Use quotation marks to search for an "exact phrase". Append an asterisk (*) to a search term to find variations of it (transp*, 32019R*). Use a question mark (?) instead of a single character in your search term to find variations of it (ca?e finds case, cane, care).
Judgment of the Court (Fourth Chamber) of 27 January 2005.#Guy Denuit and Betty Cordenier v Transorient - Mosaïque Voyages et Culture SA.#Reference for a preliminary ruling: Collège d'arbitrage de la Commission de Litiges Voyages - Belgium.#Questions referred for a preliminary ruling - Reference to the Court - National court or tribunal within the meaning of Article 234 EC - Arbitration panel.#Case C-125/04.
Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 27 januari 2005. Guy Denuit en Betty Cordenier tegen Transorient - Mosaïque Voyages et Culture SA. Verzoek om een prejudiciële beslissing: Collège d'arbitrage de la Commission de Litiges Voyages - België. Prejudiciële vragen - Voorlegging aan Hof - Nationale rechterlijke instantie in zin van artikel 234 EG - Scheidsgerecht. Zaak C-125/04.
Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 27 januari 2005. Guy Denuit en Betty Cordenier tegen Transorient - Mosaïque Voyages et Culture SA. Verzoek om een prejudiciële beslissing: Collège d'arbitrage de la Commission de Litiges Voyages - België. Prejudiciële vragen - Voorlegging aan Hof - Nationale rechterlijke instantie in zin van artikel 234 EG - Scheidsgerecht. Zaak C-125/04.
Jurisprudentie 2005 I-00923
ECLI identifier: ECLI:EU:C:2005:69
Date of document:
27/01/2005
Date lodged:
08/03/2004
Author:
Hof van Justitie
Country or organisation from which the request originates:
België
Form:
Arrest
Authentic language:
Frans
Type of procedure:
Verzoek om prejudiciële beslissing - niet ontvankelijk
Observations:
Europese Commissie, EU-instellingen en -organen, Eulidstaten, België
Judge-Rapporteur:
Cunha Rodrigues
Advocate General:
Tizzano
National court:
*A9* Collège d'arbitrage de la Commission Litiges Voyages, sentence du 04/12/2003
Treaty:
Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap
8. Chabot, Gérard: Un tribunal arbitral conventionnel ne constitue pas une juridiction au sens de l'article 234 CE, La Semaine juridique - édition générale 2005 II 10079
10. Rasia, Carlo: Pregiudiziale comunitaria e giudizio arbitrale: nuovo confronto tra gabbie ideologiche, funzionalità degli scambi, esigenze di tutela effettiva, Il Corriere giuridico 2006 p.21-26
1. Ricci, Edoardo F.: Arbitrato rituale, giurisdizioni statali e art.234 Trattato CE, Il Corriere giuridico 2005 p.61
6. Idot, Laurence: Revue de l'arbitrage 2005 p.769-774
4. Luby, Monique: Droit européen des affaires. Protection des consommateurs, Revue trimestrielle de droit commercial et de droit économique 2005 p.440-441
7. Morsiani, Simon Luca: Arbitri a Roma e a Lussemburgo: gli uni e gli altri pari non sembrano, Quaderni costituzionali 2005 p.685-689
3. Chiti, Edoardo: Collegi arbitrali e rinvio pregiudiziale, Giornale di diritto amministrativo 2005 p.828-831
11. Ricci, Edoardo F.: Arbitrato volontario e pregiudiziale comunitaria, Rivista di diritto processuale 2006 p.710-714
9. Van Huffel, Michel: La mise en oeuvre du droit communautaire par les organes extrajudiciaires de règlement des litiges: limites et perspectives, Revue européenne de droit de la consommation 2005 p.25-31
5. Loquin, Eric: Tribunaux de commerce et arbitrage. Arbitrage international, Revue trimestrielle de droit commercial et de droit économique 2005 p.488
2. Consolo, Claudio: Arbitrato rituale, giurisdizioni statali e art.234 Trattato CE, Il Corriere giuridico 2005 p.62
(verzoek van het Arbitraal College van de Geschillencommissie Reizen om een prejudiciële beslissing)
„Prejudiciële vragen – Voorlegging aan Hof – Nationale rechterlijke instantie in zin van artikel 234 EG – Scheidsgerecht”
Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 27 januari 2005
Samenvatting van het arrest
Prejudiciële vragen – Voorlegging aan Hof – Nationale rechterlijke instantie in zin van artikel 234 EG – Begrip – Scheidsgerecht
– Daarvan uitgesloten
(Art. 234 EG)
Een bij overeenkomst ingesteld scheidsgerecht, zoals het Arbitraal College van de Geschillencommissie Reizen (België), dat
de geschillen tussen particulieren en reisbemiddelaars beslecht, is geen rechterlijke instantie van een lidstaat in de zin
van artikel 234 EG, omdat er voor de contractpartijen rechtens noch feitelijk een verplichting bestaat hun geschillen aan
een scheidsgerecht voor te leggen, en de Belgische overheid niet betrokken is bij de beslissing om de weg van arbitrage te
kiezen.
