Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62005CJ0430

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 5 juli 2007.
Ntionik Anonymi Etaireia Emporias H/Y, Logismikou kai Paroxis Ypiresion Michanografisis en Ioannis Michail Pikoulas tegen Epitropi Kefalaiagoras.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Symvoulio tis Epikrateias - Griekenland.
Richtlijn 2001/34/EG - Artikel 21 - Toelating van effecten tot officiële notering - Prospectus - Publicatie van onjuiste gegevens - Verantwoordelijke personen - Leden van raad van bestuur.
Zaak C-430/05.

Jurisprudentie 2007 I-05835

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2007:410

Zaak C‑430/05

Ntionik Anonymi Etaireia Emporias H/Y, Logismikou kai Parochis Ypiresion Michanografisis

en

Ioannis Michail Pikoulas

tegen

Epitropi Kefalaiagoras

(verzoek van de Symvoulio tis Epikrateias om een prejudiciële beslissing)

„Richtlijn 2001/34/EG – Artikel 21 – Toelating van effecten tot officiële notering – Prospectus – Publicatie van onjuiste gegevens – Verantwoordelijke personen – Leden van raad van bestuur”

Samenvatting van het arrest

Vrij verkeer van personen – Vrijheid van vestiging – Vennootschappen – Richtlijn 2001/34 – Toelating van effecten tot officiële notering aan effectenbeurs

(Richtlijn 2001/34 van het Europees Parlement en de Raad, art. 21)

Artikel 21 van richtlijn 2001/34 betreffende de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs en de informatie die over deze effecten moet worden gepubliceerd, moet aldus worden uitgelegd, dat het niet eraan in de weg staat dat de nationale wetgever voor het geval dat de informatie die is opgenomen in de prospectus die wordt gepubliceerd met het oog op de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs, onjuist of misleidend blijkt te zijn, voorziet in bestuursrechtelijke sancties die niet alleen kunnen worden opgelegd aan de uitdrukkelijk in de prospectus als verantwoordelijk aangewezen personen, maar ook aan de instelling die de betrokken effecten heeft uitgegeven, alsmede, zonder onderscheid, aan de leden van de raad van bestuur van de uitgevende instelling, ongeacht of deze leden in de prospectus als verantwoordelijk zijn aangewezen.

Daar de richtlijn niet uitdrukkelijk voorziet in een regeling betreffende de sancties voor personen die verantwoordelijk zijn voor de prospectus, zijn de lidstaten namelijk bevoegd de sancties te kiezen die hun passend voorkomen. Zij moeten deze bevoegdheid echter uitoefenen met eerbiediging van het gemeenschapsrecht en de algemene beginselen daarvan, en dus ook met eerbiediging van het evenredigheidsbeginsel.

Een op nationaal niveau ingevoerd stelsel van burgerrechtelijke, strafrechtelijke of bestuursrechtelijke sancties voor die personen druist niet in tegen het doel van de richtlijn, met name een passende informatie van de beleggers te waarborgen, wanneer het evenredig is aan de ernst van de overtreding, erin bestaande dat in de prospectus onjuiste of misleidende informatie wordt verstrekt.

(cf. punten 50, 52-53, 55-56 en dictum)







ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

5 juli 2007 (*)

„Richtlijn 2001/34/EG – Artikel 21 – Toelating van effecten tot officiële notering – Prospectus – Publicatie van onjuiste gegevens – Verantwoordelijke personen – Leden van raad van bestuur”

In zaak C‑430/05,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de Symvoulio tis Epikrateias (Griekenland) bij beslissing van 31 augustus 2005, ingekomen bij het Hof op 2 december 2005, in de procedure

Ntionik Anonymi Etaireia Emporias H/Y, Logismikou kai Paroxis Ypiresion Michanografisis,

Ioannis Michail Pikoulas

tegen

Epitropi Kefalaiagoras,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: P. Jann, kamerpresident, R. Schintgen, A. Tizzano, A. Borg Barthet en M. Ilešič (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: E. Sharpston,

griffier: B. Fülöp, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 11 januari 2007,

gelet op de opmerkingen van:

–        Ntionik Anonymi Etaireia Emporias H/Y, Logismikou kai Paroxis Ypiresion Michanografisis, vertegenwoordigd door G. Krimizis en M. Grigoriou, dikigoroi,

–        de Griekse regering, vertegenwoordigd door K. Georgiadis en M. Papida als gemachtigden,

