This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62005CJ0427
Judgment of the Court (Fourth Chamber) of 25 October 2007.#Agenzia delle Entrate - Ufficio di Genova 1 v Porto Antico di Genova SpA.#Reference for a preliminary ruling: Commissione tributaria regionale di Genova - Italy.#Structural Funds - Regulation (EEC) No 4253/88 - Second subparagraph of Article 21(3) - Prohibition of deduction - Calculation of taxable income - Taking account of Community grants received.#Case C-427/05.
Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 25 oktober 2007.
Agenzia delle Entrate - Ufficio di Genova 1 tegen Porto Antico di Genova SpA.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Commissione tributaria regionale di Genova - Italië.
Structuurfondsen - Verordening (EEG) nr. 4253/88 - Artikel 21, lid 3, tweede alinea - Verbod op inhouding - Berekening van belastbaar inkomen - Inaanmerkingneming van ontvangen communautaire subsidies.
Zaak C-427/05.
Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 25 oktober 2007.
Agenzia delle Entrate - Ufficio di Genova 1 tegen Porto Antico di Genova SpA.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Commissione tributaria regionale di Genova - Italië.
Structuurfondsen - Verordening (EEG) nr. 4253/88 - Artikel 21, lid 3, tweede alinea - Verbod op inhouding - Berekening van belastbaar inkomen - Inaanmerkingneming van ontvangen communautaire subsidies.
Zaak C-427/05.
Jurisprudentie 2007 I-09303
ECLI identifier: ECLI:EU:C:2007:630
*A9* Commissione tributaria regionale di Genova, Sezione 12, ordinanza del 31/01/2005 19/11/2005 (17)
- Il fisco : giornale tributario di legislazione e attualità 2006 p.4234-4235
- Sanguineti, Marco: Dubbi di legittimità circa la tassazione diretta dei contributi comunitari rispetto alle disposizioni che ne regolano l'erogazione emanate a livello europeo, Il fisco : giornale tributario di legislazione e attualità 2006 p.4235-4237
*P1* Commissione tributaria regionale di Genova, Sezione 12, ordinanza del 08/02/2008 18/03/2008 (238/04)
Zaak C‑427/05
Agenzia delle Entrate – Ufficio di Genova 1
tegen
Porto Antico di Genova SpA
(verzoek van de Commissione tributaria regionale di Genova om een prejudiciële beslissing)
„Structuurfondsen – Verordening (EEG) nr. 4253/88 – Artikel 21, lid 3, tweede alinea – Verbod op inhouding – Berekening van belastbaar inkomen – Inaanmerkingneming van ontvangen communautaire subsidies”
Conclusie van advocaat-generaal J. Mazák van 8 mei 2007
Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 25 oktober 2007
Samenvatting van het arrest
Economische en sociale samenhang – Structurele bijstandsverlening – Communautaire financiering – Toekenning van financiële bijstand
(Verordening nr. 4253/88 van de Raad, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2082/93, art. 21, lid 3, tweede alinea)
Artikel 21, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 4253/88 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van verordening nr. 2052/88 met betrekking tot de coördinatie van de bijstandsverlening uit de onderscheiden Structuurfondsen enerzijds en van die bijstandsverlening met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten anderzijds, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2082/93, dient aldus te worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een nationale belastingregeling volgens welke bij de vaststelling van het belastbaar inkomen rekening moet worden gehouden met uit de communautaire structuurfondsen betaalde subsidies. Inhoudingen die het bedrag van de door de begunstigde ontvangen communautaire subsidies verlagen en niet rechtstreeks en intrinsiek verband houden met deze subsidies, belemmeren immers niet de effectieve toepassing van het bij die verordening ingevoerde mechanisme.
Overigens kan niet worden geconcludeerd dat de verschillen die er tussen de begunstigden van de structuurfondsen bestaan wegens de uiteenlopende belastingtarieven die in de lidstaten op de communautaire steunbedragen worden toegepast, een schending opleveren van het beginsel van gelijke behandeling. Daartoe is immers vereist dat de begunstigden van de communautaire steun zich in een vergelijkbare situatie bevinden. Dit is echter niet het geval aangezien laatstgenoemden die steun ontvangen in de sociaaleconomische context die eigen is aan elke lidstaat en, bij gebreke van communautaire harmonisatie op het gebied van de vaststelling van het belastbaar inkomen, op dit gebied nog steeds objectieve verschillen bestaan tussen de regelingen van de lidstaten, die er onvermijdelijk toe leiden dat de begunstigden zich in een verschillende situatie bevinden.
