Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62006CJ0056

    Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 14 juni 2007.
    Euro Tex Textilverwertung GmbH tegen Hauptzollamt Duisburg.
    Verzoek om een prejudiciële beslissing: Finanzgericht Düsseldorf - Duitsland.
    Associatie tussen Europese Gemeenschappen en hun lidstaten enerzijds en Republiek Polen anderzijds - Begrip ‚producten van oorsprong’ - Tweedehands kleding.
    Zaak C-56/06.

    Jurisprudentie 2007 I-04859

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2007:347

    Zaak C‑56/06

    Euro Tex Textilverwertung GmbH

    tegen

    Hauptzollamt Duisburg

    (verzoek van het Finanzgericht Düsseldorf om een prejudiciële beslissing)

    „Associatie tussen Europese Gemeenschappen en hun lidstaten enerzijds en Republiek Polen anderzijds – Begrip ‚producten van oorsprong’ – Tweedehands kleding”

    Samenvatting van het arrest

    Internationale overeenkomsten – Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Polen – Producten van oorsprong uit Gemeenschap

    (Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Polen, protocol nr. 4, art. 7, lid 1, sub b)

    Op basis van artikel 7, lid 1, sub b, van protocol nr. 4 bij de Associatieovereenkomst Gemeenschappen-Polen, zoals gewijzigd bij besluit nr. 1/97 van de bij deze overeenkomst ingestelde Associatieraad, kan geen onderscheid worden gemaakt tussen eenvoudige en meer complexe assorteeractiviteiten, zodat activiteiten waarbij tweedehands kleding en andere gebruikte textielproducten in verschillende fasen worden geassorteerd, onder het begrip eenvoudige verrichtingen in de zin van voornoemde bepaling vallen.

    (cf. punt 33 en dictum)







    ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

    14 juni 2007 (*)

    „Associatie tussen Europese Gemeenschappen en hun lidstaten enerzijds en Republiek Polen anderzijds – Begrip ‚producten van oorsprong’ – Tweedehands kleding”

    In zaak C‑56/06,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Finanzgericht Düsseldorf (Duitsland) bij beslissing van 31 januari 2006, ingekomen bij het Hof op 2 februari 2006, in de procedure

    Euro Tex Textilverwertung GmbH

    tegen

    Hauptzollamt Duisburg,

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),

    samengesteld als volgt: P. Jann, kamerpresident, R. Schintgen, A. Tizzano (rapporteur), A. Borg Barthet en E. Levits, rechters,

    advocaat-generaal: E. Sharpston,

    griffier: R. Grass,

    gezien de stukken,

    gelet op de opmerkingen van:

    –        Euro Tex Textilverwertung GmbH, vertegenwoordigd door A. Gläser, Rechtsanwalt,

    –        de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door J. Hottiaux en B. Schima als gemachtigden,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 25 januari 2007,

    het navolgende

    Arrest

    1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de Europa-Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten enerzijds en de Republiek Polen anderzijds, zoals goedgekeurd bij besluit 93/743/Euratom, EGKS, EG van de Raad en de Commissie van 13 december 1993 (PB L 348, blz. 1; hierna: „associatieovereenkomst”), meer in het bijzonder van artikel 7, lid 1, sub b, van protocol nr. 4 bij deze overeenkomst, zoals gewijzigd bij besluit nr. 1/97 van de Associatieraad, Associatie tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten enerzijds, en de Republiek Polen anderzijds, van 30 juni 1997 (PB L 221, blz. 1; hierna: „protocol nr. 4”).

    2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Euro Tex Textilverwertung GmbH (hierna: „Euro Tex”) en het Hauptzollamt Duisburg (douanekantoor van Duisburg; hierna: „Hauptzollamt”) met betrekking tot de juistheid van de bewijzen van oorsprong die zijn verstrekt met het oog op de uitvoer van tweedehands textielproducten naar Polen.

     Gemeenschapsregeling

    3        Protocol nr. 4 omschrijft het begrip „producten van oorsprong” en bevat bepalingen inzake administratieve samenwerking.