–        de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door I. M. Braguglia als gemachtigde, bijgestaan door P. Gentili, avvocato dello Stato,

–        de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Fernandes en A. Seiça Neves als gemachtigden,

–        de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door D. Maidani en G. Zavvos als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 8 maart 2007,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 21 van richtlijn 2001/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 mei 2001 betreffende de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs en de informatie die over deze effecten moet worden gepubliceerd (PB L 184, blz. 1).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van bij de Symvoulio tis Epikrateias (Raad van State) aanhangige gedingen tussen Ntionik Anonymi Etaireia Emporias H/Y, Logismikou kai Paroxis Ypiresion Michanografisis (hierna: „Ntionik AE”), een vennootschap naar Grieks recht, en I. M. Pikoulas, lid van de raad van bestuur van die vennootschap, tegen de Epitropi Kefalaiagoras (Commissie voor de kapitaalmarkt; hierna: „CKM”), betreffende geldboeten die laatstgenoemde hun heeft opgelegd omdat het in verband met een kapitaalverhoging van die vennootschap uitgegeven prospectus bepaalde onjuiste gegevens bevatte.

 Toepasselijke bepalingen

 Richtlijn 2001/34

3        Richtlijn 2001/34 codificeert de volgende vier richtlijnen:

–        richtlijn 79/279/EEG van de Raad van 5 maart 1979 tot coördinatie van de voorwaarden voor de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs (PB L 66, blz. 21);

–        richtlijn 80/390/EEG van de Raad van 17 maart 1980 tot coördinatie van de eisen gesteld aan de opstelling van, het toezicht op en de verspreiding van het prospectus dat gepubliceerd moet worden voor de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs (PB L 100, blz. 1);

–        richtlijn 82/121/EEG van de Raad van 15 februari 1982 betreffende de periodieke informatieverstrekking door vennootschappen waarvan de aandelen tot de officiële notering aan een effectenbeurs zijn toegelaten (PB L 48, blz. 26), en

–        richtlijn 88/627/EEG van de Raad van 12 december 1988 betreffende de gegevens die moeten worden gepubliceerd bij verwerving en bij overdracht van een belangrijke deelneming in een ter beurze genoteerde vennootschap (PB L 348, blz. 62).

4        De overwegingen 5, 11 en 31 van de considerans van richtlijn 2001/34 luiden:

„(5)      De coördinatie van de toelatingsvoorwaarden voor effecten tot de officiële notering dient in een eerste stadium voldoende soepel te zijn om rekening te kunnen houden met de thans bestaande structurele verschillen tussen de effectenmarkten der lidstaten en om de lidstaten in staat te stellen rekening te houden met de bijzondere situaties waarvoor zij zich gesteld kunnen zien.

[...]

(11)      Deze verschillen [tussen de waarborgen die de meeste lidstaten vereisen, zowel ten aanzien van inhoud en vorm van het prospectus als ten aanzien van de doelmatigheid, de nadere bijzonderheden en het ogenblik van de controle op de verstrekte informatie] dienen opgeheven te worden door een coördinatie van de desbetreffende voorschriften, zonder dat deze noodzakelijkerwijze geheel gelijk gemaakt behoeven te worden, zulks opdat de waarborgen die in de lidstaten worden vereist voor een passende en zo objectief mogelijke voorlichting van de huidige en potentiële bezitters van effecten, in voldoende mate gelijkwaardig worden gemaakt.

[...]

(31)      Beleggers in effecten kunnen door een passende informatie beter beschermd worden en een groter vertrouwen in de effectenmarkt krijgen, waardoor de goede werking van deze markt wordt verzekerd.”

5        Artikel 20 van deze richtlijn luidt:

„De lidstaten dragen er zorg voor dat de toelating van effecten tot de officiële notering aan een op hun grondgebied gelegen of werkzame effectenbeurs, afhankelijk wordt gesteld van de uitgifte van een informatieve publicatie, hierna prospectus genoemd, overeenkomstig hoofdstuk I van titel V.”

6        Artikel 21 van de richtlijn luidt:

„1.      Het prospectus moet de gegevens bevatten welke, naargelang van de aard van de uitgevende instelling en van de effecten waarvoor toelating tot de officiële notering wordt gevraagd, noodzakelijk zijn om de beleggers en hun beleggingsadviseurs in staat te stellen zich een verantwoord oordeel te vormen over het vermogen, de financiële positie, het resultaat en de vooruitzichten van de uitgevende instelling en over de rechten welke aan deze effecten verbonden zijn.