(cf. punten 13, 15‑16 en dictum)
ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer) 27 januari 2005(1)
In zaak C-125/04,betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Arbitraal College van
de Geschillencommissie Reizen (België) bij beslissing van 4 december 2003, ingekomen bij het Hof op 8 maart 2004, in de procedure
Guy Denuit , Betty Cordenier
tegen
Transorient - Mosaïque Voyages et Culture SA ,
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Vierde kamer),,
samengesteld als volgt: K. Lenaerts, kamerpresident, N. Colneric en J. N. Cunha Rodrigues (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: A. Tizzano, griffier: R. Grass,
gezien de stukken,gelet op de opmerkingen van:
–
de Belgische regering, vertegenwoordigd door E. Dominkovits als gemachtigde,
–
de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door A. Aresu en J.‑P. Keppenne als gemachtigden,
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende
pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten (PB L 158, blz. 59; hierna: „richtlijn”).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen G. Denuit en B. Cordenier, enerzijds, en het reisbureau Transorient
– Mosaïque Voyages et Culture SA (hierna: „reisbureau”), anderzijds, over de prijs van een reis naar Egypte.
Rechtskader
3
Artikel 4, lid 4, sub a, van de richtlijn luidt:
„De in de overeenkomst vastgestelde prijzen kunnen niet worden herzien, tenzij de mogelijkheid van prijsherziening, zowel
naar boven als naar beneden, en de exacte berekeningswijze daarvan uitdrukkelijk in de overeenkomst zijn opgenomen alleen
om rekening te houden met veranderingen in:
–
de vervoerkosten, met inbegrip van de brandstofkosten;
–
de voor bepaalde diensten verschuldigde heffingen en belastingen, zoals landingsrechten en belastingen in verband met in-
of uitstappen in havens en op vliegvelden;
–
de op het pakket toegepaste wisselkoersen.”
4
De richtlijn werd in Belgisch recht omgezet bij wet van 16 februari 1994 tot regeling van het contract tot reisorganisatie
en reisbemiddeling ( Belgisch Staatsblad van 1 april 1994, blz. 8928), waarvan artikel 11, § 1, met voornoemd artikel 4, lid 4, sub a, overeenkomt en als volgt luidt:
„De in het contract overeengekomen prijs kan niet worden herzien, tenzij dit uitdrukkelijk in het contract is voorzien samen
met de precieze berekeningswijze ervan, en voorzover de herziening het gevolg is van een wijziging in:
a)
de op de reis toegepaste wisselkoersen en/of
b)
de vervoerkosten, met inbegrip van de brandstofkosten en/of
c)
de voor bepaalde diensten verschuldigde heffingen en belastingen.
Er moet dan wel aan de voorwaarde worden voldaan dat bedoelde wijzigingen ook aanleiding zullen geven tot een verlaging van
de prijs.”