    4        Artikel 2, lid 1, van protocol nr. 4 bepaalt:

    „Voor de toepassing van de overeenkomst worden de volgende producten beschouwd van oorsprong te zijn uit de Gemeenschap:

    a)      geheel en al in de Gemeenschap verkregen producten in de zin van artikel 5;

    b)      in de Gemeenschap verkregen producten, waarin materialen zijn verwerkt die daar niet geheel en al zijn verkregen, mits deze materialen in de Gemeenschap een be‑ of verwerking hebben ondergaan die toereikend is in de zin van artikel 6;

    [...]”

    5        Artikel 6 van dit protocol bepaalt:

    „1.      Voor de toepassing van artikel 2 worden producten die niet geheel en al verkregen zijn, geacht een toereikende bewerking of verwerking te hebben ondergaan indien aan de voorwaarden van de lijst in bijlage II is voldaan.

    [...]

    3.      De leden 1 en 2 zijn van toepassing onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 7.”

    6        Tot slot luidt artikel 7 van protocol nr. 4 als volgt:

    „1.      Behoudens het bepaalde in lid 2 worden de volgende be‑ of verwerkingen als ontoereikend beschouwd om de oorsprong te verlenen, ongeacht of aan de voorwaarden van artikel 6 is voldaan:

    [...]

    b)      eenvoudige verrichtingen zoals stofvrij maken, zeven, sorteren, classificeren, assorteren (daaronder begrepen het samenstellen van sets van artikelen), wassen, verven en snijden;

    [...]”

    7        Artikel 7 van protocol nr. 4 is met ingang van 1 januari 2001 gewijzigd bij besluit nr. 4/2000 van de Associatieraad EU-Polen van 29 december 2000 tot wijziging van Protocol nr. 4 van de Europa-Overeenkomst met Polen betreffende de definitie van het begrip „producten van oorsprong” en methoden van administratieve samenwerking (PB 2001, L 19, blz. 29; hierna: „gewijzigd protocol nr. 4”).

    8        Artikel 7, lid 1, sub j, van het gewijzigde protocol nr. 4, dat artikel 7, lid 1, sub b, van protocol nr. 4 gedeeltelijk vervangt, spreekt niet langer van „eenvoudige verrichtingen”, doch slechts van „het zeven, sorteren, classificeren, assorteren (daaronder begrepen het samenstellen van sets van artikelen) ”.

     Hoofdgeding en prejudiciële vraag

    9        Blijkens de verwijzingsbeslissing exploiteerde Euro Tex ten tijde van de feiten een erkend bedrijf dat zich bezighield met de inzameling, het vervoer en de bewerking van kleding en andere textielproducten.

    10      De door het publiek in containers op straat gedeponeerde artikelen werden vervolgens in verschillende fasen gesorteerd en geassorteerd. Kleding die nog kon worden gedragen, werd op basis van een reeks criteria stapsgewijs geselecteerd. De werknemers van Euro Tex die met het sorteren en assorteren waren belast, hadden onder meer tot taak om vooral artikelen die „in de mode” waren, te selecteren, al naargelang de wensen van de klanten.

    11      In de periode 1998-1999 heeft Euro Tex aan detailhandelaars in Polen textielproducten geleverd die gesorteerd en geassorteerd waren. Teneinde te bewijzen dat het om producten „van oorsprong” in de zin van de bij de associatieovereenkomst ingestelde preferentiële douaneregeling ging, heeft Euro Tex op de handelsfacturen verklaringen van oorsprong van de geleverde goederen vermeld of certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 overgelegd.

    12      Naar aanleiding van een op verzoek van de Poolse overheid verrichte controle in de bedrijfsruimte van Euro Tex heeft het Hauptzollamt bij beschikking van 19 juli 2001 vastgesteld, dat deze onderneming de oorsprong van de producten niet kon aantonen. Daarnaast hebben de Duitse autoriteiten de certificaten inzake goederenverkeer EUR. 1 ingetrokken en verklaard dat zij de Poolse autoriteiten in kennis zouden stellen van de uitkomst van de ter plaatse verrichte controle.