2.      De lidstaten dragen er zorg voor dat de in lid 1 bedoelde verplichting berust bij de voor het prospectus verantwoordelijke personen die zijn genoemd in rubriek 1.1 van de in bijlage I opgenomen schema’s A en B.”

7        Artikel 22, lid 1, van de richtlijn luidt:

„Onverminderd de in artikel 21 bedoelde verplichtingen, dragen de lidstaten er zorg voor dat, behoudens de in de artikelen 23 en 24 vermelde uitzonderingsmogelijkheden, het prospectus ten minste de gegevens bevat die genoemd zijn in de in bijlage I opgenomen schema’s A, B of C voor aandelen, respectievelijk obligaties of certificaten van aandelen, en wel in een opmaak welke het analyseren en het begrijpen zo gemakkelijk mogelijk maakt.”

8        Artikel 23 van richtlijn 2001/34 bepaalt:

„Onverminderd artikel 39, lid 1, kunnen de lidstaten de overeenkomstig deze richtlijn met het toezicht op het prospectus belaste bevoegde autoriteiten machtigen gedeeltelijke of volledige ontheffing te verlenen van de verplichting tot het publiceren van een prospectus in de volgende gevallen:

1)      De effecten waarvoor toelating wordt aangevraagd zijn:

a) uitgegeven bij een openbare emissie, [...]

[...]”

9        Artikel 64 van deze richtlijn luidt:

„Wanneer bij een openbare emissie van nieuwe aandelen van een categorie waarvan reeds aandelen tot de officiële notering zijn toegelaten, de nieuwe aandelen niet automatisch tot die notering worden toegelaten, is de vennootschap ertoe gehouden, onverminderd het bepaalde in artikel 49, lid 2, voor de nieuwe aandelen toelating tot de officiële notering aan te vragen, hetzij uiterlijk één jaar na de emissie, hetzij op het ogenblik waarop de betrokken aandelen vrij verhandelbaar worden.”

10      Artikel 100 van de richtlijn luidt:

„Elk belangrijk nieuw feit dat van invloed kan zijn op de beoordeling van de effecten en zich voordoet tussen de vaststelling van de inhoud van het prospectus en de dag waarop de officiële notering ingaat, moet worden vermeld in een document ter aanvulling van het prospectus, waarop op dezelfde wijze als voor het prospectus toezicht wordt uitgeoefend, en dat op een door de bevoegde autoriteiten te bepalen wijze wordt gepubliceerd.”

11      Bijlage I bij richtlijn 2001/34 bevat verschillende bepalingen betreffende de schema’s voor het prospectus voor de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs. De schema’s A en B betreffen respectievelijk de toelating van aandelen en de toelating van obligaties. Volgens rubriek 1.1 van hoofdstuk 1 („Gegevens betreffende de personen die verantwoordelijk zijn voor het prospectus en betreffende de controle van de jaarrekening”) van de schema’s A en B moeten de volgende gegevens worden vermeld:

„Naam en functie van de natuurlijke personen, c.q. naam en zetel van de rechtspersonen, die verantwoordelijk zijn voor het prospectus of, in voorkomend geval, voor bepaalde gedeelten daarvan. In dat geval moeten deze gedeelten worden vermeld.”

 Richtlijn 2003/71/EG

12      Artikel 5, lid 1, van richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en tot wijziging van richtlijn 2001/34 (PB L 345, blz. 64) luidt:

„Onverminderd artikel 8, lid 2, bevat het prospectus alle gegevens welke in het licht van de specifieke aard van de uitgevende instelling en van de aan het publiek aangeboden of tot de handel op een gereglementeerde markt toegelaten effecten de noodzakelijke informatie vormen om de beleggers in staat te stellen zich een verantwoord oordeel te vormen over het vermogen, de financiële positie, het resultaat en de vooruitzichten van de uitgevende instelling en de eventuele garant, en over de rechten welke aan deze effecten verbonden zijn. Deze gegevens worden gepresenteerd in een vorm die makkelijk te analyseren en te begrijpen is.”