(cf. punten 18‑21 en dictum)
ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)
25 oktober 2007 (*)
„Structuurfondsen – Verordening (EEG) nr. 4253/88 – Artikel 21, lid 3, tweede alinea – Verbod op inhouding – Berekening van belastbaar inkomen – Inaanmerkingneming van ontvangen communautaire subsidies”
In zaak C‑427/05,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de Commissione tributaria regionale di Genova (Italië) bij beslissing van 31 januari 2005, ingekomen bij het Hof op 1 december 2005, in de procedure
Agenzia delle Entrate – Ufficio di Genova 1
tegen
Porto Antico di Genova SpA,
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Vierde kamer),
samengesteld als volgt: K. Lenaerts, kamerpresident, G. Arestis (rapporteur), R. Silva de Lapuerta, E. Juhász en J. Malenovský, rechters,
advocaat-generaal: J. Mazák,
griffier: L. Hewlett, hoofdadministrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 15 februari 2007,
gelet op de opmerkingen van:
– Porto Antico di Genova SpA, vertegenwoordigd door I. Vigliotti, avvocato,
– de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door I. M. Braguglia als gemachtigde, bijgestaan door M. Massella Ducci Teri, avvocato dello Stato,
– de Franse regering, vertegenwoordigd door G. de Bergues en J.‑C. Gracia als gemachtigden,
– Ierland, vertegenwoordigd door D. O’Hagan en N. O’Hanlon als gemachtigden, bijgestaan door A. Aston, SC,
– de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door H. G. Sevenster en P. van Ginneken als gemachtigden,
– de Zweedse regering, vertegenwoordigd door A. Kruse als gemachtigde,
– de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door C. White als gemachtigde, bijgestaan door J. Stratford, barrister,
– de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door E. Traversa en L. Flynn als gemachtigden, bijgestaan door A. Colabianchi, avvocato,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 8 mei 2007,
het navolgende
Arrest
1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 21, lid 3, tweede alinea, van verordening (EEG) nr. 4253/88 van de Raad van 19 december 1988 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van verordening (EEG) nr. 2052/88 met betrekking tot de coördinatie van de bijstandsverlening uit de onderscheiden structuurfondsen enerzijds en van die bijstandsverlening met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten anderzijds (PB L 374, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 2082/93 van de Raad van 20 juli 1993 (PB L 193, blz. 20; hierna: „verordening nr. 4253/88”).
2 Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen de Agenzia delle Entrate – Ufficio di Genova 1 (ontvanger van de belastingen – bureau Genua 1; hierna: „Agenzia”) en de vennootschap Porto Antico di Genova SpA (hierna: „Porto Antico”) naar aanleiding van de afwijzing van het door laatstgenoemde ingediende verzoek om terugbetaling van de bedragen die zij voor het jaar 2000 aan belasting over het inkomen van rechtspersonen en aan regionale belasting over productieactiviteiten had betaald.
Toepasselijke bepalingen
Gemeenschapsregeling
3 Artikel 21, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 4253/88, met als opschrift „Betalingen”, luidde als volgt:
„Op de aan de eindbegunstigden uit te betalen bedragen mogen geen sommen worden ingehouden waardoor de financiële bijstand waarop zij recht hebben, wordt verlaagd.”
Nationale regeling
4 Artikel 55, lid 3, van decreet nr. 917 van de president van de Republiek van 22 december 1986 (gewone bijlage bij GURI nr. 302, van 31 december 1986; hierna: „presidentieel decreet nr. 917/86”), in de op het hoofdgeding toepasselijke versie, bepaalde:
„[De volgende voordelen] worden eveneens aangemerkt als buitengewone inkomsten:
a) [...]
b) voordelen in contanten of in natura die als bijdragen of giften zijn verkregen, met uitzondering van de in de punten e en f van artikel 53, lid 1, genoemde betalingen en de betalingen voor de aankoop van afschrijfbare activa, ongeacht de wijze van financiering. Deze voordelen komen in aanmerking bij het bepalen van het inkomen van het belastingjaar waarin zij zijn ontvangen, dan wel, op lineaire basis, van het belastingjaar waarin zij zijn ontvangen en de opvolgende belastingjaren, uiterlijk tot en met het vierde belastingjaar. [...]”
Het hoofdgeding en de prejudiciële vragen
5 Uit de verwijzingsbeslissing blijkt, aangaande de belasting over het inkomen van rechtspersonen en de regionale belasting over productieactiviteiten, dat Porto Antico conform artikel 55, lid 3, sub b, van presidentieel decreet nr. 917/86 de tijdens programmaperiode 1994‑1999 van de communautaire structuurfondsen en van de Regione Ligura ontvangen subsidies heeft opgenomen in haar belastingaangifte voor het aanslagjaar 2000.