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
5
Verzoekers in het hoofdgeding, Denuit en zijn echtgenote Cordenier, hadden bij het reisbureau een reis met verblijf in volpension
naar Egypte geboekt voor zichzelf en hun kind Thierry, voor een totaalprijs van 2 765 EUR, waarin met name hun heen- en terugvlucht
vanuit en naar Brussel alsook een cruise op de Nijl van 2 tot en met 9 maart 2003 was begrepen.
6
In de bijzondere voorwaarden van het reisbureau is vermeld dat „deze prestaties zijn berekend op basis van de dollarkoers
bij het ter perse gaan van deze brochure (januari 2002 – koers 1 EUR = 0,91 USD). Iedere stijging of daling met 10 % vóór
het vertrek biedt ons de mogelijkheid om onze prijzen aan te passen”.
7
Na de reis verzochten de verzoekers in het hoofdgeding het reisbureau om een gedeeltelijke terugbetaling – namelijk ten belope
van 217,61 EUR – van de reeds door hen betaalde totaalprijs, op grond dat deze in verhouding tot het in dollars uitgedrukte
bedrag van de prestaties naar beneden had moeten worden herzien tengevolge van de wijziging van de wisselkoers van deze valuta,
die op de dag van het vertrek 1,08 USD voor één euro bedroeg.
8
Het reisbureau weigerde om de verzoekers in het hoofdgeding terug te betalen en beriep zich daarvoor in het bijzonder op artikel
11, § 1, van de wet van 16 februari 1994.
9
De verzoekers in het hoofdgeding wendden zich daarop tot het Arbitraal College van de Geschillencommissie Reizen, een vereniging
zonder winstoogmerk naar Belgisch recht.
10
Aangezien het van mening is dat het bij hem aanhangig gemaakte geding de uitlegging noodzakelijk maakt van artikel 4, lid
4, van de richtlijn, heeft het Arbitraal College van de Geschillencommissie Reizen de behandeling van de zaak geschorst en
het Hof de volgende prejudiciële vragen voorgelegd:
„1)
Wanneer een beding in een contract tussen een consument en een organisator en/of kleinhandelaar slechts in de mogelijkheid
voorziet van een prijsherziening naar boven en de exacte berekeningswijze daarvan bepaalt, enkel om rekening te houden met
de veranderingen die limitatief zijn opgesomd in artikel 4, lid 4, sub a, van de richtlijn, moet dat artikel dan aldus worden
uitgelegd dat het stilzwijgend de herziening van de prijs naar beneden oplegt volgens dezelfde berekeningswijze?
2)
Wanneer een beding in een contract tussen een consument en een organisator en/of kleinhandelaar in de mogelijkheid voorziet
van een prijsherziening zowel naar boven als naar beneden zonder de exacte berekeningswijze ervan te bepalen, en enkel om
rekening te houden met de veranderingen die limitatief zijn opgesomd in artikel 4, lid 4, sub a, van de richtlijn, moet dat
artikel dan aldus worden uitgelegd dat het de nietigheid van heel het beding tot gevolg heeft dan wel dat de nietigheid enkel
geldt voor de prijsherziening naar boven?
3)
Wanneer een beding in een contract tussen een consument en een organisator en/of kleinhandelaar de mogelijkheid van een prijsherziening,
zowel naar boven als naar beneden, uitsluitend toekent aan de reisorganisator en/of de kleinhandelaar en de exacte berekeningswijze
ervan bepaalt, enkel om rekening te houden met de veranderingen die limitatief zijn opgesomd in artikel 4, lid 4, sub a, van
de richtlijn, moet dat artikel dan aldus worden uitgelegd dat het de nietigheid van heel het beding tot gevolg heeft dan wel
dat de nietigheid enkel geldt voor de prijsherziening naar boven?
4)
Wanneer een beding in een contract tussen een consument en een organisator en/of kleinhandelaar de mogelijkheid van een prijsherziening,
zowel naar boven als naar beneden, toekent zowel aan de reisorganisator en/of de kleinhandelaar als aan de consument, en de
exacte berekeningswijze ervan bepaalt, enkel om rekening te houden met de veranderingen die limitatief zijn opgesomd in artikel
4, lid 4, sub a, van de richtlijn, moet dat artikel dan aldus worden uitgelegd dat het de reisorganisator en/of de kleinhandelaar
verplicht de prijs naar beneden te herzien als de consument daar niet om heeft verzocht?”