13      Artikel 6 van deze richtlijn („Verantwoordelijkheid voor het prospectus”) luidt:

„1.      De lidstaten dragen er zorg voor dat de verantwoordelijkheid voor de in een prospectus verstrekte informatie ten minste berust bij de uitgevende instelling of bij zijn leidinggevend, toezichthoudend of bestuursorgaan, de aanbieder, de aanvrager van de toelating tot de handel op een gereglementeerde markt of de garant, al naargelang van het geval. De verantwoordelijke personen worden duidelijk in het prospectus geïdentificeerd met vermelding van hun naam en functie of, in geval van rechtspersonen, naam en statutaire zetel, waarbij tevens een door deze personen afgelegde verklaring is opgenomen dat, voor zover hun bekend, de gegevens in het prospectus in overeenstemming zijn met de werkelijkheid en dat geen gegevens zijn weggelaten waarvan de vermelding de strekking van het prospectus zou wijzigen.

2.      De lidstaten dragen er zorg voor dat hun wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake burgerrechtelijke aansprakelijkheid van toepassing zijn op de personen die verantwoordelijk zijn voor de in het prospectus verstrekte informatie.

De lidstaten dragen er evenwel ook zorg voor dat een persoon niet wettelijk aansprakelijk kan worden gesteld op basis van de samenvatting alleen, met inbegrip van enigerlei vertaling ervan, tenzij deze misleidend, onjuist of inconsistent is wanneer zij samen met de andere delen van het prospectus wordt gelezen.”

14      Artikel 25 van deze richtlijn („Sancties”) luidt:

„1.      Onverminderd het recht van de lidstaten tot het opleggen van strafrechtelijke sancties of onverminderd hun wettelijkeaansprakelijkheidsregeling dragen de lidstaten er zorg voor dat overeenkomstig hun nationale wetgeving passende administratieve maatregelen of administratieve sancties kunnen worden opgelegd aan de verantwoordelijke personen indien de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde bepalingen niet worden nageleefd. De lidstaten zien erop toe dat deze maatregelen doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

2.      De lidstaten bepalen dat de bevoegde autoriteit iedere maatregel of sanctie die is opgelegd voor schending van de krachtens deze richtlijn aangenomen bepalingen openbaar mag maken, tenzij deze openbaarmaking de financiële markten ernstig in gevaar zou brengen of de betrokken partijen onevenredige schade zou berokkenen.”

 Grieks recht

 Wet nr. 1969/1991

15      Artikel 72, lid 2, van wet nr. 1969/1991 (FEK A’ 167), zoals gewijzigd bij artikel 96, lid 1, van wet nr. 2533/1997 (FEK A’ 228; hierna: „wet nr. 1969/1991”), luidt:

„De [CKM] kan een geldboete van ten hoogste vijfhonderd miljoen (500 000 000) GRD opleggen aan natuurlijke of rechtspersonen die, met betrekking tot effecten die zijn genoteerd of worden voorgedragen voor notering aan een georganiseerde kapitaalmarkt, onjuiste of misleidende informatie publiceren of op enigerlei wijze verspreiden, die naar haar aard de prijs of de transacties ten aanzien van die effecten kan beïnvloeden. [...] Deze bepaling is eveneens van toepassing op de bestuursleden van vennootschappen die een aanvraag indienen voor de notering van hun effecten aan een erkende effectenbeurs, wanneer de onjuiste of misleidende informatie is vervat in het voor de toelating tot genoemde notering vereiste prospectus, of op enigerlei wijze wordt gepubliceerd of verspreid.”

16      Artikel 76, lid 10, van wet nr. 1969/1991 luidt:

„Onverminderd de toepassing van de geldende strafbepalingen, is de [CKM] bevoegd om natuurlijke of rechtspersonen een boete op te leggen tot een bedrag van honderd miljoen (100 000 000) GRD, en in geval van recidive tot een bedrag van tweehonderd miljoen (200 000 000) GRD, bij overtreding van de wettelijke bepalingen aangaande de kapitaalmarkt of van algemene regels bevattende besluiten van de minister van Economische Zaken of de [CKM].”

 Presidentieel besluit nr. 348/1985

17      Blijkens artikel 1 van presidentieel besluit nr. 348/1985 (FEK A’ 125), zoals gewijzigd bij wet nr. 2651/1998 (FEK A’ 248; hierna: „presidentieel besluit nr. 348/1985”), beoogt dit besluit de aanpassing van de wetgeving inzake effectenbeurzen aan de bepalingen van richtlijn 80/390, zoals gewijzigd bij richtlijn 94/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 (PB L 135, blz. 1).

18      Volgens artikel 2, lid 1, heeft het besluit betrekking op effecten waarvoor toelating tot de officiële notering aan de effectenbeurs van Athene wordt aangevraagd.