    13      Tegen deze beschikking heeft Euro Tex bezwaar gemaakt bij het Hauptzollamt, dat dit bezwaar bij beschikking van 30 juni 2002 wegens ongegrondheid heeft afgewezen. In laatstgenoemde beschikking heeft het Hauptzollamt onder meer geconcludeerd, dat niet was voldaan aan de voorwaarden van protocol nr. 4 om de gebruikte textielartikelen, die bestemd waren om opnieuw te worden gedragen, als „geheel en al in de Gemeenschap verkregen” te kunnen beschouwen. Verder preciseerde het, dat de in casu verrichte (as)sorteeractiviteiten slechts een minimale behandeling inhielden, die niet van invloed was op de oorsprong van deze producten.

    14      Euro Tex heeft daarop beroep ingesteld bij het Finanzgericht Düsseldorf teneinde de onrechtmatigheid te doen vaststellen van de mededeling van het Hauptzollamt aan de Poolse douaneautoriteiten met betrekking tot de onjuistheid van de in geding zijnde verklaringen en certificaten van oorsprong.

    15      Aangezien het Finanzgericht Düsseldorf twijfel koesterde omtrent de juiste uitlegging van artikel 7, lid 1, sub b, van protocol nr. 4, heeft het besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vraag te stellen:

    „Gaan de in deze beschikking nader omschreven assorteeractiviteiten verder dan eenvoudige verrichtingen zoals assorteren in de zin van artikel 7, lid 1, sub b, van protocol nr. 4?”

    16      De twijfel van het Finanzgericht Düsseldorf vloeit met name voort uit de verschillen tussen de diverse taalversies van protocol nr. 4. Volgens de verwijzende rechter suggereren sommige taalversies van dit protocol namelijk, dat er een onderscheid zou bestaan tussen eenvoudige en complexe assorteeractiviteiten, terwijl andere taalversies erop lijken te duiden dat alle verrichtingen bedoeld in artikel 7, lid 1, sub b, van voornoemd protocol per definitie „eenvoudig” zijn.

    17      Zo spreekt bijvoorbeeld de Duitse versie van artikel 7, lid 1, sub b, van protocol nr. 4 van „einfaches Entstauben, Sieben, Aussondern, Einordnen, Sortieren (einschließlich des Zusammenstellens von Sortimenten)” en de Franse versie van „opérations simples de dépoussiérage, de criblage, de triage, de classement, d’assortiment (y compris la composition de jeux de marchandises)”, terwijl de Engelse versie spreekt van „simple operations consisting of removal of dust, sifting or screening, sorting, classifying, matching (including the making-up of sets of articles)”.

     Prejudiciële vraag

    18      Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of er, in het licht van de bepalingen van protocol nr. 4, een onderscheid dient te worden gemaakt tussen eenvoudige en meer complexe assorteeractiviteiten. De eerste categorie omvat volgens artikel 7, lid 1, sub b, van protocol nr. 4 be‑ of verwerkingen die als ontoereikend worden beschouwd om aan een waar de oorsprong te verlenen, terwijl de tweede categorie verrichtingen als toereikende be‑ of verwerkingen in de zin van artikel 6 van het protocol zouden kunnen worden beschouwd om die hoedanigheid te verlenen. Voor zover een dergelijk onderscheid zou kunnen worden gemaakt, wil het Finanzgericht Düsseldorf weten of assorteeractiviteiten als die welke door Euro Tex worden verricht, onder de tweede categorie vallen, te weten de categorie van meer complexe verrichtingen.

     Bij het Hof ingediende opmerkingen

    19      Euro Tex betoogt dat het assorteren in het kader van de recycling van tweedehands textielproducten iets totaal anders is dan wat onder „eenvoudige verrichtingen zoals [...] assorteren” in de zin van artikel 7, lid 1, sub b, van protocol nr. 4 moet worden verstaan. Deze bepaling doelt namelijk slechts op zeer eenvoudige verrichtingen die geen enkele specifieke kennis vergen en geen echte waardevermeerdering van de producten inhouden. Het assorteren van tweedehands textielproducten leidt daarentegen tot een aanzienlijke waardevermeerdering van deze artikelen. Er vindt namelijk een hele reeks sorteerhandelingen plaats waarvoor de werknemers van recyclingbedrijven bovendien over specifieke vaardigheden (zoals onder meer de vaardigheid om de kwaliteit van de stof en modetrends te herkennen) dienen te beschikken. Overigens ontvangen deze werknemers hiervoor een specifieke opleiding binnen het bedrijf.