6 Van mening dat zij zich had vergist door genoemde subsidies in aanmerking te nemen voor de berekening van haar belastbaar inkomen voor het jaar 2000, heeft Porto Antico op 22 april 2002 bij de Agenzia bezwaar ingediend en om terugbetaling van de volgens haar ten onrechte betaalde bedragen verzocht. In dit bezwaar betoogde zij dat artikel 55, lid 3, sub b, van presidentieel decreet nr. 917/86 in strijd was met de bepalingen van artikel 21, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 4253/88.
7 Omdat de Agenzia niet antwoordde op het bezwaar – hetgeen neerkomt op een stilzwijgende afwijzing – heeft Porto Antico beroep ingesteld bij de Commissione tributaria provinciale di Genova, die bij uitspraak van 10 april 2003 het beroep heeft toegewezen en de terugbetaling van de door deze vennootschap ten onrechte betaalde bedragen heeft gelast.
8 Op 10 maart 2004 heeft de Agenzia tegen genoemde beslissing hoger beroep ingesteld bij de Commissione tributaria regionale di Genova. Omdat laatstgenoemde rechter twijfelt aan de verenigbaarheid van artikel 55, lid 3, sub b, van presidentieel decreet nr. 917/86 met verordening nr. 4253/88, heeft hij de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:
„1) Is artikel 55 van [presidentieel decreet nr. 917/86] (in de versie van 2000), volgens hetwelk de communautaire bijstand wordt betrokken bij de vaststelling van het belastbaar inkomen, verenigbaar met artikel 21, lid 3, [tweede alinea] van verordening [nr. 4253/88] [...]?
2) Zo nee, heeft de onverenigbaarheid alleen betrekking op ten laste van communautaire organen verleende bijstand of ook op de bijstand die volgens het DOCUP (enig programmeringsdocument) ten laste is van de nationale organen?”
Beantwoording van de prejudiciële vragen
De eerste vraag
9 Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 21, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 4253/88 aldus dient te worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale belastingregeling zoals artikel 55, lid 3, sub b, van presidentieel decreet nr. 917/86, volgens welke bij de vaststelling van het belastbaar inkomen rekening moet worden gehouden met de uit de communautaire structuurfondsen betaalde subsidies.
10 Vooraf zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak de directe belastingen weliswaar tot de bevoegdheid van de lidstaten behoren, doch dat deze niettemin verplicht zijn, die bevoegdheid in overeenstemming met het gemeenschapsrecht uit te oefenen (arresten van 11 augustus 1995, Wielockx, C‑80/94, Jurispr. blz. I‑2493, punt 16, en 7 september 2004, Manninen, C‑319/02, Jurispr. blz. I‑7477, punt 19). In het bijzonder mag de nationale regeling de werking van het in verordening nr. 4253/88 voorziene mechanisme niet belemmeren (zie in die zin arrest van 10 maart 1981, Irish Creamery Milk Suppliers Association e.a., 36/80 en 71/80, Jurispr. blz. 735, punt 15).
11 Dienaangaande bepaalt artikel 21, lid 3, tweede alinea, van genoemde verordening dat „[o]p de aan de eindbegunstigden uit te betalen bedragen [...] geen sommen [mogen] worden ingehouden waardoor de financiële bijstand waarop zij recht hebben, wordt verlaagd”.
12 Uit de bewoordingen van deze bepaling blijkt duidelijk dat deze in de weg staat aan elke inhouding op de aan de begunstigden van de structuurfondsen toegekende subsidies. Vastgesteld moet worden dat deze bewoordingen niet uitsluiten dat het inkomen – waarvan deze subsidies volgens presidentieel decreet nr. 917/86 deel uitmaken – kan worden belast.
13 Er zij op gewezen dat het Hof zich reeds heeft uitgelaten over de draagwijdte van artikel 21, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 4253/88 in het kader van uit het Europees Oriëntatie‑ en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling „Oriëntatie”, betaalde steunbedragen. Het heeft immers geoordeeld dat het in deze bepaling genoemde verbod van inhoudingen niet op zuiver formele wijze kan worden uitgelegd als zouden alleen inhoudingen op de betalingen zelf verboden zijn, en dat het verbod op elke inhouding noodzakelijkerwijs moet gelden voor alle lasten die rechtstreeks en intrinsiek verband houden met de uitkeringen (zie arrest van 5 oktober 2006, Commissie/Portugal, C‑84/04, Jurispr. blz. I‑9843, punt 35).
14 Hieruit vloeit voort dat voor de vaststelling of artikel 21, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 4253/88 in de weg staat aan een regeling zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, moet worden onderzocht of de belastingheffing waarin presidentieel decreet nr. 917/86 voorziet, rechtstreeks en intrinsiek verband houdt met de betaling van de door de communautaire structuurfondsen toegekende subsidies.