19      In artikel 3, sub a, van presidentieel besluit nr. 348/1985 wordt gepreciseerd dat onder „effecten” met name aandelen worden verstaan.

20      Artikel 4, lid 1, van het besluit bepaalt dat de publicatie van het prospectus, na goedkeuring ervan door de raad van bestuur van de effectenbeurs van Athene, een voorwaarde is voor de toelating tot de notering van effecten aan deze beurs.

21      Artikel 5 van presidentieel besluit nr. 348/1985 luidt:

„1.      Het prospectus bevat de gegevens die, naargelang van de aard van de uitgevende instelling en van de effecten waarvoor toelating tot de officiële notering wordt gevraagd, noodzakelijk zijn om de beleggers en hun beleggingsadviseurs in staat te stellen zich een verantwoord oordeel te vormen over het vermogen, de financiële positie, het resultaat en de vooruitzichten van de uitgevende instelling en over de rechten die aan deze effecten verbonden zijn.

2.      De in lid 1 genoemde verplichting berust bij de voor het prospectus verantwoordelijke personen die zijn genoemd in rubriek 1.1 van de bijlagen A en B.”

22      Artikel 24 van dit besluit luidt:

„Elk belangrijk nieuw feit dat van invloed kan zijn op de beoordeling van de effecten en zich voordoet tussen de vaststelling van de inhoud van het prospectus en de dag waarop de officiële notering ingaat, moet worden vermeld in een document ter aanvulling van het prospectus, waarop op dezelfde wijze als voor het prospectus toezicht wordt uitgeoefend, en dat wordt gepubliceerd in overeenstemming met artikel 21 van dit besluit.”

23      Artikel 26 van het besluit luidt:

„Aan dit besluit zijn drie bijlagen gehecht (A, B en C) die hier onlosmakelijk deel van uitmaken en de volgende inhoud hebben: Bijlage A: Schema voor het prospectus voor de toelating van aandelen tot de officiële notering aan de effectenbeurs van Athene – Hoofdstuk 1: Gegevens betreffende de personen die verantwoordelijk zijn voor het prospectus, en gegevens betreffende de controle van de jaarrekening. 1.1. Naam en functie van de natuurlijke personen, of naam en zetel van de rechtspersonen, die verantwoordelijk zijn voor het prospectus of, in voorkomend geval, voor bepaalde gedeelten daarvan. In dat geval moeten deze gedeelten worden vermeld. [...]”

 Hoofdgeding en prejudiciële vraag

24      Ntionik AE, waarvan de aandelen genoteerd zijn aan de parallelmarkt van de effectenbeurs van Athene, heeft in het tijdvak van 20 februari tot en met 20 maart 2001 haar aandelenkapitaal verhoogd. Daartoe had Ntionik AE de raad van bestuur van de effectenbeurs van Athene op 4 december 2000 verzocht om goedkeuring van deze verhoging en van het desbetreffende prospectus.

25      Dit prospectus bevatte informatie over de recente ontwikkeling en de vooruitzichten van Ntionik AE voor het toen lopende boekjaar van 1 januari tot en met 31 december 2000, alsmede een beoordeling van de ontwikkeling van de verkopen en de resultaten van de vennootschap in dat boekjaar.

26      Hoofdstuk 4 van het prospectus, dat gegevens bevatte over de redactie daarvan en de accountants van de vennootschap, noemde de voorzitter van de raad van bestuur en de algemeen directeur van Ntionik AE als verantwoordelijke personen voor de redactie en de juistheid van de gegevens in het prospectus.

27      De raad van bestuur van de effectenbeurs van Athene heeft bij besluit van 8 februari 2001 de verhoging van het kapitaal van Ntionik AE en het daartoe opgestelde prospectus goedgekeurd.

28      Vóór de goedkeuring van het prospectus had Ntionik AE een beknopt financieel jaarverslag voor het boekjaar van 1 januari tot en met 31 december 2000 opgesteld, dat op 28 februari 2001 werd gepubliceerd in de pers.

29      Bij een latere controle van de vooruitzichten genoemd in het prospectus, stelde de directie toezicht en controle van de CKM aanzienlijke afwijkingen vast tussen de in het prospectus vermelde verwachte jaarresultaten voor het boekjaar 2000 en de resultaten over dat boekjaar als vermeld in het op 28 februari 2001 in de pers gepubliceerde beknopte financiële jaarverslag.

