in zijn Duitse paspoort staat.

    27

    Voorts zal het aantal documenten, met name verklaringen, certificaten en diploma’s waaruit het verschil in familienaam van de betrokkene blijkt, met de jaren toenemen, daar het kind in nauwe relatie staat tot zowel Denemarken als Duitsland. Blijkens de stukken woont dit kind immers bij zijn moeder in Denemarken maar verblijft het regelmatig in Duitsland om zijn vader te bezoeken, die daar na de scheiding is gaan wonen.

    28

    Telkens wanneer de in een concrete situatie gebruikte naam niet overeenstemt met die in het document dat als bewijs van iemands identiteit wordt overgelegd, met name om aanspraak te maken op een prestatie of een recht, dan wel om aan te tonen dat hij voor een examen is geslaagd of bepaalde bekwaamheden heeft verworven, of wanneer de naam in twee tegelijkertijd overgelegde documenten niet dezelfde is, kan een dergelijk verschil in familienaam twijfel doen ontstaan aan de identiteit van de betrokkene, alsmede aan de echtheid van de overgelegde documenten of aan de waarheidsgetrouwheid van de daarin vermelde gegevens.

    29

    Een belemmering van het vrije verkeer zoals ontstaat als gevolg van de in de punten 23 tot en met 28 van dit arrest beschreven ongemakken is slechts gerechtvaardigd indien zij is gebaseerd op objectieve overwegingen en evenredig is aan de nagestreefde legitieme doelstelling (zie in die zin arrest van 11 september 2007, Commissie/Duitsland, C-318/05, Jurispr. blz. I-6957, punt 133 en aangehaalde rechtspraak).

    30

    Ter rechtvaardiging dat voor de familienaamgeving uitsluitend wordt aangeknoopt bij de nationaliteit, stellen de Duitse regering en enkele regeringen die bij het Hof opmerkingen hebben ingediend met name dat deze aanknoping een objectief criterium vormt, dat het mogelijk maakt iemands naam zeker en bestendig vast te stellen, het gebruik van een en dezelfde naam door broers en zusters te garanderen en de betrekkingen tussen de leden van een familie in ruime zin, in stand te houden. Voorts beoogt dit criterium, alle personen met een bepaalde nationaliteit op gelijke wijze te behandelen en te garanderen dat de naam van personen met dezelfde nationaliteit op identieke wijze wordt vastgesteld.

    31

    Aan geen van de vóór aanknoping van iemands naamgeving bij zijn nationaliteit aangevoerde motieven, hoe legitiem deze op zich ook mogen zijn, kan echter een zodanig belang worden toegekend dat het in omstandigheden als die van het hoofdgeding een weigering van de bevoegde autoriteiten van een lidstaat rechtvaardigt om de familienaam van een kind zoals deze reeds is bepaald en ingeschreven in een andere lidstaat, waar dit kind is geboren en sindsdien verblijft, te erkennen.

    32

    Voor zover de aanknoping bij de nationaliteit beoogt te garanderen dat iemands naam zeker en bestendig kan worden vastgesteld, moet immers worden geconstateerd, zoals door de Commissie is opgemerkt, dat een dergelijke aanknoping in omstandigheden als die van het hoofdgeding tot het tegendeel van het gewenste resultaat zal leiden. Immers, telkens wanneer het kind de grens tussen Denemarken en Duitsland passeert, zal het een andere naam dragen.

    33

    Wat betreft de doelstelling om voor broers en zusters een en dezelfde naam te garanderen, volstaat de constatering dat dit probleem zich in het hoofdgeding niet voordoet.

    34

    Voorts moet worden geconstateerd dat de aanknoping, door het Duitse internationale privaatrecht, van de familienaamgeving bij iemands nationaliteit, uitzonderingen kent. Vaststaat immers dat de Duitse conflictregels inzake de naamgeving van een kind ook de mogelijkheid kennen dat bij de gewone verblijfplaats van een van de ouders wordt aangeknoopt, wanneer deze verblijfplaats in Duitsland is gelegen. Een kind dat niet de Duitse nationaliteit bezit, evenmin als zijn ouders, kan dus in Duitsland desondanks een familienaam overeenkomstig de Duitse wetgeving krijgen, wanneer een van zijn ouders aldaar zijn gewone verblijfplaats heeft. Een met die van Leonhard Matthias vergelijkbare situatie kan zich dus ook in Duitsland voordoen.

    35

    De Duitse regering stelt nog dat de nationale wettelijke regeling de verlening van samengestelde familienamen niet toestaat om praktische redenen. De lengte van namen dient te worden beperkt. De Duitse wetgever heeft ervoor gezorgd dat de volgende generatie niet gedwongen zal zijn een deel van de familienaam op te geven. Wat één generatie aan vrijheid wint indien dubbele namen toegestaan zouden zijn, zou de volgende generatie verliezen. Zij zou immers niet meer over dezelfde combinatiemogelijkheden beschikken als de voorgaande generatie.

    36

    Dergelijke overwegingen van administratieve efficiëntie volstaan echter niet ter rechtvaardiging van een belemmering van het vrije verkeer zoals in de punten 22 tot en met 28 van dit arrest geconstateerd.

    37

    Overigens is blijkens de verwijzingsbeslissing naar Duits recht de mogelijkheid om aan kinderen met de Duitse nationaliteit samengestelde familienamen te geven, niet absoluut uitgesloten. Zoals de Duitse regering ter terechtzitting heeft bevestigd, kunnen ouders, wanneer een van hen de nationaliteit van een andere lidstaat bezit, besluiten de familienaam van het kind te vormen volgens de wetgeving van die staat.

    38

    Bovendien moet worden geconstateerd dat voor het Hof geen specifieke reden is aangevoerd waarom eventueel bezwaar zou kunnen bestaan tegen de erkenning van de familienaam van Leonhard Matthias, zoals die is toegekend en ingeschreven in Denemarken, bijvoorbeeld dat zijn naam in Duitsland in strijd zou zijn met de openbare orde.

    39

    Gelet op voorgaande overwegingen moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat artikel 18 EG in omstandigheden als die van het hoofdgeding eraan in de weg staat dat de autoriteiten van een lidstaat onder toepassing van het nationale recht weigeren de familienaam van een kind te erkennen zoals die is vastgesteld en ingeschreven in een andere lidstaat, waar dit kind is geboren en waar het sindsdien verblijft, terwijl dit kind evenals zijn ouders uitsluitend de nationaliteit van de eerste lidstaat bezit.

    Kosten

    40

    Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

     

    Het Hof van Justitie (Grote kamer) verklaart voor recht:

     

    Artikel 18 EG staat er in omstandigheden als die van het hoofdgeding aan in de weg dat de autoriteiten van een lidstaat onder toepassing van het nationale recht weigeren de familienaam van een kind te erkennen zoals die is vastgesteld en ingeschreven in een andere lidstaat, waar dit kind is geboren en waar het sindsdien verblijft, terwijl dit kind evenals zijn ouders uitsluitend de nationaliteit van de eerste lidstaat bezit.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Duits.

    Top