15 Zoals de advocaat-generaal in punt 28 van zijn conclusie heeft opgemerkt, is het bedrag van de door Porto Antico ontvangen communautaire subsidies in casu onderdeel van de activa van deze onderneming, en wordt het samen met eventuele andere inkomsten in aanmerking genomen bij de berekening van de grondslag van de inkomstenbelasting, zodat dit bedrag net als de andere inkomsten van Porto Antico wordt onderworpen aan de door het presidentieel decreet ingevoerde algemene belastingregeling.
16 Vastgesteld moet echter worden dat de belasting waarin presidentieel decreet nr. 917/86 voorziet, losstaat van het al dan niet ontvangen van communautaire subsidies door Porto Antico. Die belasting is geen specifieke, aan de door deze vennootschap ontvangen financiële bijstand verbonden heffing, maar is toepasselijk op alle inkomsten van deze vennootschap zonder onderscheid.
17 Bijgevolg kan niet op goede gronden worden gesteld dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde belastingheffing, zoals die door het presidentieel decreet is voorgeschreven, neerkomt op een inhouding in de zin van artikel 21, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 4253/88, waardoor de uit de communautaire structuurfondsen betaalde bedragen worden verlaagd, en die rechtstreeks en intrinsiek verband houdt met deze bedragen, ofschoon – zoals Porto Antico aanvoert – het bedrag van de nationale belasting over deze bedragen exact kan worden vastgesteld.
18 Hieruit vloeit voort dat inhoudingen die het bedrag van de door de begunstigde ontvangen communautaire subsidies verlagen en niet rechtstreeks en intrinsiek verband houden met deze subsidies, zoals inhoudingen in het kader van een belastingheffing als die waarin presidentieel decreet nr. 917/89 voorziet, de effectieve toepassing van het bij verordening nr. 4253/88 ingevoerde mechanisme niet belemmeren. Derhalve staat deze verordening niet in de weg aan de tenuitvoerlegging van dergelijke inhoudingen.
19 Daarbij komt dat, anders dan Porto Antico betoogt, niet kan worden geconcludeerd dat de verschillen die er tussen de begunstigden van de structuurfondsen bestaan wegens de uiteenlopende belastingtarieven die in de lidstaten op de communautaire steunbedragen worden toegepast, een schending opleveren van het beginsel van gelijke behandeling, dat vereist dat vergelijkbare situaties niet verschillend worden behandeld, tenzij dit objectief gerechtvaardigd is (zie met name arresten van 12 juli 2001, Jippes e.a., C‑189/01, Jurispr. blz. I‑5689, punt 129, en 12 september 2006, Laserdisken, C‑479/04, Jurispr. blz. I‑8089, punt 68).
20 Daartoe is immers vereist dat de begunstigden van de communautaire steun zich in een vergelijkbare situatie bevinden. Dit is echter niet het geval aangezien laatstgenoemden die steun ontvangen in de sociaaleconomische context die eigen is aan elke lidstaat en, bij gebreke van communautaire harmonisatie op het gebied van de vaststelling van het belastbaar inkomen, op dit gebied nog steeds objectieve verschillen bestaan tussen de regelingen van de lidstaten, die er onvermijdelijk toe leiden dat de begunstigden zich in een verschillende situatie bevinden.
21 Gelet op een en ander moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 21, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 4253/88 aldus dient te worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een nationale belastingregeling zoals artikel 55, lid 3, sub b, van presidentieel decreet nr. 917/86, volgens welke bij de vaststelling van het belastbaar inkomen rekening moet worden gehouden met uit de communautaire structuurfondsen betaalde subsidies.
De tweede vraag
22 Gelet op het antwoord op de eerste vraag behoeft de tweede vraag van de verwijzende rechter niet te worden beantwoord.
Kosten
23 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof van Justitie (Vierde kamer) verklaart voor recht:
Artikel 21, lid 3, tweede alinea, van verordening (EEG) nr. 4253/88 van de Raad van 19 december 1988 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van verordening (EEG) nr. 2052/88 met betrekking tot de coördinatie van de bijstandsverlening uit de onderscheiden Structuurfondsen enerzijds en van die bijstandsverlening met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten anderzijds, zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 2082/93 van de Raad van 20 juli 1993, dient aldus te worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een nationale belastingregeling zoals artikel 55, lid 3, sub b, van decreet nr. 917 van de president van de Republiek van 22 december 1986, volgens welke bij de vaststelling van het belastbaar inkomen rekening moet worden gehouden met uit de communautaire structuurfondsen betaalde subsidies.
ondertekeningen
* Procestaal: Italiaans.