30      Nadat de CKM van Ntionik AE uitleg had gekregen, was zij van mening dat de vennootschap waarschijnlijk wet nr. 1969/1991 en artikel 24 van presidentieel besluit nr. 348/1985 had geschonden; zij nodigde haar uit, opmerkingen in te dienen. Dit verzoek was mede gericht tot Pikoulas, lid van de raad van bestuur van Ntionik AE, die in het litigieuze prospectus echter niet was genoemd als persoon die verantwoordelijk was voor de juistheid van de erin vervatte gegevens.

31      Bij besluiten van 27 juni 2002 legde de CKM Ntionik AE een geldboete van 90 000 EUR op wegens schending van artikel 24 van presidentieel besluit nr. 348/1985 en artikel 72, lid 2, van wet nr. 1969/1991, en ieder lid van de raad van bestuur een geldboete van 60 000 EUR wegens schending van artikel 72, lid 2, van wet nr. 1969/1991.

32      In die besluiten stelde de CKM vast dat het litigieuze prospectus onjuiste en misleidende informatie bevatte over de resultaten van het boekjaar 2000, met name wat de winst vóór belasting betreft, waar het verschil meer dan 40 % bedroeg.

33      De CKM was ook van mening dat Ntionik AE en de leden van haar raad van bestuur ten tijde van de publicatie van het prospectus reeds wisten dat de raming van de resultaten voor het boekjaar 2000 in het prospectus aanzienlijk afweek van de werkelijke resultaten.

34      De CKM wees er ook op dat de door Ntionik AE genomen maatregelen, namelijk de publicatie van het beknopte financiële jaarverslag in februari 2001 en de berichtgeving aan potentiële beleggers verstrekt via de Panellinios Syllogos Ependyton Chrimatistiriou Athinon (Griekse vereniging van beleggers bij de effectenbeurs van Athene) en aan haar aandeelhouders, niet strookten met artikel 24 van presidentieel besluit nr. 348/1985, dat bij belangrijke nieuwe feiten die van invloed kunnen zijn op de beoordeling van de effecten, de publicatie van een aanvulling op het prospectus voorschrijft.

35      Ntionik AE en Pikoulas hebben bij de Symvoulio tis Epikrateias beroep ingesteld tot nietigverklaring van de besluiten van de CKM van 27 juni 2002.

36      Daarop heeft de Symvoulio tis Epikrateias de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

„Kan de nationale wetgever, gelet op het bepaalde in artikel 21 van [richtlijn 2001/34], voor het geval de in een prospectus opgenomen informatie onjuist of misleidend blijkt te zijn, voorzien in bestuursrechtelijke sancties die niet alleen kunnen worden opgelegd aan de uitdrukkelijk in het prospectus als verantwoordelijk aangewezen personen, maar ook aan de instelling die de tot de effectenbeurs toe te laten effecten heeft uitgegeven, alsmede, zonder onderscheid, aan de leden van de raad van bestuur, ongeacht of deze leden op bovenstaande wijze als verantwoordelijk zijn aangewezen?”

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

 Ontvankelijkheid

37      Volgens de Italiaanse regering hoefde voor de verhoging van het kapitaal van Ntionik AE geen prospectus te worden opgesteld en gepubliceerd, zodat de feiten van het hoofdgeding niet binnen de werkingssfeer van richtlijn 2001/34 vallen.

38      Aangezien dus niet duidelijk is of de normen die zouden zijn geschonden, uitsluitend nationaal dan wel van communautaire oorsprong zijn, meent de Italiaanse regering dat de prejudiciële vraag hypothetisch is en derhalve niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

39      Dienaangaande bepaalt artikel 23 van richtlijn 2001/34 dat de lidstaten de overeenkomstig deze richtlijn met het toezicht op het prospectus belaste bevoegde autoriteiten kunnen machtigen, gedeeltelijk of volledig ontheffing te verlenen van de verplichting tot de publicatie van een prospectus in een aantal welbepaalde gevallen. Daartoe behoort het geval genoemd in artikel 23, punt 1, sub a, van de richtlijn, dat de Commissie ter terechtzitting heeft aangevoerd. Artikel 23 laat de lidstaten evenwel een beoordelingsmarge wat de toepassing van die ontheffing betreft.

40      In dat verband bepaalt artikel 64 van richtlijn 2001/34 echter dat wanneer nieuwe aandelen van een categorie waarvan reeds aandelen tot de officiële notering zijn toegelaten, niet automatisch tot die notering worden toegelaten, de uitgevende instelling ertoe gehouden is voor de nieuwe aandelen toelating tot de officiële notering aan te vragen.