    20      Aangezien de in het hoofdgeding centraal staande assorteeractiviteiten derhalve de oorsprong aan de behandelde goederen kunnen verlenen, stelt Euro Tex voor om de vraag van het Finanzgericht Düsseldorf bevestigend te beantwoorden.

    21      De Commissie van de Europese Gemeenschappen, die een tegengesteld standpunt inneemt, brengt naar voren dat er op basis van protocol nr. 4 geen onderscheid kan worden gemaakt tussen eenvoudige en meer complexe assorteeractiviteiten. Dit vloeit met name voort uit een vergelijking tussen de verschillende taalversies van artikel 7, lid 1, sub b, van dit protocol, inzonderheid de Engelse en de Nederlandse versie.

    22      Deze uitlegging van de in geding zijnde bepaling strookt voorts ook met de normen van bijlage D.1 bij de Internationale Overeenkomst inzake de vereenvoudiging en harmonisatie van douaneprocedures (hierna: „overeenkomst van Kyoto”), waarvan tal van bijlagen namens de Gemeenschap zijn aanvaard bij besluit 77/415/EEG van de Raad van 3 juni 1977 (PB L 166, blz. 1).

     Antwoord van het Hof

    23      De vraag van de verwijzende rechter heeft betrekking op de kwalificatie van de in het hoofdgeding centraal staande verrichtingen als eenvoudige dan wel complexe verrichtingen. In dit verband hebben partijen in het hoofdgeding, ter onderbouwing van de door hen voorgestane uitlegging van artikel 7, lid 1, sub b, van protocol nr. 4, voornamelijk verwezen naar de verschillen tussen de diverse taalversies van deze bepaling.

    24      Geconstateerd moet worden dat sommige taalversies van deze bepaling zowel in de door verzoekster in het hoofdgeding als in de door de Commissie bepleite zin kunnen worden uitgelegd. Dit geldt met name voor de Duitse („einfaches”), de Franse („les opérations simples de”), de Spaanse („las operaciones simples de”), de Italiaanse („le semplici operazioni di”) en de Portugese versie („simples operações de”).

    25      Uit andere taalversies vloeit echter voort dat de in deze bepaling bedoelde verrichtingen per definitie „eenvoudig” zijn. Dit kan worden afgeleid uit de uitdrukkingen „simple operations consisting of” in de Engelse versie, „enkle foranstaltninger som” in de Deense versie, „eenvoudige verrichtingen zoals” in de Nederlandse versie en „enkel behandling bestående i” in de Zweedse versie.

    26      Derhalve is, zoals de Commissie heeft betoogd, de uitlegging dat alle verrichtingen in artikel 7, lid 1, sub b, van protocol nr. 4 eenvoudige verrichtingen zijn, met geen enkele taalversie van dit protocol in tegenspraak, terwijl de door Euro Tex voorgestane uitlegging – te weten dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen eenvoudige en complexe assorteeractiviteiten – niet met de in het voorgaande punt genoemde taalversies strookt.

    27      Hoe dan ook is het vaste rechtspraak dat de verschillende taalversies van een communautaire tekst eenvormig moeten worden uitgelegd en dat de betrokken bepaling, indien er verschillen tussen die versies bestaan, dus moet worden uitgelegd met inachtneming van de algemene opzet en de doelstelling van de regeling waarvan zij een onderdeel vormt (zie arresten van 17 december 1998, Codan, C‑236/97, Jurispr. blz. I‑8679, punt 28; 13 april 2000, W. N., C‑420/98, Jurispr. blz. I‑2847, punt 21, en 16 maart 2006, Commissie/Spanje, C‑332/04, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 52).