Bevoegdheid van het Hof
11
Om te beginnen dient te worden onderzocht of het Arbitraal College van de Geschillencommissie Reizen als een rechterlijke
instantie in de zin van artikel 234 EG moet worden beschouwd.
12
Voor de beoordeling of het verwijzende orgaan een rechterlijke instantie van een lidstaat in de zin van artikel 234 EG is,
houdt het Hof rekening met een samenstel van factoren, zoals de wettelijke grondslag van het orgaan, het permanente karakter
ervan, de verplichte rechtsmacht, het uitspraak doen na een procedure op tegenspraak, de toepassing door het orgaan van de
regelen des rechts, alsmede de onafhankelijkheid ervan (zie met name arresten van 17 september 1997, Dorsch Consult, C-54/96,
Jurispr. blz. I-4961, punt 23, en de aldaar aangehaalde rechtspraak, en 30 mei 2002, Schmid, C-516/99, Jurispr. blz. I-4573,
punt 34).
13
Volgens de rechtspraak van het Hof is een bij overeenkomst ingesteld scheidsgerecht geen rechterlijke instantie van een lidstaat
in de zin van artikel 234 EG, omdat er voor de contractpartijen rechtens noch feitelijk een verplichting bestaat hun geschillen
aan een scheidsgerecht voor te leggen, en de overheid van de betrokken lidstaat noch betrokken is bij de beslissing om de
weg van arbitrage te kiezen, noch de mogelijkheid heeft ambtshalve in te grijpen in het verloop van de procedure voor de arbiter
(zie arresten van 23 maart 1982, „Nordsee” Deutsche Hochseefischerei, 102/81, Jurispr. blz. 1095, punten 10‑12, en 1 juni
1999, Eco Swiss, C-126/97, Jurispr. blz. I‑3055, punt 34).
14
Blijkens de verwijzingsbeslissing is in het hoofdgeding het Arbitraal College van de Geschillencommissie Reizen geadieerd
op basis van een arbitrageovereenkomst tussen de partijen.
15
Naar Belgisch recht is niet vereist dat ter beslechting van een geschil tussen een particulier en een reisbemiddelaar uitsluitend
een beroep op dit scheidsgerecht wordt gedaan. Weliswaar dient een gewone rechterlijke instantie waarbij een aan arbitrage
onderworpen geschil aanhangig wordt gemaakt, zich onbevoegd te verklaren op grond van artikel 1679, lid 1, van het Belgisch
Gerechtelijk Wetboek. De rechtsmacht van het Arbitraal College van de Geschillencommissie Reizen is evenwel niet verplicht
in die zin dat, wanneer er tussen partijen geen arbitrageovereenkomst werd gesloten, een particulier zich voor de beslechting
van het geschil tot de gewone rechter kan wenden.
16
Aangezien in het hoofdgeding voor de contractpartijen rechtens noch feitelijk een verplichting bestaat om hun geschillen aan
een scheidsgerecht voor te leggen, en de Belgische overheid niet betrokken is bij de beslissing om de weg van arbitrage te
kiezen, kan het Arbitraal College van de Geschillencommissie Reizen niet worden beschouwd als een rechterlijke instantie van
een lidstaat in de zin van artikel 234 EG.
17
Hieruit volgt dat het Hof niet bevoegd is om uitspraak te doen op de door het Arbitraal College van de Geschillencommissie
Reizen voorgelegde vragen.
Kosten
18
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat het Arbitraal
College van de Geschillencommissie Reizen over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen
bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof van Justitie (Vierde kamer) verklaart voor recht:
Het Hof is niet bevoegd om uitspraak te doen op de door het Arbitraal College van de Geschillencommissie Reizen gestelde vragen. ondertekeningen