41      In casu blijkt uit de omstandigheden van de hoofdzaak zoals de verwijzende rechter die heeft beschreven, echter niet dat Ntionik AE zich bevond in een van de in artikel 23 van richtlijn 2001/34 bedoelde gevallen waarin geen prospectus behoeft te worden gepubliceerd.

42      Ter terechtzitting heeft Ntionik AE trouwens bevestigd dat de bij de kapitaalverhoging uitgegeven aandelen niet automatisch waren toegelaten tot de notering in de zin van artikel 64 van richtlijn 2001/34, dat het publiek, onder voorbehoud van het voorkooprecht van de bestaande aandeelhouders, die aandelen kon kopen en dat rubriek 1.1 van schema A van de richtlijn dus van toepassing was.

43      De door de Italiaanse regering opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid moet dus worden afgewezen.

 Ten gronde

44      Allereerst moet worden vastgesteld dat richtlijn 2001/34 blijkens de overwegingen 5, 11 en 31 van haar considerans onder meer tot doel heeft, beleggers in effecten door een passende informatie beter te beschermen en een groter vertrouwen in de effectenmarkt te geven, waardoor de goede werking van deze markt wordt verzekerd, zonder dat de nationale regelingen noodzakelijkerwijs geheel worden geharmoniseerd.

45      Zoals de advocaat-generaal in punt 32 van haar conclusie heeft beklemtoond, beoogt richtlijn 2001/34 dus geen hoog niveau van harmonisatie van de nationale regelingen in de betrokken sector.

46      Het staat de lidstaten dan ook vrij om voor de toelating van effecten tot de notering aanvullende of strengere voorwaarden te stellen, mits die regeling verenigbaar is met het doel van de richtlijn.

47      De nationale wetgever kan derhalve een aansprakelijkheidsregeling vaststellen voor personen die in het prospectus dat met het oog op een dergelijke toelating wordt gepubliceerd, uitdrukkelijk als verantwoordelijke personen worden aangewezen, en voor andere categorieën personen, zelfs wanneer deze laatsten in het prospectus niet uitdrukkelijk worden vermeld, mits die regeling verenigbaar is met het doel van richtlijn 2001/34.

48      In dat verband wordt eraan herinnerd dat artikel 21, lid 1, van de richtlijn bepaalt dat het prospectus de gegevens moet bevatten die noodzakelijk zijn om de beleggers in staat te stellen zich een verantwoord oordeel te vormen over het vermogen, de financiële positie, het resultaat en de vooruitzichten van de uitgevende instelling en over de rechten die verbonden zijn aan de effecten waarvoor om toelating tot de notering wordt verzocht.

49      Lid 2 van dat artikel preciseert dat de lidstaten er zorg voor dragen dat die verplichting berust bij de personen die zijn genoemd in rubriek 1.1 van de in bijlage I bij de richtlijn opgenomen schema’s A en B. Die schema’s voorzien enkel in de vermelding van de natuurlijke of rechtspersonen die verantwoordelijk zijn voor het prospectus of voor een gedeelte daarvan.

50      Gelet op het doel van richtlijn 2001/34, met name een passende informatie van de beleggers te waarborgen, kan de identificatie van de personen die verantwoordelijk zijn voor de informatie in het prospectus die voor de beleggers noodzakelijk is, zoals bepaald in artikel 21 juncto de schema’s A en B van bijlage I bij de richtlijn, niet uitputtend worden geacht, in de zin dat de verantwoordelijkheid voor de juistheid van de informatie in het prospectus niet slechts kan rusten op de daarin genoemde natuurlijke of rechtspersonen, zonder dat rekening wordt gehouden met de economische en organisatorische realiteit van de emissie.

51      Het kan immers niet worden uitgesloten dat het prospectus dat wordt gepubliceerd met het oog op de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs, niet de identiteit vermeldt van bepaalde natuurlijke of rechtspersonen die verantwoordelijk zijn voor het beheer van de uitgevende instelling, of gegevens kunnen verstrekken en beoordelen over het vermogen, de financiële positie, het resultaat en de vooruitzichten van die instelling en kunnen bepalen welke rechten verbonden zijn aan die effecten. Derhalve staat niets eraan in de weg, dat de bevoegde nationale autoriteiten dergelijke personen verantwoordelijk houden voor onjuiste of misleidende informatie in het prospectus.