    28      Volgens de vierde en de zesde overweging ervan beoogt besluit nr. 1/97 „het handelsverkeer vlotter te doen verlopen en de administratieve formaliteiten te vereenvoudigen” en „het werk van gebruikers en douaneadministraties te vereenvoudigen”. Zoals de Commissie heeft gesteld, zou het dus afbreuk doen aan de doelstellingen van vereenvoudiging en rechtszekerheid indien van de nationale autoriteiten werd verlangd dat zij onderscheid maken tussen eenvoudige en complexe verrichtingen van assortering, stofvrij maken, zeven en dergelijke, zonder dat het protocol criteria of maatstaven noemt op basis waarvan een dergelijk onderscheid dient te worden gemaakt.

    29      Bovendien moet worden opgemerkt dat de bij besluit nr. 4/2000 doorgevoerde wijziging van artikel 7, lid 1, sub b, van protocol nr. 4 eveneens steun lijkt te bieden voor deze lezing van de betrokken bepaling, aangezien daarbij immers de verwijzing naar „eenvoudige verrichtingen” in de tekst van deze bepaling is komen te vervallen.

    30      Derhalve kan uit de formulering van artikel 7, lid 1, sub b, van protocol nr. 4, noch uit de doelstellingen van dit protocol worden afgeleid dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen eenvoudige en complexe assorteeractiviteiten.

    31      Voorts zij erop gewezen dat de tekst van de overeenkomst van Kyoto, zoals door partijen in het hoofdgeding in hun opmerkingen aangehaald, dit onderscheid evenmin aannemelijk maakt.

    32      In een geval als dat van het hoofdgeding zou norm 3 van bijlage D.1 bij de overeenkomst van Kyoto de oorsprong van de goederen immers laten afhangen van de plaats waar deze „de laatste ingrijpende verwerking of bewerking” heeft ondergaan. Norm 6 van deze bijlage bepaalt op haar beurt, dat niet als ingrijpende verwerking of bewerking mogen worden beschouwd „de behandelingen die in het geheel niet of slechts in geringe mate bijdragen tot de essentiële kenmerken of eigenschappen van de goederen”. Als zodanig noemt norm 6 onder meer „behandelingen om de aanbiedingsvorm of handelskwaliteit van de producten te verbeteren of om deze voor het vervoer gereed te maken, zoals het verdelen en samenvoegen van colli, het sorteren en rangschikken van goederen en het veranderen van verpakking” en „het mengen van goederen van verschillende oorsprong mits de kenmerken van het verkregen product niet essentieel afwijken van de kenmerken van de goederen die zijn vermengd”. Hierin wordt dus geen enkel onderscheid gemaakt tussen eenvoudige en complexe verrichtingen.

    33      Bijgevolg moet de vraag van het Finanzgericht Düsseldorf aldus worden beantwoord, dat op basis van artikel 7, lid 1, sub b, van protocol nr. 4 geen onderscheid kan worden gemaakt tussen eenvoudige en meer complexe assorteeractiviteiten, zodat de in de verwijzingsbeslissing beschreven assorteeractiviteiten onder het begrip eenvoudige verrichtingen zoals assorteren in de zin van voornoemde bepaling vallen.

     Kosten

    34      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

    Het Hof van Justitie (Eerste kamer) verklaart voor recht:

    Op basis van artikel 7, lid 1, sub b, van protocol nr. 4 bij de Europa-Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten enerzijds en de Republiek Polen anderzijds, zoals gewijzigd bij besluit nr. 1/97 van de Associatieraad, Associatie tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten enerzijds, en de Republiek Polen anderzijds, van 30 juni 1997, kan geen onderscheid worden gemaakt tussen eenvoudige en meer complexe assorteeractiviteiten, zodat de in de verwijzingsbeslissing beschreven assorteeractiviteiten onder het begrip eenvoudige verrichtingen zoals assorteren in de zin van voornoemde bepaling vallen.

    ondertekeningen


    * Procestaal: Duits.

    Top