52      Daarbij komt dat richtlijn 2001/34 niet uitdrukkelijk voorziet in een regeling betreffende de sancties voor personen die verantwoordelijk zijn voor het prospectus. De verplichting van de lidstaten om in bestuurlijke sancties te voorzien voor uitgevende instellingen en andere voor het prospectus verantwoordelijke personen is eerst ingevoerd bij artikel 25 van richtlijn 2003/71, die dateert van na de feiten van het hoofdgeding en derhalve in casu niet van toepassing is.

53      In die omstandigheden is het van belang eraan te herinneren dat, nu de gemeenschapswetgeving niet is geharmoniseerd op het gebied van de sancties op niet-inachtneming van de voorwaarden van het daarbij ingevoerde stelsel, de lidstaten bevoegd zijn de sancties te kiezen die hun passend voorkomen. Zij moeten deze bevoegdheid echter uitoefenen met eerbiediging van het gemeenschapsrecht en de algemene beginselen daarvan, en dus ook met eerbiediging van het evenredigheidsbeginsel (zie in die zin arresten van 21 september 1989, Commissie/Griekenland, 68/88, Jurispr. blz. 2965, punt 23; 16 december 1992, Commissie/Griekenland, C‑210/91, Jurispr. blz. I‑6735, punt 19, en 26 oktober 1995, Siesse, C‑36/94, Jurispr. blz. I‑3573, punt 21).

54      Bestuurs‑ of strafrechtelijke maatregelen mogen met name niet verder gaan dan hetgeen strikt noodzakelijk is ter bereiking van het beoogde doel, en een sanctie mag niet zo onevenredig zijn aan de ernst van de overtreding, dat zij tot een belemmering van de in het EG-Verdrag neergelegde vrijheden wordt (arrest van 16 december 1992, Commissie/Griekenland, reeds aangehaald, punt 20). Het staat echter aan de verwijzende rechter om in het licht van de voorgaande overwegingen te beoordelen of de sancties waarin de nationale wettelijke regeling voorziet, evenredig zijn.

55      Met betrekking tot de in richtlijn 2001/34 voorgeschreven verplichting om de beleggers passende en waarheidsgetrouwe informatie te verstrekken, moet worden vastgesteld dat een op nationaal niveau ingevoerd stelsel van burgerrechtelijke, strafrechtelijke of bestuursrechtelijke sancties voor de personen die in het prospectus uitdrukkelijk worden genoemd, de uitgevende instelling en de leden van haar raad van bestuur, ongeacht of zij in het prospectus als verantwoordelijk zijn aangewezen, niet indruist tegen het doel van de richtlijn wanneer het evenredig is aan de ernst van de overtreding, erin bestaande dat in het prospectus onjuiste of misleidende informatie wordt verstrekt.

56      Uit een en ander volgt dat op de prejudiciële vraag moet worden geantwoord dat artikel 21 van richtlijn 2001/34 aldus moet worden uitgelegd, dat het niet eraan in de weg staat dat de nationale wetgever voor het geval de informatie die is opgenomen in het prospectus dat wordt gepubliceerd met het oog op de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs, onjuist of misleidend blijkt te zijn, voorziet in bestuursrechtelijke sancties die niet alleen kunnen worden opgelegd aan de uitdrukkelijk in het prospectus als verantwoordelijk aangewezen personen, maar ook aan de instelling die de betrokken effecten heeft uitgegeven, alsmede, zonder onderscheid, aan de leden van het bestuur van de uitgevende instelling, ongeacht of deze leden in het prospectus als verantwoordelijk zijn aangewezen.

 Kosten

57      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof van Justitie (Eerste kamer) verklaart voor recht:

Artikel 21 van richtlijn 2001/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 mei 2001 betreffende de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs en de informatie die over deze effecten moet worden gepubliceerd, moet aldus worden uitgelegd, dat het niet eraan in de weg staat dat de nationale wetgever voor het geval de informatie die is opgenomen in het prospectus dat wordt gepubliceerd met het oog op de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs, onjuist of misleidend blijkt te zijn, voorziet in bestuursrechtelijke sancties die niet alleen kunnen worden opgelegd aan de uitdrukkelijk in het prospectus als verantwoordelijk aangewezen personen, maar ook aan de instelling die de betrokken effecten heeft uitgegeven, alsmede, zonder onderscheid, aan de leden van het bestuur van de uitgevende instelling, ongeacht of deze leden in het prospectus als verantwoordelijk zijn aangewezen.

ondertekeningen


* Procestaal: Grieks.

Top